direct naar inhoud van Bijlagen toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Nuenen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001

Bijlagen toelichting

Bijlage 1 Kaders voor het bestemmingsplan

Hoofdstuk 1 Beleidskaders

1.1 Wat staat er in deze bijlage?

Vanuit diverse overheidslagen is beleid voor het buitengebied geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied. De gemeente kan, als daar goede redenen voor zijn, er voor kiezen buiten de door de overheid aangegeven kaders beleid te formuleren. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het beleid dat relevant is voor het bestemmingsplan Buitengebied.

1.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de Structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor het plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van belang:

  • behoud en versterken van de Ecologische Hoofdstructuur;
  • ruimte bieden voor militaire activiteiten en de werking van radarstations garanderen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • behoud en versterken economisch belang Brainport Zuidoost-Nederland.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Voor dit plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit het Barro van belang:

  • de Ecologische Hoofdstructuur, zoals aangewezen in de provinciale verordening;
  • defensie: radarverstoringsgebied militair vliegveld Volkel;
  • grote rivieren (en zijtakken): vrijwaringszone en dijklichaam langs Wilhelminakanaal.

Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

Voor het plangebied is de gebiedsuitwerking voor hoog Nederland van toepassing. De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

1.3 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening (2014)

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit 2 delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B bevat de vier provinciale ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied,

de stedelijke structuur en de infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0005.png"

Figuur B1.2 Uitsnede Structuurkaart (bron: provincie Noord-Brabant)

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is met betrekking tot de volgende onderdelen van belang voor het buitengebied van Nuenen:

  • De groenblauwe mantel: bevat belangrijke nevenfuncties voor natuur en water en draagt bij aan de bescherming van de waarden in het gebied;
  • Gemengd landelijk gebied: ruimte voor de aanwezige agrarische functie behouden, versterken en voorkomen dat menging met andere functies leidt tot aantasting van de primaire productiestructuur maar ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc.;
  • Kerngebied groenblauw: beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten;
  • Waterbergingsgebied: Deze gebieden zijn - bij dreigende wateroverlast -van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuurontwikkeling zich blijvend ontwikkelen mits ze afgestemd zijn op de beoogde waterfuncties.
  • Zoekgebied verstedelijking: stad en land op een duurzame wijze ontwikkelen;
  • Economisch kenniscluster: ruimtelijk faciliteren van de diverse clusters;
  • Beken en beekdalen: het patroon van beken en kreken beter beleefbaar maken. De water-, natuur- en recreatieve ontwikkelingen worden sterker aan dit patroon gekoppeld en het systeem wordt meer ingericht en afgestemd op de gevolgen van de klimaatverandering.
  • Geledingszone: behoud en ontwikkeling van groene geledingszones tussen de grote stedelijke kernen.
  • Mozaïeklandschap: versterking door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken.

Gebiedspaspoorten

De provincie geeft haar visie op het landschap vorm in de gebiedspaspoorten. Hierin staat beschreven welke landschapskengedeelte van het plangebied valt in het gebiedspaspoort van de Meierij.

In de gebiedspaspoorten merken op regionaal niveau van belang zijn en hoe deze kunnen worden versterkt.

Verordening ruimte Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze is nadien verschillende keren gewijzigd en geactualiseerd, waarvan de laatste actualisatie dateert van juli 2017. Daarbij is ook de naam gewijzigd van Verordening ruimte 2014 in Verordening ruimte Noord-Brabant. In de Vr staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.

Het bestemmingsplan wordt in de geest van het provinciale beleid opgesteld met dien verstande dat de belangrijkste onderdelen van de filosofie van de Omgevingswet (minder regels, verbrede reikwijdte) niet tekort wordt gedaan.

De onderwerpen die in de verordening staan komen voort uit de provinciale structuurvisie. Belangrijke onderwerpen in de Vr zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

De Verordening ruimte Noord-Brabant is met betrekking tot de volgende onderdelen van belang voor het buitengebied van Nuenen:

  • het beleid en de toegestane ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijen in Brabant zijn ingrijpend gewijzigd: uitbreiding van bedrijven is geen recht maar moet 'verdiend' worden door te voldoen aan de eisen van een zorgvuldige veehouderij (zie Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij);
  • voor de toelaatbare ontwikkelingen bij agrarische bedrijven is verder van belang dat binnen de provincie gebieden zijn aangewezen als groenblauwe mantel, Natuurwerkerk Brabant (NNB) of gemengd landelijk gebied en dat er gebieden zijn aangewezen met beperkingen veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0006.jpg"

Figuur B1.3 Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (bron: provincie Noord-Brabant)

Groenblauwe mantel

Het beleid voor de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel biedt tevens ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. In de Vr zijn regels opgenomen voor diverse soorten bedrijven die in de groenblauwe mantel zijn gevestigd. Hieronder zijn de voor het bestemmingsplan meest relevante onderdelen beschreven.

Veehouderijen
Er wordt alleen nog ontwikkelruimte geboden aan veehouderijen als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. In de groenblauwe mantel kan onder voorwaarden voorzien worden in een uitbreiding van, een vestiging van of een omschakeling naar een veehouderij. Tevens staan er in de Vr afwijkende en rechtstreeks werkende (zolang de huidige bestemmingsplannen niet zijn aangepast) regels voor veehouderijen.

Voor geitenhouderijen geldt dat deze in het geheel op slot worden gezet, terwijl voor hokdierhouderijen geldt dat uitbreiding - aanvullend aan de regels van de zorgvuldige veehouderij - uitsluitend mogelijk is indien daarbij binnen het stalderingsgebied elders sanering van dierenverblijven plaatsvindt.

Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV)

Gedeputeerde Staten hebben op 18 februari 2014 de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (hierna BZV) vastgesteld. De BZV is 19 maart 2014 in werking getreden tegelijk met de Verordening ruimte. De BZV is een instrument dat stuurt en stimuleert dat een veehouderij zorgvuldig is en daarmee goed past in haar omgeving en is gebaseerd op de denklijn dat ontwikkelruimte verdiend moet worden, maar niet onbegrensd is. De BZV kijkt naar de thema's gezondheid, dierenwelzijn, geur, fijnstof, endotoxines, ammoniak, biodiversiteit, mineralenkringlopen en verbinding met de omgeving.

Een veehouder kan met zijn bedrijf punten verdienen als hij duurzamer werkt dan de geldende wet- en regelgeving eisen. De BZV is continu in beweging en wordt geregeld geactualiseerd.

Wonen
Binnen de groenblauwe mantel is de nieuwbouw van bedrijfs- of burgerwoningen of solitaire recreatiewoningen in het buitengebied uitgesloten en is er een gebruiksverbod voor zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen. Deze regeling is bedoeld om te voorkomen dat zelfstandige woningen ontstaan die als afzonderlijke woonfuncties op de markt aangeboden kunnen worden. Er is wel een aantal uitzonderingen op deze regels. Zo is het mogelijk om onder voorwaarden een eerste bedrijfswoning, vervangende bouw of splitsing/vestiging van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te realiseren. Tevens is er een regeling in de Verordening ruimte Noord-Brabant opgenomen waarbij bestemmingswijziging van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning onder voorwaarden mogelijk is.

Niet agrarische functies
In de Verordening ruimte Noord-Brabant staat dat de vestiging van een niet agrarische functie anders dan woningen, ruimte voor ruimte woningen en landgoederen onder voorwaarden mogelijk is. Belangrijk hierbij is dat een eventuele ontwikkeling niet mag leiden tot een grootschalige voorziening. Nieuwe grootschalige voorzieningen zijn vanwege de daarmee gepaard gaande verkeerseffecten in beginsel niet gewenst in het buitengebied. Voor bestaande niet agrarische functies biedt de verordening onder voorwaarden ruimte voor uitbreiding. In de Vr zijn tevens afwijkende regels opgenomen voor recreatiebedrijven, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen en tuincentra.

Gemengd landelijk gebied

Het beleid voor het gemengd landelijk gebied is gericht op het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Ook hier is de transitie naar een zorgvuldige veehouderij van belang. In de Vr wordt in het gemengd landelijk gebied onderscheid gemaakt tussen een gemengde plattelandseconomie en de agrarische economie. Hieronder zijn de voor het bestemmingsplan meest relevante onderdelen beschreven.

Veehouderijen

Voor het beleid voor veehouderijen is het onderscheid tussen groenblauwe mantel en gemengd landelijk gebied niet van belang, de toelaatbare ontwikkelingen zijn identiek. De omschrijving van het beleid ten aanzien van veehouderijen in de groenblauwe mantel is om die reden ook hier van toepassing, evenals de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV).

In de gemeente Nuenen is binnen het gemengd landelijk gebied een groot deel van het gebied aangewezen als beperkingen veehouderij. Binnen deze gebieden zijn de mogelijkheden voor de vestiging, uitbreiding en omschakeling ten behoeve van een veehouderij beperkt tot de grondgebonden veehouderijen.


Wonen

De regels met betrekking tot nieuwbouw van woningen of solitaire recreatiewoningen zijn hoofdzakelijk gelijk aan de regels zoals genoemd in de groenblauwe mantel.

Niet agrarische functies

In de Vr staat dat de vestiging van een niet agrarische functie anders dan woningen, ruimte voor ruimte woningen en landgoederen onder voorwaarden mogelijk is. Tevens zijn er afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven, mestbewerking, recreatieve bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en tuincentra.

1.4 Regionaal beleid

Landschapsontwikkelingsplan de Peel

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) De Peel is voor de 8 peelgemeenten opgesteld in aanvulling op het Reconstructieplan “De Peel”. Het LOP bevat een analyse van het landschap, ambitie en visie op landschapsontwikkeling en een uitvoerings- en financieringsplan. Voor de landschapsontwikkeling in De Peel is de onderstaande ambitie overeengekomen:

  • Het LOP zet zich in op behoud en versterking van huidige kwaliteiten van het landschap en leefomgeving.
  • Met het LOP wordt achterhaald beleid geactualiseerd.
  • Het LOP brengt samenhang aan in beleid van individuele gemeenten en gemeenten onderling
  • In het LOP krijgt cultuurhistorie van het landschap een plek, het waarborgen van cultureel erfgoed is een belangrijk onderwerp.
  • Het LOP faciliteert lokale en regionale samenwerking voor verbetering landschap.
  • Het LOP vormt het referentiekader voor beoordeling en stellen van voorwaarden bij ruimtelijke ingrepen.
  • Het LOP is uitgewerkt in uitvoeringsprogramma’s voor de gemeenten. Hierin wordt tevens aangegeven welke projecten zich lenen voor samenwerking tussen gemeenten.

Het LOP vormt het inspiratie en toetsingskader voor landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitsverbetering en wordt als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied.

1.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nuenen, Gerwen en Nederwetten (2009)

De Structuurvisie Nuenen, Gerwen en Nederwetten is beschreven in paragraaf 2.3. In deze paragraaf is ook aangegeven wat het voor het buitengebied relevante beleid is.

Structuurvisie Rijk van Dommel en Aa (2011)

De Structuurvisie Rijk van Dommel en Aa is beschreven in paragraaf 2.4. In deze paragraaf is ook aangegeven wat het voor het buitengebied relevante beleid is.

Beleidsregel Buitengebied in ontwikkeling (BiO)

In de beleidsregel BiO is beleid opgesteld voor het hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing, het toevoegen van bebouwing in het kader van de regeling Ruimte voorRuimte of de BiO-regeling( BuitengebiedinOntwikkeling ) en het realiseren van nieuwe landgoederen. Nieuwe ontwikkelingen, zowel in de vorm van verruimde hergebruiksmogelijkheden als bij het toevoegen van bouwvolume, kunnen worden toegestaan indien zij door middel van een rood-voor-groen-constructie een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze beleidsregel is geen vastgesteld document. De kaders uit de beleidsregel worden daarom onderdeel gemaakt van de besluitvorming over voorliggend bestemmingsplan.

De nota Beleidsregels BiO richt zich, naast het aangeven van de landschappelijke kwaliteit, ook op de stedenbouwkundige en ruimtelijke karakteristiek van de onderscheiden kernrand/bebouwingsconcentratie, die immers de dragers vormen van de functionele en ruimtelijke kwaliteit en plaatsgebonden eigenheid. Daarnaast worden afzonderlijk de cultuurhistorische waardevolle bebouwing aangegeven. Gelet op het streven om cultuurhistorische waardevolle bebouwing te behouden, stelt de beleidsnota Buitengebied in Ontwikkeling dat het toegestaan is om cultuurhistorische waardevolle bedrijfsbebouwing voor wonen te benutten. Uitgangspunt hierbij is dat er slechts één woonfunctie binnen de bebouwing mogelijk is. Indien de bebouwing zich qua omvang leent voor splitsing èn behoud van de bebouwing anderszins niet haalbaar is, kan worden overwogen

tot splitsing van het gebouw ten behoeve van de realisering van maximaal twee woningen.

Erfgoedverordening (2010)

In de erfgoed verordening zijn de gemeentelijke regels met betrekking tot de instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken, beschermde gemeentelijke dorpsgezichten, beschermde (rijks)monumenten en instandhouding van archeologische terreinen opgenomen. De regels vanuit de erfgoedverordening worden opgenomen in het bestemmingsplan.

Nota evenementen beleid (2015)

De Nota evenementenbeleid vormt het toetsingskader voor de gemeente als eindverantwoordelijke, om evenementen veilig, beheersbaar en ordelijk te laten verlopen. De nota beoogt met dit wettelijk beleidskader tevens duidelijkheid en transparantie te bieden voor organisatoren, bezoekers en omwonenden. Tot slot geeft de nota het beleid weer van de dienstverlenende en faciliterende rol van de gemeente in het kader van evenementen.

In het bestemmingsplan worden de bestaande evenementen terreinen opgenomen op basis van de bestaande rechten. Voor andere niet structurele evenementen kunnen op basis van de nota evenementen beleid vergunningen worden verleend.

Landschapsinvesteringsregeling 

In de Verordening ruimte Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant zijn regels vastgelegd die de belangen van de provincie bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten beschermen. Met deze regels moet bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening worden gehouden. In artikel 3.2. van de Verordening ruimte Noord-Brabant wordt verplicht gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied bij moeten dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Deze zogenaamde landschapsinvesteringsregeling (LIR) is van toepassing op alle ontwikkelingen in het buitengebied die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, maar waaraan vanuit ruimtelijke overwegingen toch medewerking kan worden verleend. De verplichting om te kwaliteit te verbeteren komt bovenop de ‘basis’-verplichting om de zorgen voor de (handhaving) van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, zoals is opgenomen in artikel 3.1 van de Verordening ruimte Noord-Brabant .

De gemeente heeft een landschapsinvesteringsregeling opgesteld als richtlijn voor de wijze waarop kan worden voldaan aan de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit zoals genoemd in artikel 3 van de Verordening ruimte Noord-Brabant .

Hoofdstuk 2 Kaders op basis van omgevingsaspecten

2.1 Geurhinder van agrarische bedrijven

Toetsingskader

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 2.1 Overzicht geurnormen Wgv

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Voor pelsdieren gelden afstandseisen, waarbij de minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom afhankelijk is van het aantal fokteven. De minimaal aan te houden afstand tot objecten binnen de bebouwde kom loopt op van 175 meter tot 275 meter. De minimaal aan te houden afstand tot objecten buiten de bebouwde kom loopt op van 100 meter tot 200 meter.

Gemeentelijke geurverordening

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. De gemeente Nuenen heeft een geurverordening vastgesteld waarin in afwijking van de afstandseisen uit de Wgv afhankelijk de aan te houden afstand afhankelijk is van de bedrijfsomvang.

Tabel 2.2 Overzicht afstandseisen gemeentelijke verordening

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0007.png"

Daarnaast zijn in de verordening ook afwijkende afstanden vastgelegd voor honden- en kattenpensions, te weten:

  • minimaal 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • minimaal 25 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Verordening ruimte Noord-Brabant

De Wgv, de gemeentelijke geurverordening en het Activiteitenbesluit stellen eisen aan de maximaal optredende voorgrondbelasting (als gevolg van een individuele veehouderij). Voor de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurbelasting door de bedrijven in een bepaald gebied) gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geen wettelijke normen. In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn echter wel maximaal toegestane geurbelastingen vastgelegd. Deze voorwaarden uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%) vormt het vertrekpunt voor het onderzoek geurhinder. Bij een achtergrondbelasting van 10 ouE/m³ is sprake van 12% kans op geurhinder en bij een achtergrondbelasting van 20 ouE/m³ is sprake van 20% kans op geurhinder. In de Verordening ruimte Noord-Brabant is vastgelegd dat in situaties waarin reeds sprake is van overbelasting, maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting (“welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert”).

Onderzoek en conclusie

In het kader van het planMER zijn de optredende geurbelastingen binnen de gemeente in beeld gebracht. Over het algemeen is de geurbelasting relatief laag. In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk zijn bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies, waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. In de flexibiliteitsbepalingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan is geborgd dat ter plaatse van bestaande en nieuwe geurgevoelige functies geen onaanvaardbare geurhinder optreedt.

2.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 2.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Verordening ruimte Noord-Brabant

In de Verordenig ruimte is vastgelegd dat bij nieuwe veehouderij-initiatieven is aangetoond dat “de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³”.

Onderzoek

In het planMER is ingegaan op de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Uit de berekeningsresultaten voor zowel veehouderijen als wegverkeer blijkt dat er in de referentiesituatie ruimschoots wordt voldaan aan de geldende grenswaarden. De concentraties zijn dermate laag dat er veel milieugebruiksruimte is voor ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan, de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit leidt niet tot overschrijdingssituaties.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Waar nodig, vindt in het kader van concrete initiatieven een nadere toetsing plaats (bijvoorbeeld om aan te tonen dat bij veehouderij-ontwikkelingen wordt voldaan aan de norm van 31,2 µg/m³ fijn stof op gevoelige objecten).

2.3 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de omgeving daarvan zijn verschillende risicobronnen aanwezig. Voor een overzicht wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid in het planMER. Het bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk binnen PR 10-6 contour. Daarnaast heeft het bestemmingsplan geen relevante gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico van de verschillende risicobronnen. Nieuwe Bevi-inrichtingen worden niet toegestaan.

Conclusie

Met de voorwaarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan is geborgd dat nieuwe ontwikkelingen passen binnen de geldende toetsingskaders voor externe veiligheid.

2.4 Geluidshinder

Toetsingskader

Langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, dient de geluidbelasting ter plaatse te worden getoetst aan de normen uit de Wgh.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn verschillende geluidsbronnen gelegen, waaronder: gezoneerde wegen en de spoorlijn Eindhoven-Helmond. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies bij recht mogelijk gemaakt en heeft geen relevante gevolgen voor de geluidsbelasting binnen het plangebied en directe omgeving. Bij uitbreiding, wijziging of nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten dient er te worden voldaan aan voorkeursgrenswaarden of de vast te stellen hoge waarde. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.

2.5 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Gebiedsbescherming

In Nederland hebben diverse natuurgebieden een beschermde status onder de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) . Daarbij zijn twee soorten beschermingen te onderscheiden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Bijzondere nationale natuurgebieden.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor Nederland gaat het om ruim 160 gebieden. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen het Nationaal Natuurnetwerk Een groot deel van de Natura 2000-gebieden is inmiddels definitief aangewezen. Dat gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke planten en dieren bescherming verdienen. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder andere staat beschreven welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buiten de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen wanneer deze zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of onderwerp zijn van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Provinciale Verordening ruimte

Nationaal Natuurnetwerk/Ecologische Hoofdstructuur

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening ruimte.

Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur; in Brabant vertaald naar NatuurNetwerk Brabant; NNB) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.

Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.

De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk NNB hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het Natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.

Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNB dienen conform de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden:

  • geomorfologische waarden en processen;
  • waterhuishouding en waterkwaliteit;
  • natuurkwaliteit en areaal;
  • rust en stilte;
  • donkerte en openheid;
  • landschapsstructuur;
  • belevingswaarde.

Groenblauwe Mantel

Grenzend aan het NNB heeft de provincie gebieden aangewezen die liggen in de groenblauwe mantel. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de 'Naad van Brabant'.

De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied omvat het buitengebied van de gemeente Nuenen en maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of beschermde Natuurmonumenten. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden Strabrechtse Heide & Beuven en Leenderbosch, Groote Heide & De Plateaux liggen op meer dan 3 km afstand. Een groot aantal gebieden in het buitengebied maakt wel deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het NNB binnen Nuenen is tevens aangewezen als beschermd gebied waterhuishouding waarvan een deel ook is aangewezen als Natte Natuurparel. Aansluitend aan het NNB maakt nagenoeg het hele plangebied deel uit van de Groenblauwe Mantel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0009.png" 

Figuur 2.1 Natuurnetwerk Brabant (bron: kaartbank.Brabant.nl)

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten. Directe effecten zoals areaalverlies, verontreiniging en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Uit de passende beoordeling blijkt dat er geen sprake is van waarneembare extra verstoring als gevolg van recreatieve ontwikkelingen. In de Natura 2000-gebieden en het beschermd natuurmonument kan daarnaast als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen vermesting/verzuring optreden. In het planMER is een passende beoordeling opgenomen vanwege de mogelijke effecten op Natura 2000 door de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen (stikstofdepositie). In paragraaf 4.2 is uitgewerkt op welke wijze in het bestemmingsplan wordt omgegaan met de resultaten van de passende beoordeling.

Voor het NNB is een beschermend regime opgenomen waardoor aantasting als gevolg van de uitbreidingen van agrarische bedrijven die buiten het NNB zijn gelegen wordt voorkomen. Doordat uitbreidingen plaatsvinden bij bestaande bedrijven is geen sprake van een waarneembare toename van de verstoring als gevolg van de bedrijfsactiviteiten. Ook recreatieve verstoring van de NNB-gebieden wordt uitgesloten. Evenals binnen Natura 2000 kan ook binnen het Nationaal Natuurnetwerk een toename van stikstofdepositie leiden tot negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De maatregelen die worden getroffen om significante negatieve effecten binnen Natura 2000 uit te sluiten (zie paragraaf 4.2) hebben tot gevolg dat ook binnen het NNN geen relevante effecten zullen optreden. Van aantasting van de groenblauwe mantel is geen sprake, voor diverse ontwikkelingen geldt dat ze landschappelijk moeten worden ingepast. Negatieve effecten op natte natuurparels en beschermde gebieden waterhuishouding treden niet op, de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan is afgestemd op de regels die van toepassing zijn op de groenblauwe mantel.

 

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een bureau onderzoek, in het planMER wordt hier uitgebreid op ingegaan. In tabel 2.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 2.4 Beschermde soorten (niet limitatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0010.png"

Conclusie

In het bestemmingsplan is geborgd dat geen sprake zal zijn van negatieve effecten op natuurwaarden.

2.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

In het bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen bij recht mogelijk gemaakt, om deze reden is in het kader van het bestemmingsplan bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij eventuele toekomstige initiatieven dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoende is.Ten aanzien van agrarische activiteiten gelden voorschriften vanuit onder ander het Activiteitenbesluit en het Besluit mestbassins milieubeheer om bodemverontreiniging te voorkomen.

Conclusie

De ontwikkelingen die worden geboden in het bestemmingsplan hebben geen negatieve gevolgen voor de bodemkwaliteit.

2.7 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

Het waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft hoe het waterschap samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer in de planperiode. Dit waterbeheerplan is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe die bereikt moeten worden. Het betreft alle aspecten rondom het beheer van de watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolwaterzuiveringen, zowel onder normale omstandigheden als in het geval van calamiteiten.

Het plan is afgestemd op het Nationaal Waterplan 2, het Provinciaal Milieu en Waterplan (PMWP) en het Stroomgebiedsbeheerplan. Er wordt een indeling gemaakt in de volgende thema's:

  • droge voeten;
  • voldoende water;
  • natuurlijk water;
  • schoon water;
  • mooi water.

Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in de Keur Waterschap De Dommel 2015. De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater. Zo zijn er bijvoorbeeld verboden opgesteld voor het leggen, verplaatsen of weghalen van duikers, stuwen, bruggen en dergelijke. Ook wordt als plicht bijvoorbeeld genoemd wie onderhoudsplichtig is.

Afwijken van de verboden en verplichtingen is mogelijk. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.

De Brabantse waterschappen hanteren een grenswaarde van 2.000 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 2.000 m2 is compensatie niet verplicht. De waterschappen vinden dit verantwoord omdat:

  • Deze oppervlakten hydrologisch gezien tot dermate kleine afvoeren leiden dat deze geen probleem vormen voor de afvoercapaciteit van het afwateringsstelsel;
  • Van het totaal aan plannen met uitbreidingen van verhard oppervlak voegen plannen met een toename verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 maar weinig toe aan het totaal van toename verhard oppervlak;
  • Wanneer 2.000 m2 als ondergrens wordt genomen, wordt voorkomen dat er zeer kleine, bedrijfsonzekere voorzieningen ontstaan die lastig te beheren en onderhouden zijn.

Het voorgaande betekent dat niet alles wat het bestemmingsplan mogelijk maakt, in de praktijk onder ogen van het Waterschap komt. Het waterschap gaat er echter vanuit dat kleine plannen, die doorgaans niet meer voor advisering bij het waterschap terecht komen, geen probleem vormen voor de afvoercapaciteit van het afwateringsstelsel, waardoor geen maatregelen nodig zijn.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zand- en eerdgrond. Binnen het plangebied komen veel verschillende grondwatertrappen voor. De grondwatertrappen VI en II komen in grote delen van het plangebied voor. Dit houdt in dat de gemiddeld hoogste gronwaterstand op minder dan 0,8 m beneden het maaiveld is gelegen en de gemiddeld laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden het maaiveld is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0011.png"

Figuur 2.2 Grondwatertrappen (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

In het plangebied zijn vele A en B-watergangen gelegen. A-watergangen zijn hoofdwatergangen die van primair belang zijn voor het waterbeheer en daarom door het waterschap worden onderhouden. B-watergangen zijn kleinere watergangen die vooral dienen voor de aan- en afvoer van water naar meerdere percelen. Deze watergangen zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de eigenaren van de aangrenzende gronden te worden onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0012.png"

Figuur 2.3 Watergangen

Waterkwaliteit

In het plangebied zijn KRW-lichamen gelegen, namelijk de Dommel, de Kleine Dommel en de Hooidonkse Beek. Ook zijn er natte natuurparels aanwezig binnen het plangebied. Voor de Natte natuurparels geldt een strikt beschermingsbeleid. Dit beleid houdt in, dat ingrepen in de waterhuishouding die niet zijn gericht op behoud of versterking van de natuurwaarden niet zijn toegestaan binnen deze gebieden én in een zone daaromheen van gemiddeld 500 m in het zandgebied, gemiddeld 75 m in het kleigebied en 2 km rondom de Groote Peel. De ruimtelijke consequenties van dit beschermingsbeleid zijn opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPBuitengebied-D001_0014.png"

Figuur 2.4 Natte natuurparels en beschermde gebieden waterhuishouding (Wateratlas provincie Noord-Brabant)

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied kent een drukriool voor grijs en zwart afvalwater.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Hiermee worden negatieve effecten op het watersysteem voorkomen.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Onderzoek en conclusie

In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem optreden. Toetsing vindt plaats op het moment dat er sprake is van een concreet initiatief.

2.8 Cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Provinciale Structuurvisie/Verordening ruimte

Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. Het gaat immers om erfgoed dat belangrijk is voor de regionale identiteit. Het is beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. De kaartlagen 'cultuurhistorische vlakken' en 'complexen van cultuurhistorisch belang' zijn ook opgenomen in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. De provincie ziet het Brabantse erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is rijk aan landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. In grote delen van het buitengebied is sprake van een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor een overzicht van de waarden van het gebied en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan wordt verwezen naar het hoofdstuk landschap, cultuurhistorie en archeologie het planMER.

In het bestemmingsplan zijn verschillende beschermende regelingen opgenomen om te voorkomen dat de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden worden aangetast.