Plan: | Boterweide - Dwarsweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0766.2021000075-VG01 |
Aan de Dwarsweg te Dongen is momenteel een woonhuis en het bedrijfspand van J. Asselman Schilderwerken B.V. gesitueerd. Het betreffende perceel wordt kadastraal aangeduid als DGN01-B-3258 en heeft een oppervlakte van circa 1.710 m2. De initiatiefnemer is op termijn voornemens om de bedrijfsactiviteiten op het perceel te staken en het perceelgedeelte met bedrijfsbestemming te herbestemmen voor de bouw van een vrijstaande woning. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal een gedeelte van het bestaande bedrijfspand worden gesloopt. Het gedeelte van het bedrijfspand parallel aan de Dwarsweg blijft behouden, evenals het aangrenzende gemeentelijk depot ten behoeve van het onderhoud van de groenvoorzieningen in de buurt. Ook het woonhuis en de tuin behorend bij het adres Dwarsweg 4 zullen worden behouden.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noord en Oost Dongen' dat vastgesteld is op 24 mei 2012. De locatie is op basis van dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf'. De beoogde woningbouwontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan. Door middel van een nieuw bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied aan de Boterweide - Dwarsweg bevindt zich nabij het centrum van Dongen, ten westen van de Procureurweg. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven de figuren 1.1 en 1.2. Het aangrenzende gemeentelijk depot ten behoeve van het onderhoud van de groenvoorzieningen in de buurt maakt geen deel uit van het plangebied.
De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door een woonfunctie. Aan de Weide en de Boterweide bevinden zich voornamelijk twee-onder-een-kap- en rijwoningen met een verspringende rooilijn, aan de Dwarsweg en de Procureurweg bevinden zich voornamelijk vrijstaande woningen. Op korte afstand van het plangebied bevinden zich daarnaast sportvelden (De Biezen) en diverse maatschappelijke en dienstverlenende functies. Ook zijn er enkele groen- en speelvoorzieningen aanwezig in de directe omgeving.
Figuur 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van het centrum van Dongen (Bron: Google Maps)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied Boterweide - Dwarsweg (Bron: Google Maps)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noord en Oost Dongen' dat vastgesteld is op 24 mei 2012. Een uitsnede van de planverbeelding met daarbij de begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.3. De gronden in het plangebied kennen de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf' en geldt ter signalering de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'.
De gronden die op basis van dit bestemmingsplan bestemd zijn als 'Bedrijf' kennen de functieaanduidingen 'Bedrijf van Categorie A' en 'Specifieke vorm van bedrijf – 1'. Voor de gronden met de aanduiding 'Bedrijven uit categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging" geldt dat enkel de specifiek in deze lijst opgenomen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. De aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf – 1' regelt dat tevens een schildersbedrijf annex glashandel met SBI-code 453 is toegestaan. Aangezien conform het geldende bestemmingsplan op deze gronden de beoogde functie 'Wonen' wordt aangeduid als zijnde strijdig gebruik, dient een nieuw bestemmingsplan (ook wel postzegelplan genoemd) te worden opgesteld.
Figuur 1.3 Bestemmingsplan 'Noord en Oost Dongen' met begrenzing plangebied in rood
(Bron: ruimtelijkeplannen)
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Dongen. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de Dwarsweg. Het betreft een schildersbedrijf met een bestaand bedrijfspand en een verhard buitenterrein met een overkapping en parkeerplaatsen. Ook het woonhuis en de privétuin behorend bij het adres Dwarsweg 4 maken onderdeel uit van het plangebied. Ontsluiting vindt in noordelijke richting plaats via de Dwarsweg, in zuidelijke richting via de Boterweide en de Weide. Via deze wegen wordt ontsloten op de Procureurweg. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 1.710 m2. Conform het bestemmingsplan 'Noord en Oost Dongen' hebben de gronden in het plangebied een woonbestemming of een bedrijfsbestemming. Een aantal afbeeldingen van de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving zijn weergegeven in de figuren 2.1 t/m 2.5.
Figuur 2.1 Foto bestaande woning aan Dwarsweg 4
Figuur 2.2 Foto genomen vanaf noordzijde plangebied
Figuur 2.3 Foto genomen vanaf zuidwestzijde plangebied
Figuur 2.4 Foto genomen vanaf zuidzijde plangebied
Figuur 2.5 Foto genomen vanaf Weide / Boterweide
Het plangebied maakt deel uit van de buurt Biezen, ten noorden van het centrum van Dongen. Een woonbuurt die is opgebouwd vanaf de jaren '80 van de vorige eeuw. De buurt bestaat uit een stedenbouwkundige raster met in lengterichting een slagenpatroon waarbij een harde en abrupte overgang naar het landelijk gebied bestaat. Het gehele woongebied is aangemerkt als verblijfsgebied (30 km/uur-zone) met daarbij twee centrale noord-zuidroutes (Bolkensteeg en Procureurweg) die verbinding verzorgen met onder meer centrum en buitengebied. Er is een duidelijke hiërarchie herkenbaar in wijkontsluiting, buurtontsluiting en woonstraat/erf. Veel woonstraten eindigen doodlopend, waardoor oriëntatie in de buurt wordt bemoeilijkt. In figuur 2.6 is de ontsluiting in beeld gebracht. Parkeerplaatsen zijn veelal geconcentreerd op pleintjes tussen woonblokken of op koppen hiervan. Binnen het profiel van de woonstraten en op woonerven is weinig of geen parkeerruimte aanwezig. Door deze inrichting worden diverse groenstroken als privé-parkeerplaats gebruikt. Garageboxen zijn veelal op de koppen van woonblokken gerealiseerd. De buurt Biezen bestaat voornamelijk uit koopwoningen. Het aandeel sociale huurwoningen bedraagt minder dan 10%.
Figuur 2.6 Ontlsuiting plangebied (Bron: Rho adviseurs voor leefruimte)
Binnen de woonbuurt is veelvuldig variatie in woningtypen, verspringende bouwblokken (figuur 2.7) en bijzondere dakvormen toegepast. Gestapelde woningbouw ontbreekt. Het overgrote deel van de bebouwing bestaat uit aaneengesloten rijenbouw. Aan de randen van hett woongebied bevinden zich voornamelijk vrijstaande woningen.
Figuur 2.7 Verspringende rooilijn Weide en Boterweide (Bron: Rho adviseurs voor leefruimte)
De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten op het perceel te staken en het gedeelte met bedrijfsbestemming te herbestemmen voor de bouw van een vrijstaande woning. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal een gedeelte van het bestaande bedrijfspand worden gesloopt. Eveneens zal de overkapping worden gesloopt. Het gedeelte van het bedrijfspand parallel aan de Dwarsweg blijft behouden, evenals het aangrenzende gemeentelijk depot ten behoeve van het onderhoud van de groenvoorzieningen in de buurt. Ook het woonhuis en de privétuin behorend bij het adres Dwarsweg 4 zullen worden behouden. Aan-huis-verbonden beroepen worden wel nog mogelijk gemaakt. In figuur 2.8 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven met daarbij in geel omlijnd de te slopen bebouwing.
Figuur 2.8 Huidige situatie plangebied en te slopen bebouwing met geel omlijnd
(Bron: Google Maps - bewerkt)
Het bestaande bedrijfspand parallel aan de Dwarsweg, het gemeentelijk depot, het woonhuis en de privétuin blijven intact en verbonden aan het adres Dwarsweg 4. Om deze reden zijn deze elementen dan ook niet opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp voor de beoogde ontwikkeling, waarbij een nieuw adres en perceel worden gecreëerd aan de Boterweide, naast het adres Boterweide 6 (kadastraal bekend als DGN01-B-3259). Het nieuwe perceel krijgt het adres Boterweide 8.
Op de kavel wordt één vrijstaande woning met plat dak gerealiseerd met de ontsluiting aan de Boterweide. De positie van de woning is gebaseerd op de rooilijn van de Weide en de Boterweide. Qua levensloopbestendigheid wenst de initiatiefnemer een volwaardig woonprogramma (dus ook een slaap- en badkamer) op de begane grond te realiseren. Op de eerste verdieping zal naar verwachting nog een gedeeltelijke opbouw (gastenverblijf) worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte van de woning bedraagt 7 meter vanaf maaiveld.
Het te realiseren bijgebouw wordt georiënteerd op de westzijde van het perceel en heeft een afmeting van 5 x 11 meter. Zowel de voorzijde van de woning als het bijgebouw zelf bieden mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein. Het stedenbouwkundig ontwerp is weergegeven in figuur 2.9.
Figuur 2.9 Stedenbouwkundig ontwerp nieuwe woning met bijgebouw aan de Boterweide
(Bron: Rho adviseurs voor leefruimte)
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied van Dongen past binnen het rijksbeleid.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.
Toetsing
De ontwikkeling van één woning binnen bestaand stedelijk gebied, is geen stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State van 16 september 2015, zaaknummer 201501297). Derhalve is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied ligt binnen het 'stedelijk concentratiegebied' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.1). Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
De ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het binnenterrein wat in gebruik was en bestemd is voor centrumactiviteiten wordt herontwikkeld tot een woongebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze, bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
De openbare ruimte is zodanig ontworpen, dat deze levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het mogelijk toepassen van halfverharding bij de parkeerplaatsen is daarbij voorzien. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het
principe van 'migratiesaldo-nul'.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
Het plangebied aan de Boterweide - Dwarsweg te Dongen is op de structuurvisiekaart (figuur 3.2) aangewezen als 'bestaand bebouwd gebied'. Verder ligt de locatie binnen de gebiedsaanduiding 'versterken voorzieningenniveau'. Daarnaast staan beheer en onderhoud van bestaande woongebieden en de versterking van de relatie met het centrumgebied hoog in het vaandel. Leefbaarheid en beleefbaarheid worden gezien als belangrijke aandachtspunten.
Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Dongen met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Dongen)
Aantrekkelijk wonen
De gemeente Dongen stelt dat de verschillende buurten aantrekkelijk moeten zijn om in te wonen. Het aanbod moet goed aansluiten bij de specifieke vraag binnen Dongen en afgestemd zijn op het regionale bouwprogramma, zodat tijdig de juiste woningen worden gerealiseerd. De huisvesting van starters en jonge gezinnen is een aandachtspunt om te kunnen waarborgen, dat er in Dongen ook in de toekomst sprake is van een gemêleerde bevolkingssamenstelling en de instandhouding van het gewenste voorzieningenniveau. Daartoe is het noodzakelijk jonge mensen voor Dongen te behouden. Gestapelde bouw moet hierbij gedoseerd worden toegestaan.
Beheer en onderhoud bestaande woongebieden
Op een aantal plaatsen is op korte termijn structureel beheer en onderhoud van de woningvoorraad en de woonomgeving gewenst: delen van Oud Dongen, West I, West II en de Biezen. Dit wordt meegenomen in de wijkplannen die voor deze wijken worden opgesteld. Door beheer en onderhoud dient de woonkwaliteit op peil te worden gehouden en worden versterkt. Hierbij gaat het om ingrepen zowel aan de woningen als in de openbare ruimte.
Versterken voorzieningenniveau
Behoud en versterking van de huidige sociaal-maatschappelijke voorzieningen is van groot belang,
met name in de kleine kernen. In de kleine kernen (vooral Vaart) verdient het aanbeveling te streven
naar bundeling van sociaal-maatschappelijke functies: school, buurthuis, kinderopvang, zodat de verschillende voorzieningen elkaar kunnen versterken.
De bebouwde omgeving bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden zoals: historische dorpscentra, individuele woningen en kleinschalige woningbouwprojecten van voor de tweede wereldoorlog, naoorlogse woonwijken en bedrijventerreinen. Voor de gebiedsgerichte criteria is Dongen onderverdeeld in de deelgebieden (figuur 3.3):
• Historische lintbebouwing;
• Dorpswonen;
• Woongebieden;
• Bedrijventerreinen.
Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'Woongebieden'. In deze paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
Figuur 3.3 Deelgebieden Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
Woongebieden
Bij de woongebieden horen de project-/seriematige ontwikkelde woonbuurten en -wijken die na de oorlog om de historische linten zijn gerealiseerd. Het gaat hierbij om een aantal kleinere buurten zoals de Mgr. Nolenslaan e.o. en Stoomberg die direct tegen de historische lintstructuur zijn gebouwd, maar vooral om een aantal grotere homogene woonwijken die als een ring om Dongen heen zijn gerealiseerd. Dit zijn de Bomenbuurt, West I en II, de Biezen en de Hoge Akker. Het kenmerk van deze gebieden is dat er weinig historische structuren in de wijkopzet zijn terug te vinden. Daarentegen zijn nieuwe, ruime, groene structuren gerealiseerd volgens de toen heersende ontwerpfilosofieën. De woonwijken zijn monofunctioneel en kennen dezelfde woningtypologieën namelijk: rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen, vrijstaande woningen en flats c.q. appartementen.
Dongen is vanaf de jaren ‘50 sterk gegroeid. Grote aaneengesloten gebieden zijn planmatig ontworpen. Tot de jaren zestig wordt overwegend gebruik gemaakt van de traditionele blokverkaveling. Deze opzet is vooral in de Bomenbuurt en de Mgr. Nolenslaan en omgeving terug te vinden. Het Nieuwe Bouwen heeft in Dongen geen grote invloed gehad in de architectuur maar wel in wijkopzet en verkavelingspatronen. Deze principes zijn terug te vinden in de wijken West I en II. Als reactie op de eentonigheid van de blokmatige verkaveling wordt in de periode 1970-‘90 het rechtlijnige stratenpatroon verlaten. De woningen zijn gegroepeerd rond woonerven, de woningen zijn minder op de straat gericht en voor- en achterkanten grenzen aan de openbare ruimte. In deze periode is een groot aantal woningen in Dongen gerealiseerd, met name in de wijk de Biezen. De vrijstaande woningen zijn net als in de voorgaande periode vaak geclusterd aan de randen van de wijken. De meest recente uitbreidingswijken gerealiseerd na 1990, hebben een thematisch karakter. De Hoge Akker is zo’n woongebied waar binnen een stedenbouwkundige structuur een grote variëteit aan architectuur te aanschouwen. Tussen de woongebieden West I en II loopt de Middellaan als een belangrijke entree en hoofdontsluitingsweg voor Dongen. Langs deze weg is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van de bebouwing gewenst.
Karakteristieken en kwaliteiten woongebieden
De grote woongebieden die na WOII om de kern van Dongen zijn ontwikkeld stammen uit verschillende bouwperioden en hebben kenmerken van traditionele blokverkavelingen, het Nieuwe Bouwen, de Forumbeweging en thematische uitbreidingen. Wat ze gemeen hebben is een heldere structuur, een ruime, groene opzet en het feit dat woningen seriematig zijn opgeleverd. Hierdoor staan binnen straten, woonpaden of hoven vaak identieke (geschakelde)woningen (rijwoningen en twee-onder-een-kap woningen). Het ontbreken van de ‘herkenbaarheid’ van de eigen woning wordt hier vaak als een probleem ervaren. Dit is minder het geval bij de vrijstaande woningen in deze woongebieden.
Gebiedsgerichte criteria voor de woongebieden
Voor de woongebieden geldt een soepel welstandsregime. Het beleid voor deze gebieden gaat uit van de wens van bewoners om zelf hun manier van wonen te bepalen door woningen te verfraaien en uit te breiden. Meer variatie tussen woningen verlevendigt het straatbeeld en zorgt voor meer herkenbaarheid van de ‘eigen’ woning. Zie hiervoor de afbeelding op de linkerpagina “Betekenis soepel welstandsniveau voor licht vergunningplichtige bouwwerken”. Voor een rij aaneengesloten woningen betekent dat variatie binnen de standaardvorm, waarbij herhaling van eenzelfde motief bij panden die aan elkaar grenzen moet worden voorkomen. Met betrekking tot de aspecten bebouwing en omgeving wordt het volgende gesteld.
Bij (vervangende) nieuwbouw of aanpassing aan bebouwing langs de Middellaan dient te worden aangesloten op de representatieve functie van deze weg.
Waardevolle structuurkenmerken binnen de woongebieden dienen gehandhaafd te blijven. (Vervangende) nieuwbouw dient aan te sluiten bij het bestaande verkavelings- en bebouwingspatroon.
Binnen een stedenbouwkundiige en architectonische eenheid dient de vormgeving en massa van de bebouwing (o.a. oriëntatie en kapvorm) op elkaar te worden afgestemd.
De hoofdgebouwen dienen (met een representatieve gevel) georiënteerd te zijn op de openbare ruimte.
De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd woningbouwprogramma, dat in de periode 2016-2025 voorziet in de bouw van in totaal 1.100 woningen.
De beoogde ontwikkeling valt binnen het bestaand bebouwd woongebied. Door middel van rooilijnen en positionering van de woning wordt aangesloten bij het straatbeeld en de markante elementen uit de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één vrijstaande woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het 'Parapluplan Parkeren Dongen'. Conform dit beleid wordt de bovenkant van de bandbreedte aangehouden. Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in rest bebouwde kom aangehouden. De gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De bereikbaarheid van de toekomstige woning per gemotoriseerd verkeer is goed. Ontsluiting vindt plaats via de erftoegangswegen Boterweide en de Weide, waar een maximum snelheid 30 km/u geldt. Via deze wegen wordt ontsloten op de Procureurweg. In noordelijke richting sluit deze aan op de Fazantenweg richting onder meer 's Gravenmoer, 's-Gravenmoerse Vaart, Vaart en Klein-Dongen. In zuidelijke richting sluit de Procureurweg aan op de Min. Goselinglaan en Mgr. Schaepmanlaan. Binnen circa 10 minuten kan zo de N260 worden bereikt (provinciale weg die de plaatsen Tilburg, Gilze, Alphen, Baarle-Hertog en Baarle-Nassau met elkaar verbindt).
Openbaar vervoer
Aan de Min. Goselinglaan, op 7 minuten loopafstand van het plangebied, ligt een bushalte waar bussen in de richtingen van Rijen, Tilburg, Oosterhout, Breda en Waalwijk halteren. Ook de bereikbaarheid van het plangebied per OV is dus goed.
Langzaam verkeer
Tot slot is ook de bereikbaarheid per langzaam verkeer goed te noemen. Op de Procureurweg maken fietsers gebruik van fietsstroken aan beide zijden de weg en is een trottoir voor voetgangers aanwezig. Voor wat betreft de Weide en de Boterweide maken fietsers gebruik van de rijbaan. Voetgangers maken gebruik van het trottoir.
Parkeren
De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van het 'Parapluplan Parkeren' van de gemeente Dongen. De parkeernorm voor één vrijstaande woning bedraagt minimaal 1,8 tot maximaal 2,6 parkeerplaatsen. In deze norm zit een bezoekersdeel van 0,3 parkeerplaats per woning. Volgens het gemeentelijk beleid dient, door het hoge percentage autogebruik in de gemeente, de bovenkant van deze bandbreedte te worden aangehouden. De norm van 2,6 parkeerplaatsen voor één woning bedraagt afgerond 3 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de nieuwe woning worden op eigen terrein drie parkeerplekken gerealiseerd.
Verkeersgeneratie & verkeersafwikkeling
De bestaande bedrijvigheid van het schildersbedrijf genereert in de bestaande situatie circa 10 motorvoertuigen per dag. In de toekomstige situatie - waarbij sprake is van één vrijstaande woning op het perceel - zal deze verkeersgeneratie afnemen. De verkeersgeneratie van één woning is dusdanig beperkt dat dit zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van de Procureurweg, de Weide en de Boterweide.
De ontsluiting van het plangebied is voor alle vervoerswijzen goed. De parkeerbehoefte wordt deels voorzien op het eigen terrein en in de openbare parkeerplaatsen aan de Weide, de Boterweide en omliggende straten. De nieuwe woning heeft - zeker in relatie tot de huidige en toegestane bedrijfsfunctie - een beperkte verkeersgeneratie die zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling van het plan niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Onderscheid wordt gemaakt in afstandstappen van 0, 10, 30, 50, 100, 200, etc. meter.
Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
In de beoogde situatie wordt een vrijstaande woning ter vervanging van bedrijvigheid gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Het plangebied kan aangemerkt worden als een rustige woonwijk. Het plangebied ligt immers midden in een woonbuurt, op redelijke afstand van diverse bedrijfsmatige functies, kantoren en winkels.
Grenzend aan het plangebied bevindt zich een gemeentelijk depot (met een bijbehorende bedrijfsbestemming) ten behoeve van de groenvoorzieningen in de buurt. De activiteiten die hier plaatsvinden zijn gericht op het verzamelen van (niet geluidproducerende) materialen. Op de bedrijfsbestemming vinden geen werkzaamheden plaats. Deze worden op locatie uitgevoerd. Er is daarom geen sprake van geur-, stof- of geluidhinder. Ook is er geen sprake van opslag of gebruik van gevaarlijke stoffen waardoor er geen rekening hoeft te worden gehouden met gevaarcontouren. Er kan geconcludeerd worden dat van hinderlijke bedrijvigheid geen sprake is en toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-brochure achterwege kan worden gelaten. Daarnaast bekijkt de gemeente momenteel de mogelijkheden om dit depot op te heffen.
In de omgeving bevinden zich verder geen milieuhinderlijke functies waaraan getoetst moet worden. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016
De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:
Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Toetsing
De gemeenteraad heeft op 10 februari 2011 de archeologische beleidskaart vastgesteld (figuur 4.1). Deze kaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten. Omdat het aspect archeologie ook is geregeld in het geldende bestemmingsplan 'Noord en Oost Dongen' (zie paragraaf 1.3) is de regeling daarin leidend. In het bestemmingsplan heeft het plangebied een archeologische dubbelbestemming. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is deze dubbelbestemming aangegeven met kruizen.
Figuur 4.1 Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Dongen (Bron: gemeente Dongen)
Gezien de voorgenomen ontwikkeling waarbij de bodemingreep een oppervlakte heeft van meer dan 100 m2 en de bodemingreep dieper zal zijn dan 50 cm, is archeologisch onderzoek nodig. In het kader van hiervan is in maart 2020 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Hierna is volstaan met een beknopte samenvatting.
Resultaten bureauonderzoek
Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek heeft tot doel antwoorden te vinden op wat de bodemopbouw is binnen het plangebied en wat de gevolgen zijn van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeologische verwachting. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting worden op basis van de landschappelijke ligging binnen het plangebied archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum en de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd verwacht. Uit de archeologische gegevens die verzameld zijn uit het onderzoeksgebied blijkt dat er in de omgeving van het plangebied sporen van menselijke activiteit zijn waar genomen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
In het zuidelijke deel van het plangebied waar het bodemprofiel vermoedelijk uitsluitend door moderne bodemingrepen is verstoord kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om dit deel van het plangebied vrij te geven. Voor het noordelijke deel van het plangebied waar nog archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht, wordt geadviseerd een dubbelbestemming archeologie op te nemen waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Een overzichtskaart van het booronderzoek is opgenomen in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Overzichtskaart met resultaten van het booronderzoek (Bron: Econsultancy B.V.)
Behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is mogelijk op basis van het huidige bouwplan, waarbij geen grondroerende activiteiten in het noordelijke deel van het plangebied voorzien zijn. Mochten er in de toekomst alsnog bouwactiviteiten in het noordelijke deel van het plangebied worden gerealiseerd dan is vervolgonderzoek noodzakelijk. Het vervolgonderzoek kan het dan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling. Voor het noordelijke deel van het plangebied waar nog archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht, wordt een dubbelbestemming archeologie opgenomen waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard.
Toetsingskader
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder ander het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).
De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente doorvertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).
Toetsing
In figuur 4.3 is het plangebied weergegeven in de uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. Uit deze waardenkaart blijkt dat het plangebied zich kenmerkt door gebiedstype 3.
Figuur 4.3 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dongen met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Dongen, 2014)
Bij dit gebiedstype is er hoofdzakelijk sprake van woonwijken die in de afgelopen 50 jaar tot stand zijn gekomen en moderne bedrijventerreinen. In deze gebieden zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig. Bij ruimtelijke plannen zal daarom alleen gestreefd worden naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Dit is voor deze gebieden voldoende om verwijzingen naar het verleden levend te houden. Voor het opstellen van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt, waarin de historische structuren geduid zijn. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen biedt de cultuurhistorische analyse voldoende aanknopingspunten. Uitgangspunt is het behoud van gebiedskwaliteiten die in deze gebieden aanwezig zijn op basis van planinpassing/aanpassing. Hiervoor wordt aandacht gevraagd binnen beleidsinstrumenten zoals het bestemmingsplan en de welstandsnota. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt gekeken naar de invloed daarvan op een monument en/of identiteitsbepalend object. Particuliere initiatieven voor behoud en visualisatie van de geschiedenis worden toegejuicht en de gemeente zal er zoveel mogelijk aan meewerken.
Kenmerkende structuren in dit gebiedstype zijn onder andere de nog resterende stichten of aanzetten daarvan zoals de Procureurweg, Hortastraat, Menno ter Braakweg en Martinus Nijhoffstraat. Tevens is de landschappelijke (cultuurhistorische) opzet van de Beljaart van belang en de nog in uitvoering zijnde locatie de Hoogt en de op het industrieterrein Tichelrijt meanderende loop (grote kronkels/bochtig) van de rivier de Donge. Voor de beoogde ontwikkeling is dit aspect in mindere mate aan de orde. Er zal daarom alleen gestreefd worden naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Onderzoek
Bureau Tritium B.V. heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van de beoogde realisatie van een vrijstaande woning op het perceel Boterweide - Dwarsweg te Dongen. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Hieronder wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Procureurweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Voor de Procureurweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Voor de 30 km/uur wegen Boterweide, Dwarsweg en Weide geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt. Aangezien voor onderhavige woning geen sprake is van een procedure hogere waarde wordt een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woonen leefklimaat gewaarborgd.
Het plangebied ligt buiten de richtafstanden van bedrijven in de omgeving en er ligt geen gezoneerd industrieterrein of windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Conform de in figuur 4.4 weergegeven risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn. Tevens geldt dat er geen sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water met een externe werking op het plangebied.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een buisleidingenstrook op een afstand van circa 500 meter. Het grootste invloedsgebied van de buisleidingenstrook betreft 240 meter. Het plangebied valt niet in het invloedsgebied en het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.
Figuur 4.4 Risicokaart (Bron: risicokaart.nl)
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten op het zuidelijke perceelgedeelte te staken en te herbestemmen voor de bouw van een vrijstaande woning. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal een gedeelte van het bestaande bedrijfspand worden gesloopt. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De Hoge Ham is de maatgevende weg. Uit de NSL-monitoringstool (figuur 4.5) blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.5 Meetpunt NSL-monitoringstool ten opzichte van het plangebied (Bron: NSL-monitoringstool)
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is voor de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Hierna is volstaan met een beknopte samenvatting.
Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als “verdacht” beschouwd. Aangenomen wordt dat de bodem door de bedrijfsactiviteiten op de locatie (schildersbedrijf) mogelijk verontreinigd is geraakt met de NEN-parameters. Zintuiglijk zijn bij de uitvoering van de boorwerkzaamheden geen bodemvreemde materialen aangetroffen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond en het grondwater geen verontreinigingen zijn aangetoond. Dit is in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie worden de eisen zoals gevisualiseerd in figuur 4.4 uit deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.
Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Brabantse Delta, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Gemeentelijk beleid
Het verbreed GRP Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater.
In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit verbreed GRP Dongen geldt voor de periode 2016 tot 2020 en is vastgesteld in december 2015.
Huidige situatie
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels verhard en in gebruik ten behoeve van het schildersbedrijf.
Bodem en grondwater
Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Dongen ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In de directe omgeving van de kern van Dongen zijn hoofdzakelijk zandgronden aanwezig. In de omgeving van de kern van Dongen zijn verschillende grondwatertrappen aanwezig. De kaart is weergegeven in figuur 4.6.
Figuur 4.6 Grondwaterstanden omgeving kern Dongen (Bron: Bodemkaart van Nederland, 2018)
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
In figuur 4.7 zijn de watergangen ten opzichte van het plangebied weergegeven. Op basis van bovenstaande afstanden kan gesteld worden dat in of nabij geen watergangen gelegen zijn.
Figuur 4.7 Ligging watergangen nabij plangebied (Bron: Legger waterschap Brabantse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het projectgebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Aan de Dwarsweg te Dongen is momenteel het bedrijfspand van J. Asselman Schilderwerken B.V. gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten ter plaatse te staken en het perceel te herbestemmen voor de bouw van een vrijstaande woning. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal een gedeelte van het bestaande bedrijfspand worden gesloopt. Het gedeelte van het bedrijfspand parallel aan de Dwarsweg blijft behouden, evenals het aangrenzende gemeentelijk depot ten behoeve van het onderhoud van de groenvoorzieningen in de buurt. Ook de privétuin behorend bij het adres Dwarsweg 4 zal worden behouden.
Waterkwantiteit
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op het grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui t=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd.
De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.8.
Figuur 4.8 Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen
(Bron: Gemeente Dongen)
Het totale plangebied heeft zoals eerder weergegeven in figuur 1.2 een oppervlakte van 1.710 m2, waarvan in de huidige situatie circa 1.539 m2 verhard is (90%). Voor de beoogde ontwikkeling aan Boterweide - Dwarsweg gaat het om niuwbouw, waardoor gerekend dient te worden met een retentieopgave van 78 mm. De gemeente Dongen heeft aangegeven dat voor de tuin een verhardingsoppervlak van 50% aangehouden kan worden. De aangehouden oppervlaktes voor de toekomstige situatie worden weergegeven in tabel 4.2.
Tabel 4.2 Oppervlaktes toekomstige situatie
Wat | Verhard oppervlak (m2) | |
Bestaande verharding perceel Dwarsweg 4 (woonhuis, garage, bijgebouw en tuin) | 361 | |
Volledig bebouwd bouwvlak woning Boterweide 8 | 289 | |
Bijgebouw Boterweide 8 | 55 | |
Tuin / oprit Boterweide 8 (50% verharding) | 233 |
Op basis van de normen van de gemeente Dongen dient voor de beoogde ontwikkeling rekening te worden gehouden met (361 x 0,007) + (289 + 55 + 233 = 577 x 0,078) = 47,5 m3 aan watercompensatie.
De benodigde berging moet in principe worden ingevuld binnen het plangebied. In het plangebied zijn geen mogelijkheden om open water aan te leggen, omdat er geen ruimte is op de locatie. Er zijn diverse mogelijkheden om toch invulling te kunnen geven aan de compensatie-eis. Zo zouden bijvoorbeeld binnen het plangebied infiltratiekratten gerealiseerd kunnen worden in de tuin en/of onder de oprit. Daarnaast bestaan er mogelijkheden omtrent een hemelwaterbuffer, bergen en infiltreren via IT-leiding, waterpasserende verharding of (vertraagde) afvoer naar oppervlaktewater.
Conform het gemeentelijk en waterschapsbeleid zal bij de verdere uitwerking worden bekeken hoe het hemelwater op deze locatie kan worden hergebruikt of ter plaatse geïnfiltreerd. Het waterschap adviseert om de infiltratiecapaciteit van de bodem te onderzoeken en zoveel als mogelijk hemelwater ter plaatse te laten infiltreren. Er wordt vanuit de gemeente en/of het waterschap geen verplichting opgelegd om een retentievoorziening te realiseren en mag er - indien noodzakelijk - rechtstreeks worden geloosd op het oppervlaktelichaam.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten gevolge van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak afnemen. Voor de nieuwbouw van het hoofdgebouw / de woning gaan we in deze situatie (conform het bouwvlak) uit van maximaal 289 m2 en voor het bijgebouw / garage gaan we uit van 55 m2. De exacte invulling van de benodigde waterberging wordt in een latere fase nader uitgewerkt in overleg met de gemeente Dongen en het waterschap. Op basis hiervan wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Gebiedsbescherming
De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Langstraat, nabij Waspik / Sprang-Capelle) is ongeveer 5,5 kilometer. Dit beschermde Natura-2000 gebied is op dusdanige afstand gelegen dat negatieve effecten van het plan op voorhand kunnen worden uitgesloten. In figuur 4.9 is de ligging van het plangebied ten opzichte van deze beschermde gebieden weergegeven.
Figuur 4.9 Locatie plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
(Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)
Soortenbescherming
Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren. De totale quickscan flora en fauna is opgenomen in bijlage 4. Hieronder volgt een beknopte samenvatting.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
De te slopen bebouwing bevat enkele openingen die geschikt zijn als jaarrond beschermde vaste verblijfplaats voor huismussen. Om deze reden dient aanvullend onderzoek te worden gedaan naar deze vogelsoort. Dit houdt in dat er twee veldbezoeken moeten worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 15 mei of vier bezoeken in de periode van 10 maart tot en met 20 juni om aan te tonen dan wel uit te sluiten of en waar de huismussen vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied. Locaties van nesten en essentiële onderdelen van het leefgebied dienen hierbij te worden geïnventariseerd. Dit onderzoek dient overdag op een geschikt moment te worden uitgevoerd in de periode van twee uur na zonsopkomst tot twee uur voor zonsondergang (BIJ12, 2017a).
Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken.
Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
In het aanwezige bedrijfspand zijn openingen aangetroffen die geschikt kunnen zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van minimaal vijf veldbezoeken, waarvan drie in de periode 15 mei tot en met 15 juli en twee in de periode 15 augustus tot en met 1 oktober. Deze onderzoeken worden uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017 van het Netwerk Groene Bureaus van de Zoogdierenvereniging (BIJ12, 2017b).
Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van groenstroken en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden. Bij het inrichten van het bouwterrein dient te worden gezorgd dat het gebied niet aantrekkelijk wordt voor de vestiging van de rugstreeppad. Het ontstaan van poeltjes of plassen op het bouwterrein in het zomerhalfjaar (vanaf april) dient derhalve te wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de rugstreeppad aanwezig is. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Concluderend kan gesteld worden dat de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels in acht genomen dient te worden zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Conform de quickscan flora en fauna met kenmerk 2002/056/RV-02 d.d. 25 februari 2020 wordt gesteld dat nader onderzoek naar huismussen en gebouwbewonende vleermuizen noodzakelijk is. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat ecologisch vervolgonderzoek is verricht zoals volgt uit deze quickscan en nadat eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond.
Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.
Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:
Energieneutraal (BENG)
Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:
Aardgasvrij (Wet VET)
In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.
De ontwikkeling zal voldoen aan de eisen ten aanzien van milieukwaliteit, gebruikskwaliteit, gezondheid en toekomstgerichtheid. Daarnaast voldoet het initiatief aan de (energie)prestatie eisen uit het bouwbesluit. Ook zijn de maatregelen uit de flyer van de gemeente Dongen (https://www. dongen.nl/fileadmin/Dongen_bestanden/Documenten/Inwoner/Bouwen_en_wonen/klimaatbestendig_en_duurzaam_bouwen.pdf) geanalyseerd en toegepast in de planvorming. In een later stadium worden aspecten nader uitgewerkt en aanvullende aspecten aangedragen.
Ten aanzien van duurzaamheid worden voor de beoogde woning de volgende maatregelen beoogd:
Met de voorgaande maatregelen wordt invulling gegeven aan de geldende eisen ten aanzien van de EPC, de Wet VET en GPR Gebouw.
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplan toelichting met bijlagen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
De toekomstige woonpercelen zijn bestemd voor wonen en hierbij behorende tuinen en erven. Beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan.
Op de verbeelding is door middel van bouwvlakken aangegeven waar de hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Het maximum aantal woningen is vastgelegd (in de regels en met een maatvoeringsaanduiding). Ook de bouwwijze en de maximum goot- en bouwhoogte is in de regels vastgelegd.
Artikel 4 Waarde - archeologie - 1
De in dit artikel aangegeven bestemming betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de kaart weergegeven. De bestemmingen valt samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.5 leidend.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
In het artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verwijderen van de bestemming als (door middel van archeologisch onderzoek) is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.
In artikel 13 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Bij het project 'Boterweide - Dwarsweg' heeft de initiatiefnemer verschillende gesprekken gevoerd met direct omwonenden. De algemene reactie vanuit de buurt was erg positief. Een woonfunctie op het perceel van het schildersbedrijf past beter dan een bedrijfsfunctie of een dergelijke andere functie. De benaderde adressen zijn:
De bewoners aan de Dwarsweg geven als positieve punten/opmerkingen:
De bewoners aan de Boterweide geven als positieve punten/opmerkingen:
Zowel aan de zijde van de Dwarsweg als aan de zijde van de Boterweide zijn geen negatieve reacties ontvangen. Hierdoor kan gesproken worden van een burenakkoord.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners.
Veiligheidsregio
Voor het bestemmingsplan Dwarsweg/Boterweide in Dongen ziet de Veiligheidsregio geen belemmeringen voor de aspecten externe veiligheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.
Waterschap Brabantse Delta
De volledige reactie van het Waterschap is opgenomen als bijlage 5. Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het Waterschap een positief wateradvies.
Provincie Noord-Brabant
De gemeente kan met behulp van het formulier 'Inventarisatie ruimtelijke aspecten' de kennisgeving van een plan of besluit in het kader van de Wro en Wabo elektronisch toezenden aan de Provincie Noord-Brabant. Met dit formulier is beoogd de procedure rond het wettelijk vooroverleg te verkorten. Op basis van de ingevulde ruimtelijke aspecten kan worden volstaan met het invullen van het formulier. In die gevallen ontvangt de gemeente via de e-mail een afschrift van de inventarisatie van de ruimtelijke aspecten in pdf-formaat en is daarmee het wettelijk vooroverleg direct afgerond.
Op basis van het in bijlage 6 opgenomen formulier kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling op provinciaal niveau geen belemmeringen oplevert.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 maart tot en met 7 mei 2021 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het plan is ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vastgesteld conform de 'Lijst wijzigingen - bestemmingsplan Boterweide - Dwarsweg'. De wijziging betreft een voorwaardelijke verplichting die is opgenomen ten aanzien van het aspect ecologie (bijlage 7).
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.