direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Heisteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01

4.4 Ecologie

4.4.1 Natuurbeschermingswet 1998

Gezien het feit dat de te realiseren kleinschalige woningbouwlocatie op een korte afstand van de Habitatrichtlijngebieden Regte Heide en Riels Laag ligt, moet bezien worden of de ontwikkeling vergunningplichtig is in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Wanneer echter uitgesloten kan worden, dat tijdens de realisatiefase of daarna een verlaging van de grondwaterstand optreedt in de Regte Heide en Riels Laag als gevolg van de ontgravingen/ bemalingen, dan wordt de activiteit niet beschouwd als vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet. Wanneer er wel verlaging kan optreden, dan zal eerst inzichtelijk gemaakt moeten worden wat de effecten zullen zijn op het Habitatrichtlijn-gebied alvorens definitief uitsluitsel kan worden gegeven over de noodzaak tot een vergunningaanvraag. In dit geval is er geen sprake van een verlaging van de grondwaterstand. Dit kan op basis van de waterparagraaf (samengevat in paragraaf 4.3 van onderhavige bestemmingsplantoelichting) worden geconcludeerd. Om deze reden hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en is de locatie niet vergunningplichting.

De aanwezige natuurwaarden in het plangebied kunnen van invloed zijn op de toekomstige inrichting. Daarom is het van belang om in een vroegtijdig stadium beschermde natuurwaarden in beeld te brengen zodat hiermee met de planontwikkeling rekening kan worden gehouden. In deze paragraaf zijn de resultaten uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek weergegeven (Bijlage 13). Op grond van dit rapport kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het plangebied is geen onderdeel van gebieden die zijn begrensd in de Habitat- en/of Vogelrichtlijn.
  • Het plangebied bevindt zich op meer dan 450 meter van het Habitatrichtlijn-gebied 'Regte Heide en Riels laag'. Op deze afstand worden geen negatieve effecten op dit gebied verwacht.
  • Het plangebied is geen onderdeel van de EHS, attentiegebied EHS of groenblauwe mantel.
  • Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan als “Agrarische doeleinden” bestemd. Er is geen bestemming als natuur- of bosgebied.
  • Binnen het plangebied komen geen beschermde plantensoorten voor.
  • In de nabijheid van het plangebied is een waarschijnlijk broedgeval van patrijs vastgesteld, dit is een rode lijst soort. Het plangebied behoort niet tot het leefgebied van deze soort.
  • Binnen het plangebied en in de directe omgeving hiervan broeden diverse algemene vogelsoorten.
  • Het plangebied is waarschijnlijk onderdeel van het leefgebied van diverse, algemeen voorkomende, beschermde soorten grondgebonden zoogdieren. Voor deze soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling.
  • Het plangebied wordt mogelijk als foerageergebied door enkele vleermuissoorten gebruikt. Mogelijk bevatten de houtwal aan de zuidzijde van de locatie en de aanwezige bouwwerken vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Tevens wordt deze houtwal mogelijk als migratieroute gebruikt.
  • Het plangebied is waarschijnlijk geen onderdeel van het leefgebied amfibieën en reptielen.
  • Binnen het plangebied komen geen andere beschermde diersoorten voor.
4.4.2 Vleermuizenonderzoek

Naar aanleiding van het advies uit het locatieonderzoek naar natuurwaarden is naar voren gekomen dat nader onderzoek uitgevoerd moet worden naar het voorkomen van vleermuizen ter plaatse van de te slopen opstallen. Voorafgaand aan de sloop is hier onderzoek naar gedaan, waarbij een uitgebreide inspectie van de gebouwen aan buiten- en binnenzijde heeft plaatsgevonden (Bijlage 12). Alle potentieel geschikte verblijfslocaties voor vleermuizen zijn onderzocht. Hierbij zijn alle ruimtes onder de kappen visueel geïnspecteerd. Zo nodig zijn hierbij delen van betimmering of dakpannen tijdelijk verwijderd. Gelet is op uitwerpselen (keutels, poepsporen bij dakranden en dakpannen) en prooiresten. Spouwopeningen zijn onderzocht op sporen van gebruik of onbruik (bijvoorbeeld spinnenwebben). Kieren en scheuren zijn eveneens hierop onderzocht, met behulp spiegel en endoscoop.

Op basis van deze uitgebreide inspectie is geconcludeerd dat er geen vaste rust-, verblijfs-, overwinterings- en voortplantingslocaties van vleermuizen aangetroffen zijn. Ook zijn er geen sporen die hierop duiden, aangetroffen op de planlocatie. Op basis van deze conclusies zijn de stallen gesloopt.

Tevens is geconcludeerd dat ruimtelijke ingrepen in het plangebied als geheel door het ontbreken van vaste verblijfs- en gebruiksplaatsen voor vleermuizen geen nadelige effecten hebben op de instandhouding van de lokale populaties. Een ontheffing op de Flora- en faunawet is derhalve niet vereist.

4.4.3 Actualisatie 2011

Omdat al in 2006 een locatieonderzoek natuurwaarden is uitgevoerd, zijn de conclusies van dit onderzoek in 2011 getoetst op actualiteit (Bijlage 11) . Hieruit is het volgende naar voren gekomen:

  • omdat het plangebied in de nabijheid van een Natura 2000 gebied ligt is in 2006 een voortoets uitgevoerd. Deze is besproken met bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft aangegeven dat een Natuurbeschermingswet vergunning niet nodig is. Dit is nog actueel, in het kader van Natura 2000 is daarom geen actie nodig.
  • In de Verordening Ruimte 2011 van de Provincie Noord-Brabant is het beleid met betrekking tot de EHS enigszins gewijzigd. Daarnaast is er geen sprake meer van GHS maar is de Groenblauwe Mantel geïntroduceerd. Geen enkel van deze wijzigingen heeft betrekking op het plangebied.
  • De interpretatie van de Flora- en faunawet is sinds 2006 op enkele punten gewijzigd. Met name met betrekking tot vogels. De enige consequentie die deze wijzigingen heeft is dat de Huismus in een zwaardere beschermingscategorie valt. In 2006 was de nestlocatie van deze soort nog niet jaarrond beschermd. Met name gebouwen zijn geschikt als nestlocatie voor deze soort. Omdat er in het plangebied geen opstallen aanwezig zijn, is het gebied niet geschikt bevonden voor de aanwezigheid van de huismus.