Plan: | Heisteeg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01 |
Gezien het feit dat de te realiseren kleinschalige woningbouwlocatie op een korte afstand van de Habitatrichtlijngebieden Regte Heide en Riels Laag ligt, moet bezien worden of de ontwikkeling vergunningplichtig is in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Wanneer echter uitgesloten kan worden, dat tijdens de realisatiefase of daarna een verlaging van de grondwaterstand optreedt in de Regte Heide en Riels Laag als gevolg van de ontgravingen/ bemalingen, dan wordt de activiteit niet beschouwd als vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet. Wanneer er wel verlaging kan optreden, dan zal eerst inzichtelijk gemaakt moeten worden wat de effecten zullen zijn op het Habitatrichtlijn-gebied alvorens definitief uitsluitsel kan worden gegeven over de noodzaak tot een vergunningaanvraag. In dit geval is er geen sprake van een verlaging van de grondwaterstand. Dit kan op basis van de waterparagraaf (samengevat in paragraaf 4.3 van onderhavige bestemmingsplantoelichting) worden geconcludeerd. Om deze reden hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en is de locatie niet vergunningplichting.
De aanwezige natuurwaarden in het plangebied kunnen van invloed zijn op de toekomstige inrichting. Daarom is het van belang om in een vroegtijdig stadium beschermde natuurwaarden in beeld te brengen zodat hiermee met de planontwikkeling rekening kan worden gehouden. In deze paragraaf zijn de resultaten uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek weergegeven (Bijlage 13). Op grond van dit rapport kan het volgende worden geconcludeerd:
Naar aanleiding van het advies uit het locatieonderzoek naar natuurwaarden is naar voren gekomen dat nader onderzoek uitgevoerd moet worden naar het voorkomen van vleermuizen ter plaatse van de te slopen opstallen. Voorafgaand aan de sloop is hier onderzoek naar gedaan, waarbij een uitgebreide inspectie van de gebouwen aan buiten- en binnenzijde heeft plaatsgevonden (Bijlage 12). Alle potentieel geschikte verblijfslocaties voor vleermuizen zijn onderzocht. Hierbij zijn alle ruimtes onder de kappen visueel geïnspecteerd. Zo nodig zijn hierbij delen van betimmering of dakpannen tijdelijk verwijderd. Gelet is op uitwerpselen (keutels, poepsporen bij dakranden en dakpannen) en prooiresten. Spouwopeningen zijn onderzocht op sporen van gebruik of onbruik (bijvoorbeeld spinnenwebben). Kieren en scheuren zijn eveneens hierop onderzocht, met behulp spiegel en endoscoop.
Op basis van deze uitgebreide inspectie is geconcludeerd dat er geen vaste rust-, verblijfs-, overwinterings- en voortplantingslocaties van vleermuizen aangetroffen zijn. Ook zijn er geen sporen die hierop duiden, aangetroffen op de planlocatie. Op basis van deze conclusies zijn de stallen gesloopt.
Tevens is geconcludeerd dat ruimtelijke ingrepen in het plangebied als geheel door het ontbreken van vaste verblijfs- en gebruiksplaatsen voor vleermuizen geen nadelige effecten hebben op de instandhouding van de lokale populaties. Een ontheffing op de Flora- en faunawet is derhalve niet vereist.
Omdat al in 2006 een locatieonderzoek natuurwaarden is uitgevoerd, zijn de conclusies van dit onderzoek in 2011 getoetst op actualiteit (Bijlage 11) . Hieruit is het volgende naar voren gekomen: