Plan: | Heuvelstraat ong., Deurne |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP201812-C001 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Heuvelstraat ong., Deurne" van de gemeente Deurne.
Het initiatief omvat de realisatie van nieuwbouw 15 woningen op de gronden van de autowasboxen-bedrijf en trimsalon. De woningen betreffen 4 rijwoningen aan de Heuvelstraat en 11 patiowoningen op het terrein daarachter.
Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van de vigerende beheersverordening "Houtenhoek/Schutsboom-de Romein", omdat binnen de beheersverordening geen ontwikkelingen zijn toegestaan. Daarnaast ligt het plangebied binnen het besluitvlak waarbinnen geen woningen zijn opgenomen. De gemeente Deurne heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het realiseren van het initiatief door middel van opstellen van een bestemmingsplan.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Deurne, nummers M 1438, 1439, 1440 en 1441.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 3.160 m².
Ter plaatse van het plangebied vigeert het beheersverordening "Houtenhoek/Schutsboom - De Romein", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 juli 2016.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het eerder geldende bestemmingsplan "Schutsboom - De Romein". Hierop is de ligging ten opzichte van omliggende bebouwing zichtbaar. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING MET GLOBAAL HET PLANGEBIED
Ter plaatse van het plangebied vigeert het besluitvlak 'Bedrijf'.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd omdat het nieuwe bouwplan gelegen is op de gronden met het besluitvlak 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van Bedrijf - autopoetscentrale en garages'. Het besluitvlak 'Bedrijf' staat het bouwen van gebouwen anders dan ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf niet toe.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie en omgeving en het feitelijke plan beschreven. Achtereenvolgens: bestaande situatie, inrichtingsschets/stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de omgeving weer.
Het plangebied (rood omlijnd) ligt aan de Heuvelstraat. Dit is een doorgaande ontsluitingsweg richting de N270. Het plangebied bestaat uit een voormalig autopoetscentrale, garageboxen en één woning en is omringd door woningen. In een van deze garageboxen is nu een hondtrimsalon gevestigd. Behalve de woning is alle bebouwing 1 laag hoog.
In het plangebied staat momenteel één woning. Deze woning vormt samen met het bedrijf een gebouw en zal daarom ook gesloopt worden samen met alle bedrijfsbebouwing. Aan de noordzijde van het plangebied staat de woning Heuvelstraat 7. Deze woning maakt met zijn tuin gebruik van het plangebied. In overleg met de eigenaar (ook eigenaar van de gronden van de rest van het plangebied) zal met de komst van het nieuwe plan deze woning een deel van zijn tuin verliezen.
Ruimtelijk/architectonisch
Het plan aan de Heuvelstraat betreft de realisatie van 15 woningen op een inbreidingslocatie aan de rand van het centrum van Deurne. De Heuvelstraat is een van de ontsluitingswegen van Deurne en gaat in noordelijke richting naar de N270. De realisatie van nieuwe woningen is onderdeel van de kwalitatieve verbetering van de zones langs de ontsluitingswegen van Deurne.
De ruimtelijke structuur is nader uitgewerkt in de inrichtingsschets, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.
INRICHTINGSSCHETS
Het bouwplan bestaat uit 4 rijwoningen en 11 patiowoningen. In totaal worden binnen het plan 15 woningen gerealiseerd. De rijwoningen worden gerealiseerd aan de Heuvelstraat. Deze rijwoningen, met 2 lagen en een kap, sluiten hiermee aan bij de rest van de bebouwing aan de Heuvelstraat. Tussen de nieuwe rijwoningen en de bestaande woning aan Heuvelstraat 7 komt een korte doodlopende straat die in het plangebied een hof vormt. Aan dit hof staan alle patiowoningen. De patiowoningen staan met de achterkanten tegen de randen van het plangebied aan. De tuinen van de patio's zijn aan de voorzijde van de woningen gesitueerd. Hierdoor wordt het plangebied afgeschermd van de gemengde omgeving. Ook wordt er met de tuinen aan de voorkant een open sfeer gecreëerd in het binnengebied. Vóór de patiowoningen worden parkeerplaatsen gerealiseerd.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Heuvelstraat. De rijwoningen liggen direct aan de Heuvelstraat, de patiowoningen aan het nieuwe hof. Het plan leidt niet tot een extra verkeersaantrekkende werking, de huidige functie zorgt voor veel meer verkeersbewegingen. Het profiel van de Heuvelstraat is voldoende breed om deze personenauto's te verwerken.
Parkeren
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013'. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen/berekenen van de (additionele) parkeerbehoefte van dit plan. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gekeken of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte.
Voor de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de parkeernorm voor 'schil rondom
centrum'. Het bouwtype 'patiowoning' is niet opgenomen in de Nota parkeernormen. Omdat de patiowoningen in grootte, prijsklasse en doelgroep meer overeenkomen met een appartement dan een tussenwoning is - gezien de grootte - aangesloten bij het type 'koopwoning, etage, midden'. Er wordt dan ook uitgegaan van de bijbehorende parkeernorm.
Type woningen | parkeernorm pp/woning | aantal woningen | aantal parkeerplaatsen |
rijwoningen | 1,7 | 4 | 6,8 |
patiowoningen | 1,6 | 11 | 17,6 |
totaal | 15 | 24,4 |
In totaal is er behoefte aan 24,4 parkeerplaatsen. Hiervoor geldt:
Parkeervoorziening | theoretisch aantal |
berekenings aantal |
aantal woningen | aantal parkeerplaatsen |
woning met oprit/ opstelplaats op eigen terrein | 1 | 1 | 1 | 1 |
parkeerplaats deel uitmakend van een grotere gebouwde parkeergarage of parkeerterrein | 1 | 1 | 24 | |
totaal | 25 |
Op de inrichtingsschets zijn volgens de parkeernormen 25 parkeerplaatsen ingetekend/rekening mee gehouden. Hiermee voldoet het plan aan de gevraagde parkeernormen.
In de woonstraat staat tussen de parkeerplaatsen een aantal bomen met lage onderbegroeiing. Ook zijn er voor de patiowoningen groene tuinen gesitueerd.
Het beeldkwaliteitplan dient als leidraad voor het bereiken van de gewenste stedenbouwkundige / ruimtelijke samenhang en kwaliteit. Het beeldkwaliteitplan is een stedenbouwkundig instrument en blijft beperkt tot díe elementen en aspecten die het beeld van de openbare ruimte inclusief de verschijningsvorm van aangrenzende percelen en bebouwing bepalen.
De kwaliteit van een stedenbouwkundige ruimte wordt bepaald door de samenhang van de inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van de aangrenzende particuliere percelen. Een kwalitatief goede gemeenschappelijke ruimte is ook winst voor het individu. Een mooi huis in een fraaie straat heeft meerwaarde.
Het stedenbouwkundig plan en bijbehorende sfeerbeelden zijn uitvoerig met de gemeente besproken. Hierna zijn beschrijvingen en beelden opgenomen van de gewenste beeldkwaliteit binnen het plangebied.
Sfeer gebied
De nieuwe inbreiding kent twee typen woningen: rijwoningen en patiowoningen. Om de eenheid te bewaren is er een eenduidige beeldkwaliteit voor de gehele hof waarin aansluiting wordt gezocht naar de bestaande bebouwing in de omgeving. Het doel van dit beeldkwaliteitplan is aansluiting te vinden bij de omgeving en een rustig straatbeeld te creëren.
De bebouwing in de omgeving kenmerkt zich in door het gebruik van rood en grijs metselwerk. De rode baksteen wordt gebruikt voor het voorste gedeelte van de woningen en het teruggelegen gedeelte wordt uitgevoerd met een grijze baksteen. De woningen wordt ook gekenmerkt door de antraciet en oranje kozijnen. De woningen hebben een omlijsting om de kozijnen heen, de rijwoningen hebben een verticale omlijsting en de patio's een horizontale omlijsting.
VOGELVLUCHT VANAF WESTZIJDE
VOGELVLUCHT VANAF OOSTZIJDE
De hoofdvolumen van de woningtypen in het nieuwe woongebied bestaan uit 1 of 2 bouwlagen met een kap. Het plan wordt als een geheel ontworpen en vormgeving en materialisatie vormen een samenhangend geheel in het ontwerp.
Rijwoningen
De rijwoningen bestaan uit 2 lagen met een kap. Doordat de omliggende bebouwing ook bestaat uit 2 lagen en een kap sluiten deze goed aan bij de omgeving.
DE RIJWONINGEN AAN DE HEUVELSTRAAT
Patiowoningen
De patiowoningen bestaan uit 1 laag met plat dak, overeenkomstig met de bestaande bebouwing. De bezonning/schaduwwerking van de nieuwe woningen is daardoor vrijwel gelijk aan de huidige bebouwing. De omliggende woningen zullen geen extra hinder door hogere bebouwing ervaren. Deze woningen staan tegen de perceelsgrenzen aan en schermen het plangebied af. Door de tuin aan de voorkant te plaatsen ontstaat er meer openheid in het straatprofiel. De patio's hebben een BVO van 92 m².
DE PATIOWONINGEN
Groen en openbare ruimte
Het groen is in de openbare ruimte mee ontworpen. Alle percelen worden aan de voorzijde afgescheiden van de straat door een lage heg. Aan de woonstraat zijn tussen de parkeerplaatsen kleine vakken open gelaten waarin bomen gesitueerd zijn. Ook ligt er voor alle patiowoningen een kleine strook groen, waarmee afstand tot de parkeerplaatsen wordt gehouden.
EEN IMPRESSIE VAN DE BINNENSTRAAT MET DAAR AAN DE PATIOWONINGEN
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.
Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ingevolge de Ladder moet een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Er dient dus allereerst sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarnaast moet aangetoond worden dat de ontwikkeling voorziet in de behoefte.
De bouw van woningen betreft een ‘stedelijke ontwikkeling’ omdat het een bouwontwikkeling van meer dan 11 woningen betreft.
De behoefte aan woningen is enkele jaren geleden onderzocht en wordt sindsdien voortdurend geactualiseerd. Uit de 'Woonvisie gemeente Deurne 2015-2030' en nieuwe 'Structuurvisie Deurne 2030' blijkt dat er nog steeds behoefte is aan woningen in de gemeente Deurne (zie paragraaf 3.3.1 en 3.3.2).
Het planvoornemen is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling geeft invulling aan de herstructurering van een voormalig autopoetsbedrijf en garage binnen een woongebied.
Conclusie
Voorliggende ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling waaraan vanuit de (regionale) afspraken behoefte is en is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Hiermee past deze ontwikkeling binnen het gestelde beleid. Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
In 2010 is de Structuur visie Ruimtelijke Ordening (Svro) vastgesteld door Provinciale Staten. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens,
markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:
Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
De gemeente Deurne maakt geen deel uit van het stedelijk concentratiegebied, maar ligt in een landelijke regio. De dichtstbijzijnde stedelijke regio is Eindhoven-Helmond. Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte is het accent in de Svro sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op inbreiding, herstructurering en transformatie. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Stedelijke ontwikkelingen dienen te passen bij de maat en schaal van de kern waarin ze plaatsvinden. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de (historisch gegroeide) identiteit van de kern en het omliggende landschap en met de mate van verstedelijking van de betreffende kern. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart.
UITSNEDE STRUCTUURVISIE RUIMTELIJKE ORDENING
Het plangebied ligt binnen gemeente Deurne dat een 'kern in het landelijk gebied' betreft. Conform het structuurvisiebeleid moeten deze kernen voorzien in de lokale verstedelijkingsbehoefte voor wonen, werken en voorzieningen. Hierbij moet zoveel mogelijk gezocht worden naar locaties binnen het bestaande ruimtebeslag van de betreffende kern.
Het plan omvat het toevoegen van 15 woningen als een vorm van inbreiding. De lokale behoefte in aangetoond in het gemeentelijke woningbouwprogramma, zie paragraaf 3.3.2.
Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Ruimtelijk Ordening
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 vastgesteld en op 19 maart 2014 is deze in werking getreden. De verordening bestaat uit tekst en kaartmateriaal. De tekst bevat regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het nemen van ruimtelijke besluiten. Aan de hand van de kaart kan vastgesteld worden waar welke regels van toepassing zijn.
In de Verordening ruimte zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling, natuurgebieden, agrarische ontwikkelingen (waaronder de zorgvuldige veehouderij) en overige ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening.
Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke
kwaliteit. In samenhang hiermee bevat de verordening een investeringsregel voor landschapsontwikkeling. Bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe deze ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap.
Stedelijke ontwikkeling
De regels van de Verordening ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de Structuurvisie ruimtelijke ordening, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's, in het bestaand stedelijk gebied en in de zoekgebieden voor verstedelijking. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor verstedelijking en de ecologische hoofdstructuur (EHS) begrensd.
Het plangebied is op de kaart 'stedelijke ontwikkeling' behorende bij de Verordening ruimte aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Verder kent het plangebied geen specifieke aanduidingen.
UITSNEDE VERORDENING RUIMTE
Stedelijk gebied en stedelijke ontwikkeling
Het provinciaal beleid is gericht op het bundelen van de verstedelijking in de gebieden
die zijn aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied' en 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn gemeenten vrij om te voorzien in
stedelijke ontwikkelingen, met inachtneming van de aanvullende regels die de verordening stelt (onder andere op het gebied van de plancapaciteit voor woningbouw en bedrijventerreinen). Door inbreiding, verdichting en herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied kan nieuw ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Zorgvuldig ruimtegebruik is hierbij het streven.
Ladder duurzame verstedelijking
In de paragrafen 3.1.3 en 3.3.2 is beschreven op welke wijze wordt voldaan de eisen ten aanzien van duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte.
Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.
UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE
Structuurvisiekaart
De Heuvelstraat, tegen het plangebied aan is aangeduid als onderdeel van de hoofdinfrastructuur. Het plangebied ligt binnen bestaand woonkernen. Binnen deze gebieden wil de gemeente de woningbouwopgave oplossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed, op lege binnenterreinen of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen.
Hierbij word aangegeven dat het belangrijk is om aan te sluiten op behoeften van kernen en wijken. Voorliggende inbreiding met 4 rijwoningen en 11 patiowoningen sluit daarmee goed aan, doordat bewoners met de levensloopbestendige woningen langer wonen in de wijk kunnen blijven wonen. Voorliggende ontwikkeling past hiermee binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.
In november 2015 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2015-2030' vastgesteld. In de woonvisie staat dat de gemeente Deurne haar positie als aantrekkelijke woongemeente voor alle doelgroepen wil versterken met behoud van de Deurnese identiteit. De gemeente richt zich op het realiseren van een woningvoorraad die past bij de kwantitatieve (voldoende woningen) en kwalitatieve (juiste woningen) behoeften van de Deurnese bevolking. Prioriteit is gelegd bij starters / jonge gezinnen en senioren.
De noodzakelijke toevoeging aan de woningvoorraad in de gemeente Deurne is beperkt en eindig. De groei van het aantal huishoudens neemt af en stabiliseert op termijn, waarmee ook de behoefte aan extra woningen afneemt. Op basis van de provinciale woning-behoefteprognose moeten in de periode tussen 2015 en 2030 nog 1.230 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Omdat rond 2028/2029 sprake is van een omslagpunt van groei naar stabilisatie, is het van belang om zorgvuldig om te gaan met de toevoeging van deze woningen. De woonvisie bevat een kader waarin een afweging is gemaakt over welke locaties worden afgerond, hoe kernen worden afgerond, welke panden behouden moeten blijven en een woonfunctie krijgen en hoe leegstand wordt voorkomen. De toe te voegen woningen moeten aansluiten bij de geconstateerde en verwachte tekorten in de bestaande woningvoorraad. De nadruk ligt op sociale en overige huurwoningen, koopwoningen tot € 250.000 en rolstoelgeschikte woningen.
Voor alle kernen wordt binnen de toegestane plancapaciteit ruimte gereserveerd om mee te werken aan reeds bekende, gewenste ontwikkelingen (het basisprogramma). Daarnaast is ruimte in het programma gereserveerd om flexibel op nieuwe mogelijkheden en kansen te kunnen inspelen. Zolang niet alle 'beschikbare' woningen conform de regionale woningbouwafspraken in bestemmingsplannen zijn vastgelegd, kan namelijk medewerking worden verleend aan gewenste ontwikkelingen. Om te komen tot een woningvoorraad die aansluit bij de huidige en toekomstige behoeften van de Deurnese bevolking en om faciliterend/stimulerend voor burgers en (sociale) ondernemers te zijn, zet de gemeente Deurne concreet in op:
In de Woonvisie is op basis van het algemene woningbouwkader een basisprogramma voor de kerkdorpen aangegeven. Op het moment dat de regionale woningbouwafspraken wijzigen kan dit gevolgen hebben voor de genoemde aantallen.
Basisprogramma kern Deurne:
De locaties, bestemmingsplannen en afspraken die zijn toegerekend aan het basisprogramma voor de kern Deurne zijn de afbouw van De Rijtse Vennen en realisatie van het Middengebied Spoorzone. Hiervoor zijn circa 280 woningen noodzakelijk. Voor deze locaties / woningen zijn vigerende bestemmingsplannen.
Daarnaast richt de realisatie van sociale huurwoningen zich, gelet op de behoefte en gemaakte afspraken in de Vaststellingsovereenkomst met woningbouwvereniging Bergopwaarts, voornamelijk op de kern Deurne. De gewenste realisatie is 35% sociale huur. Uitgaande van de volledige periode tot 2030: circa 430 sociale huurwoningen. Een beperkt deel zal in de kerkdorpen of in de 'flexibele ruimte van 30%' worden gerealiseerd. Circa 70% is / wordt 'vastgelegd' op locaties in de kern Deurne (300 woningen). Daarbij is de Vaststellingsovereenkomst (ondertekend december 2014) en de uitwerking daarvan in het convenant 2015-2019 met woningbouwvereniging Bergopwaarts leidend. De locaties waarvoor daadwerkelijk woningbouwaantallen zijn gereserveerd zijn Europastraat (maximaal 100), Kruisstraat (circa 80), Zandbosweg (circa 24), Haspelweg (circa 80), Christinaplantsoen (4) en De Rijtse Vennen (5).
Resteert een ruimte van ongeveer 95 tot 100 woningen.
Vanuit ruimtelijk perspectief of gemaakte afspraken zijn deze woningen noodzakelijk voor de locaties Stationsplein, Lage Kerk, Posthoek, Heuvelstraat/Stadhoudersweg en hoek Hogeweg-Molenstraat (CPO-senioren). Daarbuiten is nog ruimte voor enkele kleinere initiatieven.
Na de vaststelling van de woonvisie in 2015 zijn afspraken gemaakt met de gemeente over voorliggende locatie en is deze locatie ook vastgelegd in het woningbouwprogramma.
Met voorliggend initiatief is dus rekening gehouden in de gemeentelijke woonvisie.
Regionale woningbouwafspraken en de Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Metropoolregio Eindhoven worden jaarlijks, samen met de provincie Noord-Brabant, de regionale woningbouwafspraken geactualiseerd via de vaststelling van de Regionale Agenda Wonen. De regionale woningbouwafspraken zijn conform de Verordening ruimte van de provincie gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. De provincie Noord-Brabant actualiseert deze prognose iedere drie jaar. De laatste actualisatie dateert van oktober 2014. Voor de gemeenten in de landelijke regio's (dus ook de gemeente Deurne), wordt uitgegaan van de 'migratiesaldo = 0 benadering' voor de binnenlandse migratie.
De regionale woningbouwafspraken zijn voor Deurne (en de overige landelijke gemeenten) gebaseerd op het bouwen voor de eigen behoefte. Uit de provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2017 blijkt dat de groei van het aantal huishoudens in Deurne afneemt, rond 2030 stabiliseert en daarna (op termijn) overgaat in krimp.
Verwacht wordt dat in de gemeente Deurne in de periode 2017–2030 nog een toevoeging van 900 tot 1200 woningen noodzakelijk is.
De Deurnese woningvoorraad moet aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften van de Deurnese bevolking. Woningen en woningbouw kunnen daarnaast een belangrijke rol spelen in het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De afstemming tussen de regionale woningbouwafspraken, de benutte plancapaciteit in bestemmingsplannen en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (het gemeentelijk woningbouwprogramma) worden jaarlijks gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Het gemeentelijk woningbouwprogramma past binnen de regionale woningbouwafspraken.
De locatie Derpsestraat is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma .
Daarmee wordt voldaan aan trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte (trede 1).
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, in het centrum van de kern Deurne, nabij de centrumvoorzieningen. Daarmee wordt ook voldaan aan trede 2: de behoefte wordt binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen. Het initiatief voldoet daarmee aan de Ladder en past binnen zowel de regionale als de gemeentelijke woningbouwkaders.
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
Dit welstandbeleid is onlangs geactualiseerd in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016. De reden om een nieuwe Welstandsnota op te stellen is een verdere deregulering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid en een versnelling van de vergunningsprocedure door invoering van een ambtelijke welstandstoets. Tegelijkertijd blijft de zorg voor de kwaliteit van onze gebouwde omgeving belangrijk – daar waar dat nodig en wenselijk is.
De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de eerdere welstandsnota zijn:
Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De Nota parkeernormen 2013 is op 14 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Voor de kernen buiten de hoofdkern Deurne zijn specifieke parkeernormen opgenomen, deze zijn van toepassing op het plangebied. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.
In paragraaf 2.2.2 is een nadere beschrijving van de parkeeroplossing opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van incidentele bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Verkennend bodemonderzoek
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft RPS advies- en ingenieursbureau een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend en actualiserend Bodem- en Asbest-in-grondonderzoek Heuvelstraat 3-7 in Deurne" (1604818A00-R16-880 , d.d. 23 november 2016). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Pompeiland (Heuvelstraat 3)
Aanbevolen wordt de omvang van de sterke verontreiniging met minerale olie in de grond nabij het voormalige pompeiland nader in beeld te brengen. Dit kan deels door analyse op nog beschikbaar monstermateriaal (verticale afperking) en dient deels te gebeuren door het aanvullend verrichten van afperkende boringen (horizontale afperking). Op basis van de nadere afperking kan vervolgens bepaald worden of ter plaatse al dan niet sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Achterterrein / (voormalige) wasboxen (Heuvelstraat 5-7)
De sterke verontreiniging met zware metalen in de bovenste 0,5 m van de bodem op het achterterrein en (voormalige) wasboxen is met name in zuidwestelijke en oostelijke richting niet volledig afgeperkt (horizontaal). Voor verdere horizontale afperking van de sterke verontreiniging met zware metalen is een tweede veldwerkronde noodzakelijk. Ter plaatse van de voormalige wasboxen (alleen de meest westelijke box is nog aanwezig) is de sterke verontreiniging in de diepte nog niet begrensd. Dit kan mogelijk nader in beeld gebracht worden door (meng)monsters van dieper gelegen lagen aanvullend te analyseren.
Garage/opslag (Heuvelstraat 5-7)
Het is mogelijk om op beschikbaar monstermateriaal uit de boring 14 een verdere verticale afperking van de minerale olie in de grond uit te voeren. Mogelijk dat de contour van de minerale olie in grond verontreiniging van Sweco verder westelijk ligt.
Conclusie
RPS adviseert dat voorafgaand aan de herontwikkeling van het gebied dient op de ernstige gevallen (zware metalen, naftaleen, benzeen, xylenen en minerale olie) van bodemverontreiniging een beschikking ernst en spoedeisendheid aangevraagd te worden bij de provincie Noord-Brabant. Vervolgens dient voor de verschillende gevallen een saneringsplan opgesteld en/of BUS-melding gedaan te worden.
Bij de herontwikkeling moet, gezien de mobiele aard en concentratie van de brandstof gerelateerde verontreinigingen, minimaal de kern van de sterke verontreinigingen met minerale olie ontgraven worden. De sterke verontreiniging met zware metalen in de bovengrond kan mogelijk gesaneerd worden door het aanbrengen van een leeflaag.
Uit het bodemonderzoek is geconcludeerd de bodem in het plangebied gesaneerd dient te worden. Na de sanering wordt er een leeflaag aangebracht op het plangebied. Na het aanbrengen van de leeflaag vormt het aspect bodemkwaliteit geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. Het plangebied is gelegen in de
geluidszone van de wegen Heuvelstraat, Stationsstraat en Lagekerk. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Hellemanstraat) in het onderzoek betrokken. Voor voorliggend bouwplan geldt dat de woningen een open plaats tussen reeds aanwezige bebouwing opvullen.
(Spoor)wegverkeerslawaai
Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft DPA Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Nieuwbouw Heuvelstraat te Deurne" (16 mei 2018, 03451-22307-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bijgevoegd.
Daarnaast stelt de gemeente Deurne als voorwaarden dat de woningen met hogere waarden voorzien zijn van minimaal één geluidluwe gevel. Bij patiowoning 01 kan hier niet zondermeer aan worden voldaan. Om een geluidluwe gevel te kunnen realiseren dient een scherm met een minimale lengte van 6,5 meter en een hoogte van 1,8 meter gerealiseerd te worden. Het scherm is in figuur 5.2 weergegeven. Het akoestisch scherm is gesloten en heeft een minimaal oppervlakte gewicht van 15 kg/m².
DE GELUIDSBELASTING OP DE GEVEL MET DE PLAATSING VAN HET AKOESTISCH SCHERM
Om de geluidsbelasting op de gevel van de rijwoningen te verminderen wordt voorgesteld om de woningen naar achteren te verplaatsen met 1,1 meter. Dit zorgt ervoor dat de geluidsbelasting onder de 64 dB komt, waarmee de maximaal te ontheffen waarde niet wordt overschreden.
DE GELUIDSBELASTING OP DE GEVEL NA DE VERPLAATSING VAN 1,1 METER
De eerder genoemde maatregelen zorgen ervoor dat de maximaal te ontheffen waarde niet wordt overschreden bij de rijwoningen, én dat iedere patiowoning minimaal één geluidluwe zijde heeft. Voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd.
In het ontwerp zijn de rijwoningen inmiddels naar achteren geplaatst. Er zal een afscherming geplaatst worden welk tevens de erfafscheiding vormt met de Heuvelstraat 7.
Industrielawaai
In paragraaf 4.1.4 Milieuzonering is een nadere beschrijving met betrekking tot industrielawaai opgenomen.
Het aspect geluid vormt bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen geen planologische belemmering voor het plan. De hogere waarden zijn verleend. In de bijlage 3 is het Besluit Hogere Waarde toegevoegd.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat 14 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2015 en 2020 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 ruimschoots wordt voldaan.
De concentratie PM2,5 is volgens de NSL monitoringstool in 2016 ter plaatse 12 µg/m³, de concentratie PM10 in 2016 20 µg/m³ en de concentratie NO2 in 2016 ter plaatse 27 µg/m³.
Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
Het onderhavig plangebied ligt aan de rand van het centrum van Deurne en aan een ontsluitingsweg. In de omgeving liggen verschillende bedrijven, winkels en voorzieningen. Hiermee ligt het plangebied in een gemengd gebied en de richtafstanden mogen daarom met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
Detailhandel
Omdat het plangebied aan de rand van het centrum van Deurne ligt, is er veel detailhandel in de omgeving. Aan de Heuvelstraat 2-4 is een verkooppunt van elektronica gevestigd en aan de Heuvelstraat 1b is een stoffenzaak gevestigd. Ook aan de Stationsstraat 58 tot 60 zijn een aantal winkels gevestigd en een stukje verderop aan de Stationsstraat op 64 is een copyshop gevestigd. Omdat het hier over een gemengd gebied gaat geldt voor detailhandel een richtafstand van 0 meter ten opzichte van het plangebied. Daaarnaast liggen alle winkels met de achterkant naar het plangebied waardoor er voldoende afstand is. Daarom wordt er ook geen hinder verwacht van de omliggende detailhandel.
Horeca
Aan de Stationsstraat zijn twee horeca zaken gevestigd. De eerste op nummer 62, dit is een chinees restaurant. Het restaurant heeft een parkeerplaats aangrenzend aan het plangebied. Door de gesloten achtergevels, tuin aan de voorzijde en het aanbrengen van een blinde muur wordt er geen hinder verwacht. Een stukje verder zuidelijk aan de Stationsstraat ligt op nummer 76 Restaurant Fosia. Het restaurant ligt op ongeveer 45 meter afstand van het plangebied. Voor horeca geldt een verlaagde richtafstand van 0 meter.
Kantoor
Aan de Heuvelstraat zijn ook een aantal kantoren gevestigd. Deze zijn gelegen op nummer 12 tot en met 16. Deze liggen op een afstand van ongeveer 50 meter van het plangebied. De verlaagde richtafstand voor kantoren is 0 meter en daarom wordt er ook geen hinder verwacht van deze kantoren.
Maatschappelijk
Tegenover het plangebied aan de Heuvelstraat 8, ligt de maatschappelijke voorziening 't Trefpunt. Dit buurthuis voorziet in verschillende functies voor de buurt en ligt op ongeveer 15 meter afstand va het plangebied. De verlaagde richtafstand voor buurthuizen is 10 meter en daarom wordt er ook geen hinder verwacht van 't Trefpunt.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Beleid Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er moet worden getoetst aan het Bevi, het Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Verder is op 1 april 2015 het Basisnet in werking getreden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). In het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen, hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen.
Op circa 675 meter van het plangebied ligt zwembad De Wiemel, waar een chloorbleek-loogtank van 2 m³ aanwezig is. Er geldt hiervoor geen plaatsgebonden risicocontour. Gezien de afstand tot het zwembad vormt de aanwezigheid van chloorbleekloog geen belemmering. Verder zijn er geen risicovolle inrichtingen gelegen in het plangebied en de directe omgeving die negatieve effecten hebben op de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied ligt op ongeveer 575 meter van de spoorlijn Eindhoven - Venlo. Omdat het plangebied verder dan 200 meter van de spoorlijn ligt is er geen kwantitatieve risicoanalyse vereist en kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording van de groepsrisico.
De realisatie van het plan leidt niet tot een relevante toename van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Ter plaatse is er sprake van een invulling van een voormalig bedrijventerrein tussen bestaande woningen (woonwijk) in. Door deze invulling verdwijnt bedrijvigheid. Door de vervanging van bedrijven door woningen zijn er in de dagperiode niet meer mensen aanwezig, in de nachtperiode wel.
Omdat het plangebied zal worden bestemd voor woningen zonder zorgfunctie, mag worden verondersteld dat de zelfredzaamheid van aanwezige personen goed te noemen is. Door het toepassen van (bouwkundige) maatregelen kan de kans op slachtoffers verder worden gereduceerd. Het rest risico is acceptabel te noemen.
Brand
In geval van brand op het spoor moet escalatie zo effectief mogelijk worden voorkomen en bestreden. Hiervoor zijn voorzieningen buiten de inrichting van primair belang. Door langs het spoor hydranten aan te brengen en te zorgen voor voldoende opstelplaatsen en secundair bluswater kunnen branden beter worden bestreden. De verantwoordelijkheid voor deze voorzieningen ligt niet bij de initiatiefnemer.
Explosie
Het verkleinen van de kans op slachtoffers in geval van een explosie vraagt om bouwkundige oplossingen. Gevels aan de zijde van het spoor worden bij voorkeur versterkt uitgevoerd om de vrijkomende krachten te kunnen opvangen of afbuigen. Door toepassing van glas tot een minimum te beperken, wordt het risico op letsel verkleind.
Toxische calamiteiten
Omwonenden zullen via de regionale waarschuwingssystemen zoals NL-Alert worden gealarmeerd om ramen en deuren te sluiten. Bij het ontwerp van woningen met gebalanceerde ventilatiesystemen moet hier rekening mee gehouden worden.
Evacuatie
De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is goed. Via Heuvelstraat, Hellemanstraat en Stationsstraat kunnen aanwezigen snel en veilig het risicogebied verlaten. Bij deze evacuatie zal naar alle waarschijnlijkheid geen sprake zijn van belemmering van aanrijdende en aanwezige hulpdiensten.
Advies bevoegd gezag
De verantwoording van het groepsrisico moet ter toetsing worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost. Deze veiligheidsregio concludeert dat het standaardadvies van toepassing is voor deze ontwikkeling. Dit houdt in dat:
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone die van invloed is op het plangebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De gemeente Deurne heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij de ''Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015 (17 november 2015)'' vastgesteld op basis van de gebiedsvisie "Geurgebiedsvisie Deurne" van Arcadis van 9 april 2015. Uit deze gebiedsvisie is af te leiden dat er een goed woon en leefklimaat is in het centrum van Deurne.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De gezondheid van de mens krijgt een steeds belangrijkere positie binnen het beleid. Nieuwe plannen worden daarom getoetst aan het aspect gezondheid. Uit voorgaande paragrafen volgt dat het plan voldoet aan de milieuwetgeving. In deze wetgeving worden echter niet alle gezondheidsaspecten getoetst.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' is door de gemeente beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Hierbij is gebruik gemaakt van de concept achtergrondkaart endotoxine die is gemaakt aan de hand van de fijnstof emissie uit Web-BVB van pluimvee en varkensbedrijven.
Uit het VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenhouderijen een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Er liggen geen geitenhouderijen binnen een straal van 2 km rondom het plangebied. Het plangebied ligt daarmee buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving en blijft buiten de gecumuleerde adviesgrenswaarde van 30 ou/m³. Dat betekent dat er derhalve geen belemmering is. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het aspect gezondheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Het aspect volksgezondheid i.r.t. veehouderijen vormt geen planologische belemmering
voor het plan.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de 'Wet natuurbescherming' (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
De provinciale groenstructuur, bestaande uit het Brabants Natuurnetwerk (voormalige EHS) en Groenblauwe Mantel, is ruimtelijk vastgelegd in de hernieuwde Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Brabants Natuurnetwerk is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarische natuurbeheer behoren tot het Brabants Natuurnetwerk. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa aangewezen inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Op de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten ('categorie 1-4 soorten') zijn de nesten en de functionele leefomgeving jaarrond beschermend. Ten slotte is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen ('categorie 5-soorten'). Het is momenteel nog niet geheel duidelijk hoe de Wet natuurbescherming omgaat met deze indeling.
Vooralsnog moet ervan uitgegaan worden dat deze indeling gehandhaafd blijft. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust en verblijfplaats te garanderen.
Om de situatie rondom Flora en fauna inzichtelijk te maken heeft Faunaconsult een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd: rapport "Quickscan natuurwetgeving Heuvelstraat 3 in Deurne" (19 april 2018). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.
In dit onderzoek is nagegaan welke effecten de ingreep heeft op lokaal voorkomende beschermde flora en fauna. Daarnaast is nagegaan welke invloed de ingreep heeft op beschermde Natura 2000-gebieden en overige beschermde natuurgebieden.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen het Natura 2000 gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel'.
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd (rapport: Stikstofdepositieonderzoek Heuvelstraat te Deurne, 26 november 2019, 10317123). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Natuurnetwerk Brabant
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant. De sloop van de huidige bebouwing en de realisatie en ingebruikname van de nieuwbouw hebben waarschijnlijk geen noemenswaardig negatieve effecten op het NNB; er zijn daarom op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid.
Beschermde planten en dieren
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb): deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens het werk worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Vogels
Vernietiging en verstoring van vogelnesten is te vermijden, door de bouwwerkzaamheden buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren.
Het aspect Flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.
De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de wet zijn:
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de archeologische monumentenzorg dient de gemeente Deurne te beschikken over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.
De gemeente Deurne heeft een eigen archeologisch beleid, zoals omschreven in de “Nota archeologische monumentenzorg gemeente Deurne, 2008” en vervat in de beleidsstukken “archeologische beleidskaart Deurne” en de “Archeologieverordening Deurne”.
Om de situatie inzake archeologie inzichtelijk te maken heeft Antea Group Archeologie een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd: rapport "Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen Heuvelstraat te Deurne" (16 januari 2019). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.
Hierna zijn de conclusies beschreven.
Bureauonderzoek
Uit het archeologisch bureauonderzoek is gebleken dat er een middelhoge verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. Dit op basis van de ligging van het plangebied in een zone met enkeerdgronden. Zouden er immers daadwerkelijk archeologische vindplaatsen in de ondergrond aanwezig zijn dan zouden deze ten gevolge van het afdekkende dek een goede conservering moeten kennen.
De aanwezigheid van archeologische resten is vervolgens sterk afhankelijk van het feit of de bodemopbouw in het plangebied verstoord is geraakt of niet. Dit kan niet worden bepaald door een bureauonderzoek alleen. Er is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd om de mate van intactheid van de bodemopbouw te bepalen.
Booronderzoek
Vanwege de aangetroffen dikte van de A-horizont wordt de bodem geclassificeerd als enkeerdgrond. Boring 2 kent vervolgens een geroerde bodemopbouw wat ook bij boring 3 het geval is. Deze moest echter tijdens het veldwerk worden gestaakt. Bij boring 2 is de top van de C-horizont verstoord, er is sprake van een A/C horizont. Boring 4 kent binnen dit plangebied de meest intacte opbouw: een antropogeen dek (esdek) op het uitgangsmateriaal. Dit alles maakt dat er alleen bij boring 4 sprake is van een antropogeen dek op de C-horizont.
Advies
Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de archeologische verwachting, de voorgenomen ontwikkeling en de beleidsaanduiding van het plangebied in beeld gebracht. Vervolgens zijn deze getoetst middels een archeologisch booronderzoek conform BRL 4000 (KNA 4.1). Resultaat hiervan is dat voor een klein deel van het plangebied deze verwachting blijft gelden maar dat het binnen het plangebied om een dermate klein deel gaat dat een zinvol archeologisch onderzoek, mede gelet op de bekende verontreiniging, niet aan de orde is. Antea Group adviseert voorliggend plangebied dan ook vrij te geven voor wat betreft het onderdeel archeologie en geen vervolgonderzoek uit te voeren.
Bovenstaande is een (selectie)advies, het hierop nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan de bevoegde overheid, in deze de gemeente Deurne.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Selectiebesluit bevoegd gezag
Het advies van de bevoegde overheid is om in het plangebied wel een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek.
Cultuurhistorie
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht gemeenten om het aspect cultuurhistorie uitdrukkelijk mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Cultuurhistorische waarden worden vaak in één adem genoemd met archeologische waarden. Deze waarden verschillen echter van archeologische waarden. Cultuurhistorische waarden zijn waarden die zichtbaar zijn in het landschap en aanwezige (bebouwings-) structuur en 'iets vertellen' over het (cultuurhistorische) verleden van het gebied.
Het plangebied ligt net buiten de contour van de oude dorpskern van Deurne. Deze contour is gebaseerd op oude kaarten en geeft aan dat er binnen de contour mogelijk cultuurhistorische waarden zijn. Omdat het plangebied daar buiten valt en er reeds nieuwere bebouwing uit een recent verleden is gebouwd, zijn er geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan. In navolging van het selectiebesluit zal een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. Hiervoor dient eerst een Programma van Eisen opgesteld te worden.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren.
Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.
In de keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van de verharde oppervlakte of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist.
De gemeente Deurne conformeert zich ten aanzien van het omgaan met hemelwater aan het beleid van het waterschap Aa en Maas.
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Doordat de bodem gesaneerd wordt en er een leeflaag op komt is de waterdoorlatendheid van de bodem slecht.
Binnen de locatie is geen oppervlaktewater aanwezig. De meest dicht bijzijnde waterloop bevind zich op meer dan 800 meter afstand.
De gemeten hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied lag tijdens het bodemonderzoek op 150cm-mv.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen,
zoals waterkeringen, waterberging of waterwinning.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie. De toename van het verhard oppervlak staat in de vierde kolom in vierkante meters (m²).
Voor de verharding wordt er voor de percelen met de rijwoningen 50% van de woning extra gerekend voor de verharding op het perceel. Bij de percelen van de patiowoningen wordt het volledige perceel als verhard beschouwd.
omschrijving | bestaand | nieuw | afname m² |
verharding | 2.895 m² | 2.703 m² | 192 m² |
De totale afname van de verharding is ca. 192 m². De gemeente Deurne stelt echter de eis dat er met het nieuwe verhard oppervlak gerekend moet worden. Dit betekend dat het te bergen oppervlakte verharding 2.703 m² is.
Voor de berekening van de bergingscapaciteit wordt de rekenregel uit de Brabant Keur gehanteerd, voor het ontwerp betekent dat: toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m). In het plangebied geldt een gevoeligheidsfactor van 1,0. 2.703 m² x 1,0 x 0,06 m = 162 m³
De totale benodigde compensatie (in m³) bedraagt = 162 m³.
Door de leeflaag is de waterdoorlatendheid van de bodem slecht. Hierdoor kan het water niet zomaar weg door middel van infiltratie in de bodem. Daarom komen er kratten in de bodem die het water opvangen. Deze kratten worden onder de parkeerplaatsen geïnstalleerd.
Bij langdurige regen waarbij extreem veel regenwater valt moet overlast bij derden voorkomen worden. Verantwoord moet worden hoe een zogenaamde T=100+10% bui opgevangen wordt, een bui die eens in de 100 jaar voorkomt. De vuistregel bij een dergelijke regenbui is dat er 790 m³ waterberging nodig is per hectare verharding. Voor onderhavig plan betekent dat een watervolume van 2.703 m² x 0,079 m = 214 m³. Ook deze hoeveelheid water kan in de kratten geborgen worden.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering van de Heuvelstraat geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.
Het Waterschap concludeert dat er geen op-, en of aanmerkingen zijn i.r.t. het waterhuishoudkundige belang.
Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan. De uitwerking van de waterberging in kratten wordt nader uitgewerkt.
In paragraaf 2.2.2 Verkeer en parkeren is een beschrijving van de verkeersaspecten opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht.
Ontwikkeling van woningen
De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.er. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.” De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Wet natuurbescherming (passende beoordeling en plan-m.e.r.-plicht)
Naast het Besluit m.e.r. is de Wet natuurbescherming van belang om te bepalen of een plan-MER noodzakelijk is. In de Wet natuurbescherming is opgenomen dat wanneer significante effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten een plan-MER in procedure dient te worden gebracht. Wanneer aangetoond kan worden dat er geen significante effecten zijn te verwachten is een plan-MER niet noodzakelijk. Uit paragraaf 4.2 'Ecologie' blijkt dat van significante effecten die kunnen leiden tot een noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling of plan-m.e.r.-plicht geen sprake is.
Conclusie
De omvang van de ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in kolom 2, namelijk een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Het bestemmingplan heeft geen significante gevolgen op een Natura 2000-gebied. Er hoeft derhalve geen passende beoordeling te worden uitgevoerd en vanuit de Wet natuurbescherming geldt geen m.e.r.-plicht.
Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee te delen aan het bevoegd gezag. Inzake deze activiteit is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In deze paragraaf wordt getoetst of op basis van de criteria die genoemd zijn in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Het gaat hierbij om de volgende criteria (zie ook onderstaande tabel):
Kenmerken van het project |
- Omvang van het project |
- Cumulatie met andere projecten |
- Gebruik van natuurlijke grondstoffen |
- Productie van afvalstoffen |
- Verontreiniging en hinder |
- Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën |
Plaats van het project |
- Bestaand grondgebruik |
- Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied |
- Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijn-gebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang |
Kenmerken van het potentiële effect |
- Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) |
- Grensoverschrijdende karakter van het effect |
- Waarschijnlijkheid van het effect |
- Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect |
Criteria EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld op basis van de onderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan
Kenmerken van het project | |
Criteria | Toets |
Omvang van het project | Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.085 m². Het project richt zich op de realisatie van maximaal 15 woningen, bestaande uit 4 rijwoningen en 11 patiowoningen. |
Cumulatie met andere projecten | Nee |
Gebruik van natuurlijke grondstoffen | N.v.t. Bij de ontwikkeling wordt niet permanent gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. |
Productie van afvalstoffen | Naast het reguliere afval van de toekomstige bebouwing en functies zal geen sprake zijn van de productie van andere afvalstoffen. |
Verontreiniging en hinder | De ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied. Tijdens de aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouw-verkeer en bouwwerkzaamheden, maar dit betreft geen hinder groter dan bij reguliere bouwwerkzaamheden. Luchtkwaliteit (zie ook paragraaf 4.1.3): Met onderhavig plan wordt geen significante invloed op de luchtkwaliteit uitgeoefend. De ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Geluid wegverkeer (zie ook paragraaf 4.1.2): Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon-en leefklimaat ten gevolge van het wegverkeer. Verkeersaantrekkende werking (zie ook paragraaf 4.5): Er is sprake van een relatief beperkte verkeersaantrekkende werking, die naar verwachting zonder problemen op het bestaande wegennet kan worden verwerkt. Geur: Het betreft een stedelijke locatie, veehouderijen of andere geurhinder veroorzakende inrichtingen zijn in de directe omgeving niet aanwezig. |
Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën | Er is sprake van de ontwikkeling van woningen. Er is geen sprake van de realisatie van een nieuwe risicobron. |
Plaats van het project | |
Criteria | Toets |
Bestaand grondgebruik | In de huidige situatie zijn de gronden bestemd ten behoeve van bedrijfsdoeleinden. In het gehele plangebied worden de voormalige gebouwen reeds gesloopt en is sprake van braakliggend terrein. Het gehele plangebied krijgt middels dit bestemmingsplan een woonbestemming, waarin bebouwing en het gebruik ten behoeve van woondoeleinden wordt toegestaan en waarbinnen tevens parkeerplaatsen en bijbehorende voorzieningen als groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige worden toegestaan. |
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | N.v.t. |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor: - gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) - gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden - gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid - landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang |
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van door Wet natuurbescherming beschermde gebieden. Zie ook paragraaf 4.2 'Ecologie' Nee N.v.t. Cultuurhistorie (zie ook paragraaf 4.3): binnen het plangebied en de directe omgeving is geen sprake van landschappen van (cultuur)historisch belang. Archeologie (zie ook paragraaf 4.3): het archeologisch belang is door middel van een archeologisch onderzoek betrokken in het plan. Er wordt een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Op het plangebied is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie Gematigd' opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. |
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Gevoelig gebied (conform onderdeel A | van de bijlage bij het Besluit m.e.r.) |
Gevoelig gebied | Toets |
Beschermd natuurmonument | Nee. |
Habitat en vogelrichtlijngebieden | Nee, zie paragraaf 4.2 'Ecologie'. |
Watergebied van internationale betekenis | Nee. |
Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS) |
Het plangebied ligt niet binnen of in de nabijheid van het Natuur-netwerk Nederland (NNN). Zie paragraaf 4.2 'Ecologie'. |
Landschappelijk waardevol gebied | Het plangebied maakt geen onderdeel uit van landschappelijk waardevol gebied. |
Waterwinlocaties. waterwingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden | Nee, zie paragraaf 4.4 'Water'. |
Beschermd monument | Er zijn binnen het plangebied geen beschermde monumenten aanwezig. Ook zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen beschermde monumenten aanwezig waarop een negatieve invloed zou kunnen worden uitgeoefend. |
Belvedere-gebied | Nee. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Criteria | Toets |
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) | N.v.t. |
Grensoverschrijdende karakter van het effect | Nee. |
Waarschijnlijkheid van het effect | Van onevenredige effecten voor de omgeving is echter geen sprake. |
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect |
Er is sprake van (reeds uitgevoerde) sloop en sprake van nieuwbouw. De effecten zijn blijvend. Zoals echter al verwoord in het voorgaande, zijn deze effecten niet van dien aard dat sprake is van een onevenredige aantasting. |
Gezien het vorenstaande en indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met:
sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Bestemming Woongebied (artikel 3)
Binnen deze bestemming is wonen toegestaan in de aangeduide woningbouwtypen aaneengebouwd (rij) of patio. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook wegen, paden en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en verhardingen toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' dient een geluidsscherm te worden opgericht'.
Het hoofdgebouw van de woningen en bijgebouwen of de overkappingen moet binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij alleen bij de rijwoningen bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd. In de bouwregels is met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', het maximum aantal nieuwe woningen bepaald dat is toegestaan per bouwvlak.
Om de openheid in het hof te behouden zijn specifieke regels opgenomen voor de oprichting van erfafscheidingen. Bij de hoekwoning van de aaneengebouwde woningen aan het hof is pas vanaf de achtergevel een erfafscheiding van 2 meter hoogte of een bijgebouw toegestaan.
Rijwoningen
Voor de bouw van nieuwe woningen of de herbouw van bestaande woningen zijn regels opgenomen met betrekking tot de situering, diepte en hoogte van de woningen.
Voor de woningen geldt dat de dakhelling niet minder dan 25 en niet meer dan 60 graden mag bedragen. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van het zogenaamde envelop-principe. Dit houdt in dat binnen een bepaalde voorgeschreven dakhelling (in dit geval niet minder dan 25 en niet meer dan 60 graden) ook andere dakconstructies zijn toegelaten, mits de voorgestelde dakoplossing van het bouwplan blijft binnen de denkbeeldige lijnen van deze dakhelling. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50%, met uitzondering van percelen kleiner dan 250 m2, die voor 60% mogen worden bebouwd.
In de regels is een bijgebouwenregeling opgenomen. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel, waarbij altijd het maximum bebouwingspercentage van het totale perceel in acht moet worden genomen.
Patiowoningen
Voor de patiowoningen zijn afwijkende bouwregels opgenomen met betrekking tot de situering, diepte en hoogte en maximale oppervlakte van de woningen.
Gebruiksregels
In de gebruiksregels zijn regels opgenomen voor aan-huis-verbonden beroepen en is aangegeven onder welke voorwaarden het bevoegd gezag een aan-huis-verbonden bedrijf of een internetwinkel kan toestaan.
Waarde - Archeologie Gematigd (artikel 4)
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Gematigd' is opgenomen voor de gronden die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn aangeduid als 'gematigde archeologische verwachting'. De juridische regeling bevat de mogelijkheid om, op basis van een archeologisch onderzoek, voorwaarden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen te verbinden ter bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Werkzaamheden die minder diep zijn dan 50 centimeter onder maaiveld en/of kleiner dan 1.000 m2 zijn niet vergunningplichtig.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor de overschrijding van bouwgrenzen en besluit(sub)vlakgrenzen. Daarnaast is bepaald dat, als bestaande
egaal gerealiseerde) maten meer of minder bedragen dan in de gebiedsregels is aangegeven, deze maten als maximale of minimale maat mogen worden aangehouden.
Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt en zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, voor bed & breakfastvoorzieningen en voor kamerverhuur en logies. Daarnaast is een regeling opgenomen voor het parkeren.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In de algemene afwijkingsregels is aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken kan verlenen. Het betreft beperkte afwijkingen van de regels van de beheersverordening.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 9)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 10)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:
Het stedenbouwkundig plan is tijdens een inloop/informatieavond op 20 september 2018 aan de omgeving getoond. De belangstellenden hebben deze avond hun vragen kunnen stellen.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden worden aan de betrokken instanties. Het Waterschap concludeert dat er geen op-, en of aanmerkingen zijn i.r.t. het waterhuishoudkundige belang. De Provincie heeft geen aanleiding to het maken van opmerkingen. Hieruit wordt geconcludeerd dat zowel het Waterschap als Provincie akkoord zijn met het voorontwerpbestemmingsplan.
Met ingang van 10 mei 2019 heeft gedurende 6 weken het ontwerpbestemmingsplan 'Heuvelstraat ong., Deurne' met de daarbij behorende stukken ter inzage gelegen.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingekomen.
Wel zijn twee amendementen door de gemeenteraad vastgesteld. Eén met betrekking tot de regeling voor huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten, waarbij de regeling is aangepast aan het door de gemeenteraad in juli 2019 vastgestelde beleid en de bijbehorende begrippen zijn toegevoegd. En één met betrekking tot de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen' waarbij de beschrijving 'wegen, paden en parkeren' verplaatst is naar het onderdeel 'met de daarbij behorende:'.
Het bestemmingsplan is op 18 februari 2020 gewijzigd vastgesteld.