Plan: | Pastoor van de Meijdenstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0824.BPPastoorvdMeijden-VA01 |
De gemeente Oisterwijk is voornemens om aan de Pastoor van de Meijdenstraat in Oisterwijk - tussen de spoorlijn Tilburg-Eindhoven en de Tilburgseweg (zie figuur 1.1) - maximaal 32 woningen te realiseren. In het kader van de ontsluiting van deze nieuwbouw zal de Pastoor van de Meijdenstraat worden doorgetrokken. De nieuwbouwplannen geven een kwaliteitsimpuls aan de huidige rommelige situatie.
De voorgenomen ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan ter plaatse. Het gaat om het bestemmingsplan 'Woongebied-West' (vastgesteld 16 december 1999 en goedgekeurd op 27 juni 2000). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.
Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen, is eerder een herziening van het bestemmingsplan 'Woongebied west, 1e herziening' opgesteld. Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2009 vastgesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft het vaststellingsbesluit voor de bestemming 'Woondoeleinden' op 11 augustus 2010 deels vernietigd. De ABRvS achtte het bestemmingsplan 'Woongebied west, 1e herziening' onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Dit had te maken met het feit dat de realisatie van dove gevels in het bestemmingsplan niet was geregeld en dat niet was onderzocht of de woningen vanwege de spoorweg onaanvaardbare trillingshinder zouden ondervinden.
In dit bestemmingsplan is het laatste ontwerp voor het plangebied meegenomen en zijn de onderwerpen die de ABRvS als onvoldoende onderbouwd heeft gevonden nader gemotiveerd.
Het plangebied bevindt zich ten westen van het centrum van Oisterwijk en wordt globaal begrensd door de spoorlijn aan de noordzijde, de woningen langs de Tilburgseweg aan de zuidzijde, de Moergestelseweg aan de oostzijde en de Pastoor van de Meijdenstraat aan de westzijde. Het plangebied bestaat uit braakliggende gronden waar de woningbouw is voorzien. Tevens maakt het bestaande detailhandelsbedrijf aan de Tilburgseweg 8 deel uit van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied Pastoor van de Meijdenstraat
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied 'Pastoor van de Meijdenstraat' te Oisterwijk. Met de ontwikkeling is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied aansluitend op de Pastoor van de Meijdenstraat. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door het saneren van een braakliggend terrein in het stedelijk gebied, dat in het verleden onder meer als vuilstort diende. Door de sanering wordt het mogelijk om in totaalmaximaal 32 woningen te realiseren, waarvan minimaal 14 woningen bestemd voor starters op de woningmarkt. Door een gebied binnen het stedelijk gebied geschikt te maken voor woningbouw, is sprake van inbreiding, herstructurering en zuinig ruimtegebruik.
De opzet van voorliggende herziening is als volgt:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt de Nota Ruimte (2006). In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de top technologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.
Het Rijk zet met de ontwerp structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.
Barro
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Op de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt voorzien, zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro is daarmee niet van invloed.
Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)
Ingevolge artikel 3.1.6 lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te voldoen aan een drietal voorwaarden, ook wel 'treden' genoemd. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Dit plan beoogt de functiewijziging van een woning naar een bedrijfsbestemming (planologisch-juridisch) mogelijk te maken.
Voor de onderbouwing van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'treden van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
De herontwikkeling van het plangebied Pastoor van de Meijdenstraat voldoet aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). Wat voor archeologie geldt, gaat voor al het cultureel erfgoed gelden. De volgende regel is van kracht:
"In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren."
Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijkheid zijn voor het betrekken van cultuurhistorische waarden bij de bestemmingsplannen. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreide eigen beleid. Het plangebied bevat geen cultuurhistorische waarden, die van invloed zijn op de voorgenomen herontwikkeling van de gronden.
Structuurvisie Noord-Brabant, 'Brabant in ontwikkeling'
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.
De SVRO van de provincie Noord-Brabant schetst de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie.
Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. In de SVRO staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een beperkt aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening'.
In de SVRO is het plangebied aangeduid als 'kernen in het landelijk gebied'. De kernen in het landelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen).
Met de realisatie van de woningen wordt invulling gegeven aan de lokale woningbehoefte van Oisterwijk. De ontwikkeling past daarmee binnen de in de SVRO uiteengezette beleidsuitgangspunten.
Figuur 2.1: uitsnede Structuurvisie Noord-Brabant
Verordening ruimte 2014
In de Verordening ruimte vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening is daarbij een uitvoeringsinstrument om die provinciale belangen veilig te stellen.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen. De Verordening ruimte 2014 stelt eisen aan door de gemeenten in Noord-Brabant op te stellen bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen.
Het plangebied is op grond van provinciale kaartbeelden gelegen in 'Bestaand stedelijk gebied - kern in landelijk gebied'. Bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen dient een verantwoording te bevatten over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen (1) en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw (2).
De ontwikkeling van het plangebied vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en past binnen de woningbouwopgaven van de gemeente Oisterwijk. De plannen vallen onder de afspraken zoals gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg Midden-Brabant. De ontwikkeling past daarmee binnen de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening ruimte 2014.
Vigerende bestemmingsplannen
Bestemmingsplan Woongebied West (1999)
De bestemming van de gronden waarop de woningen en het nieuw aan te leggen gedeelte van de Pastoor van de Meijdenstraat zijn gelegen, zijn geregeld in het bestemmingsplan Woongebied West (vastgesteld 16 december 1999 en goedgekeurd 27 juni 2000). De gronden hebben de bestemming Woondoeleinden met de nadere aanwijzing vrijstaand en aaneen en de aanduiding voor het maximaal toegestane aantal woningen, W6(a)(7). Het maximaal aantal van 7 woningen betreft het huidige aantal aanwezige woningen. De realisatie van 32 nieuwe woningen en de aanleg van een nieuw gedeelte van de Pastoor van de Meijdenstraat is gelet op het vorenstaande strijdig met het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 2.2: uitsnede bestemmingsplan 'Woongebied West'
In het bestemmingsplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, gericht op het benutten van het gebied voor woningbouw (zie arcering in figuur 2.2). Als gevolg van het ontbreken van een hogere grenswaarde voor geluid, werd de wijzigingsbevoegdheid niet goedgekeurd. Het gemeentelijk beleid voorzag desondanks reeds in het bestemmingsplan in woningbouw ter plaatse.
Woongebied West, 1e herziening
Op 2 juli 2009 is de herziening van het bestemmingsplan Woongebied West (1999) 'Woongebied West, 1e herziening' vastgesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het vaststellingsbesluit voor de bestemming 'Woondoeleinden' op de verbeelding aangeduid als 'W 7,3 /10(a)(pd)(3)', 'W 7,3 /10(a)(pd)(13)' en 'W 7,3 /10(a)(pd)(6)' op 11 augustus 2010 vernietigd.
De ABRvS achtte het bestemmingsplan 'Woongebied West, 1e herziening' onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De volgende twee aspecten lagen aan deze uitspraak ten grondslag:
In onderhavig bestemmingsplan is invulling gegeven aan de uitspraak van de ABRvS door de dove gevels in het plan te verankeren en onderzoek te doen naar trillingshinder als gevolg van de spoorlijn.
Voor de in figuur 2.3 aangegeven vernietigde plandelen van de 1e herziening geldt nu de bestemming Woondoeleinden (met bijbehorende plankaart) zoals opgenomen in het bestemmingsplan Woongebied West (1999).
Figuur 2.3: verbeelding 'Woongebied West, 1e herziening'
Woonvisie Oisterwijk 2011-2021 (2011)
Het woonbeleid van de gemeente Oisterwijk is beschreven in deze Woonvisie 2011-2021. In de woonvisie wordt een brede schets van het woonbeleid gegeven: er wordt zowel ingegaan op de bestaande voorraad en de bestaande kernen als op het bouwen van nieuwe woningen. Groepen met een bijzondere positie of specifieke woonwensen, zoals starters en ouderen, krijgen aandacht in deze woonvisie. Ook de uitvoering van het beleid komt aan de orde in deze woonvisie.
De hoofddoelstelling van het woonbeleid in Oisterwijk is zorgdragen voor een zodanig groot en gedifferentieerd aanbod van woningen dat dit aansluit bij primair de vraag van de Oisterwijkse woonconsument en secundair de vraag van woonconsumenten elders uit de regio. De gemeente streeft naar een evenwichtige samenstelling van de bevolking, een hierop afgestemd woningaanbod met ruimte voor jong en oud en specifieke doelgroepen. Oisterwijk, Moergestel en Heukelom moeten hun eigen identiteit behouden.
De nieuwbouwproductie van Oisterwijk is gebaseerd op de regionale woningbouwafspraken en de ambities geformuleerd in het Collegeprogramma, maar houdt rekening met de marktomstandigheden in de komende periode.
Woningbouw moet bijdragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De herontwikkeling van binnenstedelijke locaties kan hieraan bijdragen. De groep huishoudens met een inkomen onder de richtlijn voor woningtoewijzing door woningcorporaties (primaire doelgroep) is een belangrijke aandachtsgroep in het woonbeleid. Dat geldt ook voor de groep huishoudens met een inkomen boven deze grens die door hun inkomen niet makkelijk op de koopmarkt terecht kan (secundaire doelgroep). Binnen deze primaire en secundaire doelgroepen verdienen starters, senioren en bijzondere doelgroepen extra aandacht.
Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad is een belangrijke doelstelling van het woonbeleid, zowel vanwege milieudoelstellingen als vanwege beperking van de woonlasten. De uitvoering van het woonbeleid wordt gewaarborgd door een nauwe samenwerking tussen de gemeente en de partners in het woonbeleid.
In de woonvisie is een referentieprogramma voor de komende periode opgenomen. In dit programma wordt aangegeven dat er een latente behoefte is aan betaalbare (max. € 185.000) grondgebonden woningen. Dit project voorziet in belangrijke mate in deze behoefte en draagt daarmee bij aan het tot uitvoer brengen van het referentieprogramma. Vanuit de herprogrammering in juni 2012 is dan ook gesteld dat dit project door moet gaan. Bovendien kan gesteld worden dat betaalbare grondgebonden woningen onder de huidige marktomstandigheden een kansrijk segment zijn. De herontwikkellocatie aan de Pastoor van de Meijdenstraat is in kwalitatieve zin een belangrijke aanvulling, aangezien het een locatie betreft waar grondgebonden woningen kunnen worden gerealiseerd in de lagere prijsklasse.
Beleidsregels woningbouw binnen strakke contouren
Met de pilot 'bouwen binnen strakke contouren' kon de gemeente Oisterwijk voor inbreidings- en herstructureringslocaties woningbouwplannen indienen bij de provincie Noord-Brabant, zonder dat door de provincie wordt getoetst op het aantal woningen.
Voor de gemeente Oisterwijk zijn in het kader van de pilot 10 specifieke locaties genoemd alsmede algemene locaties. Door deelname aan de pilot heeft de gemeente Oisterwijk zich verzekerd van een bouwvolume van 1.500 woningen in de periode tot 2020. De provinciale richtcijfers tonen dat er in dezelfde periode behoefte is aan slechts 800 woningen. Met andere woorden: de gemeente Oisterwijk bouwt de komende jaren boven de eigen behoefte. In kwantitatieve zin zijn in Oisterwijk dus ruim voldoende locaties aangewezen voor woningbouw. Er zijn echter weinig (pilot) locaties geschikt voor grondgebonden woningen. Dit blijkt uit de nieuwe woonvisie die de raad eind 2011 heeft vastgesteld met daarin een referentieprogramma voor de komende tien jaar. In dit programma wordt aangegeven dat er een latente behoefte is aan betaalbare (max. € 185.000) grondgebonden woningen. Dit project voorziet in belangrijke mate in deze behoefte en draagt daarmee bij aan het tot uitvoer brengen van het referentieprogramma. Vanuit de herprogrammering in juni 2012 is dan ook gesteld dat dit project door moet gaan. Bovendien kan gesteld worden dat betaalbare grondgebonden woningen onder de huidige marktomstandigheden een kansrijk segment zijn.
De ontwikkellocatie aan de Pastoor van de Meijdenstraat is in kwalitatieve zin een belangrijke aanvulling op het woningaanbod, aangezien het een locatie betreft waar grondgebonden woningen kunnen worden gerealiseerd in de lagere prijsklasse.
Op basis van het voorgaande wordt het volgende geconcludeerd.
Rijksbeleid
In de structuurvisie infrastructuur en ruimte is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat direct van belang is voor het voorliggende bestemmingsplan.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid legt vanuit de hoofddoelstelling van zuiniger ruimtegebruik, een sterker accent op het benutten van mogelijkheden voor herstructurering en inbreiding. Van groot belang is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om bestaande bebouwde ruimte (opnieuw) en beter te benutten. Rekening moet worden gehouden met specifieke ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten ter plaatse.
Gemeentelijk beleid
Het gebruik van de gronden tot woondoeleinden (exclusief bebouwing), komt overeen met de woonbestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan Woongebied-West (vastgesteld 16 december 1999). De ontwikkeling van 32 woningen past binnen het gemeentelijk beleid, gericht op het benutten van aanvaardbare verdichtingsmogelijkheden (inbreidingslocaties). Het programma bestaat voor een deel uit starterwoningen, een doelgroep die conform de woonvisie extra aandacht behoeft.
Oisterwijk kent een lineaire ruimtelijke opbouw. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van de kern Oisterwijk is de oostwest-richting van langgerekte lijnvormige elementen als de Voorste Stroom / Achterste Stroom, de spoorlijn Tilburg-Eindhoven, wegen en het dorpshart met het langgerekte marktplein (De Lind). Deze herkenbare lineaire ruimtelijke opbouw van de kern is weer nader verdeeld door de noord-zuid-gerichte oude uitvalswegen zoals de Moergestelseweg, Pannenschuurlaan en Gemullehoekenweg. Hierdoor is er sprake van min of meer homogene deelgebieden die ieder, mede door een afgeronde ontwikkeling in verschillende perioden, ook specifieke ruimtelijke kenmerken hebben.
Deze algemene ruimtelijke karakteristiek voor de kern Oisterwijk geldt ook voor het Woongebied-West waarbinnen de gronden van het plangebied zijn gelegen. De Voorste Stroom, de spoorlijn Tilburg-Eindhoven, de Tilburgseweg en de plattelandsweg (nu fietsroute) Hoog Heukelom vormen de oorspronkelijke lineaire oostwest-dragers voor de ruimtelijke opbouw van Woongebied-West. De spoorlijn Tilburg-Eindhoven, met de aansluitende brede groenstrook en geluidswal aan de noordzijde, fungeert daarbij duidelijk als grens tussen het oudere (uit de jaren dertig tot en met zeventig daterende) woongebied tussen de spoorlijn en de Voorste Stroom en de jonge uitbreiding de Pannenschuur (uit de jaren dertig en zeventig). Ondanks dit verschil in leeftijd is bij de ruimtelijke ontwikkeling van de verschillende woonwijken vastgehouden aan de lineaire opzet.
Figuur 3.1: ligging en begrenzing plangebied 'Pastoor van de Meijdenstraat'
Woongebied-West heeft zich ontwikkeld langs de Tilburgseweg. Ruimtelijk en stedenbouwkundig is er een duidelijk onderscheid te maken tussen het gedeelte gelegen binnen de spoorlijn, Tilburgseweg en Pannenschuur en het gedeelte gelegen tussen Tilburgseweg, Willem de Zwijgerlaan en Beukendreef. Het eerstgenoemde gebied kent een minder planmatige opzet.
De bebouwing en ruimtelijke structuur worden sterk bepaald door het oorspronkelijk dorpskarakter en het groeien van de lintbebouwingstructuur langs de uitvalsweg. Het gebied vormt feitelijk de ruimtelijk-structurele voortzetting van de oorspronkelijke dorpsas Tilburgseweg-Hoogstraat. Kenmerkend is de individuele bebouwing langs de diepe tuinen / erven tussen de Tilburgseweg en de spoorlijn, in het midden onderbroken door de later ingevoegde strakke rijenbouw van de Pastoor van de Meijdenstraat. De ruimtelijk-functionele relatie met het dorpscentrumgebied komt ook tot uitdrukking in de aanwezigheid van enkele winkels in het oostelijk deel van de Tilburgseweg.
Het Woongebied-West ten zuiden van de spoorlijn is een gemengd gebied. Enerzijds is er sprake van enkele winkels, horeca- en kantoorvestigingen, met name langs de Tilburgseweg (oostelijk deel) en Kapelaan Huyberslaan. Anderzijds is het een gebied met een belangrijke woonfunctie. Het plangebied ligt thans grotendeels braak en heeft zodoende een negatieve uitstraling op de omgeving. Verdere achteruitgang moet worden voorkomen. De bestaande detailhandelvestiging aan de Tilburgseweg 8 maakt tevens onderdeel uit van het plangebied en zal positief worden bestemd.
Het plangebied is geïsoleerd gelegen tussen de spoorlijn Tilburg-Eindhoven en de Tilburgseweg. Om de ruimtelijke kwaliteit ten aanzien van de Pastoor van de Meijdenstraat te verbeteren, is het wenselijk om de geïsoleerde ligging van deze straat op te heffen en de woonstraat ruimtelijk-functioneel te versterken en op te nemen in de Woongebied-West. Dit wordt gedaan met het doortrekken van de Pastoor van de Meijdenstraat richting de Moergestelseweg en te voorzien van een tweede aansluiting op de Tilburgseweg. De verlengde Pastoor van de Meijdenstraat zal dus geen directe aansluiting krijgen op de Moergestelseweg.
Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om maximaal 32 woningen te realiseren, waarvan minimaal 14 starterswoningen. In de huidige plannen is de mogelijkheid opgenomen om aan de oostzijde een stedenbouwkundig accent te realiseren als markering van deze bijzondere locatie en als stedenbouwkundige tegenhanger van de overzijde van de Moergestelseweg. Dit stedenbouwkundig accent kan - in tegenstelling tot de rest van de woningen in het plangebied - worden uitgevoerd met een plat dak. Op deze locatie zijn gestapelde woningen voorzien.
Belangrijk voor de structuur van het gebied is de intensivering van bebouwing en de in de toekomst beoogde doorgaande route. Hiermee wordt de ruimtelijk-functionele structuur versterkt.
Figuur 4.1: voorlopig bouwplan locatie Pastoor van de Meijdenstraat
Landschap en stedenbouwkundige structuur
De gronden maken deel uit van Woongebied-West. Aan de noordzijde is de spoorlijn Tilburg-Eindhoven gelegen. Aan de oostzijde is de Moergestelseweg gelegen en aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen gelegen aan respectievelijk de Tilburgseweg en de Pastoor van de Meijdenstraat. Het gebied maakt deel uit van een woongebied. Intensivering hiervan past binnen de structuur, zoals dit reeds enkele decennia geleden is ingezet met de realisering van de Pastoor van de Meijdenstraat.
Verkeer
De woningen worden ontsloten via het nieuw aan te leggen gedeelte van de Pastoor van de Meijdenstraat. Dit gedeelte van de Pastoor van de Meijdenstraat krijgt een aansluiting op de Tilburgseweg. Op deze weg is een verplichte rijrichting ingesteld in westelijke richting. De ontsluiting van het plangebied zal volledig via de Tilburgseweg plaatsvinden.
De verkeersintensiteit op de Tilburgseweg Oost, wegvak tussen de kruispunten met de Monseigneur Verhoevenlaan en de Moergestelseweg, bedraagt circa 3.500 motorvoertuigen per etmaal (mvt / etmaal). Tijdens het drukste moment van de dag (een avondspitsuur) bedraagt de uurintensiteit ongeveer 360 mvt/uur. In publicatie 256 (oktober 2007) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) is de verkeersgeneratie voor woon en werkgebieden beschreven. Het plangebied is gelegen in het woonmilieutype 'centrum dorps' waarin wordt uitgegaan van een verkeersproductie en –attractie van 8 mvt / etmaal voor een tussen- of hoekwoning en 8,8 mvt / etmaal voor een vrijstaande of 2-onder-1 kap woning. Dit houdt in dat de ontwikkeling van de locatie circa 260 motorvoertuigbewegingen per etmaal zal genereren. Tijdens een spitsuur vindt ongeveer 10% van de totale verkeersgeneratie op een dag plaats, dus tijdens een dergelijk uur genereert de ontwikkeling circa 26 motorvoertuigbewegingen.
De afwikkeling zal zoals eerder vermeld plaatsvinden via de Tilburgseweg. Deze éénrichtingsweg kent een maximum snelheid van 30 km/uur. Op basis van gegevens van gegevens van het CROW geldt voor 30 km/uur-wegen een maximale intensiteit van 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal. Door de ontwikkeling nemen de huidige intensiteit op de Tilburgseweg (3.500 mvt/etmaal) toe. De genoemde grenswaarde wordt echter nog niet benaderd. De realisatie van de woningen zal derhalve geen onaanvaardbare toename van het verkeer op de Tilburgseweg tot gevolg hebben. Ook zijn de intensiteiten op de Tilburgseweg en het nieuwe deel van de Pastoor van de Meijdenstraat tijdens de drukste uren op een dag, niet dermate hoog dat de verkeersafwikkeling niet gewaarborgd is. Het verkeersaspect staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.
Voor de bereikbaarheid van de achtererven van zowel de bestaande woningen aan de Tilburgseweg als van de nieuw te realiseren eengezinswoningen wordt een brandgang gerealiseerd tussen de betreffende percelen.
Parkeren
In het kader van een goede ruimtelijke ordening mag de parkeerdruk in de omgeving niet worden vergroot. Er dient dus sprake te zijn van een positieve parkeerbalans. Een parkeerbalans is een vergelijking tussen de parkeervraag en het parkeeraanbod.
De gemeente Oisterwijk heeft per type woning (goedkoop, midden en duur) de parkeernorm bepaald:
In het plangebied worden 32 woningen gerealiseerd. De voorschriften van het bestemmingsplan zijn flexibel opgesteld. Dit wil zeggen dat er zowel vrijstaande, halfvrijstaande als aaneengeschakelde woningen gerealiseerd kunnen worden. Het maximum aantal woningen bedraagt in elk geval 32. Afhankelijk van de uitwerking van het plan (de prijsclassificering) kan worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen precies benodigd zijn.
In het nieuwbouwplan is ruimte voor 64 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Dit is nagenoeg voldoende indien alle woningen in het dure segment worden gerealiseerd. Omdat het minimaal ook gaat om 14 starterswoningen – en de parkeervraag daarmee ook lager zal zijn - is er ruim voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied.
Algemeen
In 1992 heeft Nederland het Verdrag van Valetta (Malta) ondertekend. Dit verdrag bepaalt, dat er op verantwoorde wijze dient te worden omgegaan met het archeologisch erfgoed, onder andere in ruimtelijke planontwikkelingen. Een belangrijk uitgangspunt, is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van vooronderzoek tijdig inzicht wordt verkregen in de archeologische waarden van een gebied, zodat deze bij beoogde planontwikkelingen kunnen worden betrokken. Voor de ruimtelijke ordening is een belang
In november 2009 heeft de gemeenteraad het 'Beleidsplan Archeologie - gemeente Oisterwijk' vastgesteld. Het beleidsplan gaat in op hoe de gemeente Oisterwijk kan voldoen aan de Wet op de archeologische monumentenzorg en geeft tevens aan hoe de gemeente in uiteenlopende omstandigheden om wil gaan met historische bodemschatten.
Voor de gehele gemeente is daarbij een verwachtingskaart opgesteld. De verwachtingskaart geeft inzicht in het archeologisch erfgoed binnen de gemeente. Op de verwachtingskaart is door de aanduidingen laag-, middelhoog- en hoog verwachtingsgebied aangegeven wat de archeologische verwachtingen zijn. De verwachtingskaart is vertaald in een beleidskaart waaraan matrixnormen zijn gekoppeld. Op de beleidskaart en in de matrixnormen is opgenomen hoe wordt omgegaan met archeologie in de betreffende verwachtingsgebieden. In het beleidsplan is vervolgens vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek wel of niet verplicht is en aan welke eisen dat onderzoek moet voldoen.
Onderzoek
Het plangebied is op de verwachtingskaart aangegeven als een bebouwd gebied. Op de beleidskaart archeologie is dit vertaald naar een gebied met waarde-archeologie-3. Voor waarde-archeologie-3 geldt dat zonder voorafgaand archeologisch onderzoek grondwerkzaamheden mogen plaatsvinden tot een diepte van 0,50 meter en een oppervlakte van ten hoogste 2.50 m2. Omdat het plangebied niet valt binnen een signaleringsgebied is door de monumentencommissie op 23 augustus 2006 besloten dat een verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is (zie Bijlage 1 Archeologie).
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Het bestemmingsplan is vanuit dit aspect uitvoerbaar.
Algemeen
Het beleid van de provincie Noord-Brabant gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Onderzoek
Voor de toekomstige woningbouwlocatie zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken blijkt dat er sprake is van bodemverontreiniging binnen het plangebied. Daarom dient de locatie te worden gesaneerd, voordat deze als woongebied in gebruik kan worden genomen.
Uit de beoordeling van de onderzoeksresultaten blijkt dat er op basis van afwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de mens, het ecosysteem en verspreiding geen sprake is van een noodzaak tot spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 lid 1 van de Wet bodembescherming (Wbb). De sanering dient zodanig te worden uitgevoerd, dat:
Op 17 januari 2007 hebben gedeputeerde staten ingestemd met het saneringsplan 'Sanering Locatie Tilburgseweg te Oisterwijk, Grontmij, referentienummer 199994.ehv.220.R002, d.d. 24 mei 2006'.
Conclusie
Voorafgaand aan de herontwikkeling van het plangebied zal het plangebied worden gesaneerd conform het goedgekeurde saneringsplan. Na de sanering zullen er geen belemmeringen meer zijn voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Algemeen
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Onderzoek
In het kader van de plannen voor het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 Akoestiek). Het doel van het akoestisch onderzoek is te bepalen of vanwege de geluidbelasting van de omliggende (spoor)wegen er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Op basis van de berekende geluidbelasting kan worden beoordeeld of er hinder ontstaat ten gevolge van wegverkeers- en spoorweglawaai en wat de wettelijke gevolgen daarvan zijn.
De berekeningsresultaten zijn getoetst aan de volgens de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bg) geldende grenswaarden. Wanneer de in de Wgh en het Bg gestelde grenswaarden worden overschreden, dient te worden beoordeeld of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen de geluidbelasting tengevolge van railverkeerslawaai ten hoogste 76 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt hiermee overschreden, evenals de maximaal te ontheffen geluidbelasting van 68 dB. Maatregelen zijn derhalve noodzakelijk.
Uit de berekeningen blijkt eveneens dat de geluidbelasting, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh vanwege het wegverkeer op de Moergestelseweg/Pannenschuurlaan ten hoogste 63 dB bedraagt, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal te ontheffen geluidbelasting van 68 dB wordt echter niet overschreden.
De volgende maatregelen worden geadviseerd.
Figuur 5.1: locatie geluidscherm (groene lijn)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk zal zogenaamde hogere waarden vaststellen, zoals genoemd in tabel 5.1 uitgaande van het hiervoor genoemde pakket aan geluidbeperkende maatregelen.
Tabel 5.1: te verlenen hogere waarden (betreffende woningen hebben een geluidluwe gevel op de zuidgevel op 1,5 meter hoogte)
De cumulatieve geluidbelasting (wegverkeerslawaai + railverkeerslawaai) bedraagt ten hoogste 60 dB. Hierbij is uitgegaan van de geluidbelasting tengevolge van wegverkeerslawaai excl. aftrek ex art. 110g Wgh.
In het kader van de procedure hogere waarde èn gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing dient in het kader van de omgevingsvergunning te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen.
Bij de bepaling van de noodzakelijke maatregelen dient te worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie en de ventilatie.
Conclusie
Met toepassing van de genoemde maatregelen (toepassen dove gevels en plaatsen van een scherm van 2 meter hoog aan de oostzijde van het plangebied) en het verlenen van hogere waarden bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen functiewijziging vanuit de Wet geluidhinder. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten, dient de invloed van deze aspecten in beeld te worden gebracht.
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen bestemmingen voor kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde, waarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken.
Groepsrisico (GR) en invloedsgebied
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Onderzoek
Er is een onderzoek (Bijlage 3 Externe veiligheid) uitgevoerd naar de relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied. Het gaat daarbij om de spoorlijn ten noorden van het plangebied. In het onderzoek is tevens een gasleiding beschreven, maar deze wordt verwijderd.
Risicobron
Spoortraject Tilburg – Eindhoven
In de huidige situatie is geen PR 10-6 contour aanwezig. In de toekomstige situatie is wel een PR10-6 contour van 13 meter. Het plangebied ligt echter buiten deze PR10-6 contour van de spoorlijn. Er is sprake van een lichte stijging van het groepsrisico. De stijging is echter lager dan 10% ten opzichte van de huidige situatie met het toekomstig vervoer.
Vervolgstappen verantwoordingsplicht groepsrisico
Vanwege de zeer beperkte toename van het groepsrisico wordt in het kader van de verantwoordingsplicht bepaald wat de de mogelijkheden zijn tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Hierbij gaat het om de bereikbaarheid van het gebied, de aanwezigheid van opstelplaatsen en of er voldoende bluswater is in de buurt van het plangebied. Dit dient in overleg met de regionale brandweer te worden bepaald. In het kader van eerdere planvorming binnen het plangebied is per brief van 11 juni 2008 (Bijlage 4 Brandweeradvies) op de plannen voor de Pastoor van der Meijdenstraat gereageerd door de brandweer. In het advies zijn bouwkundige, organisatorische en planologische maatregelen beschreven, die bij de verdere planuitwerking het uitgangspunt vormen.
Conclusie
Er vindt nog nadere afstemming met de brandweer plaats om te toetsen of het advies uit 2008 nog geldt voor dit bestemmingsplan. Nadat overeenstemming is met de brandweer over de te treffen maatregelen, die tevens de basis vormen bij de vergunningverlening, bestaan er geen beperkingen voor dit bestemmingsplan vanuit het aspect externe veiligheid.
Algemeen
Treinpassages kunnen resulteren in trillingshinder in gebouwen nabij een spoorlijn. Op basis van trillingsmetingen en overdrachtsberekeningen van de trillingsoverdracht kan worden bepaald of er noodzaak is tot trillingbeperking. Het onderzoeksgebied van trillingen bij spoorwegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Buiten dit gebied treden vrijwel nooit voelbare trillingen op. In deel B van de SBR-richtlijn zijn specifieke richt- en streefwaarden opgenomen voor de beoordeling van trillingshinder door weg- en railverkeer. Indien uit onderzoek blijkt dat trillingsreducerende maatregelen noodzakelijk zijn, dan zijn in principe drie mogelijkheden tot maatregelen te weten bij de bron, bij de overdacht en bij het gebouw. Maatregelen bij de bron en in het overdrachtgebied zijn zeer kostbaar en moeilijk realiseerbaar. Bij het gebouw zelf kunnen relatief eenvoudige maatregelen worden genomen. Dit kan in de vorm van het inpakken van de fundatie of door toepassing van een trillingdempende isolatie in de fundatie, waarbij de bodemtrillingen worden geïsoleerd van de bovenliggende constructie.
Onderzoek
Er is onderzoek (Bijlage 5 Trillingshinder) uitgevoerd naar de invloed van het spoor op het geplande bouwplan. In het kader van dit onderzoek zijn metingen uitgevoerd in het plangebied.
Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 zullen worden overschreden. Hierbij wordt opgemerkt dat de overschrijding beperkt is tot de geprojecteerde woningen aan de oostzijde van het plangebied. In de geprojecteerde woningen aan de westzijde zullen naar verwachting trillingniveaus optreden die voldoen aan de na te streven waarden van de SBR.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat, teneinde te voldoen aan de gehanteerde criteria, de trillingsniveaus in de hoogste belaste woningen met een factor van circa 3 dienen te worden gereduceerd. Op basis van ervaringscijfers dient de situatie beoordeeld te worden als kritisch, maar zeer wel technisch oplosbaar is. De exacte maatregelen kunnen pas in een later stadium worden gedimensioneerd. Middels deze maatregelen kan een acceptabel woonklimaat worden gewaarborgd.
Conclusie
Bij de verdere planuitwerking in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning worden maatregelen gedimensioneerd, waarmee het trillingsniveau tot een acceptabel niveau wordt gereduceerd. Met het toepassen van deze maatregelen bestaan er geen belemmeringen vanuit het aspect trillingshinder.
Algemeen
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water ontrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoor-delijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbe-heerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belang-stelling. Thema's zoals 'waterveiligheid' en 'waterkwaliteit' zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in het Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Na-tionaal Waterplan, het Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21), het Nationaal Bestuursak-koord Water, de Waterwet en het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015 en het Waterbeheerplan 2010-2015 Krachtig Water (Waterschap De Dommel). In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2016 (GRP) heeft de gemeente Oisterwijk haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd.
Europees beleid
De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de water-problematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Provinciaal Waterplan
Het Provinciaal Waterplan vormt de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en wa-terbeheer, voor de korte en lange termijn. Het Waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. De provincie wil, dat het water bijdraagt aan een gezonde omge-ving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor eco-nomische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Dit is vertaald inde volgende maatschappelijke doelen: - schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen; - adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen;- Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).
Waterschapsbeleid
Het Waterschap De Dommel heeft het Waterbeheersplan 2010-2015 "krachtig water" vast-gesteld op 16 december 2009 waarin de doelen en inspanningen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterbeheerplan heeft de volgende speerpunten: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodems en mooi water. Voorts geeft het Waterschap in de beleidsnota "Samen werken aan stedelijk water" inzicht in hoe het stedelijk waterbeheer verder inhoud zal worden gegeven. In de Inrichtingsvisies geeft het Waterschap voor de stroomgebieden de geplande ontwikkelingen weer. Dit dient voor het Waterschap als toetsingskader voor de plannen die door derden in het stroomgebied worden opgesteld (wa-terhuishouding en ecosysteem). Tenslotte is de Keur Oppervlaktewateren 2009 van belang. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betref-fende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of melding verplicht is.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2016
Als beleidsdoelstelling is geformuleerd dat de gemeente verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. De voorzieningen voor stedelijk afval-water, regen en grondwater dragen daaraan bij. Ze waarborgen de maatschappelijke belan-gen. Dit gebeurt op de volgende wijze. - Bescherming van de volksgezondheid door de verwijdering van stedelijk afvalwater uit de directe leefomgeving. - Droge voeten en voldoende water door de inzameling en verwerking van hemelwater (en mogelijk grondwater) verwijdert de gemeente water uit de bebouwde omgeving of voegt de gemeente water toe aan de omgeving. - Schoon water en een schone bodem door de aanleg van voorzieningen voorkomt de ge-meente dat ongezuiverd stedelijk afvalwater of verontreinigd regenwater op of in de bodem of het oppervlaktewater terechtkomt. - Mooi en natuurlijk water door de inrichting en het onderhoud van waterpartijen zorgt de gemeente voor een zo aantrekkelijk en natuurlijk mogelijk beeld van water in de open-bare ruimte waardoor de belevingswaarde toeneemt of gelijk blijft. De doelstelling wordt in het GRP uitgewerkt in beleidsdoelstellingen en de aanpak voor aan-leg, beheer en onderhoud van de voorzieningen. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied,.hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan de beleidsdoelstellingen.
Onderzoek
Beschrijving van het watersysteem (huidige situatie)
Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving, aan de westzijde van de kern Oisterwijk. De locatie is momenteel onverhard en braakliggend. De bodem bestaat ter plaatse uit zand en de maaiveldhoogte ligt op circa NAP +11 m. De hoogste grondwaterstand bedraagt NAP +9,86 m, terwijl de laagste grondwaterstand NAP +7,91 m bedraagt. Het plangebied en de omgeving wordt aangeduid als een infiltratiegebied. Het plangebied ligt in vrij afwaterend gebied en in de omgeving bevinden zich geen waterke-ringen. In de omgeving bevindt zich ook geen oppervlaktewater. De omgeving van het plan-gebied is aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.
Water in relatie tot de toekomstige situatie
Binnen het plangebied wordt de bouw van 32 woningen mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt de aanleg van een nieuw gedeelte van de Pastoor van de Meijdenstraat mogelijk gemaakt. De huidige en toekomstige verharding is gegeven in tabel 5.2.
Tabel 5.2. indicatie huidige en toekomstige hoeveelheid verharding
Voldoende water
Wateroverlast
Het voorliggende plan heeft een toename van verhard oppervlak tot gevolg, om die reden zal er ruimte voor waterberging noodzakelijk zijn. Voor dit plan is het principe 'waterneutraal' bouwen gevolgd . Dit wil zeggen dat als het ver-hard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening. Het verhard oppervlak zal toenemen met 4.770 m². Ter compensatie zal 228 m³ (berekend met de HNO-tool, Bijlage 6 HNO-tool) berging aangelegd worden in de vorm van infiltratievoorzieningen achter de woningen en een ber-gingsvoorziening (waterbak) in openbaar gebied. Voor dit gebied geldt de afvoernorm voor stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 0,67 ltr / s/ ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar. Waterschap de Dommel hanteert voor het bepalen van de benodigde berging een neerslag-gebeurtenis die eens in de 10 jaar voorkomt, vermeerderd met 10% (T=10+10%). Boven-dien dient in beeld te worden gebracht wat er gebeurt bij een extreme neerslaggebeurtenis (T=100+10%). Rekeninghoudend met deze cijfers valt circa 228 m³ (T=10+10%) tot 342 m³ (T=100+10%) water op deze verharding. Elke woning wordt aan de achterzijde voorzien van een bergingsvoorziening, van waaruit water in de bodem kan infiltreren. De voorzijde van de woningen wordt afgekoppeld naar een bergingsvoorziening (waterbak) in openbaar gebied, hier wordt de resterende berging gerealiseerd.
Goed functionerend watersysteem
De huidige afvoer van oppervlaktewater wordt niet aangepast, er ligt namelijk geen opper-vlaktewater in de directe omgeving van het plan. Wel zal er waterberging aangelegd worden. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) is niet aan de orde aangezien er zich geen oppervlaktewater in de omge-ving bevindt. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Schoon water
Goede structuur diversiteit
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Hiertoe worden de volgende maatregelen genomen.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de wa-terhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Goed omgaan met afvalwater
Het hemelwater wordt aan de voorkant van de woningen via een gootsysteem afgevoerd naar het openbaar gebied. De bergings- en infiltratievoorzieningen aan de achterzijde van de woningen krijgen een overstort op het DWA-riool. De bergingsvoorziening in openbaar gebied wordt met een infil-tratieriolering aangesloten op het infiltratieriool dat zich onder de Tilburgseweg bevindt. Daarmee wordt hemelwater alleen in extreme neerslagsituaties afgevoerd naar het rioolstel-sel. Het toekomstige rioolstelsel dat deel uit maakt van het openbaar gebied valt onder het beheer van de gemeente Oisterwijk. Het beheer van de bergingsvoorzieningen wordt ge-voerd door de gemeente. Het beheer en onderhoud van de infiltratiesysteem op de particu-liere percelen valt onder de verantwoordelijkheid van de betreffende particulier. Verontreinigde bodem dient uiteraard eerst gesaneerd te worden alvorens ter plaatse het hemelwater geïnfiltreerd mag worden. Zie hierover meer in paragraaf 5.2.
Conclusie
De waterparagraaf wordt ter accordering voorgelegd aan het waterschap. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Vanuit het aspect water is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
Algemeen
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
Het plangebied heeft geen beschermde status als Natura 2000-gebied en maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied en tevens Natura 2000-gebied Oisterwijkse Vennen ligt op circa 1,5 kilometer van het plangebied.
Soortbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het in stand houden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken, moet een ontheffing worden aangevraagd bij LASER. Bevoegd gezag is het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.
Onderzoek
Er is een natuurtoets uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Bijlage 7 Natuur). Op basis van de natuurtoets kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen in of nabij een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde natuurgebied is Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen op zo'n 1,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. De meeste verkeersbewegingen zijn gericht op de noordzijde van het plangebied (richting en vanuit de A65). Een kleiner deel zal naar het zuiden rijden (Rijksweg A2). Gezien de beperkte verkeerstoenames als gevolg van het bouwplan is het aannemelijk dat er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen.
In het plangebied zijn licht beschermde soorten (zoogdieren en amfibieën) aanwezig, waarvoor een vrijstelling geldt voor het aanvragen van ontheffing van de Flora- en faunawet. In het plangebied zijn eveneens broedvogels aanwezig, die niet mogen worden verstoord of aangetast. Dit is te voorkomen door buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) te starten met de werkzaamheden of minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Conclusie
Wat de gebieds- en soortenbescherming betreft, mag worden geconcludeerd dat noch de Natuurbeschermingswet, noch de Flora- en faunawet een beletsel vormt voor uitvoering van deze ruimtelijke ontwikkeling. Zorgvuldig handelen is noodzakelijk.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De ontwikkeling van het plangebied bestaat uit de realisatie van maximaal32 woningen. De ontwikkeling valt daarmee onder het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen'. Nader onderzoek naar de invloed op de luchtkwaliteit is daarmee niet nodig.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen beperkingen voor de bestemmingswijziging.
Algemeen
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn: transportleidingen voor gevaarlijke stoffen, gastransportleidingen (druk van 10 atmosfeer en hoger), leidingen met een diameter van ten minste 50 cm en leidingen met een regionale functie. Daarnaast dienen optisch vrije paden in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Onderzoek
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen en / of straalpaden ten behoeve van de telecommunicatie aanwezig. Wel zijn in de omgeving diverse niet planologische leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen) gesitueerd. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige infrastructuur. Met deze ondergrondse infrastructuur zal bij de werkzaamheden rekening worden gehouden.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak aangepast hoeft te worden.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een 'directe bouwtitel'. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake moet zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. Afhankelijk van de situatie kan een eindbestemming een globaal karakter hebben en meerdere functies bevatten (bestemmingen). Een flexibel bestemmingsplan betekent overigens niet dat geen rekening wordt gehouden met de bestaande omgeving en omliggende functies. Zo zijn onder meer voorwaarden opgenomen voor de maximale bouwhoogtes en de maximaal te realiseren woningen.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Op de verbeelding van het analoge bestemmingsplan zijn met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van I&M, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen en het tweede artikel bevat de wijze van meten.
Hoofdstuk 2: Regels met betrekking tot de bestemmingen
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
In dit hoofdstuk worden de bestemmingen van gronden als eerste beschreven en daarna gevolgd door de eventuele dubbelbestemmingen voor leidingen en waarden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Anti-dubbeltelregel: met deze bepaling wordt beoogd misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen;
Algemene bouwregels: deze regeling regelt dat indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in de regels is bepaald, deze afwijkende maatvoering mag worden gehandhaafd;
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening: deze regeling stelt voorwaarden aan de toepasbaarheid van de regels uit de bouwverordening;
Algemene afwijkingsegels: deze regeling bevat algemene regels voor het afwijken van o.a. de opgenomen maten, afmetingen en percentages;
Algemene wijzigingsregels: deze regeling bevat algemene regels voor de wijziging ten behoeve van de wijziging van bestemmingsgrenzen;
Overige regels: deze regels gaan in op parkeren en nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
Slotregel: in deze regel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen;
Bestemmingen
Artikel 3: Gemengd
Deze bestemming geldt voor de gronden van de bestaande detailhandelsvestiging aan de Tilburgseweg 8. Op de gronden is de bestaande detailhandelsfunctie toegestaan evenals dienstverlening en een kantoor. Deze functies mogen uitsluitend op de begane grond worden uitgeoefend. De in het vorige plan openomen mogelijkheid voor twee woningen op het perceel is ook in dit plan meegenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn aanvullende regelingen gesteld ten aanzien van het gebruik. Zo zijn bepaalde vormen van detailhandel uitgesloten (bijvoorbeeld groothandel, verkoop motorbrandstoffen en volumineuze goederen) en is het mogelijk om in de woningen aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten uit te voeren binnnen de regels die daarvoor gelden.
Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te blijven. Buiten het bouwvlak is erfbebouwing toegestaan. Voor het totale bebouwingsoppervlakte is een bebouwingspercentage opgenomen overeenkomstig de vigerende regeling.
Artikel 4: Verkeer
Voor de ontsluitingswegen en centrale parkeervoorzieningen in het plangebied is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming kunnen ontsluitingswegen worden gerealiseerd en mogen groenvoorzieningen en dergelijke worden aangebracht.
Ten aanzien van het bouwen is bepaald dat gebouwen niet zijn toegestaan maar bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals speelvoorzieningen en ander straatmeubilair wel mogen.
Artikel 5: Wonen
Deze bestemming geeft aan dat deze gronden mogen worden gebruikt voor het wonen in de vorm van ten hoogste 32 nieuwe woningen. Het gaat om grondgebonden woningen met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Op de hoek met de Moergestelseweg is het eventueel mogelijk appartementen te realiseren. De bouwhoogte blijft echter 10 meter.
In de specifieke gebruiksregels zijn aanvullende regelingen gesteld ten aanzien van het gebruik. Zo is bepaald dat wonen in bijgebouwen niet is toegestaan. Verder is het mogelijk om in de woningen aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten uit te voeren binnnen de regels die daarvoor gelden. Dat geldt ook voor de mogelijkheid voor mantelzorg en logies.
In verband met het geluidsluw maken van de ruimte achter de nieuwe woningen is binnen deze bestemming de mogelijkheid opgenomen om een geluidsscherm te realiseren op de perceelsgrens van tenminste 2 meter hoog. Dit overeenkomstig de resultaten van het akoestisch onderzoek.
In de bouwregels is bepaald dat de hoofdgebouwen in het bouwvlak moeten worden gebouwd. Erfbebouwing mag ook buiten het bouwvlak gerealiseerd worden achter de voorgevel van de woning. Tevens is bepaald dat de gevels (voorgevel en de zijgevels, voor zover het om buitengevels gaat) uitgevoerd moeten worden (en worden gehouden) als dove gevel. Dit komt voort uit de resultaten van het akoestisch onderzoek. De geluidswerende voorzieningen (dove gevel + het geluidscherm) aan de zijde van de Moergestelsweg dienen op elkaar te worden aangesloten, zodat er geen geluid tussen de woning en het geluidscherm door kan.
Over het conceptontwerp van dit bestemmingsplan wordt, indien van toepassing, gelegenheid tot inspraak geboden. De resultaten van zowel het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro met de maatschappelijke instanties, belangengroeperingen en andere overheden, evenals indien van toepassing de inspraakresultaten, zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 31 oktober 2014 voor de duur van zes weken. Gedurende deze periode kon iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het plan of onderdelen daarvan inbrengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor 'Wonen' als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is. Op het moment dat de gronden dan bestemd worden voor 'wonen', is er sprake van een oneigenlijke bestemming. De gronden kunnen namelijk onmogelijk worden gebruikt voor hetgeen ze bestemd zijn. Dit is wettelijk niet toegestaan. Vandaar de noodzaak tot onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid.
Inmiddels is ook een ministeriële regeling vastgesteld waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van ontwikkelingen als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.
Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van de functies wonen en detailhandel. Gelet hierop dient de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt te worden.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan €10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
De gemeente Oisterwijk en de ontwikkelaar hebben voor dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig.