direct naar inhoud van 4.3 Waterparagraaf
Plan: Heisteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01

4.3 Waterparagraaf

De ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte C.V., de gemeente Goirle en Van Wanrooij Projectontwikkeling zijn voornemens aan de zuidzijde van de kern Riel (gemeente Goirle) een woningbouwlocatie te ontwikkelen. Om de ontwikkeling van de locatie mogelijk te maken wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Op de bestemmingsplanprocedure is de watertoets van toepassing. De watertoets is een verplichting voor de initiatiefnemer om in de planvorming het advies en oordeel van de waterbeheerder te betrekken. Het doel van de watertoets is tweeledig:

  • Afstemming van de plannen met de waterbeheerder;
  • Toetsen van het ontwerp van het watersysteem aan de criteria en doelstellingen van het waterbeleid.

De resultaten van de watertoets zijn gebruikt bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en voor de invulling van deze waterparagraaf in het nieuwe bestemmingsplan.

4.3.1 Proces

In eerste instantie is bij de Gemeente geïnformeerd naar de beschikbare informatie. Vervolgens is bij het waterschap Brabantse Delta geïnformeerd naar haar eisen voor verwerking van water en de beschikbare informatie. Op basis van de algemene uitgangspunten van het Waterschap en de Gemeente is invulling gegeven aan het mogelijke watersysteem voor deze locatie. Op 4 maart 2009 heeft het Waterschap via een brief een positief wateradvies afgegeven voor het voorontwerp bestemmingsplan Heisteeg te Riel. Daarbij had het Waterschap nog een aantal opmerkingen. Deze opmerkingen zijn verwerkt in deze waterparagraaf en de toelichting in het bestemmingsplan.

4.3.2 Leeswijzer

In deze waterparagraaf wordt achtereenvolgens kort de bodemopbouw, de waterhuishouding en de riolering in de huidige situatie beschreven. Vervolgens wordt aangegeven aan welke eisen het watersysteem op de locatie in de toekomstige situatie dient te voldoen. Aan het einde van de rapportage wordt het toekomstige duurzaam watersysteem op hoofdlijnen beschreven.

4.3.3 Topografie

De locatie Heisteeg is gelegen aan de zuidzijde van de kern Riel (gemeente Goirle). De locatie is ca. 4,7 ha groot. Ten noorden van de locatie ligt de Alphenseweg, welke ten noordoosten van de locatie overgaat in de Kerkstraat. De oostgrens wordt gevormd door een deels verhard, deels onverhard doodlopend pad, de Heisteeg. Ten zuiden / zuidoosten bevinden zich het sportpark van voetbalvereniging Riel en de velden en complexen van een ruitersportvereniging en scouting. Tussen het plangebied en het sportpark bevindt zich een strook van circa 22 m breed begroeid met eikenbomen. Het westelijke deel van de locatie wordt begrensd door weiland en een boerderij. De maaiveldhoogte op de locatie varieert van ca. NAP +17,71 m in het noordwestelijk punt van de locatie tot NAP +16,69 m in het zuidelijke deel van de locatie. Het sportpark is circa 0,70 m lager gelegen dan de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0009.png"

Figuur 4.3: Topografische ligging plangebied

4.3.4 Bodemopbouw

Volgens de Bodemkaart van Nederland (BvN, blad 50 oost) bestaat de bodem ter plaatse van de locatie uit een hoge zwarte enkeerdgrond ontwikkeld in lemig fijn zand (zEZ23). De grondwatertrap bedraagt VII. Het noordelijke deel van de locatie is op de bodemkaart niet gekarteerd omdat dit deel tot de bebouwde kom van Riel behoort. Verwacht wordt dat de bodem hier eveneens een hoge zwarte enkeerdgrond ontwikkeld in lemig fijn zand betreft.

In mei 2006 heeft Grontmij een bodemkartering uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan de bodemopbouw ter plaatse als volgt worden geschematiseerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0010.png"

De leemlagen in de laag 2,0 – 3,0 m –mv variëren in dikte van 0,2 tot 1,25 m.

De bovengrond van het oostelijk gedeelte van de planlocatie bevat sporen van puin en is soms zelfs sterk puinhoudend.

Op de locatie zijn 3 sonderingen met kleef tot circa 10 m –mv verricht. Uit de sonderingen is af te leiden dat de diepere ondergrond heterogeen is opgebouwd. In het oosten bestaat de ondergrond uit fijn tot grof zand met enkele leemlagen tot ca. 6.0 m –mv. Hieronder begint de sterk verdichte zandondergrond. In het westen begint de zandondergrond op ca.11 m –mv, welke overeenkomt met de sondering uitgevoerd in het noorden van de locatie.

4.3.5 Grondwater en infiltratiecapaciteit

Regionale grondwaterstroming

Op basis van de grondwaterkaart van Nederland (Dienst Grondwaterverkenning TNO, kartering 1973, kaartblad 44 / 50O / 51 en 57W, bijlage 11) kan worden afgeleid dat de regionale grondwaterstroming van het freatische grondwater noordwestelijk is gericht. Op de digitale atlas RLG 2005 is het gebied aangegeven als intermediair gebied. Dit betekent dat er geen uitgesproken kwel of infiltratie voorkomt.

Lokaal grondwater

Voor de gebruiksmogelijkheden van een gebied is de ontwateringdiepte een belangrijke factor. Onder ontwateringdiepte wordt verstaan de afstand tussen het grondoppervlak en hoogste grondwaterstand tussen de ontwateringmiddelen. Op de Bodemkaart van Nederland is de grondwatertrap van de ontwikkelingslocatie gecategoriseerd als VII evenals op een gedetailleerde grondwatertrappenkaart van waterschap Brabantse Delta. Met grondwater VII is de ontwateringstoestand van de locatie te categoriseren als zeer diep. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende voorkomende grondwaterstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0011.png"

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn de grondwaterstanden gemeten en schattingen van de Gemiddeld Hoogste (GHG) en Gemiddeld Laagste (GLG) Grondwaterstanden gemaakt. De schattingen van de GHG en GLG zijn gemaakt aan de hand van hydromorfe kenmerken (ondermeer roest – en reductieverschijnselen) voorkomend in de bodemprofielen. Tijdens de veldwerkzaamheden is de GHG geschat op 1,20 m –mv in het noordwesten, 0,9 m –mv in het noordoosten en 1,30 m –mv in het zuiden van de locatie. Dit komt overeen met een GHG van circa NAP +15,6 m. De GHG schattingen afkomstig van het veldwerk komen overeen met de grondwatertrap informatie afkomstig van het Waterschap en de Bodemkaart van Nederland.

TNO peilbuizen

Op ca 1,2 km van de locatie Heisteeg staan twee peilbuizen met actuele meetgegevens welke zijn opgenomen in het landelijke TNO meetnetwerk. Echter, gezien de grote afstand tussen de peilbuizen en de planlocatie leveren de peilbuizen geen bruikbare informatie.

Infiltratiecapaciteit

In het kader van de mogelijkheden om het regenwater in de bodem te infiltreren is gekeken naar de infiltratiecapaciteit van de bodem op de ontwikkelingslocatie. Hiervoor zijn 4 doorlatendheidsmetingen met behulp van de omgekeerde boorgatmethode verricht. In onderstaande tabel is de gemeten infiltratiecapaciteit (Ks –waarde) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0012.png"

De K-waarde van 11i wijkt af doordat deze boring in een humeuze laag is gezet. In het veld is, aan de hand van bij de boringen vrijkomend materiaal, de doorlatendheid geschat. Op basis van de schattingen kan de volgende schematisatie gemaakt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0013.png"

De K-waarde schattingen komen niet geheel overeen met de informatie verkregen uit de infiltratiemetingen. Echter, beide informatie bronnen tonen aan dat de infiltratie van hemelwater ter plaatse van de planlocatie mogelijk is. Om infiltratie mogelijk te maken, dient de humeuze bovenlaag vervangen te worden.

4.3.6 Oppervlaktewater

De locatie valt voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheergebied van waterschap Brabantse Delta. Volgens opgaaf van het Waterschap bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied, parallel aan de Alphenseweg, een primaire schouwsloot. Uit het veldbezoek blijkt dat deze primaire schouwsloot gedempt is. Aan de oostzijde van de Heisteeg bevindt zich een zaksloot. Deze sloot behoort niet tot het plangebied.

4.3.7 Riolering

Ter plaatse van de overgang Alphenseweg- Kerkstraat (op de hoogte Kerkstraat 71) bevindt zich een eindput van het vrijverval gemengd stelsel van Riel. Het vuilwater wordt oostelijk getransporteerd. In de eindput wordt tevens vuilwater geïnjecteerd afkomstig van het westelijk gelegen buitengebied van Riel. Het gebied ten noorden van de Alphenseweg (ter plaatse van de Spoorweide en de Veertels) is gedeeltelijk voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel en gedeeltelijk van een gemengd stelsel.

4.3.8 Waterschapsbeleid

In het kader van het huidige overheidsbeleid (Nationaal Waterplan 2009-2015) en het beleid van waterschap Brabantse Delta dient invulling te worden gegeven aan ‘duurzaam stedelijk waterbeheer’.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het Waterschap een aantal beleidsuitgangsprincipes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. In hoofdlijnen betekent dit dat het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime intact moet blijven, oftewel er moet hydrologisch neutraal gebouwd te worden. Hemelwater wat valt ter plaatse van daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel. Voor de verwerking van hemelwater dient een voorkeursvolgorde doorlopen te worden. Deze voorkeursvolgorde luidt:

  • 1. (Gebruik als huishoudelijk of bedrijfswater);
  • 2. Infiltreren in de bodem;
  • 3. Bergen en vertraagd afvoeren naar het oppervlaktewater;
  • 4. Afvoeren naar de riolering via een (verbeterd) gescheiden stelsel.

Met betrekking tot de berging en infiltratie van hemelwater is een berging vereist van een statistische bui met een herhalingstijd van 1 keer in de 10 jaar, gebaseerd op een statistische bui conform Buishand en Velds. Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt dat er geen milieuvervuilende materialen en stoffen gebruikt mogen worden. Het gebruik van niet-uitloogbare materialen moet worden gestimuleerd. Afvoer van schoon water naar het gemengd stelsel wordt niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden bij de perceelsgrens.

4.3.9 Provinciaal beleid

Het plangebied is volgens de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 niet gelegen in een attentiezone voor het beschermd gebied, de Natte natuurparel Regte Heide (zie figuur 4.4). Volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant 2010 ligt het gebied wel in een boringsvrije zone ten behoeve van de drinkwaterwinning Gilzerbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0014.png"

Figuur 4.4: Beschermingszones natte natuur (bron: Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011)

4.3.10 Gemeentelijk rioleringsplan

In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014 (V-GRP) wordt invulling gegeven aan de drie zorgplichten die de gemeente met ingang van 1 januari 2008 heeft met betrekking tot afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeenten zijn verplicht om deze zorgplichten voor 2014 in hun gemeentelijke rioleringsplannen te verwerken, waarmee deze plannen zogenaamde ’verbrede’ rioleringsplannen worden. In het V-GRP is de nadruk gelegd op het weer op orde krijgen van het rioleringsbeheer in Goirle. In de komende periode 2010-2014 zal de nadruk in het V-GRP komen te liggen op het voortzetten van het afkoppelbeleid en het doen van investeringen om hier ook in de toekomst invulling aan te geven. Het inhoudelijke doel van het plan is:

De riolering laten voldoen aan de milieu-eisen. Hiervoor is het noodzakelijk dat het beleid met betrekking tot het afkoppelen van verhard oppervlak, zoals dat de laatste jaren is ingezet, verder wordt uitgebreid. Hiervoor dienen verzamelleidingen en voorzieningen te worden aangelegd. Op deze wijze wordt een zodanige verbetering van het milieurendement bereikt dat de renovatie van de bergbezinkzakken, die intussen afgeschreven zijn, achterwege kan blijven.

4.3.11 Stedenbouwkundig ontwerp

Ter plaatse van de planlocatie is Ruimte voor Ruimte C.V. in samenwerking met de gemeente Goirle en Van Wanrooij Projectontwikkeling voornemens een woningbouw locatie te ontwikkelen. In figuur 4.5 is het stedenbouwkundig ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0015.png"

Figuur 4.5.: Stedenbouwkundig plan Heisteeg Riel dd 26 april 2011

4.3.12 Hemelwaterbehandeling

Principesysteem

Voor de verwerking van het hemelwater is een duurzaam gescheiden watersysteem ontwikkeld. Uit het veldonderzoek blijkt dat de infiltratiecapaciteit van de bodem onder de humeuze laag goed is. Voor de verwerking van hemelwater wordt derhalve uitgegaan van infiltratie. Bij verwerking van het hemelwater wordt onderscheid gemaakt in twee verschillende systemen; enerzijds verwerking van het water dat valt op verhard oppervlak binnen de kavels (uitgeefbare grond), anderzijds verwerking van het hemelwater dat valt ter plaatse van het verhard oppervlak in het openbaar gebied.

Uitgeefbare grond

Het hemelwater dat valt ter plaatse van het verhard oppervlak (dakvlak + overige verharding) binnen de kavels dient te worden verwerkt binnen de eigen perceelsgrens. Gezien de goede doorlatendheid en de relatief diep gelegen GHG zijn de kavels geschikt voor zowel bovengrondse als ondergrondse infiltratie.

Mogelijke opties voor de berging en infiltratie van het hemelwater zijn:

  • 1. Droogvallende waterpartij;
  • 2. Wadi;
  • 3. Waterdoorlatende verharding met een waterbergende fundering;
  • 4. Infiltratiekratten;
  • 5. Grindkoffer.

Daarbij is het wel van belang dat de voorziening boven de GHG (van circa NAP +15,6 m) ligt. Wanneer dat niet gebeurd loopt de bergings- en infiltratiecapaciteit van de meeste voorzieningen terug en wordt het benodigde oppervlak groter. Bij het realiseren van een berging op eigen terrein is het van belang de humeuze bovenlaag te verwijderen en eventueel lokaal aanwezige slechter doorlatende lagen te doorbreken/ grondverbetering toe te passen om stagnatie van water te voorkomen. Voor neerslagsituaties met een herhalingstijd minder vaak dan 1 keer per 100 jaar kan een noodoverlaat worden gerealiseerd naar het hemelwatersysteem in het openbaar gebied.

Openbaar gebied

Voor de verwerking van het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak van de openbare verharding en opritten naar de kavels wordt gebruik gemaakt van een IT –riool en een wadi. Het hemelwater afkomstig van de openbare verharding wordt middels kolken naar een onder de grond gelegen IT-riool geleid. In het IT-riool wordt het hemelwater geborgen, waarna het hemelwater vervolgens in de grond infiltreert. Bij intensievere buien is de berging in het IT-riool niet afdoende. In deze gevallen kan het hemelwater overstorten op een in de zuidwesthoek van het plangebied gelegen wadi. Vanuit de wadi infiltreert het water in de bodem. Aandachtspunt bij het realiseren van de wadi vormt de humeuze bovenlaag die dient te worden verwijderd en de eventueel lokaal aanwezige leemlaagjes die dienen te worden doorbroken. De technische uitwerking van het waterhuishoudingsplan vindt plaats in het door Grontmij op te stellen advies waterhuishouding en bouwrijp maken.

4.3.13 Dimensionering

Uitgeefbare grond

Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak (dakvlak + overige verharding) op de kavels dient volledig te worden geborgen op eigen kavel. In overleg met het Waterschap is vastgesteld dat rekening gehouden dient te worden met een benodigde berging van 65 mm, gebaseerd op een regenbui met een herhalingskans van 1 keer in de 100 jaar. Dit wil zeggen dat de benodigde berging berekend kan worden door het toekomstig verhard oppervlak te vermenigvuldigen met 65 mm. Aangezien de voorziening wordt gedimensioneerd op een t = 100 situatie is het ook niet noodzakelijk een overstort naar de voorziening voor het openbaar gebied te maken. De berging dient gerealiseerd te worden boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG = NAP +15,6 m). In de koopovereenkomsten van woningen en kavels aan toekomstige bewoners wordt de verplichting opgenomen om het hemelwater op eigen terrein te bergen en te infiltreren. Dit gebeurd in de vorm van een kettingbeding. Het beheer en onderhoud van de particuliere voorzieningen is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de kavel. Deze dient er voor te zorgen dat het hemelwater afstroomt naar de voorzieningen op eigen terrein en daar wordt geborgen. Om te kunnen controleren of de berging van hemelwater werkelijk op eigen terrein plaatsvindt, dient in de afvalwaterafvoer op de kavelgrens een inspectieput te worden aangebracht. In deze put is te zien waaruit de afvoer bestaat.

Openbaar gebied

Naast het weergegeven beleid zijn voor de uitwerking en dimensionering van een duurzaam watersysteem onderstaande uitgangspunten en randvoorwaarden vastgesteld:

  • Het toekomstig verhard openbaar gebied bedraagt 7.172 m2 verharding. In dit oppervlak is tevens rekening gehouden met 57 opritten van circa 15 m2 (855 m2).
  • Het systeem wordt gedimensioneerd op een ontwerpbui van T = 10 jaar, conform het beleid van waterschap Brabantse Delta;
  • Waterberging vindt plaats boven de GHG (NAP +15,6 m);
  • Een maximale peilstijging in de open bergingsvoorziening van 0,5 m in een t = 10 situatie;
  • Bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar mag geen wateroverlast in gebouwen ontstaan als gevolg van inundatie vanuit het oppervlaktewater;
  • Dekking op IT-buis minimaal 1,10 m.

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig waarop vertraagd geloosd wordt. Derhalve wordt bij de dimensionering van de bergingsvoorziening alleen uitgegaan van infiltratie van hemelwater en wordt afvoer buiten beschouwing gelaten.

In de zuidwestelijke hoek van het plangebied is een groenzone aanwezig met een oppervlak van 805 m2 welke wordt ingericht als wadi. De wadi krijgt een diepte van 0,5 m en een talud van circa één op vijf. Op basis van een dynamische berekening bedraagt de peilstijging in de wadi in een t = 10 situatie 0,35 m en biedt derhalve voldoende bergingsruimte.

Tevens is berging in het IT-riool aanwezig. Uitgaande van een gronddekking op het IT-riool van 1,10 m, een minimaal aanlegniveau van circa NAP +16,9 m en een diameter van 400 mm, is ten tijde van de GHG de helft van de buis in het grondwater gelegen. Bij een lengte van 525 m IT-riool is derhalve nog minimaal 33 m3 waterberging in het IT-riool beschikbaar.

De wadi is tevens doorgerekend voor een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar. Hierbij is de beschikbare berging in het IT-riool meegenomen. In een dergelijke situatie bedraagt de peilstijging in de wadi 0,5 m. Tevens wordt de wadi ingericht op een dusdanige wijze dat bij overlopen van de wadi het water in westwaartse richting wegloopt, in de richting van als agrarisch in gebruik zijnde gronden. Tevens wordt een vloerpeil van de woningen gehanteerd, dat circa 25 à 30 cm hoger gelegen is dan de omringende wegen.

Door toepassing van bovenstaande voorzorgsmaatregelen is wateroverlast in de woningen bij situaties van water op straat als gevolg van zeer intensieve neerslag (t = 100 buien) niet te verwachten.

De technische uitwerking van het waterhuishoudingsplan vindt plaats in het door Grontmij op te stellen Advies waterhuishouding en bouwrijp maken.

4.3.14 Vuilwater

Het vuilwater wordt in een buizenstelsel verzameld en naar het gemengde stelsel ter plaatse van de Alphenseweg/ Kerkstraat geleid. De technische uitwerking van het rioleringsplan vindt plaats in het door Grontmij op te stellen advies waterhuishouding en bouwrijp maken.

4.3.15 Ontwatering

Om water- en/of vochtoverlast ter plaatse van de nieuwbouw te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 m-mv boven de hoogst voorkomende grondwaterstanden (GHG) noodzakelijk. Ter plaatse van de tuinen kan worden volstaan met een ontwateringsniveau van 0,5 m – mv. Op grond van de optredende hoogste grondwaterstanden van circa NAP +15,6 m, voldoet de ontwatering binnen het gehele plangebied. Maatregelen voor een voldoende ontwateringsniveau zijn derhalve niet noodzakelijk. Bij het bepalen van de aanleghoogten van de woningen en tuinen moet rekening worden gehouden met de bestaande maaiveldhoogten van het omliggende gebied. Hierbij moet met name worden gelet op het ontstaan van knelpunten ten aanzien van de afwatering van de (aangrenzende) percelen.

4.3.16 Natuurparel Regte Heide

Afgaand op de te treffen maatregelen heeft de ontwikkeling van het plangebied geen nadelig effect op het grondwaterregime en de grondwaterkwaliteit van het beschermde gebied, de Natte natuurparel Regte Heide. Uitgangspunt voor de locatie is hydrologisch neutraal bouwen. Hierbij wordt het bestaande oppervlaktewater- en grondwaterregime niet beïnvloedt. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt binnen het plangebied geborgen. Vervolgens wordt het water geïnfiltreerd in de bodem. Er zal geen drainage worden toegepast voor het bereiken van een voldoende ontwatering en drooglegging. Door het lokaal infiltreren van het afstromende hemelwater is verdroging niet te verwachten.

Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt dat bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem (bronmaatregelen). Dit wordt bereikt door:

  • Voorkoming van gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen;
  • Voorkoming van gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen;
  • Het niet gebruiken van strooizout;
  • Goede communicatie naar de nieuwe bewoners;
  • Bestrijding hondenpoep.

Het afstromend wegwater wordt geborgen en in de bodem geïnfiltreerd doormiddel van een ITriool en een wadi. In de wadi passeert het hemelwater de bodem waardoor extra zuivering optreedt.

Bij het toepassen van bronnering (ten behoeve van aanleg riolering, kelders onder woningen etc.) is het van belang dat de invloed van grondwaterstandverlagingen door middel van een bemalingsberekening inzichtelijk worden gemaakt. Bij eventuele beïnvloeding dienen mitigerende maatregelen (bijvoorbeeld retourbemalingen) toegepast te worden.