Plan: | Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0148JUVENAAT-3001 |
De zone rondom het spoor in Etten-Leur ondergaat langzaam maar zeker een metamorfose. Op diverse plekken zijn en worden verouderde gebouwen gesloopt of getransformeerd. Nieuwe functies zoals wonen zijn aan het gebied toegevoegd.
De Nederlandse Bouw Unie (NBU) is voornemens de locatie van het voormalige Juvenaat aan de Juvenaatlaan, Edward Poppelaan en Zonnestad te herontwikkelen tot een woongebied met 120 woningen. Het terrein kenmerkt zich door een parkachtige setting met veel hoogwaardig groen. Het voormalig kloosterterrein wordt omzoomd door een bidgang. De groene structuur van het Juvenaat-terrein bepaalt de samenhang tussen de omliggende gebieden. De bestaande bomenstructuur blijft grotendeels gehandhaafd, de auto is te gast en het gebied nodigt uit om te wandelen en te fietsen. Op loopafstand bevindt zich het NS-station en de Markt met het winkelhart van Etten-Leur.
In het geldend bestemmingsplan 'Spoorzone Noord' (vastgesteld op 1 oktober 2012) is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk', 'Groen' en als 'Wonen - uit te werken'. Een woonfunctie past niet binnen de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' en de bestemming 'Groen'. In de uit te werken woonbestemming is de woonfunctie wel toegestaan, maar mag niet gebouwd worden zonder dat eerst nog een ruimtelijke procedure is doorlopen.
De gemeente Etten-Leur is eigenaar van de locatie en heeft een biedingsprocedure uitgeschreven met daarbij een gunningsdocument met ruimtelijke, functionele en kwalitatieve randvoorwaarden. Na een zorgvuldig gevoerde procedure is de NBU geselecteerd als de partij die het beste aan de gestelde randvoorwaarden voldeed. De gemeente heeft een positief standpunt ingenomen over het planvoornemen en NBU de gelegenheid geboden de plannen juridisch-planologisch verder uit te werken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein ligt aan de noordzijde van het station van Etten-Leur, op loopafstand van het centrum en overige voorzieningen.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan functies. Zo bevinden zich ten noordwesten van het plangebied een basisschool en een kinderopvang en ten zuiden het P+R-terrein van het station. Verder wordt het gebied gekenmerkt als woongebied met diverse appartementengebouwen, rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen. Meer richting het oosten bevinden zich de sportvelden van de atletiek- en de voetbalvereniging. In figuur 1.1 en 1.2 is de ligging ten opzichte van de kern Etten-Leur en de aanduiding van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van de kern Etten-Leur (Bron: NBU, 2019)
Figuur 1.2 Aanduiding plangebied in geel (Bron: Google Maps)
In het geldend bestemmingsplan 'Spoorzone Noord' (vastgesteld op 1 oktober 2012) is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk', 'Groen' en als 'Wonen - uit te werken'. De verbeelding is weergegeven in figuur 1.3. Een woonfunctie past niet binnen de regels van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen'. In de uit te werken woonbestemming is de woonfunctie wel toegestaan, maar mag niet gebouwd worden zonder dat eerst nog een ruimtelijke procedure is doorlopen. In de bestemming 'Maatschappelijk' is een ruim bouwvlak aanwezig wat voor 70% bebouwd mag worden tot een bouwhoogte van 12 meter. De beoogde appartementengebouwen passen niet binnen deze maatvoering. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, is samen met de gemeente Etten-Leur besloten voor het gehele plangebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Spoorzone Noord' (Bron: Google Maps)
In deze toelichting worden de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan weergegeven. De bestaande situatie en de beoogde herontwikkeling worden beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de actuele en relevante beleidskaders, doelstellingen en wet- en regelgeving van het rijk, de provincie en de gemeente. Diverse mogelijke randvoorwaarden zoals bijvoorbeeld archeologie, geluidhinder, bodemverontreiniging en water, komen aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op het juridische deel van het bestemmingsplan, de planregels en verbeelding. Hoofdstukken 6 en 7 hebben betrekking op de economische uitvoerbaarheid respectievelijk de maatschappelijke toetsing en het overleg zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. In de fase van vaststelling van het bestemmingsplan wordt hoofdstuk 8 ingevuld.
Voor het formuleren van beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de historische en bestaande situatie goed in beeld wordt gebracht. Met het oog hierop is het plangebied geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied en de huidige kwaliteiten beschreven. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de voorgenomen herontwikkeling.
Het klooster en Juvenaat (intern instituut voor opleiding tot broeder) van de congregatie van de Broeders van Liefde is tussen 1951 en 1954 gebouwd op een groot perceel, omringd door agrarisch gebied, aan de noordzijde van de huidige spoorweg door Etten-Leur. Het Juvenaat werd later een internaat voor schipperskinderen. Bij het complex hoorden ook sportvelden.
Het complex speelde door zijn ligging aan de noordzijde van de spoorlijn een belangrijke rol in de uitbreidingsgeschiedenis van Etten-Leur. Het betreft een belangrijk werk in het naoorlogse oeuvre van de Brabantse architect Frans Mol, die een vooraanstaande rol speelde in de wederopbouwperiode van Etten-Leur. Het klooster met Juvenaat kwam tot stand in een periode dat de katholieke kerk nog een dominante rol vervulde in het maatschappelijke en culturele leven in Noord-Brabant.
In figuur 2.1 zijn een aantal historische afbeeldingen weergegeven.
Figuur 2.1 Historische afbeeldingen van Het Klooster en Juvenaat van Broeders van Liefde (Bron: NBU)
Architect Frans Mol (1910-1963) ontwierp een complex in de vorm van een kruis met in het centrum de kapel en een dwars geplaatste voorbouw. Dit is een radicale tegenstelling met de oudere kloosterscholen, waarbij de gebouwen rondom een binnencour gegroepeerd stonden. Hierdoor heeft het complex een open karakter en een verbondenheid met het landschap. De verschillende delen van het complex steken in het landschap en tussen de bouwdelen ontstaan buitenruimten met prettige verhoudingen. Een door bomen begeleide bidgang rondom het complex is het landschappelijke antwoord van Mol op een traditionele kloosteromgang. De ingetogen vormgegeven gebouwen zijn opgetrokken uit baksteen met een strenge regelmaat in de plaatsing en de vormgeving van de gevelopening door middel van witte kaders. De kapel vormt het hart van het complex en een knooppunt in de verbinding met de andere gebouwen. Door de plaatsing van de gebouwdelen tegen de kapel moest de verbinding van deze gebouwdelen via deze kapel doorgang vinden. Hiervoor werd een om de kapel heen gebouwde omloop opgenomen. De kapel heeft hierdoor slechts daglicht door hoog geplaatste vensters. De wanden van de kapel worden op begane grondniveau gedragen door betonnen kolommen en balken. De binnenruimte van de kapel is sober vorm gegeven met schoonwerk metselwerk en een kapconstructie in het zicht. Het hoofdgebouw is eveneens sober vormgegeven als een rechthoekig gebouw met een verwijzing naar de Romaanse bouwkunst. Dit uit zich in de vorm van gevelopeningen met halfronde vensters, een entreepartij met gekoppelde kolommen en teerlingkapitelen en een relatief flauw lopend tentdak voorzien van een sobere dakruiter. Het hoofdgebouw wordt met de kapel verbonden door een lage tussenbouw onder een dubbel tentdak dat aansluit op de gang rondom de kapel. Op deze gang sluiten tevens de twee lange zijvleugels aan. De bakstenen gebouwen met strakke vensterritmering zijn gedekt met pannen gedekte flauwe schilddaken. Het vierde deel van het kruis wordt gevormd door een eenlaags toiletgebouw in basilicale vorm, waarbij het verhoogde middendeel een lichtbeuk vormt.
Deze traditionalistische architectuur is typerend voor het in die tijd nagestreefde Brabantse karakter in de periode van de wederopbouw. De verwijzingen naar de Romaanse bouwstijl zijn toegepast op subtiele wijze en passen in een hiërarchische rangorde, die Frans Mol in de gevels markeerde door de toepassing van witte gevelelementen. Door de zorgvuldige en weloverwogen afwerking ontstond een architectonisch geheel van hoge kwaliteit.
Tussen de gebouwdelen bevinden zich groene hoven die zorgen voor een open karakter en daarmee bijzondere ruimtelijke structuur.
In de huidige situatie kan de locatie van het voormalige Juvenaat-terrein aan de Juvenaatlaan, Edward Poppelaan en Zonnestad opgedeeld worden in twee gedeeltes, te weten de Edward Poppekamer (met bidlaan en het voormalige internaatgebouw (Juvenaat/Edward Poppe)) en de Zonnestadkamer. Het plangebied is in brede context aangeduid in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Aanduiding plangebied met gele arcering (Bron: NBU)
De groene structuren in en rondom het plangebied bepalen de samenhang tussen de omliggende gebieden en zogenoemde 'kamers'. In de figuren 2.3, 2.4 en 2.5 zijn een aantal afbeeldingen van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.3 Voormalige internaatgebouw, gezien vanaf noordelijk gelegen Juvenaatlaan (Bron: NBU)
Figuur 2.4 Voormalig internaatgebouw, gezien vanaf hoek Edward Poppelaan - Juvenaatlaan
(Bron: Google Maps)
Figuur 2.5 Bidlaan en Zonnestadkamer (Bron: Google Maps)
Edward Poppekamer
Door zijn bijzondere ruimtelijke structuur met een open karakter, grenzend aan door de vleugels van elkaar gescheiden tuinen, betreft het een kloostercomplex met een bijzondere typologie. De ruimtelijke structuur vormt daarbij een aanwinst voor de omgeving, die mede aan de nog aanwezige, niet afgegrensde, tuinen haar groene karakter ontleent. De bestaande bouwmassa en routing zijn weergegeven in figuur 2.5. De gebouwen zoals ontworpen door Frans Mol zijn nog steeds aanwezig, maar staan grotendeels leeg.
Figuur 2.6 Bestaande bouwmassa (L) en routing (Bron: NBU)
Zonnestadkamer
De Zonnestadkamer is een onbebouwd stuk terrein met laaggroeiende beplanting omzoomd door bomen.
In de directe omgeving van het plangebied waren voorheen sportvelden en schoolgebouwen aanwezig. In de loop van de tijd is de functie van het gebied gewijzigd. Nieuwbouw en sloop hebben geleid tot veranderingen in de ruimtelijke structuur. De voormalige schoolgebouwen zijn vervangen door woningen en een nieuwe basisschool. De sportvelden zijn inmiddels bebouwd met drie appartementengebouwen.
Niettemin bepaalt het kloostercomplex in belangrijke mate de structuur van het gebied. Aan de Edward Poppelaan bevindt zich zoals aangegeven een basisschool en een kinderopvang. Verder wordt het gebied gekenmerkt als woongebied met diverse appartementengebouwen, rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen. Meer richting het oosten bevinden zich de nieuwe sportvelden van de atletiek- en de voetbalvereniging.
Figuur 2.7 Basisschool 'D'n Overkant', gezien vanaf de Edward Poppelaan (Bron: Google Maps)
Figuur 2.8 Appartementen ten noorden van het plangebied, gezien vanaf de Concordialaan
(Bron: Google Maps)
Figuur 2.9 Rijwoningen aan de Edward Poppelaan (Bron: Google Maps)
Ter hoogte van het station is in de tweede helft van de jaren negentig het Litouwenplein aangelegd. Dit plein is ingericht als P+R-terrein bij het station. Het plein is aangelegd als onderdeel van het plan Lage Banken. Een deel van het sportpark De Lage Banken is toen aangewend voor woningbouw. Langs de entree naar het station zijn aan de oostzijde van de Zonnestad appartementen gerealiseerd. De appartementen worden vooral door de doelgroep 55+ bewoond. Vanuit de Zonnestad is er zicht op het voormalig internaatcomplex.
Figuur 2.10 P+R-terrein station Etten-Leur, ten zuiden van het plangebied (Bron: Google Maps)
Figuur 2.11 Appartementengebouwen aan de Zonnestad (Bron: Google Maps)
Groenstructuur
De omgeving heeft een groene uitstraling. Het voormalig kloostercomplex met groene hoven en onbebouwde gronden zijn de belangrijkste dragers. De omliggende laanbeplanting is beeldbepalend voor het gebied. Dat geldt in het bijzonder voor de zogeheten bidlaan. Deze laan ligt als een kraag om het voormalig klooster- en internaatscomplex heen. Het geheel kan worden gekarakteriseerd als een groene kamer. De zone langs de noordzijde van het station wordt bepaald door de beplanting in het Jacobusbos en de achtertuinen van de woningen aan de Edward Poppelaan.
Wegenstructuur
De entree van het internaatcomplex ligt aan de Edward Poppelaan. De Edward Poppelaan is bereikbaar via de Juvenaatlaan. Voetgangers of fietsers maken gebruik van de Concordialaan of een doorsteek vanuit de Hoevenseweg. Aan de zijde van de Zonnestad ontbreekt een toegang tot het gebied. De uitwisseling van verkeer ter hoogte van de Juvenaatlaan, Zonnestad en Edward Poppelaan vormt soms tijdens de spits een knelpunt. De doorstroming ter hoogte van de rotonde Hoevenseweg – Concordialaan is op dat moment minder vanwege de nabijheid van een overweg.
De Nederlandse Bouw Unie (NBU) is voornemens de locatie te herontwikkelen tot een woongebied met 120 woningen. Het voormalige internaatgebouw Edward Poppe, wat sinds 2016 leeg staat, wordt getransformeerd. In de huidige vleugels komen 18 grondgebonden appartementen waarvan 16 met tuin en 2 met balkon. Het hoofdgebouw wordt getransformeerd tot 12 appartementen. In de voormalige kapel worden 2 appartementen gerealiseerd. Daarnaast worden in de Edward Poppekamer nog twee appartementengebouwen met ieder 12 woningen gebouwd. In de Zonnestadkamer komen twee appartementengebouwen met ieder 32 woningen bovenop een halfverdiepte parkeergarage. De bewoners van het nieuwe woongebied parkeren deels op maaiveld tussen het groen en deels in de halfverdiepte parkeergarage. De woningen variëren in grootte tussen de 65 en 115 m2 woonoppervlak.
Van de woningen worden er 22 woningen aangeboden in de middeldure huursector. De overige woningen zijn koopwoningen waarvan 80% in de prijsklasse tot € 315.000,- v.o.n. en 20% boven deze prijs. In paragraaf 3.4.2 is deze verdeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
De totale ontwikkeling is weergegeven in de figuren 2.12 en 2.13. De dwarsdoorsnedes worden weergegeven in figuur 2.14.
Het transformeren van het Juvenaat-terrein biedt kansen om de bestaande identiteit te versterken. Het groene terrein bestaat uit twee kamers. De Edward Poppekamer met het oude Juvenaat en de Zonnestadkamer omzoomd door groen, waardoor het voor de omgeving aan het zicht wordt onttrokken. Door één integrale visie te ontwikkelen voor zowel de Edward Poppekamer als de Zonnestadkamer is een samenhangend gebied ontstaan met én een eigen uitnodigend karakter én een evenwichtig antwoord op de schaal en aard van de bebouwingsclusters in de directe omgeving. Het wordt een levendig en toegankelijk gebied voor zowel de bewoners als de omwonenden. De bewoners zullen zich er thuis voelen en de omwonenden en passanten zijn er welkom.
Figuur 2.12 Stedenbouwkundig ontwerp (Bron: NBU)
Figuur 2.13 Vogelperspectief toekomstige ontwikkeling (Bron: NBU)
Figuur 2.14 Dwarsdoorsnedes (Bron: NBU)
De oorspronkelijke functie van het Juvenaat verdwijnt, om plaats te maken voor nieuwe woonfuncties. Bij deze transformatie op gebouwniveau worden zoveel als mogelijk de kwaliteiten van de bestaande gebouwen gehandhaafd en zichtbaar gelaten. De gevels worden minimaal aangepast. Een aantal afbeeldingen van de toekomstige situatie in vergelijking met de huidige situatie worden afgebeeld in figuur 2.15.
Figuur 2.15 Transformatie van de bestaande bebouwing (Bron: NBU)
Kapel
De meest ingrijpende transformatie op gebouwniveau vindt plaats bij de kapel. De omgang en de muren van de kapel op begane grond niveau worden geamoveerd. De draagconstructie van beton, die aan de binnenzijde van de kapel reeds zichtbaar was, komt nu volledig in de openbare ruimte te staan en wordt onderdeel van het Kapelplein. In het resterende volume van de kapel wordt een vloer aangebracht, die bereikbaar wordt gemaakt door de plaatsing van een transparant, dubbel trappenhuis. Het is essentieel dat de ruimte onder de kapel een open en verbindende ontmoetingsruimte is. Daarbij is als uitgangspunt gekozen om de gehele ruimte inclusief de kap zichtbaar te houden.
Het hoofdgebouw
Het hoofdgebouw is bijzonder in zijn plattegrondstructuur en gevelopbouw. De bestaande entree, de gang en de trappenhuizen aan de beide uiteinden van het gebouw blijven gehandhaafd. Zoveel als mogelijk wordt de materialisering van de bestaande gang in de transformatie gerespecteerd. Deze structuur wordt op de verdiepingen doorgezet. Bij de opbouw van de plattegronden van de woningen is rekening gehouden met de bestaande draagstructuur, die eveneens gehandhaafd blijft. De voorgevel van het hoofdgebouw is de meest expressieve gevel van het gehele complex en is een afspiegeling van de traditionalistische romaanse bouwstijl, kenmerkend voor de architectuur van Frans Mol. Aan deze gevel vinden dan ook geen aanpassingen plaats. Alle noodzakelijke buitenruimtes (balkons) worden aan de achterzijde gerealiseerd. Deze worden terughoudend vormgegeven en opgehangen (of met ondersteunde ranke staanders) aan de bestaande gevel. De noodzakelijke doorbraken in de achtergevel worden binnen de bestaande raamkaders opgelost.
De tussenbouw
De tussenbouw met dubbel dak biedt straks plaats aan twee woningen op maaiveldniveau. Zowel de bestaande plattegrondstructuur als de gevelopeningen blijven zoveel als mogelijk gehandhaafd. Wel zal er ten behoeve van een opening naar het buitenterras een schuifpui worden aangebracht. Ook wordt een deel van het dubbele dak, grenzend aan de achterzijde van het hoofdgebouw, verwijderd om ruimte te bieden aan een terras voor woningen in het hoofdgebouw. In de bestaande kelder worden de bergingen voor de woningen in het hoofdgebouw en de tussenbouw gepositioneerd.
De vleugels
De beide gebouwvleugels grenzend aan de kapel hebben in oorsprong reeds de uitstraling van een woongebouw. Daardoor worden met name de ingrepen in de gevels geminimaliseerd. Waar nodig worden ramen binnen de kaders naar beneden doorgebroken om een deuropening te realiseren. In de beide vleugels komen grondgebonden appartementen bestaande uit twee woonlagen en een kap. Aan de uiteinden worden, ten behoeve van de differentiatie, twee bredere woningen gerealiseerd voortvloeiend uit de bestaande ritmiek van de gevels. Aan de zijde van de kapel wordt inpandig op de begane grond ruimte gereserveerd voor de bergingen.
Door een zorgvuldige positionering van twee bescheiden nieuwe gebouwen naast het bestaande Juvenaat (figuur 2.16) én twee wat grotere gebouwen in de Zonnestadkamer ontstaat een collectief gebied met tussen de gebouwen (semi) openbare hoven. Het karakter van de bestaande hoven in de oksels van het Juvenaat wordt door deze positionering versterkt. Het Juvenaat is en blijft vanwege deze opzet alzijdig beleefbaar.
Figuur 2.16 Twee nieuwe gebouwen naast het bestaande Juvenaat (Bron: NBU)
In de Zonnestadkamer zijn de nieuwe gebouwen haaks op de Zonnestad geplaatst, zodat de groene locatie zich opent naar de wijk. Op deze manier krijgt het bidlaantje een prominente positie in de stedenbouwkundige structuur van het plangebied (figuur 2.17). Er ontstaat een belangrijke zichtas naar het hart van het plan, het Kapelplein. Door deze gebouwen op de halfverdiepte parkeergarage te plaatsen, ontstaat de mogelijkheid om een collectieve verbindende daktuin te realiseren, zonder afbreuk te doen aan het open karakter van het gebied.
Figuur 2.17 Impressie vernieuwde bidlaantje (Bron: NBU)
Voor de architectuur van de te realiseren nieuwbouw naast het bestaande Juvenaat en voor de nieuwbouw in de Zonnestadkamer, zijn een aantal randvoorwaarden geformuleerd. Daarbij is het een belangrijk uitgangspunt dat de nieuw toe te voegen gebouwen in het totale ensemble van het complex in zowel de Zonnestadkamer als de Edward Poppekamer dienstbaar en ondersteunend zijn aan de architectuur van het Juvenaat. Er is bewust niet gekozen voor een sterk contrasterende architectuur, maar ook zeker niet voor historische stijlkenmerken. De onderlinge verwantschap van de nieuwbouw zorgt voor samenhang en terughoudendheid, zodat de bestaande bouw haar hoofdrol behoudt.
Het wonen aan de hoven maakt dat de bewoners meer bij elkaar betrokken zijn. Het biedt kansen voor het organiseren van gezamenlijke activiteiten. De veiligheid en de sociale cohesie worden hiermee versterkt, een manier van wonen waar in deze tijd steeds meer vraag naar is. Om dit mogelijk te maken is in de uitwerking veel aandacht besteed aan de overgang openbaar, semi-openbaar en privé. Met name op de begane grond is dit een belangrijk thema. Om het gebied tot één collectief te maken komen dan ook geen afgezoomde grote privé buitenruimten op de begane grond.
De twee nieuwe woongebouwen in de Zonnestadkamer zijn helder van opzet. Ze bestaan uit vier woonlagen op een half verdiepte parkeergarage. De garage voorziet in 116 parkeerplaatsen, de bergingen en technische ruimten. Aan het gemeenschappelijke groene dek liggen de entrees van beide gebouwen. Bezoekers en bewoners kunnen de entreehal vanaf de Zonnestad of vanaf het groene plein in het hart van het gebied benaderen. De parkeergarage wordt ontsloten vanaf de Zonnestad. Een impressie en bijbehorende dwarsdoorsnedes worden weergegeven in figuur 2.18.
Figuur 2.18 Impressie en dwarsdoorsnedes Zonnestadkamer (Bron: NBU)
In de Zonnestadkamer worden in het totaal 64 woningen gerealiseerd. Alle woningen zijn gegroepeerd rondom een royale middenhal. Elke verdieping telt in principe 8 woningen. De draagstructuur biedt de mogelijkheid hierin te variëren.
Alle woningen krijgen een goede buitenruimte. Er zijn drie verschillende typen buitenruimtes, afhankelijk van de positie in het gebouw. De woningen op de begane grond aan het dek hebben over de volledige breedte van de woning een terras, dat door een doorgaande plantenbak is afgescheiden van de gemeenschappelijke daktuin. Alle overige woningen op de begane grond hebben een inpandig terras. Deze woningen liggen aan het openbare groen, en hebben zo voldoende privacy. Waar mogelijk krijgen de woningen op de verdieping een aangehangen uitkragend balkon. De plaatsing van deze balkons is zo gekozen dat ze bijna allemaal optimaal gericht zijn op het gemeenschappelijke groendek. De balkons worden nooit direct boven elkaar geplaatst, waardoor alle terrassen voldoende zon krijgen. De woningen op de koppen van de gebouwen en aan de spoorzijde krijgen een inpandig terras. Zodoende is het mogelijk de geluidsbelasting van het spoor op te vangen door middel van het toepassen van o.a. een verhoogde (glazen) borstwering en een akoestisch plafond.
Tussen de beide woongebouwen ontstaat een collectieve, verbindende ruimte waar mensen kunnen vertoeven en de bewoners elkaar kunnen treffen. Het groendek is een plek voor alle bewoners van de twee woongebouwen. Deze ruimte wordt ingericht met grote plantenbakken en twee openingen naar de parkeergarage waar bomen uit groeien. De inrichting van het dek wordt in samenspraak met de toekomstige bewoners opgezet.
Het landschapsplan voor het Juvenaat versterkt de aanwezige groene kwaliteiten en creëert nieuwe publieke hoven, tuinen en pleinen, allemaal met een zeer groen karakter. De groenstructuur verbindt het kloostercomplex en de nieuwbouw. De stedenbouwkundige opzet is zodanig ontworpen dat het bestaande groen als uitgangspunt is genomen. Het landschapsplan is weergegeven in figuur 2.19.
Figuur 2.19 Landschapsplan (Bron: NBU)
Door onderbeplanting te verwijderen worden zichtlijnen op het gebouw hersteld en ontstaat er een groene entree vanaf de Edward Poppenlaan. Dit groene voorportaal sluit bovendien aan op de groene long richting het station. De bidgang omarmt het kloostercomplex en markeert de locatie in Etten-Leur. De recente herinrichting van de Juvenaatlaan maakt het nu mogelijk de bidgang te herstellen. Lindes uit de Zonnestadkamer worden verplaatst naar de bidgang en completeren de rondgang. Het pad wordt versmald wat meer ruimte biedt voor de bomen. Het resultaat is een park voor langzaam verkeer dat Etten-Leur Noord verbindt met het stationsgebied en het centrum. De kapel is en blijft het middelpunt van het kloostercomplex. Het verwijderen van de begane grond en het behoud van de betonnen pilaren resulteert in een overdekte pleinruimte. Daarmee verandert de kapel van het interne kloosterhart in een extern knoop- en ontmoetingspunt voor bewoners, bezoekers en passanten. De opengewerkte kapel creëert nieuwe verbindingen, zichtlijnen en transparantie in het gebied.
De tuinen krijgen net als in het oorspronkelijke kloostercomplex weer een naar buiten gekeerd karakter. Het parkeren op maaiveld wordt opgenomen in een fruitgaard, een nutstuin die aansluit op het gedachtegoed van het kloostercomplex. De fruitgaard onttrekt de auto's bovendien uit het zicht. De ontsluiting naar de parkeerplaatsen verstoort op geen enkele plek de historische structuur.
Bidlaan
De huidige bidgang wordt teruggebracht voor langzaam verkeer. Verharding wordt geminimaliseerd ten behoeve van een smaller pad en meer ruimte voor de bestaande bomen. Grasstenen aan beide zijde maken het pad toegankelijk voor hulpdiensten terwijl het groene beeld behouden blijft: een pad in het gras met een bomenlaan.
Parkeren
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het bestemmingsplan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van de door de gemeente gehanteerde parkeernormen. Deze zijn bepaald voor de gehele gebiedsontwikkeling van de Spoorzone en het Juvenaat. Deze parkeernorm is berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381. De naam CROW is oorspronkelijk een afkorting van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek en is tegenwoordig het kennisinstituut voor onder andere verkeer en vervoer. De kencijfers voor het woonprogramma worden bepaald aan de hand van de ligging, stedelijkheid (adressendichtheid) en het autobezit. Etten-Leur heeft een sterk stedelijk karakter. Het plangebied ligt buiten het centrumgebied, in het restgebied van de bebouwde kom. De parkeernormen passen binnen bandbreedte van de meest recente CROW richtlijnen. In de praktijk blijkt dat deze normen voldoende te zijn voor Etten-Leur. Etten-Leur kent namelijk geen hoog autobezit. Het ligt met gemiddeld 1,2 personenauto's per huishouden nagenoeg gelijk aan het landelijk gemiddelde van 1,1 personenauto's per huishouden.
De volgende parkeernormen worden door de gemeente Etten-Leur gehanteerd voor de voorgenomen ontwikkeling:
De bovengenoemde parkeernormen zijn gebaseerd op een 'weinig stedelijk' karakter, terwijl Etten-Leur op basis van de adressendichtheid een 'sterk stedelijk' karakter heeft. De gehanteerde parkeernormen vallen daardoor hoger uit, wat leidt tot een worst-situatie van de navolgende parkeerbalans:
Tabel 2.1 Parkeerbalans
Type woning | Aantal | Norm | Parkeerbehoefte |
dure huurwoning | 22 | 1,9 | 41,8 |
middeldure koopwoning | 78 | 1,9 | 148,2 |
dure koopwoning | 20 | 2,1 | 42 |
Totaal | 232 |
In totaal worden er in het plangebied 234 parkeerplaatsen aangelegd. In de halfverdiepte parkeerkelder komen 116 parkeerplaatsen, ten zuiden van de nieuwbouw in de Zonnestadkamer 21 en in het middengebied 46 en 51 parkeerplaatsen. In het plangebied is voldoende ruimte om het parkeren goed in te passen. In de planregels zijn waarborgen opgenomen voor voldoende parkeergelegenheid.
Figuur 2.20 Parkeeroplossing (Bron: NBU)
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Juvenaatlaan op de Zonnestad. Zowel de Juvenaatlaan als de Zonnestad zijn erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/u. Vanwege de schoolroute zijn beide wegen voorzien van een vrijliggend fietspad. Ten zuiden loopt de Zonnestad dood op het Litouwenplein, wat grenst aan het centraal station. Hier is bovendien parkeergelegenheid beschikbaar in de vorm van een P+R terrein. In noordelijke richting sluit de Zonnestad met een rotonde aan op de Concordialaan en Statenlaan. De westelijke tak van de Concordialaan en de Statenlaan maken onderdeel uit van het gebiedsontsluitingsnetwerk van Etten-Leur. De oostelijke tak van de Concordialaan is een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. Al deze wegen zijn ook voorzien van een vrijliggend fietspad. Bovendien beschikken alle omliggende wegen van trottoirs voor voetgangers.
Verkeersgeneratie
Huidige verkeersgeneratie
In de huidige situatie vinden maar beperkt activiteiten plaats in het plangebied. Voor een worst-case beeld is geen rekening gehouden met een huidige verkeersgeneratie.
Toekomstige verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie wordt berekend met kencijfers van het CROW. Hierbij is aangesloten bij dezelfde kencijfers als waar de parkeernormen op zijn bepaald. In tabel 2.2 is de toekomstige verkeersgeneratie weergegeven.
Tabel 2.2 Verkeersgeneratie
Type woning | Aantal | Norm | Verkeersgeneratie |
dure huurwoning | 22 | 6,0 | 132 |
middeldure koopwoning | 78 | 6,0 | 468 |
dure koopwoning | 20 | 7,4 | 148 |
Totaal | 748 mvt/etmaal |
De toekomstige verkeersgeneratie bedraagt 748 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is een werkdag maatgevend. Conform het CROW vermenigvuldigen naar een gemiddelde werkdag met 1,11. Dit betekent 830 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.
Verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van 830 mvt/etmaal op een werkdag zal nagenoeg volledig worden afgewikkeld via de Zonnestad op de rotonde met de Concordialaan en Statenlaan. In figuur 2.20 is de verwachten afwikkeling van het verkeer opgenomen in het omliggende wegennet. Na de figuur is beschouwd of het wegennet voldoende capaciteit heeft om dit verkeer in goede mate te kunnen verwerken.
Figuur 2.21 Toedeling verkeersgeneratie over het wegennet
Voorrangskruispunt Juvenaatlaan - Zonnestad
De Zonnestad heeft relatief lage verkeersintensiteit. Uit verkeerstellingen in het jaar 2017 blijkt dat de gemiddelde intensiteit op een werkdag hier 2.018 mvt/etmaal bedraagt. Erftoegangswegen hebben doorgaans een wenselijke capaciteit van 4.000 mvt/etmaal (en kunnen afhankelijk van de inrichting nog meer verwerken). Omdat deze capaciteit ook inclusief de ontwikkeling niet wordt overschreden, worden hier geen knelpunten verwacht. Tijdens piekmomenten, zoals de aankomsten en vertrekken bij de school, kunnen de wachttijden wel tijdelijk hoger zijn.
Rotonde Zonnestad - Concordialaan - Statenlaan
Een enkelstrooksrotonde heeft een capaciteit van 20.000 à 25.000 mvt/etmaal, dit is de som van het toeleidende verkeer op de rotonde (bron: vuistregel uit CROW publicatie 330). Uit verkeerstellingen van de afgelopen jaren zijn de volgende toeleidende verkeersstromen beschikbaar1 :
De toeleidende stromen op de rotonde leiden per etmaal tot een som van 10.855 mvt/etmaal. Inclusief 1% verkeersgroei per jaar (tot de planhorizon in het jaar 2030) en de ontwikkeling van 830 mvt/etmaal, zullen de stromen op de rotonde oplopen tot de som van circa 13.000 mvt/etmaal. Dit aantal blijft theoretisch gezien ruim binnen de capaciteit van de vuistregel van het CROW. Deze vuistregel gaat echter uit van een rotonde zonder fietsers en voetgangers, wat in onderhavige situatie nadrukkelijk van belang is. Daarnaast gaat de vuistregel voorbij aan de verschillen in het verkeersaanbod naar uur van de dag. Om deze redenen wordt in de volgende fase van de bestemmingsplanprocedure een verkeersonderzoek toegevoegd. In dit verkeersonderzoek zal de conflictbelasting (de verkeersafwikkeling in het drukste uur van de dag) nader worden onderzocht op dit kruispunt. De berekening van de conflictbelasting vindt plaats met de meerstrooksrotondeverkenner. In dit verkeersonderzoek wordt ook verder ingegaan op de verdere afwikkeling van het verkeer. Dit geldt met name voor de afwikkeling in oostelijke richting op de Concordialaan en in westelijke richting naar de Hoevenseweg.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en per openbaar vervoer. De parkeerbehoefte kan worden voorzien in het plangebied. De ontwikkeling heeft daarnaast een verkeersaantrekkende werking. Theoretisch gezien bieden de ontsluitende wegen voldoende capaciteit om dit extra verkeer te verwerken. Om hier een betere uitspraak over te kunnen doen, wordt in de volgende fase van de bestemmingsplanprocedure een verkeersonderzoek bijgevoegd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beleidsdoelstellingen van rijk, provincie en gemeente die van belang zijn voor het bestemmingsplan Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein.
Toetsingskader
Een van de uitgangspunten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een centrale rol voor actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van een gemeente. In de Wro is de plicht voor de gemeente opgenomen om eens in de tien jaar de bestemmingsplannen vast te stellen.
De rijksoverheid hecht grote waarde aan de digitalisering van bestemmingsplannen. Wijziging, uitwisseling, vergelijking, monitoring en toetsing van digitale bestemmingsplannen is technisch vele malen eenvoudiger dan van bestemmingsplannen in papieren vorm. Digitaal uitwisselbare bestemmingsplannen ondersteunen de doelstelling van de nieuwe Wro met betrekking tot de actualisering. Het wijzigen van gedigitaliseerde bestemmingsplannen is technisch gemakkelijk hetgeen de actualiteit van bestemmingsplannen bevordert.
Toetsing
Het bestemmingsplan Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein is opgesteld conform de Wro. Dit betekent dat de planverbeelding en de planregels zijn opgesteld volgens de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Daarnaast wordt er voldaan aan de verplichting om een digitaal gecodeerd plan aan te leveren conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012).
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de vereisten van de Wro.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Ruimte de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' vastgesteld. De SVIR vormt de nieuwe rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederen- vervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Eerdere afspraken over verstedelijking zoals binnenstedelijke bouwen laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij is het uitgangspunt dat toenemende ruimtebehoefte in beginsel wordt opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op deze manier kan verder ruimtebeslag elders zo veel mogelijk worden voorkomen.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Toetsing
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege belangen gelden zoals opgenomen in de SVIR of Barro.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt.
Toetsingskader
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, getoetst moeten worden aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
De toevoeging van maximaal 120 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is namelijk sprake van méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken. Daarnaast is sprake van een functie die op dit moment niet toegestaan is op basis van het vigerend bestemmingsplan. Het plangebied ligt binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van Etten-Leur.
De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkelingen blijkt uit verschillende onderzoeken en prognoses.
Provinciale 'bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2017'
De regionale woningbehoefte blijkt uit de provinciale 'bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2017'. Uit de prognose blijkt in de gemeente Etten-Leur een kwantitatieve behoefte aan ca 2.260 woningen in de periode 2017-2030. In de subregio Breda (waar Etten-Leur deel van uitmaakt) gaat het om een toename van 17.800 woningen en in de hele regio West-Brabant om circa 29.950 woningen.
De kwalitatieve woningbehoefte is onder meer af te leiden uit de bevolkingssamenstelling. Hieruit blijkt dat het aantal 55+ers met meer dan 1.100 toeneemt. Vooral het aantal 75+ers stijgt sterk. In 2030 is de verwachting dat ongeveer 40% van de bevolking in Etten-Leur 55+er is.
Figuur 3.1 Bevolkingssamenstelling aantallen (Bron: Provincie Noord-Brabant)
Er is in de gemeente Etten-Leur een kwantitatieve behoefte aan ca. 2.260 woningen. In kwalitatieve zin is er grote behoefte aan betaalbare woningen voor eenpersoonshuishoudens en nultredenwoningen (= niet per definitie gelijkvloers) die onder het label 'geschikt wonen' vallen. De voorgenomen differentiatie in de voorziene woningbouwontwikkeling draagt hieraan bij.
Brabantse Agenda Wonen
De provincie Noord-Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Dit hangt onder meer samen met de economische dynamiek in de regio en de positie van de regio in het grotere geheel van nationale en internationale netwerken. Ook regionale en gemeentelijke verschillen in groei of krimp van de bevolking en veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling spelen een belangrijke rol.
De provincie kent een flinke woningbouwopgave, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen ‘sec’; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.
Met de Brabantse Agenda Wonen, vastgesteld in september 2017, wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.
Binnen de vier RRO-gebieden in de provincie worden al jaren kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over de woningbouw. Voor de subregio Breda, waar Etten-Leur deel van uitmaakt, is het Woonperspectief de basis voor concrete afspraken. Voor de komende jaren gaat het hierbij niet primair meer om 'de aantallen'. Doel is een goed functionerende regionale woningmarkt, waarbij het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van de regio en daarmee aan de aantrekkelijkheid van het regionale woon-, leef- en vestigingsklimaat. Om het 'accent op de aantallen' verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijk-kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, wil de provincie de komende tijd ervaring opdoen met een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op 'het ritme' van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose per drie jaar. Regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen zullen wel worden gemonitord.
Marktonderzoek Fakton Effectieve vraag BOEL (Breda, Oosterhout en Etten-Leur) 9 november 2016
In Etten-Leur is door bureau Fakton de effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen (links) en de vraagdruk in de bestaande voorraad berekend.
Figuur 3.2 Vraagberekening nieuwe en bestaande voorraad
Het aantal nieuwbouwwoningen kent een bandbreedte van 136 tot 230 op jaarbasis. In de opbouw per productsegment is een toegenomen vraag naar meergezins huurwoningen herkenbaar en blijft de vraag naar eengezinswoningen op peil. Qua woonmilieus zijn de ontspannen woonmilieus bekend en gevraagd: dorps, laagbouw, rustig stedelijk en hoog- en laagbouw.
Ook in de bestaande voorraad is duidelijk dat woningen in de huurmarkt gevraagd zijn. De voorraad kent echter een lage vraagdruk in de eengezinswoningen, vanwege het grote aanbod dat er al staat en de afname in de vraag door de huidige bevolking.
Qua woonmilieu zijn dorps en luxe woonwijk een strategische toevoeging aan de bestaande voorraad. Deze passen nu al bij Etten-Leur. Maar ook een meer stedelijk woonmilieu is gewenst: rustig stedelijk. In de versterkte vraag naar het woonmilieu laag- en hoogbouw is de toegenomen vraag naar appartementen herkenbaar. Etten-Leur kan bijdragen aan een versterking van de BOEL-regio door in te zetten op nieuwbouw met stedelijke allure en de kenmerken van de beide dorpen te versterken.
Woningmarktonderzoek Etten-Leur 2019
In 2017 hebben de gemeente Etten-Leur en Alwel (toen nog Woonstichting Etten-Leur) in samenspraak met de HuurderBelangenVereniging Etten-Leur hun beleid herijkt mede op basis van woningmarktonderzoek van RIGO. Anno 2019 wilden de gemeente en de corporaties dit onderzoek actualiseren, op basis van een soortgelijke studie als in 2017. Het herhalen van deze studie – volgens een gelijke opzet – borgt de continuïteit en de vergelijkbaarheid van de reeks aan onderzoeken. In het rapport wordt de actuele (2019) en toekomstige situatie op de Etten-Leurse woningmarkt in gelijke termen besproken. Nieuw in het onderliggende onderzoek is dat er in bredere zin wordt teruggeblikt op ontwikkelingen in het verleden en dat arbeidsmigranten specifieke aandacht krijgen. Nieuw is ook dat er uitsplitsingen zijn opgenomen voor enkele specifieke doelgroepen die beleidsmatig in de aandacht staan.
Anno 2019 wonen er in de gemeente Etten-Leur circa 18.700 huishoudens. Circa 38% van de huishoudens behoort tot de doelgroep met een inkomen tot € 38.035, wat kleiner is dan het landelijk gemiddelde van 45%. Het aandeel zelfstandige huurwoningen in eigendom van corporaties is met 28% ongeveer gelijk aan het aandeel in Nederland (29%). De omvang van de goedkope scheefheid in Etten-Leur is met 21% licht afgenomen ten op-zichte van 2016 (22%), maar blijft wat groter dan landelijk (18%). De doelgroep in Etten-Leur doet vaker dan landelijk een beroep op de corporatiesector: circa 54% van de doelgroep woont in een huurwoning van de corporaties (landelijk 51%). De sociale huursector is kijkend naar de omvang van de doelgroep dus relatief ruim in omvang, maar vervult wel een belangrijke rol op de lokale én regionale woningmarkt. De actuele vraagaanbodverhoudingen (op basis van woonwensen) en de toekomstige ontwikkeling van de behoefte per segment zijn weergegeven in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Actuele vraagaanbodverhoudingen en de toekomstige ontwikkeling van de behoefte per segment (Bron: RIGO)
Bij de woningbehoefteraming is uitgegaan van constante woonpatronen. Dat betekent ervan uitgegaan is dat elk type huishouden (naar samenstelling, leeftijd en inkomen) in de toekomst op soortgelijke wijze zou moeten kunnen wonen als nu. Bij ouderen is daarbij gecorrigeerd voor generatieverschillen. Constante woonpatronen is een heldere onderzoeksmatige aanname, maar woonpatronen kunnen uiteraard ook verschuiven. Dit bijvoorbeeld als gevolg van beleid gericht op specifieke doelgroepen. Mede om dergelijk beleid te kunnen onderbouwen zijn in deze studie onderzoeksmatige profielen opgesteld van enkele specifieke doelgroepen: De middeninkomens worden vaak genoemd als specifieke doelgroep, mede omdat men tussen wal en schip zou kunnen belanden. De groep middeninkomens is echter niet enorm groot (in totaal gaat het om 2.200 huishoudens) en het grootste deel van deze groep woont naar wens. De groep met verhuisplannen oriënteert zich wel relatief vaak op zowel de huur- als koopsector (met name de lage middeninkomens). Onder bepaalde omstandigheden zullen zij wat vaker in de huursector belanden, onder andere omstandigheden wat vaker in de koopsector. Het aantal (nu 5.500 huishoudens) en aandeel alleenstaanden neemt toe. Deze alleenstaanden wonen, zeker waar het gaat om ouderen, opvallend ruim (qua aantal kamers en vierkante meters). Men kan stellen dat zij best wat kleiner zouden moeten kunnen gaan wonen, om zo ook woningen vrij te maken voor jonge gezinnen. De wens om te verhuizen is er bij een deel van de alleenstaanden ook wel. Een deel wil ook wel kleiner gaan wonen, maar 'kleiner' betekent niet klein: de woning moet nog altijd drie of meer kamers tellen. De groep alleenstaanden bestaat in toenemende mate uit ouderen. Zij zijn beperkt verhuisgeneigd en als ze dat wel zijn speelt naast de wens om 'kleiner' te gaan wonen ook de wens om een toe- en doorgankelijke woning te bemachtigen een rol. Met passend aanbod kan men wellicht tot een verhuizing worden verleid, waarbij de wens van veel ouderen om geclusterd te wonen niet over het hoofd mag worden gezien. Ongeveer een kwart tot een derde van de ouderen met een verhuiswens oriënteert zich op zowel de huur- als de koopsector. Het beschikbare aanbod zal naar verwachting in hoge mate bepalend zijn voor de vraag waar men uiteindelijk gaat wonen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De woningbouwplannen zijn afgestemd op de provinciale en regionale behoefte. In het uitgevoerde marktonderzoek wordt gepleit voor nieuwe woongebieden met en woningen in diverse prijsklassen voor diverse doelgroepen. De ontwikkeling past binnen deze uitgangspunten. Tot slot ligt het plangebied binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld op 14 december 2018) is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
In de stedelijke structuur streeft de provincie naar concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur, inspelen op demografische ontwikkelingen en versterking van economische clusters. Transformeren, herbestemmen en herstructureren wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de herstructurering van gronden ten behoeve van woningbouw op een binnenstedelijke locatie. Daarmee wordt ingespeeld op het streven naar concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Middels onderhavige ontwikkeling wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met diverse woningtypologieën. Een dergelijk gebied bezit kwaliteiten die voornamelijk te vinden zijn in het stedelijk gebied. Etten-Leur kan worden aangemerkt als stad waarbij het als buurgemeente van Breda een rol vervult als gebied waar bovenlokale verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen. Gelet daarop is het logisch dat Etten-Leur uitbreidt in de kwantitatieve woonvoorraad. Dit draagt bij aan het onderscheid tussen steden en kernen in het landelijk gebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale omgevingsvisie.
Toetsingskader
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Daarnaast bestaat een gebied met het kenmerk 'Verstedelijking afweegbaar'. Het plangebied ligt binnen het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. (figuur 3.3) Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
De ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het binnenterrein wat in gebruik was en bestemd is voor maatschappelijke activiteiten wordt herontwikkeld tot een woongebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze, bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
De openbare ruimte is zodanig ontworpen, dat deze levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het mogelijk toepassen van halfverharding bij de parkeerplaatsen is daarbij voorzien. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Figuur 3.3 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
De gewenste ontwikkeling is hiermee passend binnen de uitgangspunten van de provinciale Interim omgevingsverordening.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
Toetsingskader
Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de StructuurvisiePlus vastgesteld. In de visie is voor de woningbouw bepaald dat een deel binnenstedelijk moet worden gerealiseerd, door het benutten van binnenstedelijke bouwlocaties. Een meerlaags grondgebruik moet voor zover stedenbouwkundig verantwoord worden bevorderd.
Toetsing
Het plangebied is een binnenstedelijke bouwlocatie. Er is sprake van meerlaags grondgebruik op locaties waar dat stedenbouwkundig verantwoord is zoals langs de Juvenaatlaan, Edward Poppelaan en Zonnestad.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Plus.
Toetsingskader
Op 14 juli 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur' vastgesteld. Deze notitie bevat regels voor de huisvesting voor mantelzorg bij woningen. Naast huisvesting in permanente aan-, uit- of bijgebouwen biedt de notitie ook de mogelijkheid tot het plaatsen van een tijdelijke woonunit. Aan deze afwijking hangt de voorwaarde dat indien de mantelzorg ten einde is een en ander weer terug gebracht moet worden conform het bestemmingsplan. Op 1 november 2014 trad het nieuwe Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking. Ofschoon de regeling met betrekking tot mantelzorg in het Bor qua strekking ruimer is, blijft de beleidsnotitie aanvullend van toepassing.
Toetsing
De regeling zoals opgenomen in de beleidsnotitie is verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
Conclusie
De regels opgenomen in de beleidsnotitie gelden voor de nieuwe woningen
Toetsingskader
Bestemmingsplannen kennen al een (ruime) regeling voor aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven. Uit de praktijk blijkt dat er soms onduidelijkheid bestaat over welke beroepen of bedrijven nu rechtstreeks toestaan zijn. Om discussies te voorkomen, hebben burgemeester en wethouders op 16 maart 2010 de beleidsregel 'aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 22 maart 2010 in werking getreden.
Toetsing
Deze beleidsregel is in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
De regels opgenomen in de beleidsregel gelden voor de nieuwe woningen.
Toetsingskader
De Milieuvisie is op 13 juli 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie formuleert onder meer een aantal ambities, doelstellingen en uitgangspunten met betrekking tot milieu en duurzame ontwikkeling. Eén daarvan is de integratie van milieubeleid met ruimtelijk beleid. Het is voor iedere ruimtelijke ontwikkeling dus van belang rekening te houden met bodem, water, flora en fauna, milieuzonering, geluidshinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid en duurzaamheid.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling wordt aan al deze milieuaspecten getoetst in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Milieuvisie 2010-2020.
Toetsingskader
Op 15 december 2008 heeft de gemeenteraad de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Deze visie bevat voor verschillende gebiedstypen de ambities en keuzes met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de opstelling van bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met deze ambities en uitgangspunten.
Toetsing
Het plangebied valt binnen de transportas zoals weergegeven in figuur 3.4. Uitgangspunt binnen onder andere dit gebiedstype is dat bij een ontwikkeling geen overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico mag plaatsvinden. Een overschrijding van de richtwaarde is wel acceptabel binnen de transportas, binnen het stedelijk gebied niet. Een toename van het groepsrisico is bij een ontwikkeling in beginsel acceptabel mits er een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt. De vestiging van een nieuwe Bevi-inrichting is niet toegestaan in een stedelijk gebied evenals het toestaan van nieuwe kwetsbare objecten voor niet-zelfredzame personen.
Het aspect externe veiligheid is nader onderzocht en verantwoord in paragraaf 4.8.
Figuur 3.4 Uitsnede gebiedsindelingen Beleidsvisie externe veiligheid (Bron: DHV)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Beleidsvisie externe veiligheid.
Toetsingskader
Op 4 februari 2019 heeft de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023 vastgesteld. In dit nieuwe plan zijn het rioolbeleid en de maatregelen voor de komende planperiode vastgelegd en is tevens de financiële dekking geregeld voor nog te verrichten investeringen. Met dit rioleringsplan voldoet de gemeente aan haar wettelijke verplichting en geeft de gemeente invulling aan haar zorgplichten voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor grondwater. De gemeente heeft in de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het rioolstelsel en dit is grotendeels technisch op orde. De komende jaren zal weer een deel van de riolering worden vervangen. Er wordt op een aantal locaties hemelwater afgekoppeld van het vuilwater en er vindt renovatie plaats van gemalen. Daarnaast wordt er in samenwerking met het waterschap Brabantse Delta en andere gemeenten verder gewerkt aan een netwerk voor het meten en monitoren van grondwater. Tot slot is er budget gereserveerd voor klimaatadaptatie.
Toetsing
In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan.
Toetsingskader
Op 3 december 2013 heeft de gemeenteraad de Groenbeleidsnota 2013-2018 vastgesteld. De Groenbeleidsnota heeft als doelstellingen het beschermen en versterken van het openbaar groen in bestaand stedelijk gebied evenals het versterken van de samenhang van het groen met oog voor landschappelijke, ecologische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische patronen. De nota dient als integraal beleidskader voor de stedelijke groenstructuur van de gemeente Etten-Leur, inclusief de randen tussen stedelijk gebied en buitengebied. De nota is in samenhang met andere beleidsterreinen een van de toetsingskaders voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het groene karakter van Etten-Leur wordt behouden door de verankering van verschillende thema’s samen met de ondergrens van de openbare groennorm van circa 80 m² per woning.
Toetsing
Zoals reeds in paragraaf 2.2 aangegeven, vormt het groene karakter van het gebied de basis voor de herontwikkeling naar het terrein. Zo veel mogelijk bestaande bomen worden daarbij behouden.
Conclusie
Op basis van de Groenbeleidsnota heeft voor deze ontwikkeling een eigen afweging plaatsgevonden die passend is bevonden door de gemeente Etten-Leur.
Toetsingskader
Op de beschermde bomenlijst staan beschermde houtopstanden en losse bomen.
Toetsing
In het plangebied zijn vele bomen aanwezig die op de beschermde bomenlijst staan aangegeven (figuur 3.5). Uitgangspunt is dat deze bomen grotendeels behouden blijven bij de herontwikkeling van het plangebied. Onderdeel van het landschapsplan is ook de toevoeging van nieuwe bomen voor de bomen die gekapt moeten worden.
Figuur 3.5 Uitsnede kaart behorend bij beschermde bomenlijst 2014 (Bron: gemeente Etten-Leur)
Conclusie
Beschermde bomen worden behouden, tenzij uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit en/of toekomstwaarde van de bomen slecht is en/of de herontwikkeling het onmogelijk maakt deze bomen te behouden. In het kader van de landschappelijke inpassing worden voldoende bomen terug geplant.
Toetsingskader
Op 24 mei 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota 2010 vastgesteld. Eén van de doelen van de welstandsnota is het leveren van een bijdrage aan het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteiten van een omgeving. Deze kwaliteiten worden met name bepaald door de stedenbouwkundige opzet, de inrichting van het openbaar gebied en de architectonische vormgeving van de gebouwen en bouwwerken. De stedenbouwkundige opzet waaronder de verkaveling en de toegestane bouwmassa’s worden begrepen, wordt vastgelegd in een bestemmingsplan. Bij de inrichting en materiaalkeuze van het openbaar gebied wordt rekening gehouden met de omgeving zodat er een harmonisch geheel ontstaat. Het architectonisch kwaliteitsniveau van de bebouwing, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving, wordt geregeld in een welstandsnota.
Toetsing
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is niet als specifiek deelgebied opgenomen. Voor de architectuur van de te realiseren nieuwbouw naast het bestaande Juvenaat en voor de nieuwbouw in de Zonnestadkamer, zijn een aantal randvoorwaarden geformuleerd. Daarbij is het een belangrijk uitgangspunt dat de nieuw toe te voegen gebouwen in het totale ensemble van het complex in zowel de Zonnestadkamer als de Edward Poppekamer dienstbaar en ondersteunend moet zijn aan de architectuur van het Juvenaat. Er is bewust niet gekozen voor een sterk contrasterende architectuur, maar ook zeker niet voor historiserende stijlkenmerken. De onderlinge verwantschap van de nieuwbouw zorgt voor samenhang en terughoudendheid. Zodat de bestaande bouw haar hoofdrol behoudt. Door de positionering van de bouwmassa's haaks op de Zonnestad, blijft de luchtigheid behouden. De bouwhoogten sluiten aan bij het grotere ensemble van de Juvenaatlaan, Spoorzone en Zonnestad, qua korrelgrootte en morfologie.
Conclusie
De ontwikkeling is passend bevonden vanuit welstand.
Toetsingskader
In de Erfgoedverordening Etten-Leur is onder andere vastgelegd op grond van en op welke wijze een gemeentelijk monument aangewezen kan worden en hoe de instandhoudingsplicht en bescherming geborgd is. Ook is hier een vergunningstelsel in opgenomen voor bescherming van monumenten.
Toetsing
De bestaande bebouwing is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Wel verdient het vanwege de cultuurhistorische en beeldbepalende waarde om behouden te worden. Dit zal dan ook grotendeels gebeuren zoals uitgebreid beschreven in paragraaf 2.2. Daarnaast is voor de waardevolle delen van het gebouw een sloopvergunningstelsel opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Erfgoedverordening.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.
Het bestemmingsplan Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein is opgesteld conform de landelijke standaarden voor digitaal raadpleegbare bestemmingsplannen. Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan past binnen het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk komen de onderwerpen met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving aan de orde die van belang zijn voor de herziening van het plangebied Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein.
Erfgoedwet
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Beleid gemeente Etten-Leur
In oktober 2010 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het archeologiebeleid, de archeologische beleidskaart en de Erfgoedverordening vastgesteld. De beleidskaart is gebaseerd op de laatste archeologische stand van zaken en de actuele inzichten over dit onderwerp. De beleidskaart is leidend voor lokale projecten.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Etten-Leur ligt het plangebied in een zone waarvoor is aangegeven dat hier de eerste stap in de Archeologische Monumentenzorg reeds gezet is en dat hiervoor mogelijk een vervolgonderzoek noodzakelijk is. Aan het archeologisch adviesteam van de regio West-Brabant is gevraagd of en in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling tot een onderzoeksplicht leidt. In het advies zoals opgenomen in bijlage 2 (adviesteam Regio West-Brabant, 10 december 2019) is aangegeven dat het plangebied voldoende onderzocht is en in het kader van de voorgenomen ontwikkeling nader onderzoek of een dubbelbestemming niet noodzakelijk wordt geacht.
Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Wel is het huidige Juvenaat cultuurhistorisch beeldbepalend. Het behoud van dit gebouw is uitgangspunt van de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij nieuwbouwplannen. Wettelijk is bepaald dat een vergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein dat er schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Indien een bodemonderzoek uitwijst dat er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dienen deze gesaneerd te worden voordat het gebied daadwerkelijk in ontwikkeling kan worden genomen. Voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het dus van belang om inzicht te hebben in de bodemkwaliteit van het plangebied.
In 2011 is door Wematech een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de ontwikkelingen in en rondom het plangebied. Uit dit onderzoek bleek dat de er geen belemmeringen waren voor de voorgenomen ontwikkelingen en de bodem geschikt is voor de functie 'wonen'. Omdat een bodemonderzoek slechts 5 jaar bruikbaar is, is een actualiserend onderzoek uitgevoerd.
Uit het actuele verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 3, Wematech, 20 maart 2020, rapportnummer AO50200123.R001-0) bijkt dat de bovengrond en het grondwater op een aantal locaties licht verontreinigd zijn. De ondergrond is niet verontreinigd. De grond voldoet aan de functieklasse wonen.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen, zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021. Dit plan is tot stand gekomen in overleg met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan. Ook heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die gevolgen hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij de uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen, 2015'. Het lozen van hemelwater op oppervlaktewater, door toename van verhard oppervlak, is in beginsel watervergunningplichtig op basis van de Keur. Bij het voldoen aan de criteria van de Algemene regels, wordt vrijstelling verleend van de vergunningplicht. Dit houdt onder andere in dat bij een toename van verhard oppervlak tot maximaal 2000 m² vrijstelling wordt verleend van de vergunningplicht voor het afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
'benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06'
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen de beschermde gebieden. Het plangebied is alleen onderdeel van het grondwaterdeelgebied 'westelijke zandgronden'. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig wat beschermd is op basis van de Keur. Het plangebied ligt ook niet binnen de keurzone van een waterkering. In onderstaande figuur is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via de Watertoets Viewer van het waterschap Brabantse Delta.
Figuur 4.1 Uitsnede Watertoets Viewer met het plangebied zwart omkaderd
(Bron: waterschap Brabantse Delta)
Het plangebied heeft een oppervlak van 21.654,7 m2. De totale verharding bedraagt in de huidige situatie reeds 8.028,4 m2. In de toekomstige situatie bedraagt de verharding circa 11.814,25 m2. Hierbij zijn de tuinen en de halfverharding als 50% verharding gerekend. Een overzicht van alle oppervlaktes is te vinden in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Overzicht toekomstige oppervlaktes
Locatie | Oppervlak huidig | Oppervlak nieuw |
Dakoppervlak gebouwen | 2.694,3 m2 | 6.177,2 m2 |
Verharding bestrating + parkeren | 5.334,1 m2 | 4.487,6 m2 |
Halfverharding bestrating + parkeren | 0 m2 |
871,25 m2 (50% van 1.742,5 m2)
|
Tuinen | 0 m2 | 278,2 m2 (50% van 556,4 m2)
|
Groen | 13.455,6 m2 | 8.489,6 m2 |
Water | 170,7 m2 | 201,4 m2 |
Totaal plangebied | 21.654,7 | 21.654,7 |
Het verhard oppervlak neemt toe met 3.785,85 m2. Dit betekent dat er 3.785,85 m2 x 0,06 = 227,15 m3 aan waterberging noodzakelijk is. Daarnaast wordt de bestaande watergang in het plangebied verkleind met 52,4 m2. Het te compenseren oppervlakte is daardoor 227,15 + 52,4 = 279,55 m3.
Momenteel is er rekening gehouden met nieuw te realiseren oppervlaktewater naast het noordelijke appartementengebouw in de Zonnestadkamer met een oppervlakte van 83,1 m2. Voor het overige komen er laagtes in het plangebied (zoals een verlaagde kloostertuin) waarnaar hemelwater kan aflopen en vertraagd kan afvloeien.
Conform het beleid van het waterschap wordt bij de ontwikkelende partij aandacht gevraagd voor het gebruik van milieuvriendelijke materialen en het achterwege laten van uitlogende materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Dit kan echter niet afgedwongen worden. De toe te passen bouwmaterialen moeten namelijk getoetst worden aan het Bouwbesluit. Dit is een landelijke regeling. De wetgever biedt geen mogelijkheden om vanwege de mogelijke uitloging van materialen, aanvullende eisen te stellen ter bescherming van bijvoorbeeld het milieu.
Vanuit de eisen van het waterschap is watercompensatie in het kader van de voorgenomen ontwikkeling noodzakelijk. Door middel van diverse maatregelen wordt hier invulling aan gegeven.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet. De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Brabant beoordeeld te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een weidevogelleefgebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Brabant. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNB (Liesbos) bevindt zich op circa 3,6 kilometer ten oosten van het plangebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden Ulvenhoutse Bos, Biesbosch en het Hollands Diep bevinden zich op circa 11,5 14 en respectievelijk 13 kilometer afstand van het plangebied.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden (figuur 4.2). Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Om de eventuele toename van stikstofdepositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS Calculator een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Een complete memo inclusief de berekening is opgenomen in bijlage 4.
Uit de rekenresultaten blijkt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied. Derhalve is in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunning noodzakelijk. De stikstofdepositie vormt geen probleem voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Figuur 4.2 Uitsnede themakaart natuur en stiltegebieden (bron: provincie Noord-Brabant)
Soortenbescherming
Het bestaande en te behouden gebouw is reeds uitgebreid ecologisch onderzocht in het kader van de ontwikkeling van de spoorzone. In deze onderzoeken werd nog uitgegaan van de sloop van het gebouw. Uit een natuurtoets uit 2011 is gebleken dat er in het internaatgebouw een kraamkolonie van de gewone dwergvleermuis aanwezig is. Ook is deze vleermuissoort in hoge aantallen foeragerend aangetroffen. In 2016 is actualiserend onderzoek uitgevoerd (Ecodat BV, 1 november 2016, rapportnummer 130103-16-02). Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat er nog steeds paarverblijven van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn in het gebouw en deze verstoord worden bij (gedeeltelijke) sloop van het gebouw. Om effecten te voorkomen en/of te beperken is een ecologisch werkprotocol opgesteld voor het uitvoeren van werkzaamheden bij dit deel van het gebouw (Ecodat BV, 26 september 2019, rapportnummer 130103-19-04). Dit werkprotocol is bijgevoegd in bijlage 6. Onderdeel de te treffen maatregelen is het compenseren van verblijfplaatsen. Dit is reeds gebeurd door 8 zomer- en paarverblijven en 1 kraamkast aan school D'n Overkant op te hangen. Ter hoogte van de aanwezige paarverblijven is het pand middels exclusion flaps ontoegankelijk gemaakt. Een notitie hiervan is opgenomen in bijlage 7 (Ecodat BV, 20 januari 2020).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er tevens ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de rest van het plangebied. De resultaten van dit onderzoek (Tritium advies, 21 januari 2020, rapportnummer 1912/091/LB-01) zijn bijgevoegd in bijlage 8. Uit dit onderzoek blijkt wederom dat de te slopen/transformeren bebouwing beschikt over geschikte openingen voor vogels zoals huismussen en vleermuizen. Naar deze soorten is echter in 2016 reeds nader onderzoek uitgevoerd en waar nodig zijn mitigerende maatregelen getroffen. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van grondgebonden zoogdieren zoals kleine marterachtigen.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot directe effecten op Natura 2000-gebieden. Er is daarnaast sprake van een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr. op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Brabant.
Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient er een goede ruimtelijke scheiding te zijn tussen milieugevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningbouw) en milieubelastende activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies dient te gebeuren door voldoende afstand in acht te houden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave: Bedrijven en milieuzonering 2009. Hierin wordt een handreiking gegeven voor een goede ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende bestemmingen. Er worden richtafstanden gegeven voor de aan te houden afstanden tussen dergelijke bestemmingen.
De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen.
In de beoogde situatie worden 120 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn verschillende maatschappelijke functies, gemengde functies en woningen gevestigd. Daarnaast ligt het plangebied in de geluidzone van het spoor waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich basisschool D'n Overkant. Volgens de VNG-brochure valt dit onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand van het plangebied tot aan de school bedraagt circa 15 meter. De afstand tot de gevels van de nieuwe woningen is groter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan. Ten zuiden bevindt zich het station van Etten-Leur op een afstand van circa 60 meter en een parkeerplaats op een afstand van circa 15 meter. Volgens de VNG-brochure valt een treinstation in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter en een parkeerplaats in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Aan de richtafstanden wordt voldaan.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Ingevolge artikel 74 Wet geluidhinder zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen waaronder woningen. Echter dit geldt alleen indien het bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt. Dit geldt eveneens indien het bestemmingsplan de aanleg van een nieuwe gezoneerde weg mogelijk maakt.
Toetsing
Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd met Standaardrekenmethode II van bijlage III van het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012”. Hierbij is gebruik gemaakt van het computerprogramma GeoMilieu (V5.21, module RMW-2012, van DGMR Raadgevende Ingenieurs BV). Het totale onderzoek (Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, 16 januari 2020, rapportnummer 19120050) is bijgevoegd als bijlage 9 van voorliggend bestemmingsplan. Hieronder wordt volstaan met een samenvatting.
Concordialaan
De nieuw te bouwen woningen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van de Concordialaan. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Concordialaan inclusief aftrek op de nieuwe woningen ten hoogste 44 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden.
Statenlaan
De nieuw te bouwen woningen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van de Statenlaan. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Statenlaan inclusief aftrek op de woongebouwen ten hoogste 35 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden.
Spoorlaan
De nieuw te bouwen woningen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van de Spoorlaan. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Spoorlaan inclusief aftrek op de woongebouwen ten hoogste 45 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden.
Stationsplein/Anna van Berchemlaan
De nieuw te bouwen woningen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van het Stationsplein/de Anna van Berchemlaan. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de het Stationsplein/Anna van Berchemlaan inclusief aftrek op de woongebouwen ten hoogste 39 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden.
30 kilometerwegen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt in hoeverre de geluidbelastingen ten gevolge van de aanwezige niet gezoneerde 30 kilometerwegen aanvaardbaar zijn. In bijlage 4 van het onderzoek is de gecumuleerde geluidbelasting en de afzonderlijke geluidbelasting inclusief aftrek van alle onderzochte 30 kilometerwegen opgenomen. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting inclusief aftrek op de woongebouwen ten hoogste 46 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden.
Conclusie
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer is zodanig dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens wordt overschreden.
Toetsingskader
De hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor spoorweglawaai ten opzichte van woningen bedraagt 55 dB en voor andere geluidsgevoelige objecten 53 dB. De maximale ontheffingsgrens bedraagt 68 dB. Een verhoging boven de 68 dB is in geen geval mogelijk. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en nieuwe andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone conform artikel 77 Wgh.
Toetsing
Het akoestisch onderzoek spoorweglawaai is uitgevoerd met Standaardrekenmethode II van bijlage IV van het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012”. Hierbij is gebruik gemaakt van het computerprogramma GeoMilieu (V5.21, module RMR-2012, van DGMR Raadgevende Ingenieurs BV). Het totale onderzoek (Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, 16 januari 2020, rapportnummer 19120050) is weergegeven in bijlage 9. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB bij drie woongebouwen (blok 2, 6 en 8) wordt overschreden. De geluidbelasting als gevolg van het spoorwegverkeer bedraagt op blok 2, 6 en 8 respectievelijk ten hoogste 61, 63 en 62 dB. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt nergens overschreden. Nader onderzoek naar te treffen maatregelen is in dit geval noodzakelijk.
Maatregelen
Uit de berekeningen volgt dat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 55 dB vanwege het spoorverkeer. Dit houdt in dat er naar maatregelen gekeken moet worden om de geluidbelasting op of onder de 55 dB te brengen. In het gemeentelijke ontheffingenbeleid is vastgelegd welke maatregelen wel en niet in ogenschouw moeten worden genomen. Zo is het vanuit verkeerskundige en/of stedenbouwkundige motieven niet nodig om in stedelijk gebied geluidschermen en geluidwallen als mogelijke maatregelen te bekijken. Bij het toepassen van maatregelen gaat de voorkeur uit naar bronmaatregelen. In de huidige situatie geldt dat er reeds betonnen dwarsliggers aanwezig zijn. In onderhavige situatie zouden er nog raildempers toegepast kunnen worden op beide sporen. Deze dienen toegepast te worden op beide sporen in beide richtingen over een afstand van minimaal 2 maal de afstand tot aan het plangebied. De reductie van raildempers bedraagt gemiddeld 3 dB. Totaal komt de te behalen reductie met deze bronmaatregelen op maximaal 4 dB. Met deze reductie kan nog niet voor alle locaties worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat raildempers bij lagere snelheden (zoals bij een spoorstation) minder rendement hebben. Het toepassen van raildempers wordt derhalve als niet doelmatig aangemerkt. De kosten van de raildempers bedragen circa € 300,- per meter enkel spoor. De kosten die gemaakt moeten worden om een geluidreductie van circa 8 dB te behalen, staan niet in verhouding tot de te behalen geluidreductie. Daarnaast behoren maatregelen aan de bron door het aanbrengen van raildempers, beperking van de intensiteit of het veranderen van het snelheidsregime niet tot de mogelijkheden van de ontwikkelaar dan wel het bevoegd gezag. Door middel van het oprichten van een geluidscherm kan de geluidbelasting vanwege het spoorverkeer gereduceerd worden. Het oprichten van een scherm ontmoet vanwege de benodigde afmetingen, overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard. Daarnaast is het niet wenselijk om nabij het spoorstation geluidschermen te plaatsen. Openheid is hier wenselijk. Zonder gedetailleerde berekeningen uit te voeren kan worden geconcludeerd dat de te behalen geluidreductie zich niet zal verhouden tot enerzijds, de hoogte en lengte van het op te richten scherm, en anderzijds, de kosten. Daarnaast is de realisatie van een dergelijk scherm in een bebouwd binnenstedelijk gebied vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Om deze redenen krijgen de woningen op de koppen van de gebouwen en aan de spoorzijde een inpandig terras. Zodoende is het mogelijk de geluidsbelasting van het spoor op te vangen door middel van het toepassen van o.a. een verhoogde (glazen) borstwering en een akoestisch plafond.
Conclusie
Uit de berekeningsresultaten van de geluidbelasting vanwege het spoorverkeer volgt dat, bij de uitgewerkte varianten, de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De maximaal toelaatbare waarde van 68 dB wordt nergens overschreden. Uit het onderzoek is gebleken dat maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting, onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard. De appartementen worden gesitueerd in de omgeving van een spoorstation of spoorhalte, waardoor het mogelijk is hogere waarden voor het wegverkeerslawaai en spoorweglawaai vast te stellen. Het besluit hogere waarden Wet geluidhinder wordt genomen door het college van burgemeester en wethouders en later toegevoegd aan de bijlagen van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
Toetsing en conclusie
Het plan ligt niet binnen de geluidzones van gezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen) bepalingen opgenomen
over luchtkwaliteit. Artikel 5.16 eerste lid van de Wm bepaalt in hoofdlijnen dat het bevoegd gezag er op toeziet dat een voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van luchtkwaliteitgrenswaarden zoals die zijn aangegeven in bijlage 2 van de Wm. Bijlage 2 van de Wm bevat voor diverse luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht grenswaarden en plandrempels. Bestemmingsplannen worden aan deze normen getoetst. Bronnen van luchtverontreiniging zijn enerzijds de achtergrondwaarde en anderzijds industriële bronnen en verkeer.
Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan van de buitenlucht die op een aangegeven tijdstip tenminste moet zijn bereikt en, wanneer die eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden. De praktijk leert dat langs wegen alleen de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en zwevende deeltjes, en de 24-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes de normen kunnen overschrijden. Onderzoeken naar luchtkwaliteit zullen daarom in hoofdzaak gericht zijn op deze twee stoffen.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 120 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De Concordialaan en de Spoorlaan aan de andere zijde van het spoor zijn de maatgevende wegen. Uit de NSL-monitoringstool (figuur 4.3) blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.3 Uitsnede NSL-monitoring (Bron: Rijksoverheid)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie als op het transport van gevaarlijke stoffen. Centraal staat de vraag hoe groot het risico is dat een individu of een groep individuen hierbij loopt. Bij het bepalen van het risico worden twee soorten risico’s onderscheiden, te weten het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen.
Transportroutes
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Basisnet Water of Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlagen in de regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
Voor sommige transportassen moet tevens rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.
Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. In het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) staan criteria die aangeven welke bedrijven zoveel gevaarlijke stoffen hebben, dat er een risico van een zwaar ongeval bestaat. Voor deze bedrijven gelden strengere regels dan normaal.
Buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportroutes, risicovolle inrichtingen en buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. De risicokaart is weergegeven in figuur 4.4.
Figuur 4.4 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied oranje omkaderd
(Bron: Risicokaart Nederland)
Vaarwegen
Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Autowegen
Het plangebied ligt op meer dan 200 meter afstand van de snelweg. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Spoorwegen
Het plangebied ligt binnen 200 meter van het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In figuur 4.5 is de ligging van het spoor ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.5 Ligging risicovolle spoorlijn (Bron: Gemeente Etten-Leur)
Gelet op de korte afstand van het plangebied ten opzichte van de risicovolle transportroute zijn conform het Bevt risicoberekeningen nodig voor de bepaling van het groepsrisico. Tevens moet het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied beschouwd worden. In de komende paragraven wordt dit uiteengezet.
Plaatsgebonden risico
Bijlage II tabel Basisnet spoor uit de Regeling basisnet geeft aan dat de veiligheidszone (komt overeen met het maximale plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar) voor het spoorvak gelegen langs het plangebied 0 meter bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de veiligheidsafstand uit de Regeling basisnet.
Plasbrandaandachtsgebied
Voor het spoorvak gelegen langs het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval kan zo'n stof uit een tankwagon vrijkomen en in brand vliegen (plasbrand). Dat kan in een zone tot zo'n 30 meter langs het spoor tot slachtoffers leiden. Deze zone is daarom aangeduid als plasbrandaandachtsgebied (PAG). Over het spoorvak gelegen langs het plangebied worden wel brandbare vloeistoffen vervoerd (o.a. benzine, diesel) maar niet in een zodanige hoeveelheid dat er een plasbrandaandachtsgebied is vastgesteld. Aan de eisen m.b.t. het plasbrandaandachtsgebied wordt zodoende voldaan.
Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico is berekend met het rekenprogramma RBM-II (v2.3). De uitgangspunten en de resultaten hieruit zijn hieronder samengevat. De bijbehorende rapporten zijn opgenomen in bijlage 10 en 11. Voor de modellering van de bevolking is uitgegaan van de door de gemeente Etten-Leur verstrekte gegevens van de bevolking en van de populatieservice. Voor een uitgebreide toelichting op de bevolkingsinvoer wordt verwezen naar de RBMII berekeningen van het spoor in de bijlagen. In de berekening is voor het spoor uitgegaan van de vervoersplafonds zoals deze zijn opgenomen in de regeling basisnet. Er is gerekend conform de handleiding risicoberekeningen transport met de vervoersgegevens uit het plafond. In de berekening zijn de toekomstige ontwikkelingen gemoduleerd met de populatiegegevens die door de gemeente Etten-Leur zijn aangegeven. De ingevoerde populatiepolygonen zijn weergegeven in figuur 4.6. Er zijn vervolgens twee berekeningen uitgevoerd om het groepsrisico van het spoor te beoordelen voor verschillende scenario's.
Eén berekening is uitgevoerd waarbij er gerekend is met de huidige situatie. Eén berekening is uitgevoerd waarbij er gerekend is met de ontwikkeling aan de noordzijde van het spoor, waarbij het internaat verdwijnt en er 120 woningen voor in de plaats komen en er bij de Zonnestadkamer 64 woningen worden gerealiseerd.
Figuur 4.6 Gemoduleerde bevolking in RBMII (Bron: Gemeente Etten-Leur)
Vervoersplafond
In het besluit externe veiligheid transportroutes en de bijbehorende regeling basisnet is een vervoersplafond opgenomen voor het spoor. Het betreft route 12- Roosendaal Oost-Breda aansl. Hieronder in de tabel is het vervoersplafond weergegeven.
Tabel 4.2 Vervoersplafond (in aantallen ketelwagens per jaar)
Vervoer gevaarlijke stoffen | Categorie A |
Categorie B2 |
Categorie C3 |
Categorie D3 |
Categorie D4 |
4.350 | 2.500 | 1.450 | 50 | 50 |
In de tabel staan de hoeveelheden vervoer gevaarlijke stoffen per stofcategorie. Elke categorie vertegenwoordigt een bepaalde 'groep' gevaarlijke stoffen. Tot stofcategorie A behoren de brandbare gassen, bijvoorbeeld LPG. Categorie B2 bevat giftige gassen zoals ammoniak. Categorie C3 bevat de zeer brandbare vloeistoffen zoals benzine. Tot categorie D3 behoort de giftige vloeistof acrylnitril en tot slot worden in categorie D4 de zeer giftige vloeistoffen ingedeeld, zoals fluorwaterstof.
De regelgeving schrijft voor dat de bevolking binnen het invloedsgebied in de berekening moet worden meegenomen. Het invloedsgebied voor de stofcategorie D4 (zeer giftige vloeistoffen) bedraagt circa 4000 meter. De bevolking in een straal van 4 km rondom het spoor is dan ook meegenomen in de berekening. Hiervoor is een bevolkingsbestand opgevraagd via de populatieservice. In figuur 4.7 is de ingevoerde bevolking weergegeven.
Figuur 4.7 Gemoduleerde bevolking in RBMII binnen het invloedsgebied (Bron: Gemeente Etten-Leur)
Resultaten
Uit de berekeningen blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen significante wijzigingen opleveren aan de hoogte van het groepsrisico. In beide berekeningen is geconstateerd dat het groepsrisico circa 0,23 * de oriënterende waarde bedraagt. Hieronder in de figuur is de FN curve van het groepsrisico weergegeven. Een uitgebreide toelichting op de doorberekende varianten is te vinden in de RBMII rapporten die opgenomen zijn in de bijlagen.
Figuur 4.8 FN curve van de berekende variant in de nieuwe situatie (Bron: Gemeente Etten-Leur)
Voor het onderdeel transport moet, omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, een verantwoording van het groepsrisico worden afgelegd. Omdat het groepsrisico is gelegen onder de oriënterende waarde en met niet meer dan 10% toeneemt, mag er worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In het kader van de verantwoording is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. De Veiligheidsregio heeft laten weten in een reactie dat in deze situatie het standaard advies van de Veiligheidsregio kan worden gebruikt.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Juvenaatlaan en Zonnestad. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Etten-Leur. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen 120 woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.
Er zijn geen belemmeringen geconstateerd voor de ruimtelijke ontwikkeling vanwege de aanwezigheid van risicovolle transportassen. Aan de gestelde harde normen wordt voldaan. Conform het Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico vereist vanwege de nabijheid van het spoor. Gezien het redelijk lage groepsrisico van het spoor (0,23 * OW) en de niet significante toename van het groepsrisico door deze ontwikkeling vind de gemeente het nieuwe groepsrisico verantwoord. Mede op basis van het standaardadvies van de veiligheidsregio en vanwege voldoende mogelijkheden voor personen binnen het plangebied om zich bij een incident in veiligheid te brengen beoordeeld de gemeente deze ontwikkeling als verantwoord.
De gemeente Etten-Leur hecht belang aan het aspect duurzaamheid. Samen met gemeenten in de regio heeft zij in 2007 de Verklaring van Dussen ondertekend en zich daarmee bereid verklaard om haar aandeel te leveren in de rijksdoelstellingen op het gebied van CO2-reductie, duurzame energieproductie en energiebesparing. De rijksoverheid stelt dat Nederland in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Nieuwe woningen mogen niet meer op het aardgasnet worden aangesloten en moeten aan de in het Bouwbesluit opgenomen normen voldoen van woningisolatie.
In dit kader hebben de gemeenten, samen met een aantal marktpartijen en woningcorporaties, in mei 2014 het Convenant Duurzaam Bouwen West-Brabant ondertekend. Daarbij wordt GPR (een methode om de duurzaamheid van een gebouw of woning inzichtelijk te maken) ingezet als instrument om de duurzaamheid van gebouwen te kunnen meten.
Bij het planvoorstel voor Het Juvenaat zijn alle aspecten van duurzaamheid in een vroeg stadium zowel op stedenbouwkundig als op bouwkundig niveau integraal en in onderlinge samenhang afgewogen en gekozen. NBU heeft GPR Stedenbouw en GPR Gebouw gebruikt als ontwerphulpmiddel. Hiermee is een samenhangend pakket van maatregelen gekozen, dat leidt tot integrale duurzaamheid:
Alle nieuwe woningen in Het Juvenaat behalen een hoge GPR-score: een 8 of hoger over de verschillende aspecten! Hierbij maken wij gebruik van de DPG-index. Zelfs voor de transformatie van de bestaande gebouwen lijkt dit haalbaar, dit dient in de uitwerking nader te worden doorgerekend.
Energie
Milieu
Hergebruik van bestaande gebouwen verlengen de levensduur van de bijna afgeschreven gebouwen met tenminste 50 jaar en zorgen voor een lage milieubelasting voor 34 woningen. Flinke beperking van het materiaalgebruik en bevestigingsmiddelen die schadelijk zijn voor het milieu. Hout met FSC-keurmerk, beton met betongranulaat als toeslagmateriaal etc. Maximaliseren circulair materiaalgebruik (demontabele, gemakkelijk te scheiden en te hergebuiken materialen). Beperking watergebruik in de woning door bijv. waterbesparende douchekoppen, kranen en wc's.
Gezondheid
Enkele woningen kennen een hogere geluidsbelasting. Middels het hogere grenswaardenbesluit worden er voorwaarden gesteld aan de realisatie van de nieuwe woningen met gevels waarop een hogere geluidbelasting rust. Die woningen dienen te beschikken over een geluidsluwe gevel en buitenruimte, waarbij tenminste één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde ligt en een akoestisch plafond heeft bij de betreffende terrassen. Door hier aan te voldoen is de geluidkwaliteit bij alle woningen in het plan optimaal.
De beoogde ontwikkeling voorziet in duurzaamheidsmaatregelen.
Treinpassages kunnen resulteren in trillinghinder in gebouwen nabij een spoorlijn. Op basis van trillingmetingen en overdrachtsberekeningen van de trillingsoverdracht kan worden bepaald of er noodzaak is tot trillingbeperking. Het onderzoeksgebied van trillingen bij spoorwegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Buiten dit gebied treden vrijwel nooit voelbare trillingen op. In deel B van de SBR-richtlijn (opgesteld doro Stichting Bouwresearch), bekend als 'richtlijn Hinder voor personen in gebouwen (door trillingen)' zijn specifieke richt- en streefwaarden opgenomen voor de beoordeling van trillinghinder door weg- en railverkeer. Dit zijn geen wettelijke richtlijnen. Indien uit onderzoek blijkt dat trillingsreducerende maatregelen noodzakelijk zijn, dan zijn in principe drie mogelijkheden tot maatregelen, te weten bij de bron, bij de overdacht en bij het gebouw. Maatregelen bij de bron en in het overdrachtgebied zijn zeer kostbaar en moeilijk realiseerbaar. Bij het gebouw zelf kunnen relatief eenvoudige maatregelen worden genomen. Dit kan in de vorm van het inpakken van de fundatie of door toepassing van een trillingdempende isolatie in de fundatie, waarbij de bodemtrillingen worden geïsoleerd van de bovenliggende constructie.
Langs het spoortraject Roosendaal Oost – Breda staan woningen en gebouwen op kortere afstand dan de geplande nieuwbouw. De klachten over trillinghinder zijn beperkt. Het overschrijden van de richt- en streefwaarden is derhalve niet aannemelijk. Omdat via eventuele maatregelen bij de bouw de nadelige effecten voor trillingen kunnen worden beperkt, is in dit bestemmingsplan ten aanzien van het aspect trillingen een voorwaardelijke verplichting in de bouwregels opgenomen. Daarin is geregeld dat een dynamische berekening van de trillinghinder dient te worden uitgevoerd, om aan te tonen dat voldaan wordt aan de streefwaarden, zoals bedoeld in de SBR-richtlijn. Idealiter wordt voldaan aan de streefwaarden voor 'Wonen nieuwe situatie', maar de mogelijkheid wordt geboden om in te stemmen met een situatie waarin met extra inspanningen de trillingsniveaus zo laag mogelijk worden maar waarbij tenminste voldaan kan worden aan de streefwaarden voor 'Wonen bestaande situatie'. Op basis van de voorwaardelijke verplichting kunnen maatregelen worden opgelegd bij de omgevingsvergunning voor bouwen.
Het aspect trillingshinder is gewogen en niet aannemelijk wordt geacht dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Het voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om maximaal 120 woningen te realiseren. De activiteit kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in activiteit D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De omvang van de nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt beneden de in kolom 2 van D.11.2. genoemde drempelwaarde.
Initiatiefnemer heeft op 21 januari 2020 een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling ingediend. Deze is bijgevoegd in bijlage 12. Het college van burgemeester en wethouders zal op basis van deze notitie een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen.
De nieuwe ontwikkelingen waarin het bestemmingsplan Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein voorziet passen binnen de geldende regelgeving en beleid met betrekking tot milieu en duurzaamheid. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er in het plangebied situaties voorkomen die vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zijn.
Dit bestemmingsplan bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling van de locatie Juvenaat, voormalig Edward Poppeterrein. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om maximaal 120 woningen met bijbehorend openbaar gebied te realiseren. De planopzet kent een beperkt aantal bestemmingen en een gedetailleerde planverbeelding. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
Het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de planverbeelding met planregels. Bij ieder plan hoort een toelichting. Deze heeft als zodanig geen rechtskracht. De planregels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
Alvorens per artikel een toelichting wordt gegeven, is het van belang om in te gaan op de regeling voor aan-huis-gebonden beroepen en de regeling om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken.
Aan-huis-gebonden-beroep
Bij de beide woonbestemmingen is bepaald dat het gebruik van een deel van de woning inclusief de aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of een vrijstaande praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden beroep onder voorwaarden niet strijdig is met de woonbestemming. Gezien de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen zal dit gebruik in de toekomst alleen maar toenemen. In bijlage 1 bij deze toelichting is uiteengezet welke beroepen/bedrijven passend zijn in een woonomgeving. Hiermee worden eventuele onduidelijkheden voorkomen.
Mantelzorg
Bij de bestemming 'Wonen' (en niet bij de bestemming 'Wonen - Gestapeld') zijn regels opgenomen om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken. Dit kan rechtstreeks via inwoning of met een afwijking van de planregels voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit of voor het geschikt maken van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte.
Parkeren
Bij de beide woonbestemmingen is bepaald dat bij de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond moet worden dat binnen het totale plangebied van het bestemmingsplan ruimte beschikbaar is voor de realisatie van voldoende parkeerplaatsen. Voor het parkeren is tevens met een specifieke gebruiksregel vastgelegd dat parkeerplaatsen op eigen terrein in stand gehouden moeten worden. Een parkeerplaats op eigen terrein telt mee voor de parkeernorm als deze een minimale afmeting heeft van 2,5 x 5,0 meter. Bij twee parkeerplaatsen naast elkaar gaat het om de minimale gezamenlijke afmeting van 5,0 x 5,0 meter.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel wordt aangegeven hoe de in de regels gehanteerde maten gemeten moeten worden.
Groen (artikel 3)
Belangrijke openbare groenelementen in het plangebied zijn bestemd voor 'Groen'. Deze groenvoorzieningen kunnen gebruikt worden voor bijvoorbeeld spelen of wandelen. (Ondergrondse) retentievoorzieningen en hondenuitlaatterreinen maken eveneens deel uit van deze bestemming. Parkeerplaatsen, fietspaden en wegen of woonstraten zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan hier voor een verkeersveilige ontsluiting van afgeweken worden.
Verkeer - Verblijf (artikel 4)
De openbare ruimte buiten de belangrijke groenelementen zijn bestemd voor 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden zijn bedoeld voor wegen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming zijn naast de verkeersfuncties ook andere voorzieningen toegestaan. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, taluds en oevers, straatmeubilair, speelvoorzieningen en kunstobjecten. De bouwregels bieden onder voorwaarden de mogelijkheid om gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, te realiseren.
Wonen (artikel 5)
De beoogde woningen in het bestaande Juvenaat hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Op de verbeelding is gekozen voor ruime bouwvlakken ten behoeve van de gewenste flexibiliteit. Binnen die bouwvlak moeten de woningen opgericht worden. Op de verbeelding is tevens de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte aangegeven. Er is vastgelegd dat de bouw van een woning in het achtererfgebied van een andere woning niet is toegestaan. Dit om te voorkomen dat er door de ruime bouwvlakken woningen in de 'tweede lijn' kunnen worden opgericht. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de realisering van een praktijkruimte en/of het bieden van mantelzorg in een tijdelijke woonunit. De voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van deze afwijkingsmogelijkheden zijn in de planregels opgenomen. Het artikel heeft tevens een eigen parkeerregeling en een voorwaardelijke verplichting voor trillingshinder.
Wonen - Gestapeld (artikel 6)
De beoogde appartementen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Wonen - Gestapeld' gekregen. Op de verbeelding is door middel van een bouwvlak de plaats van het hoofdgebouw geregeld. Tevens bevat de verbeelding aanduidingen over de maximale toegestane goot- en bouwhoogte. Het artikel heeft tevens een eigen parkeerregeling en een voorwaardelijke verplichting voor trillingshinder en een gebouwde parkeervoorziening.
Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
Het is een wettelijke verplichting om dit artikel in het bestemmingsplan op te nemen. Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze regels is dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (artikel 8)
In dit artikel zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen, bestaande maatvoering, maximale woningaantallen in het gehele plangebied en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels (artikel 9)
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken in strijd met de bestemming.
Algemene aanduidingsregels (artikel 10)
Het bestemmingsplan kent twee gebiedsaanduidingen met maximale wooneenheden. Dit om te borgen dat in totaal 120 woningen opgericht kunnen worden waarvan 64 in de Zonnestadkamer en 56 in de Edward Poppekamer.
Algemene afwijkingsregels (artikel 11)
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels (artikel 12)
In dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het onder voorwaarden verschuiven en/of overschrijden van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen of bouwvlakken.
Overgangsrecht (artikel 13)
Het is een wettelijke verplichting om dit artikel in het bestemmingsplan op te nemen. In lid 1 zijn de overgangsregels ten aanzien van het bouwen opgenomen. Bouwwerken, die op het moment dat het plan inwerking is getreden, bestaan of (kunnen) worden gebouwd op grond van een verleende omgevingsvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan mogen gedeeltelijk worden veranderd of vernieuwd mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Is het bouwwerk verloren gegaan door een calamiteit dan mag het bouwwerk volledig worden vernieuwd of veranderd mits de aanvraag om omgevingsvergunning binnen 2 jaar na de calamiteit wordt ingediend. Lid 2 betreft het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het moment dat dit plan inwerking is getreden. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor niet wordt vergroot. Het overgangsrecht geldt niet voor bouwwerken die zonder omgevingsvergunning zijn gebouwd in strijd met het toen geldend plan en voor illegaal gebruik van bouwwerken en gronden.
Slotregel (artikel 14)
Deze regel verwijst naar de naam van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
De gemeente en initiatiefnemer hebben voor deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder meer het kostenverhaal en de aanleg van het toekomstig openbaar gebied is geregeld. Een exploitatieplan is om deze reden niet nodig.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële haalbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
In de afgesloten anterieure overeenkomst zijn naast afspraken over kostenverhaal ook afspraken gemaakt over planschade. Voor de aankoop, sloop, planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is hiermee voldoende gegarandeerd.
De Nederlandse Bouw Unie heeft op eigen initiatief meerdere malen een informatieavond gehouden over het plan.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Dit zijn voor dit plan in ieder geval de provincie Noord-Brabant, het waterschap Brabantse Delta en Prorail. Uit het vooroverleg zijn geen reacties gekomen die van invloed zijn op het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 13 februari 2020 tot en met 25 maart 2020, voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is op 18 mei 2020 vastgesteld.
Na het vooroverleg is niet gebleken dat er wijzigingen in het bestemmingsplan opgenomen dienden te worden.
De verbeelding van het vast te stellen bestemmingsplan is op een enkel punt gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. De Juvenaatlaan is bestemd als 'Verkeer - Verblijf' in plaats van 'Groen'. Daarnaast is het actuele bodemonderzoek toegevoegd aan de toelichting. Voor het overige zijn er geen wijzigingen doorgevoerd in het vast te stellen bestemmingsplan.