direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Johannes Vermeerstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Geertruidenberg is bezig met de herontwikkeling van de locatie van de voormalige Praxis, als onderdeel van de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein, gelegen aan de Johannes Vermeerstraat te Raamsdonksveer.

Voor dit project is in 2010 een bestemmingsplanprocedure opgestart. Vanwege de ongunstige marktsituatie is destijds besloten om het bestemmingsplan uiteindelijk niet vast te stellen. Door bepaalde ontwikkelingen, zoals het verbeteren van de woningmarkt, is besloten om het project weer opnieuw op te starten. De concrete invulling van de herstructurering van deze locatie voorziet in maximaal 24 grondgebonden woningen. De locatie maakt onderdeel uit van het project Dongeburgh en het deelgebied Heereland (zone langs de Donge in Raamsdonksveer aan de westzijde van de haven in Raamsdonksveer) in het bijzonder. De transformatie en bouw van dit deelgebied is inmiddels nagenoeg afgerond. Alleen de voormalige locatie van de Praxis vormt hierbinnen nog een open plek in de ruimtelijke structuur. Het herbestemmen en het realiseren van woningbouw op deze locatie is op grond van de onderliggende bedrijfsbestemming in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de herontwikkeling van deze locatie mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

Mede op grond van het project Dongeburgh heeft de provincie Noord-Brabant op 11 maart 2003 aan de gemeente Geertruidenberg de status pilotgemeente ‘Bouwen binnen strakke contouren’ toegekend.

Het project Dongeburgh bestaat uit 3 deelgebieden:

  • De Vesting: de spoorzone / rivieroever nabij de kern Geertruidenberg;
  • Heereland: de zone langs de Donge in Raamsdonksveer aan de westzijde van de Haven in Raamsdonksveer;
  • Rivierzicht: de zone langs de Donge in Raamsdonksveer aan de oostzijde van de Haven.


Vanaf het jaar 2002 is door gemeente en betrokken ontwikkelaars gestaag gewerkt aan realisatie van het plan voor Dongeburgh. Met een reeks aan zelfstandige project procedures is per deelgebied een planologische regeling getroffen ten behoeve van realisatie van het betreffende deelgebied. Het totale plan behelst ca. 900 woningen waarvan ca. 80% is gerealiseerd. Het voorliggende project Heereland Praxislocatie omvat een klein gedeelte van het oostelijk deel van Heereland.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:

  • project- en gebiedsbeschrijving;
  • toetsing aan het geldende beleid;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving
  • juridische opzet
  • uitvoerbaarheid;
  • procedure.

Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het uiteindelijke het juridische kader.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het westelijke deel van de kern Raamsdonksveer in de gemeente Geertruidenberg. Het plangebied ligt aan de Boterpolderlaan en wordt aan de west en zuidzijde begrensd door Heereland 1e fase. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de supermarkt (Jumbo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0001.jpg"
Luchtfoto van de gemeente Geertruidenberg met de ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is destijds niet opgenomen in het bestemmingsplan 'Dongeburgh 2012'', vastgesteld door de gemeenteraad op 19 juni 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Dongeburgh 2012' met in het midden een 'witte vlek'

In het bestemmingsplan Dongeburgh vormt de voormalige locatie van de Praxis een 'witte vlek'. Aan de locatie is geen bestemming toegevoegd. Dit houdt in dat het voorheen geldende bestemmingsplan, zijnde Boterpolder, van toepassing is op deze 'witte vlek''.

In dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als bedrijfsdoeleinden. Binnen deze bedrijfsbestemming is naast bedrijfsdoeleinden tevens voor een deel detailhandel toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0004.jpg"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Boterpolder'

Wonen is op basis van deze bestemmingsplanomschrijvingen niet toegestaan. Met onderhavig bestemmingsplan wordt het planvoornemen in de vorm van woningbouw planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het uiteindelijke planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Omgeving plangebied

Het plangebied ligt op de Zuidoever van de Donge en behoort tot het deelgebied Heereland welke aansluit op de dorpsbebouwing van Raamsdonksveer. Kenmerkend voor Heereland is enerzijds het gegeven dat de straten gericht zijn op de Donge. Daarmee wordt de nabijheid van de rivier voelbaar. Anderzijds is de afstemming op het bestaande Raamsdonksveer van groot belang. Zo is de Boterpolderlaan een statige laan geworden met fiere bebouwing er langs. De aansluiting op de wijk Sandoel heeft vorm gekregen met veel groen en een speelveld op de overgang van oud en nieuw. Heereland omvat ruim 300 woningen in diverse categorieën en vormen.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit grondgebonden rij, half vrijstaand en geschakelde woningen in 2 bouwlagen met kap. Aan de noordkant bevindt zich bedrijvigheid in de vorm van een supermarkt. Deze locatie behoort tot de laatste fase van het project Heereland welke nog niet gerealiseerd is, maar maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het plangebied omvat een braakliggend terrein van geringe omvang dat onderdeel uitmaakt van de structuur die voor Heereland is ontwikkeld en inmiddels zichtbaar is geworden in het aansluitende deel van Heereland door de gerealiseerde infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0005.jpg"

Impressie van de bestaande situatie naar het westen georiënteerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0006.jpg"

Impressie van de bestaande situatie naar het Noorden georiënteerd

2.2.2 Huidige situatie plangebied

De bebouwing van de voormalige Praxis is gesloopt en het terrein ligt momenteel braak. Het terrein is met gras ingezaaid en wordt regelmatig onderhouden. Ter plaatse van het plangebied is een oversteek met de Boterpolderlaan gerealiseerd. Bij de definitieve inrichting van het gebied moet met deze oversteek rekening worden gehouden.

2.3 Toekomstige situatie/planvoornemen

2.3.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het is vanuit ruimtelijk oogpunt en het plan Heereland wenselijk dat de braakliggende locatie van de voormalige Praxis herontwikkeld wordt en dat er op deze locatie eveneens woningbouw gerealiseerd wordt. Momenteel is er nog geen concreet stedenbouwkundig plan voor deze locatie, maar zijn er wel een aantal uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformeerd. Het planvoornemen is dat er maximaal 24 woningen gerealiseerd worden met de mogelijkheid deze in alle windrichtingen te oriënteren. Het betreffen uitsluitend grondgebonden woningen, zowel rij als half vrijstaand gebouwd. Deze woningen sluiten qua hoogte (2 bouwlagen met kap) aan bij de aangrenzende woningen. Tevens worden de woningen afgedekt met een kap.

Het plangebied krijgt enkel een bestemming woongebied en moet daarmee flexibiliteit bieden waarmee het mogelijk wordt om een verschillend aantal en meerdere type woningen te realiseren. Dit is wenselijk, omdat er op dit moment nog geen concrete invulling van het plangebied bekend is. In onderstaande afbeelding is een concrete uitwerking van het plangebied weergegeven, waarin 22 woningen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan biedt echter ruimte aan maximaal 24 woningen, hierdoor hoeft dan in het plan verder ook geen rekening met de supermarkt te worden gehouden. De supermarkt komt verder van de planlocatie af te liggen. Deze uitwerking is nog een conceptversie waar tevens de laatste fase van project Heereland al is ingericht.

Verder wordt de aanwezige suppermarkt voor vaststelling van dit bestemmingsplan verplaatst. De supermarkt komt door de verplaatsing verder van het plangebied af te liggen. Deze verplaatsing wordt mogelijk gemaakt door toepassing van de kruimelgevallenregeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0007.png"

Concept uitwerking plangebied (verkavelingsplan)

2.3.2 Planbeschrijving

Overgang en bebouwing

Bij de herstructurering van de locatie van de voormalige Praxis wordt beoogd om maximaal 24 grondgebonden woningen te realiseren in diverse typologieën. Doel is om zoveel mogelijk flexibiliteit in het woningbouwprogramma te realiseren, waardoor er geen maximale aantallen woningen per typologie kunnen worden aangegeven. Op deze wijze kan bij het ontwikkelen van de locatie optimaal worden ingespeeld op de actuele behoefte. De te realiseren woningen mogen bestaan uit grondgebonden woningen van verschillende woningtypologieën, te weten rij, half vrijstaande en geschakelde woningen, zodat het plan aansluit bij de omliggende bebouwing. Door de woningen in 2 bouwlagen met kap uit te voeren sluiten deze aan op de bestaande ruimtelijke structuur.

Bij het realiseren van het uiteindelijke programma zal wel rekening worden gehouden met het woonbeleid van de gemeente Geertruidenberg. Zo wordt er voornamelijk gebouwd voor de doelgroepen starters en doorstarters (jonge gezinnen). De hiervoor geschetste verkaveling biedt de mogelijkheden om voor deze verschillende doelgroepen te bouwen. Als indicatie voor de te realiseren aantallen woningen per typologie kan het voorstaand weergegeven verkavelingsplan worden gehanteerd.

Ontsluiting en inrichting openbaar gebied

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande ontsluitingsstructuur. Naast het plangebied loopt een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/h (Boterpolderlaan). De nieuwe woningen gelegen aan de Johannes Vermeerstraat en Paulus Potterstraat (beide 30 km/h zone) worden rechtstreeks via deze weg ontsloten. Tevens wordt de Willem Marislaan doorgetrokken (30 km/h) tot aan de Paulus Potterstraat, zodat van hieruit ook woningen ontsloten kunnen worden. Hiermee grenst het plangebied aan alle zijden aan ontsluitingswegen, zodat de te realiseren woningen hierop georiënteerd kunnen worden.

Parkeren

Door de gemeente Geertruidenberg zijn parkeernormen gesteld waarbij zoveel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeerkencijfers zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW. Op basis van de kencijfers heeft de gemeente Geertruidenberg het parkeerbeleid vastgelegd in het document "Parkeren doen we zo!" welke is vastgesteld op 29 december 2015 en in werking is getreden op 24 maart 2016. In dit beleidsdocument zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd moeten worden bij het bepalen van de te realiseren parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande omgeving.

Om het minimale aantal parkeerplaatsen te kunnen berekenen moet worden voldaan aan het beleid van de gemeente Geertruidenberg. In het gemeentelijke beleid wordt onderscheid gemaakt in 4 gebieden, te weten: Centrum, Schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Het plangebied ligt in 'rest bebouwde kom'. Tevens wordt een onderscheid gemaakt in verschillende woningtypen op basis van prijsklasse en koop/huur. Zo geldt de volgende parkeernormering voor grondgebonden woningen:

  • Koop, twee-onder-een-kap: 2,5 pp/won.
  • Koop, tussen/hoek: 2,3 pp/won.
  • Huur, vrije sector: 2,3 pp/won.
  • Huur, sociale huur: 2,0 pp/won.

In deze normen is tevens rekening gehouden met het aandeel van eventuele bezoekers (0,3 pp/won.)

Reeds is al benoemd dat onderhavig bestemmingsplan flexibel van aard is. Zodoende kan worden ingespeeld op de actuele behoeften van de markt. Door deze flexibiliteit staat de concrete bebouwingstypologie nog niet vast. Daardoor is ook nog geen indeling te maken in de prijsklasse van de diverse woningen. De normering valt derhalve nog niet toe te passen.

Om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan aan te tonen kan toch een berekening worden gemaakt aan de hand van het concept verkavelingsplan. Dit plan bevat 20 koopwoningen (tussen/hoek) en 4 koopwoningen (twee-onder-een-kap). Dit leidt tot de volgende parkeerbehoefte:

  • 20 koopwoningen (tussen/hoek) x 2,3 pp/won. = 46 parkeerplaatsen
  • 4 koopwoningen (twee-onder-een-kap) x 2,5 pp/won. = 10 parkeerplaatsen

In totaal dienen er voor de 24 woningen derhalve 56 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. In de concept uitwerking wordt uitgegaan van 18 koopwoningen (tussen/hoek) in plaats van 29 woningen. Dit houdt zo betekent dat er maar 51 parkeerplaatsen benodig zijn ten behoeve van het planvoornemen. Aangezien maximaal 24 woningen in dit bestemmingsplan worden toegestaan is dient van 56 parkeerplaatsen te worden uitgegaan. Daarvan dient in ieder geval 0,3 parkeerplaats per woning in openbaar gebied gepositioneerd te worden, zodat ook bezoekers een parkeerplek ter beschikking hebben. In de verkavelingstekening zijn 8 parkeerplaatsen op eigen terrein ingetekend en 23 parkeerplaatsen in in het openbaar gebied binnen het plangebied. Tevens zijn in het omliggende openbare gebied (ten noorden van het plangebied) nog eens 34 parkeerplaatsen in de directe nabijheid en 139 en 19 parkeerplaatsen (totaal 158 parkeerplaatsen) als onderdeel van de parkeervoorziening ten behoeve van de supermarkt ingetekend. Hiermee wordt ruimschoots aan de parkeernorm voldaan, ook indien er een andere bebouwingstypologie wordt gerealiseerd. Om dit juridisch-planologisch vast te leggen zijn hier in de bestemmingsplanregels nadere regels aan verbonden. Daarnaast is dit ook geborgd in de uitvoeringsovereenkomst die met de ontwikkelende partijen is afgesloten.

Omdat het plan flexibel van aard is en de te realiseren bebouwingstypologie niet vaststaat kan het aantal benodigde parkeerplaatsen wijzigen en valt de normering nog niet toe te passen. Het beleidsplan "Parkeren doen we zo!" vormt hiervoor uiteindelijk de basis.

Privacy en bezonning

Bij de situering van de woningen wordt rekening gehouden met de aangrenzende woningen. Er wordt getracht zoveel als mogelijk een 'voorkant-voorkant' situatie te realiseren, waarbij de voorgevels van de woningen recht tegenover elkaar gesitueerd zijn. Zo wordt de privacy van de reeds bestaande woningen en de te realiseren woningen zo veel mogelijk gewaarborgd.

Doordat de te realiseren woningen bestaan uit 2 bouwlagen met een kap, zal in het kader van bezonning geen hinder ontstaan voor de bestaande bebouwing.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waar binnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Geertruidenberg.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan om ter plaatse van een vrijkomende locatie van de voormalige Praxis maximaal 24 grondgebonden woningen te kunnen realiseren binnen bestaand bebouwd gebied als onderdeel van de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein. Als gevolg hiervan verandert de beoogde ruimtelijke situatie niet. De ontsluitingsstructuur blijft ongewijzigd. Alleen de bedrijfsbestemming wordt omgezet in een woonbestemming. Er zijn hierbij geen rijksbelangen in het geding gezien het ondergeschikte karakter van het aangepaste planologisch-juridisch regime in relatie tot de gerealiseerde woonomgeving.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.

Alleen de bedrijfsbestemming wordt omgezet in een woonbestemming. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4), 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653).

Stedelijke ontwikkeling

Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen ziet dan ook op herstructuring van de locatie van de voormalige Praxis door de realisatie van woningbouw. Op deze inbreidingslocatie zijn, maximaal 24 grondgebonden woningen voorzien. Gezien het aantal te realiseren woningen is het planvoornemen aan te merken als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing.

Trede 1

In paragraaf 3.4 (regionaal beleid) en paragraaf 3.5 (gemeentelijke beleid) is aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte van de woningbouwontwikkeling, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht.

Trede 2

De locatie van de voormalige Praxis maakt onderdeel uit van bestaand bebouwd gebied. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom van Raamsdonksveer en maakt hier onderdeel uit van de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein. Door deze herstructurering is ter plaatse een nieuwe ruimtelijke structuur ontstaan waar deze locatie onderdeel van uitmaakt. De bebouwing van de voormalige Praxis is inmiddels gesloopt en is nu een open plek tussen de bestaande bebouwing, welke herontwikkeld wordt met reguliere woningbouw. Het planvoornemen voldoet hiermee aan trede 2 aangezien er transformatie en herstructurering van een bestaande locatie plaats vindt als onderdeel van een groter geheel.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling op de locatie van de voormalige Praxis voorziet in een actuele behoefte en wordt gerealiseerd op een locatie die onderdeel is van de bestaande ruimtelijke structuur binnen het bestaande bebouwde gebied. Er vindt transformatie en herstructurering van het plangebied plaats. Hiermee wordt voldaan aan zowel trede 1 als trede 2 van de 'ladder van duurzame verstedelijking'.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0008.jpg"

Structurenkaart structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

(stedelijk concentratiegebied)

De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken.

Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte is het accent in de SVRO daarom verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op inbreiding, herstructurering en transformatie. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen vervult de provincie een regierol. Om het aansnijden van nieuwe ruimte te voorkomen, wordt de ladder van duurzame verstedelijking gehanteerd. Gemeenten en de provincie voeren in regionaal verband overleg om te komen tot een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen de regio.

Voor onderhavig bestemmingsplan speelt het belang van concentratie van verstedelijking een rol. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructurering van gebieden voorkomen.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt herstructurering en transformatie van bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt op een vrijgekomen locatie van de voormalige Praxis als onderdeel van de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein. De bebouwing is inmiddels gesloopt en is nu een open plek in de nieuwe ruimtelijke structuur. Het terrein wordt ontwikkeld tot wonen voor verschillende doelgroepen. De inrichting en planopzet van het plangebied wijzigt en het terrein wordt onderdeel van het gehele woongebied. In de nieuwe planopzet is duidelijk rekening gehouden met de randen (in de vorm van ontsluitingswegen) van het gebied zodat er een goede overgang ontstaat met de aangrenzende woningen en structuren. Daarmee is onderhavig bestemmingsplan in lijn met het provinciale beleid aangaande concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte 2014 is door Provinciale Staten vastgesteld in de vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0009.jpg"

Structurenkaart Verordening ruimte 2014

Het plangebied ligt binnen gronden die op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte zijn aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden.

De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn. De gebieden zijn dusdanig ruim dat ze de komende 20 à 25 jaar voorzien in de ruimtebehoefte.

Artikel 4.3 Regels voor nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw, als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt:
    • a. die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
    • b. die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Het provinciale beleid is gericht op het intensiveren van bestaand stedelijk gebied. Het herstructureren van locaties in bestaand gebied behoort tot de doelstellingen van dit beleid. waarmee onderhavig planvoornemen hier concreet invulling aan geeft. Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. De locatie is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwbeleid (zie paragraaf 3.4.2).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Geertruidenberg 2030

De Structuurvisie Geertruidenberg 2030 (door de raad vastgesteld op 19 december 2013) legt de missie vast voor de (middel) lange termijn met een planhorizon van 10 tot 15 jaar. De gemeente neemt een regierol op zich. De gemeente wil inzetten op de ontwikkeling als toeristische-recreatieve bestemming en het ontwikkelen van een groen-blauw netwerk om deze bereikbaar te maken en samenhang te geven. Daarnaast speelt de gemeente in op uitnodigingsplanologie om burgers en bedrijfsleven met ideeën bijeen te brengen om te zien of de combinatie daarvan nieuwe mogelijkheden kan genereren, die tot haalbare projecten kunnen leiden. De gemeente wil hierin als moderator fungeren, om zo de partijen bij elkaar te brengen en zo mogelijk te maken wat elk de partijen anders niet mogelijk kan maken.

De gemeente wenst haar drie dorpen met ieder een eigen identiteit vitaal en leefbaar te houden, een evenwichtige bevolkingsopbouw is hierbij van groot belang. Nieuwe woningbouwontwikkelingen zijn een middel om dit te bereiken. De gemeente streeft hierbij naar een gevarieerde woning-voorraad met een diversiteit qua leeftijds-, huishoudens- en inkomensgroepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0010.jpg"

Uitsnede structuurkaart met in het zwart omcirkelt, het plangebied als woningbouwlocatie.

Bij woningbouw legt de gemeente het accent op vernieuwing van binnenuit, op 'inbreiding' (in bestaand bebouwd gebied) in plaats van op uitbreiding. Hiermee wordt aangesloten bij de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Anderzijds is inbreiding (door her-structurering of transformatie) een middel om de ruimtelijke knelpunten in bestaande bebouwde gebieden aan te pakken.

De locatie van de voormalige Praxis betreft een dergelijke in bestaand bebouwd gebied gelegen inbreidingslocatie. Er is sprake van herstructurering als onderdeel van de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein. Op de structuurvisiekaart 'Wonen' is de locatie aangeduid met een woning-symbool dat zwart omcirkelt is.

De gemeente Geertruidenberg heeft de ambitie op het gebied van wonen in Raamsdonksveer om te inwoners te faciliteren in hun wooncarrière in Raamsdonksveer door middel van:

  • het realiseren van woningen die aansluiten op de behoefte;
  • het behouden van jongeren.

In onderhavige situatie is sprake van een inbreidingslocatie ter plaatse van de voormalige Praxis, die zijn functie als zodanig heeft verloren. De woningen worden gesitueerd aan de gerealiseerde infrastructuur en afgestemd op de nieuwe ruimtelijke structuur als gevolg van de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein. Qua bouwmassa en kapvorm wordt aangesloten bij de woningen in de directe omgeving (2 bouwlagen met kap).

De nieuwe woningen kennen een zekere mate van differentiatie van woningtypologie (rij, halfvrijstaand en geschakelde woningen). Een en ander vastgelegd door middel van bouwregels in de bestemming woongebied. Er is bewust gekozen om de woningen qua situering niet vast te leggen door middel van bouwvlakken. Dit wordt vrijgelaten met het oog op het bieden van flexibiliteit.

3.4.2 Woonvisie Geertruidenberg 2017

Voor wat betreft het gemeentelijk woningbouwbeleid is de Woonvisie Geertruidenberg 2017 het belangrijkste beleidsdocument. De Woonvisie Geertruidenberg 2017 (vastgesteld d.d. 8 mei 2017) geeft een doorkijk naar de ontwikkelingen en de visie daarop voor de komende jaren. Het algemene doel van de woonvisie is het realiseren van een goed woonklimaat die direct bijdraagt aan het vestigingsklimaat, de vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken.

Evenals in de structuurvisie benoemd is de gemeente hierin de regiseur en heeft een faciliterende en informerende rol. Er wordt ingespeeld op de verdere bewustwording van de inwoners met betrekking tot hun eigen verantwoordelijkheid aangaande hun woontoekomst. Het stimuleren van initiatieven uit de gemeenschappen, aanspreken op en actief inzetten van kennis en talenten door de inwoners is het uitgangspunt van deze woonvisie.

In de gemeentelijke Woonvisie wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. De volgende speerpunten zijn geformuleerd:

  • Beschikbaarheid: zorgen voor voldoende woningen voor de verschillende doelgroepen.
  • Betaalbaarheid: De relatie tussen inkomen en woonlasten moet in balans zijn
  • Duurzaamheid: De woningen verduurzamen is de één van de grootste uitdagingen.
  • Woonkwaliteit: De woonwensen en kwaliteit van wonen verbeteren met betrekking tot het aanpassen van de bestaand woningvoorraad en realisatie van nieuwbouw.
  • Transformatie: Transformatie van binnenstedelijk en buitengebied
  • Leefbaarheid: Naast de woning is ook de locatie en de omgeving belangrijk voor een aangenaam leefklimaat.
  • Langer thuis wonen: Toekomstbestendig maken van woningen van senioren.

Nieuwbouw

De gemeente Geertruidenberg heeft als doelstelling om de komende 5 jaar (2017-2021) 530 woningen te realiseren in alle drie de kernen, te weten Geertruidenberg, Raamsdonksveer en Raamsdonk. Voor de kern Raamsdonksveer zijn dit 290 woningen verdeeld onder goedkope huur, dure huur, bereikbare koop, middeldure koop, dure koop, CPO koop en herbestemming/transformaties. Hierbij neemt het duurzaamheidsaspect een steeds voornamere rol in. Vanaf 2020 moet alle nieuwbouw energieneutraal zijn volgens het principe Nul op de meter (NOM). De volgende woonkwaliteiten worden reguliere toetsingscriteria voor nieuwbouw:

  • Levensloopbestendig (met aandacht voor slimme domotica)
  • Politiekeurmerk veilig wonen
  • Flexibel
  • Duurzaamheid: minimaal energieneutraal
3.4.3 Welstandsnota 2012

Het welstandsbeleid van de gemeente Geertruidenberg is vastgelegd in de welstandsnota 2012. De welstandsnot bestaat uit 2 delen, namelijk een algemeen deel en een deel met beoordelingscriteria.

In het algemeen deel is beschreven hoe het welstandstoezicht in de gemeente Geertruidenberg momenteel is georganiseerd en wordt uitgevoerd. Daarnaast is er in dit deel aandacht voor de achtergronden van het welstandsbeleid en de relatie met andere beleidsterreinen. Het algemeen deel bevat dus achtergrondinformatie die nodig is om de gemaakte keuzes te kunnen herleiden. Het tweede deel van deze welstandsnota beschrijft de beoordelingscriteria die door de welstandscommissie/monumentencommissie worden gebruikt bij de beoordeling.

Het plangebied is in de welstandnota aangemerkt als bebouwingstype W5: thematische bebouwing. Ten behoeve van het planvoornemen komt er geen nieuw welstandsbeleid voor deze locatie. Bij de verdere uitwerking van de plannnen voor de woningen zal voldaan worden aan de welstandscriteria zoals geformulierd in de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende sectorale aspecten in relatie tot de woningbouwontwikkeling die van toepassing zijn op het plangebied. Specifiek wordt ingegaan op de aspecten bodem, geluid, externe veiligheid, flora en fauna, waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.

4.2 MER-beoordeling

4.2.1 Inleiding

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

4.2.2 Betekenis voor plangebied

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., nummer 11.2. In geval van woningbouw is een (indicatieve) drempelwaarde opgenomen van >2000 woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 24 woningen, ter plaatse van de locatie van de voormalige Praxis als onderdeel van de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein. Deze woningbouwontwikkeling ligt met maximaal 24 woningen ver beneden de genoemde drempelwaarde. Ook gezien de in deze toelichting beschreven aspecten in navolgende paragrafen. wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

4.3 Bodem

4.3.1 Inleiding

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

Aanvullend onderzoek
Gezien de verstreken periode van 7 jaar heeft opnieuw bodemonderzoek (Agel adviseurs, projectnummer 20170085, 8 mei 2017) plaatsgevonden. Ten behoeve van het asbestonderzoek is de locatie met een hoge intensiteit conform de vooraf aangenomen hypothese en onderzoeksstrategie onderzocht. Tijdens de maaiveld-inspectie en bij de monstervoorbehandeling op locatie is er geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op basis hiervan is de onderzoekshypothese bijgesteld tot een voor asbest onverdachte locatie.

 

De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding tot het herzien van de onderzoekshypothese. De aangetoonde licht verhoogde gehalten komen overeen met de verwachting en worden als niet afwijkend beschouwd ten opzichte van de regionale situatie. Tevens is er geen sprake van een duidelijk aanwijsbare bronlocatie.

 

In bij het veldonderzoek waargenomen bodemvreemde bijmengingen met puin en bakstenen is geen asbest waargenomen. De laboratoriumresultaten wijzen uit dat de bijstelling van de onderzoekshypothese terecht is geweest. De locatie kan derhalve op basis van dit onderzoek als asbest onverdacht worden beschouwd.

 

Op basis van de nu bekende gegevens vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie, alsmede de realisatie van vergunningsplichtige bouwwerken. De in het kader van de Wet bodembescherming geregistreerde kadastrale aantekening kan echter wel een bezwaar vormen voor met name de eigendomsoverdracht.

Om vast te stellen of er inderdaad geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, wordt aanbevolen een nader onderzoek uit te voeren.

Het verkennend bodem- en asbestonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.

4.3.2 Betekenis voor het plangebied

Het aspect vormt gezien de onderzoeksresultaten geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Geluid

4.4.1 Inleiding

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (verder: Wgh) van toepassing. De Wet geluidhinder voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in (geluid)zones. Een zone rond een industrieterrein moet tezamen met het bestemmingsplan dat de vestiging van geluidszoneringsplichtige bedrijven mogelijk maakt worden vastgesteld op basis van een akoestisch onderzoek. Het industrieterrein zelf maakt geen deel uit van de zone. De zones langs wegen en spoorwegen volgen uit de Wet geluidhinder in samenhang met het Besluit geluidhinder en de Regeling Zonekaart spoorwegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorlijn of de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai zijn derhalve niet aan de orde.

4.4.2 Wegverkeerslawaai

Het plangebied wordt ontsloten door zowel de Johannes Vermeerstraat als de Paulus Potterstraat. In deze straten geldt een snelheidslimiet van 30 km/h en komen uit op de nabij het plangebied gelegen Boterpolderlaan. Op deze weg geldt ter plaatse een snelheidslimiet van 50 km/h, hetgeen deze weg als zoneplichtig aangemerkt kan worden.

Gezien de verstreken periode van 6 jaar heeft opnieuw een akoestisch onderzoek wegverkeer (Agel adviseurs, projectnummer 20170085, 13 april 2017) plaatsgevonden. Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Boterpolderlaan ter plaatse van de oost-, noord- en zuidgevel van bouwvlak oost wordt overschreden. Ter plaatse van de oostgevel bedraagt de overschrijding maximaal 8 dB, ter plaatse van de noordgevel maximaal 2 dB en ter plaatse van de zuidgevel 3 dB. Ter plaatse van de westgevel is sprake van een geluidbelasting van ten hoogste 38 dB. Deze gevel kan aangemerkt worden als geluidsluw. Ter plaatse van alle overige bouwvlakken is sprake van een geluidsbelasting van 48 dB of lager.

 

De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt bij geen van de woningen overschreden. Voor de geveldelen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dien een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. Deze is op 23 januari 2018 vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders en is bijgevoegd als Bijlage 7.

 

Conform de Wgh zijn de mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren met betrekking tot stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn. Omdat geluidbeperkende maatregelen als niet doelmatig aangemerkt kunnen worden en er ook voldaan wordt aan de uitgangspunten van het gemeentelijk geluidbeleid kan een hogere waarde worden verleend.

 

Omdat in dit stadium van het plan geen gedetailleerde gegevens omtrent de gevelindeling beschikbaar zijn valt een toetsing van de karakteristieke geluidwering buiten het kader van dit onderzoek. Op grond van de hoogte van de geluidbelastingen kan er van worden uitgegaan dat het voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering technisch mogelijk is. Dit onderzoek kan daarom worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouw.

 

Omdat sprake is van een nieuwe geluidgevoelige ontwikkeling is op grond van de Wro, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat ter plaatse van de ontwikkeling inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat de kwaliteit van de akoestisch omgeving geclassificeerd kan worden als slecht tot zeer goed. Deze classificatie past binnen de bandbreedte van de Wet geluidhinder en daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon en leefklimaat.

Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is bijgevoegd als Bijlage 6.

4.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 (artikel 5.16), van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot

luchtkwaliteit vastgelegd. Een bestemmingsplan mag ingevolge deze regelgeving vastgesteld worden indien er sprake is van één van de volgende gevallen:

  • a. Er is geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
  • b. De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
  • c. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
  • d. De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Voorliggend bestemmingsplan betreft een herontwikkeling en voegt 24 nieuwe woningen toe.

Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inleiding

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas en vloeibare brandstof). Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart

4.6.2 Risicovolle inrichtingen

In de direct omgeving, binnen een staal van 200 meter, van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelegen. Wel is aan de zuidzijde van het plangebied, aan de Parklaan 3, op een afstand van ongeveer 600 meter een LPG tankstation gelegen. Het invloedsgebied van 150 meter van dit tankstation is niet van invloed op het plangebied. Hetzelfde geldt voor het LPG tankstation aan de Centraleweg 2, Dit tankstation ten westen van het plangebied is op ongeveer 800 meter van het plangebied gelegen.

4.6.3 Transport van gevaarlijke stoffen

Transport van gevaarlijke stoffen vindt in de directe omgeving niet plaats. Ook niet over de provinciale weg N623 (Centraleweg). Wel ligt er deels parallel aan de A27 een aardgasleiding van Gasunie Transport Services B.V. Deze leiding is op een afstand van ongeveer 1300 meter gelegen. Gezien de afstand van de leiding tot aan het plangebied is het invloedsgebied van deze leiding (200 meter) niet van invloed op het plangebied.

4.6.4 Betekenis voor het plangebied

Ingenieursbureau Oranjewoud heeft een "Quickscan externe veiligheid Raamsdonksveer Heereland Oost II" (projectnummer 169176, gedateerd 20 december 2006) uitgevoerd.

In het onderzoek zijn risicobronnen geïnventariseerd en geanalyseerd. Geconcludeerd wordt dat - gelet op de resultaten van de quickscan - er vanuit een oogpunt van externe veiligheid er geen beperkingen aan de ontwikkelingen in Heereland Oost gesteld worden.

Gezien de afstand van de risicovolle objecten en de aardgasleidig tot het plangebied mag geconcludeerd worden dat voor de nieuwe woningen sprake is van een veilige woonomgeving. Het woon- en leefklimaat wordt in voldoende mate gewaardborgd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van woningen op de locatie van de voormalige Praxis. De Quickscan externe veiligheid is bijgevoegd als Bijlage 8.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1 Inleiding

Het is verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd.

In dat kader is door Agel adviseurs een seperate waterparagraaf (projectnummer 20170085, 25 oktober 2017) opgesteld. In deze waterparagraaf, welke is opgenomen als Bijlage 9, zijn het beleid, de huidige situatie, toekomstige situatie en de te nemen maatregelen beschreven.

Huidige situatie en omgeving
Het plangebied is momenteel braakliggend en onverhard, behoudens het kleine parkeerterreintje aan de zijde van de Boterpolderlaan, welke is verhard met tegels/ betonstraatstenen en oppervlakte heeft van ongeveer 560 m². De maaiveldhoogte bedraagt circa. 1,50 m +N.A.P.

Diepte (m-mv)   Formatie   Hydrologie   Samenstelling  
Circa 0 tot 4   Holocene afzettingen   Complexe eenheid, bestaande uit een afwisseling van zandige, kleiige en organogene afzettingen   Zand, zeer fijn tot uiterst grof, kleiig tot grindig, lokaal schelphoudend; klei, siltig tot zandig, lokaal humeus; veen, lokaal kleiig  
Circa 4 tot 18   Formatie van Kreftenheye   - Zandige eenheid Hoge waterdoorlatendheid
- Kleiige eenheid Geen waarde bekend
- Zandige eenheid Hoge waterdoorlatendheid  
Zand, matig fijn tot uiterst grof, lokaal grindig; grind, zandig; klei, siltig tot zandig, lokaal humeus  

Bodemopbouw en geohydrologie


Het plangebied is gelegen in een vrij afwaterend gebied en in de direct omgeving van het plangebied is geen oppervlakte water gelegen. Circa 100 meter ten westen van het plangebied is een primaire waterkering gelegen (de Donge). Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van deze waterkering. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied, keurgebieden of een beschermd gebied wat is aangewezen als waterberging, peilbesluitgebied en beschermde natuur (EHS).

Toekomstige situatie
In de huidige situatie (d.d. 2009, ten tijde van de Praxis) is het plangebied volledig verhard. De verdeling van de verharde oppervlaktes in de huidige en toekomstige situatie zijn weergegeven in de navolgende tabel. Voor de toekomstige situatie zijn verhardingsoppervlakten opgenomen welke planologisch mogelijk worden gemaakt.

Oppervlaktes   Huidig m²   Toekomstig m²  
Onverhard/ groen   -   -  
Verharding (vekeer)   4930   591  
Uitgeefbare grond:
- 50% verhard
- 50 % onverhard  

-
-  

2170
2170  
Totaal   4930 m²   4930 m²  

Oppervlakteverdeling huidige en toekomstige situatie

Op basis van deze gegevens is er sprake van een verhardingsafname van 2.169 m² (4.930 m² - 2.761 m²).

Benodigde berging
Op basis van de verhardingsafname, zijn er geen waterbergingseisen opgesteld vanuit de Keur.

Advies behandeling regenwater (RWA)
Voor de gehele woonwijk Heereland is in het verleden door Arcadis een principeplan waterhuishouding opgesteld, het plangebied maakt onderdeel uit van dit principeplan.

Voor de verwerking van het regenwater is het volgende geadviseerd:

  • Het regenwater afkomstig van verharde oppervlakken van wegen en daken van woningen wordt apart ingezameld en ondergronds getransporteerd naar de groen/blauw strook, respectievelijk de oost / west verlopende groene as door de woonwijk, zie afbeelding 1.6.3; Ter hoogte van plangebied is deze groene as aan de noordwestzijde gelegen;
  • Ten tijden van het schrijven van deze waterparagraaf wordt het plan Arcadis geactualiseerd en zal er rekening worden gehouden met de huidige norm van 60mm, zoals opgenomen in de Brabant Keur. Zodra dit onderzoek gereed is, zal dit worden toegevoegd aan de ruimtelijke procedure;
  • In het plangebied wordt een fysieke scheiding (door toepassing van drempels en verschillende peilniveaus van de woningen) aangebracht zodat het regenwater niet in zijn geheel naar de boterpolderlaan afwatert. Zie hiervoor afbeelding 1.6.3.1. in het onderzoek.
  • De scheiding wordt straks doorgetrokken in fase 2 van de ontwikkeling (huidige Jumbolocatie). Hierbij wordt getracht het gehele plangebied van deel 2 intern te laten afwateren, zodat regenwater niet naar de boterpolderlaan wordt afgewaterd. De gemeente is op het moment van schrijven van deze waterparagraaf bezig met een studie hoe dit fysiek te realiseren. Hier zal in het waterparagraaf van fase 2 meer duidelijkheid over komen;
  • Het regenwater, wat intern wordt afgewaterd, zal worden afgevoerd via de groene as in de woonwijk. Deze waterbergingen worden uitgebreid met identieke bergingen in fase 2. Daarnaast wordt in fase 2 een park (met een minimaal oppervlakte van 1000 m²) gerealiseerd. Binnen dit park zal de noodzakelijk waterberging van 60 mm worden geborgen;
  • Het uiteindelijke ontwerp van de retentievoorziening betreft een niet-permanent watervoerende ondiepe greppel in het verlengde van reeds aangelegde buffer in de Willem Marislaan (noordwestzijde plangebied). Het regenwater zal in een regenwaterriool ingezameld worden en middels spuwers kan het regenwater overstorten in de retentievoorziening. (Zie afbeelding 1.6.3.1 op pag. 11 van het onderzoek).


Advies behandeling vuilwater (DWA)
In het plangebied zullen circa 24 grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Er wordt gemiddeld 120 liter vuilwater per dag geproduceerd per inwoner en afgevoerd naar het rioolstelsel. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 24 x 2,5 x 120 liter = 7,2 m³ per dag vanuit het plangebied wordt “geproduceerd”.

Het vuilwater van het plangebied dient door middel van een gescheiden rioolstelsel te worden aangesloten op het omliggend gescheiden rioolstelsel van de gemeente Geertruidenberg. In overleg met de gemeente Geertruidenberg zal de exacte aansluit locatie(s) afgestemd dienen te worden. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Geertruidenberg te worden uitgevoerd.

Ontwatering en drooglegging planlocatie
De hoogste grondwaterstanden in het plangebied varieert van 0,35 m -mv. tot circa 1 m -mv. Op basis van maaiveldhoogten en grondwaterstanden is in het ‘Principeplan Waterhuishouding Heerenland’ van 22 oktober 2004 het volgende geadviseerd met betrekking tot ontwatering:

  • De ontwatering is niet overal voldoende. De ontwatering wordt verbeterd door deel autonome ophoging en de aanleg van drainage onder de wegen;
  • Er sprake van plaatselijk slecht doorlatende bodemlagen (klei/veenlagen), die ondiep voorkomen. Hierdoor zal drainage onder de wegen nodig zijn;
  • Er dient kruipruimteloos te worden gebouwd;
  • Vanaf de hoofddrain in de weg is geadviseerd uitlegger naar de particuliere percelen aan te leggen. Door deze op de perceelgrens ‘ af te doppen’ en hoerober zorgvuldig te communiceren, kan de bouwers/bewoners een aansluitmogelijkheid worden geboden, zonder de verantwoording voor de ontwatering van de uitgeefbare percelen over te nemen.

Betekenis voor het plangebied
Als gevolg van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak af. Door deze afname is berging van het hemelwater niet aan de orde. Verder wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Bij de verdere uitwerking zal in overleg met de gemeente en het waterschap het RWA-stelsel met retentievoorziening en het DWA-stelsel uitgewerkt dienen te worden.

4.7.2 Watertoets

Om te voldoen aan de watertoets dient deze waterparagraaf formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. In het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Het waterschap Brabantse Delta heeft een wateradvies/zienswijze ingediend. Deze zienswijze is deels gegrond verklaard op basis waarvan de waterparagraaf in de toelichting is aangevuld. Dit leidt niet tot een andere opzet van het planvoornemen.

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Inleiding

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming 2017 die op 1 januari 2017 in werking is getreden.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

4.8.2 Betekenis voor het plangebied

Door ingenieursbureau Oranjewoud is een natuurtoets uitgevoerd, getiteld: Oranjewoud, Natuurtoets locatie Heereland Oost te Raamsdonksveer, projectnummer 169176, revisie 01, september 2007. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10. In deze toets worden de volgende conclusies getrokken:

  • Op de planlocatie komen geen strikt beschermde soorten voor die een belemmering kunnen vormen voor de bestemmingswijziging.
  • Op de planlocatie komen wel enkele algemene soorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen, dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd (muizen, spitsmuizen en wellicht amfibieën). Voor deze soorten hoeft geen ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor het overtreden van verbodsbepalingen.
  • Van de voorgenomen ingreep gaan géén negatieve effecten uit op eventueel locaal langs de rand van de planlocatie foeragerende vleermuizen (alle soorten strikt beschermd). Door het rooien van aanwezige beplanting worden geen verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen overtreden. Derhalve hoeft géén ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
  • Voor alle beschermde soorten geldt de bepaling van de zorgplicht. Deze houdt in dat bij de uitvoering van werkzaamheden rekening moet worden gehouden met kwetsbare perioden van dieren, zoals winterslaap, voortplantingstijd en vogelbroedtijd. Door een zorgvuldige planning en ecologische begeleiding van de werkzaamheden kan de zorgplicht goed worden ingepast in het werk.


De verwachting is dat de beoogde planontwikkeling gezien het voorgaande uitvoerbaar is. Met betrekking tot de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. In het kader van de Flora- en faunawet dienen overtredingen ten aanzien van broedvogels te worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Tevens is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- of verblijfplaatsen. Daarnaast is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 gezien de ligging binnen bestaand bebouwd gebied.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPvermeerstr-vs01_0012.jpg"

Cultuurhistorische waardenkaart (CHW) Noord-Brabant

Ten noorden van de rivier de Donge en het plangebied ligt de kern Geertruidenberg met haar historische kom welke is aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet. Geertruidenberg is een historische vestingstad, reeds nog goed zichtbaar middels de intact gebleven vestingswerken en stadswallen. Het plangebied is onbebouwd en in de directe omgeving van het plangebied is geen cultuurhistorische bebouwing aanwezig. Wel is in nabijheid, ten noorden van het plangebied, de voormalige "halve zolenlijn" gelegen. Van deze spoorverbinding tussen Lage Zwaluwe en 's-Hertogenbosch zijn de resten van de oude spoorbrug nog zichtbaar en is dit tevens een gemeentelijk monument.

4.9.2 Archeologie

De Boterpolder is omstreeks de jaren '50 / '60 van de vorige eeuw voor woningbouw ontwikkeld en ten noorden van de Boterpolderlaan voor bedrijfsdoeleinden. Het project Dongeburgh dat inmiddels voor een groot gedeelte al is gerealiseerd, is een herontwikkeling van dit bedrijventerrein. Door ingenieursbureau Oranjewoud is een archeologisch bureau onderzoek uitgevoerd getiteld: Archeologische rapporten Oranjewoud 2008 / 66, Bureauonderzoek op een locatie aan de Boterpolderlaan te Raamsdonksveer (Noord Brabant), projectnummer 169176, revisie 00, 25 juli 2008. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11.

Uit het archeologisch bureauonderzoek is gebleken dat er binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen bekende archeologische vindplaatsen aanwezig zijn en dat er in de wijdere omgeving van het plangebied met name bewoningssporen uit de late middeleeuwen (en de nieuwe tijd) aanwezig zijn. Deze sporen horen bij de stedelijke kern van Geertruidenberg (ten noorden van het plangebied aan de westzijde van de Donge) en het Karthuizerklooster dat nabij het Sandoel te Raamsdonksveer lag (ten zuiden van het plangebied). Bekend is dat de eerste bewoning in Raamsdonksveer uit de (late) middeleeuwen dateert, en dat het plangebied ligt in een laat-middeleeuws landbouwgebied dat in de vijftiende eeuw deels overstroomd is. Blijkens het beschikbare kaartmateriaal is het plangebied tot ver in de 20e eeuw onbebouwd gebleven en in gebruik geweest als wei- of akkerland. Wel lijkt het erop dat tot halverwege de 19e eeuw binnen het plangebied een weg dan wel kade aanwezig is geweest, maar dat deze daarna grondig is verwijderd.


Zowel uit de literatuur als uit de uitgevoerde boring is af te leiden dat het plangebied vermoedelijk deel uit heeft gemaakt van de stroomgeul van de rivier de Donge. In een dergelijke oever-stroombedsituatie vindt afwisselend bezinking en erosie plaats. Ook dit draagt bij aan een lage verwachtingswaarde voor intacte archeologische resten. De kans dat zich binnen het plangebied (nog) archeologische waarden bevinden uit de (late) middeleeuwen en de nieuwe tijd wordt daarom ook laag ingeschat. Het is zeker niet uitgesloten dat in de top van het bodemprofiel resten aanwezig zijn uit de genoemde periode, maar dit zullen losse vondsten zijn die door landbouwactiviteiten binnen het plangebied zijn terecht gekomen (afval).


De kans op de aanwezigheid van archeologische waarden uit de periode van vóór de middeleeuwen wordt gezien de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van het plangebied ook laag ingeschat. Het is derhalve niet noodzakelijk om in een vervolgtraject aanvullend onderzoek te verrichten of extra maatregelen te treffen. Wel bestaat er altijd de mogelijkheid dat er tijdens de graafwerkzaamheden toch losse archeologische resten worden aangetroffen. Indien sporen en vondsten worden aangetroffen bestaat er een wettelijke verplichting tot het zo snel mogelijk melden hiervan (binnen drie dagen) bij het Meldpunt Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord Brabant en bij de beleidsmedewerker van de gemeente Geertruidenberg (paragraaf 5.4 van de erfgoedwet).

4.10 Bedrijven en milieuzonering

De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als een woonomgeving. Binnen een straal van 50 meter ten noorden cq. noordoosten is een supermarkt gevestigd. De supermarkt valt in milieucategorie 1 van de bedrijfsactiviteitenlijst. Hierbij geldt een richtafstand van 10 meter voor geluid. Gezien de kortste afstand tot deze supermarkt 30 meter is, wordt het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen in voldoende mate gewaarborgd. Omgekeerd vormen de nieuwe woningen eveneens geen belemmering voor de supermarkt.

Daarnaast wordt de supermarkt in de toekomst verplaatst. Ter plaatse van de huidige supermarkt worden dan woningen gerealiseerd, waardoor het woon- en leefklimaat van deze nieuwe woningen zeker wordt gewaardeerd.

Wat betreft de nieuwe functie die mogelijk wordt gemaakt met dit plan, de functie ‘wonen’, wordt opgemerkt dat deze functie niet wordt aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van dit plan is dan ook geen sprake.

Echter heeft tevens een akoestisch onderzoek industrielawaai (Agel adviseurs, projectnummer 20170085, 13 april 2017) plaatsgevonden, omdat de supermarkt valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van het akoestisch rekenmodel dat is opgesteld voor het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.

Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van de noordgevel van bouwvlak oost en het oostelijk deel van de noordgevel van bouwvlak noord sprake is van een overschrijding van de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. De overschrijding varieert van 1 tot 2 dB. De overschrijding wordt veroorzaakt door de ontsluiting van de parkeervoorziening en het manoeuvreren van de bezoekende vrachtwagens. Het treffen van geluidbeperkende maatregelen in de vorm van het plaatsen van geluidschermen of het wijzigen van de routing wordt deze situatie als niet realistisch aangemerkt op basis van de toekomstige verplaatsing van de supermarkt en de relatief geringe overschrijding van de grenswaarde.

Maximale geluidsniveaus.

De laad- en losactiviteiten vinden uitsluitend in de dagperiode plaats. De maximale niveaus behoeven in dat geval niet getoetst te worden aan de voorschriften van het Activteitenbesluit milieubeheer. Ten aanzien van de overige piekbronnen binnen de begrenzing van de supermarkt kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de grenswaarde van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het hoogst optredende maximaal geluidniveau in de dagperiode bedraagt 76 dB(A) en in de avondperiode 65 dB(A).

Verkeersaantrekkende werking:

Het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt hieraan geen grenswaarde. Wel bestaat er de mogelijkheid om in het kader van de zorgplicht hiervoor gemotiveerd maatwerkvoorschriften op te nemen. De geluidsbelasting van de verkeersaantrekkende werking bedraagt maximaal 53 dB(A) ter plaatse van de oostgevel van bouwvlak oost. De verkeersaantrekkende werking maakt onderdeel uit van het gezoneerde wegverkeer van de Boterpolderlaan. Voor deze weg zal een hogerewaardenbesluit vastgesteld moeten worden. Op basis van het hogerewaardenbesluit en het Bouwbesluit 2012 is een onderzoek naar de geluidwering van de gevel noodzakelijk en dienen er geluidwerende maatregelen getroffen te worden aan de gevel zodat een binnenniveau van 33 dB wordt gegarandeerd in de verblijfsgebieden van de woningen gelegen binnen het bouwvlak oost.

 

Borgen woon- en leefklimaat en voortzetting huidige bedrijfsvoering:

Om zowel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen binnen de Praxislocatie en de huidige bedrijfsvoering van de supermarkt niet onnodig te beperken wordt geadviseerd om de volgende maatregelen te treffen:

  • Het opleggen van een maatwerkvoorschrift voor het verruimen van de geluidsruimte voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.
  • Het opleggen van een maatwerkvoorschrift dat laad- en loshandelingen uitsluitend in de dagperiode mogen plaatsvinden.
  • Ter plaatse van de noordgevels van de bouwvlakken noord, west en oost de minimale geluidwering van 20 dB(A) uit het Bouwbesluit 2012 te verhogen tot 25 dB(A).
  • De geluidwering van de oostgevel van bouwvlak oost afstemmen op de vereiste geluidwering op basis van het hogerewaardebesluit wegverkeer voor de Boterpolderlaan.

Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is bijgevoegd als Bijlage 12.

De notitie van de OMWB inzake de beoordeling van het akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 13.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische bescherming behoeven. De reguliere leidingen voor gas, water en elektra dan wel overige voorzieningen (telefonie/glasvezel, cai) zijn aanwezig binnen het bestaande straatprofiel van de Johannes Vermeerstraat, Paulus Potterstraat en Polderlaan. De nieuw te realiseren woningen worden hierop aangesloten. Dit heeft verder geen planologisch-juridische consequenties.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan Johannes Vermeerstraat bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan Johannes Vermeerstraat'' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende aangrenzende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting. In onderhavig bestemmingsplan is dit niet aan de orde omdat de gronden worden uitgegeven als bedrijventerrein.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

5.4.1 Bestemming Woongebied

Deze gronden zijn bestemd voor wonen, groen en verkeer. Onder voorwaarden is de uitoefening van aan huis gebonden beroepen toegestaan. Voor het exploiteren van een bed & breakfast zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Op de verbeelding is in het kader van het bieden van flexibiliteit geen bouwvlak opgenomen. Enkel de bestemming, het maximaal aantal te realiseren woningen en de maximum goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven. Binnen het plangebied is de realisatie van grondgebonden rij, half vrijstaande en geschakelde woningen toegestaan en is hoogbouw nadrukkelijk niet toegestaan. In de bouwregels is de verdere maatvoering binnen het plangebied uitgewerkt. Tevens zijn in de regels nadere bepalingen opgenomen voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.

In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Tevens is hier een regeling opgenomen voor het parkeren. Dit houdt in dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente Geertruidenberg.

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

5.5.5 Overige regels

Op 18 november 2014 heeft de Eerste Kamer de “Reparatiewet BZK 2014” aangenomen. De Reparatiewet BZK is voor het grootste deel op 29 november 2014 in werking getreden (Stb. 2014, 458). In die wet worden de bepalingen van de Woningwet geschrapt die de grondslag vormen voor het opnemen van stedenbouwkundige voorschriften in de Bouwverordening. Een belangrijk stedenbouwkundig voorschrift betreft de in artikel 2.5.30, eerste lid van de (Model)Bouwverordening opgenomen verplichting dat ten behoeve van het parkeren van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. De Reparatiewet BZK 2014 regelt dat gemeenten de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening moeten opnemen in bestemmingsplannen. Parkeren dient dus in het bestemmingplan geregeld worden. Om die reden is een parkeerregeling opgenomen.

5.6 Overgangs- en slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Particulier initiatief

Het betreft hier een ontwikkeling van de gemeente Geertruidenberg met een projectontwikkelaar. Het risico wordt geheel gedragen door de projectontwikkelaar. De gemeente Geertruidenberg levert de grond en draagt zorg voor planologische-juridische procedure van onderhavig bestemmingsplan en voor de inrichting van de openbare ruimte.

Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het onderhavige plan maakt een bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten toepassing verklaring van een beheersverordening zijn.

De gemeente kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in die gevallen zoals vermeld in artikel 6.12 tweede lid Wro met een verwijzing naar artikel 6.2.1a Bro. Een van die gevallen is de situatie, waarin het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. De gronden zijn in eigendom van WSG. Met WSG wordt een koopovereenkomst gesloten, waarin de bijdragen geregeld zijn en de afwenteling van eventuele planschade is vastgelegd. Daarnaast is er geen noodzaak tot fasering of locatie eisen. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet vereist.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 24 grondgebonden woningen binnen bestaand stedelijk gebied. als onderdeel van de de totale herstructurering van het voormalige bedrijventerrein. De woningen worden gerealiseerd tussen de bestaande woningen aan de Boterpolderlaan en de Johannes Vermeerstraat en naastgelegen supermarkt ter plaatse van de voormalige Praxis. Hierdoor wordt invulling gegeven aan deze vrijkomende locatie en de bestaande bebouwingsstructuur als onderdeel van de herstructurering ter plaatse afgerond.

In de regels zijn de bouwmogelijkheden verder geconcretiseerd, zodat de nodige flexibiliteit kan worden geboden. Deze bouwregels zijn daarbij afgestemd op de bouwregels van de aangrenzende gronden. De afmeting van de percelen en de afmetingen van de nieuwe woningen zijn hiermee afgestemd op de bestaande bebouwing en ruimtelijke structuur uit de omgeving.

Aangezien het planvoornemen ruimtelijk gezien aansluiting maakt op de bestaande bebouwingsstructuur, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van deze vrijkomende locatie en afronding van de bestaande bebouwingsstructuur ter plaatse.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Voorontwerpbestemmingsplan:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)

b. Ontwerp:

2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)

c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

d. Reactieve aanwijzing

e. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.

Daarnaast is op dit bestemmingsplan afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet van toepassing omdat de bouw van meer dan 11 woningen in aaneengesloten gebied mogelijk wordt gemaakt. Dit houdt met name in dat in de beroepsfase sprake is van een snellere doorlooptijd. Zo kunnen na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer worden aangevoerd en dient de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een bepaalde termijn uitspraak te doen.

7.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Johannes Vermeerstraat'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de realisatie van maximaal 24 woningen mogelijk maakt ter plaatse van de voormalige Praxis.

7.3 Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.

In het kader van dit vooroverleg dat in juni en juli heeft plaatsgevonden is het voorontwerpbestemmingsplan gezonden naar:

  • de provincie Noord-Brabant;
  • Rijkswaterstaat Zuid Nederland;
  • Waterschap Brabantse Delta;

Naar aanleiding van voornoemde verzoeken om advies in het kader van het vooroverleg zijn er drie reacties ontvangen van hiervoor genoemde instanties. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.4 Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 1 december 2017 tot en met 11 januari 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een wateradvies/zienswijze ontvangen van het Waterschap Brabantse Delta. Deze zienswijze is bijgevoegd bij deze toelichting als Bijlage 14. Deze zienswijze is deels gegrond verklaard op basis waarvan de waterparagraaf in de toelichting is aangevuld. Dit leidt niet tot een andere opzet van het planvoornemen. Daarnaast heeft er een ondergeschikte correctie van de plangrens plaatsgevonden en zijn de artikelen 3.2.2.b., 3.2.2.e.2., en 3.2.4.b. als ambtshalve wijziging aangepast. Het bestemmingsplan is vervolgens in de raadsvergadering van 31 mei 2018 door de raad van de gemeente Geertruidenberg gewijzigd vastgesteld.