Plan: | Kom Liessel, 2e herziening |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP201201-D001 |
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer moet een toetsing plaatsvinden aan de relevante milieuaspecten. In deze paragraaf worden deze aspecten afzonderlijk beschreven. Naast bovengenoemde wetten gelden per aspect afzonderlijke wetten en/of besluiten.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet inzichtelijk worden gemaakt of de voorgenomen bestemmingswijziging door een eventuele bodemverontreiniging wordt belemmerd.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het gehele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
In het plangebied komen een aantal locaties voor waar op basis van het oorspronkelijke of huidige gebruik mogelijk sprake kan zijn van bodemverontreiniging. Van enkele locaties is vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van bodemverontreiniging. Deze locaties zijn bekend bij de gemeente. Zoals in de paragraaf 6.1.1.1 aangegeven, zal bij deze locaties nieuwe ontwikkelen pas gerealiseerd worden als sanering van deze verontreinigingen heeft plaatsgevonden.
Daarnaast bevinden zich in het plangebied nog enkele onbebouwde percelen. Alvorens met de bouw wordt aangevangen, dient er onderzoek naar verontreiniging van de bodem en het grondwater plaats te vinden. Dit geschiedt in het kader voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
De locaties met nieuwe ontwikkelingen, met name het deelproject 't Hofke A en de locatie Microhal liggen binnen het projectgebied van voor het grotere project Woonservicezone.
Voor de gehele Woonservicezone is een bodemonderzoek uitgevoerd. Rapport Inpijn-Blokpoel 2006. Dit rapport is als bijlage 3 bij dit plan opgenomen.
Conclusie
De conclusie van het onderzoek is dat de bodemsituatie geen belemmeringen vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe ontwikkelingslocaties.bouwplannen ter plaatse.
De bodemkundige situatie vormt geen planologische belemmering voor de mogelijke ontwikkelingen binnen het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen, die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit, om het leven zouden kunnen komen.
Het doel van het beleid op het gebied van externe veiligheid is een ruimtelijke scheiding aanhouden of creëren tussen (beperkt) kwetsbare objecten en de risicobronnen in de directe omgeving.
Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld verspreid gelegen woningen, kleine kantoren en kleine recreatieterreinen. Kwetsbare objecten zijn vooral concentraties van woningen, kantoren en ziekenhuizen.
Aan de risicobronnen wordt in de wetgeving een bepaald risico toegeschreven, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico - PR
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij/zij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportroute of buisleiding.
Groepsrisico - GR
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
In de wetgeving zijn onderscheiden:
N.B. Indien bij vaststelling van het plan het Btev nog niet in werking is getreden, dan geldt vooralsnog de "circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS)".
Voorliggend plan betreft dorpsgebied met kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, zoals omschreven in het Bevi.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen die mogelijk van invloed zijn op het plan. Afbeelding 6.1 geeft een uitsnede van de Risicokaart Nederland.
6.1 uitsnede Risicokaart Nederland
In de nabijheid van het plangebied is enkel het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Biezendreef van belang. In de omgeving liggen geen buisleidingen of risicovolle inrichtingen.
Transport gevaarlijke stoffen over weg
Ter hoogte van het plan vindt conform de rapportage “Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen” d.d. 6 juni 2008 enkel en alleen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats op de Biezendreef.
Aan de hand van vuistregels, ter toetsing van een mogelijke overschrijding van de risiconormen, vormt het plaatsgebonden risico in relatie tot het plan geen probleem. In deze situatie zijn de vervoersintensiteiten van gevaarlijke stoffen op de Biezendreef zo gering dat in deze situatie (een weg binnen de bebouwde kom (50 km/uur)) géén sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar.
Uit de toetsing van de vuistregels voor het groepsrisico blijkt dat het groepsrisico de oriënterende waarde niet overschrijdt.
Het plan is niet in strijd met het Bevi, het Btev en het Bevb. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake de geluidshinder.
Geluid speelt een rol bij:
Het ontwikkelen van nieuwe geluidgevoelige objecten
Als een plan voorziet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten, is het verplicht de in de omgeving aanwezige geluidsbronnen in kaart te brengen en de geluidbelasting te berekenen die deze bronnen veroorzaken op de nieuwe geluidgevoelige objecten.
Het ontwikkelen van nieuwe geluidsbronnen
Wanneer een plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe geluidsbron dient de geluidbelasting ervan te worden berekend op de in de nabijheid aanwezige geluidgevoelige objecten.
In de Wet worden als geluidsbronnen onderscheiden: industrieterreinen, wegen, spoorwegen en andere geluidsbronnen waaronder luchtvaart.
In artikel 1 van de Wet worden als geluidgevoelige objecten aangemerkt: woningen, inclusief woonwagenstandplaatsen; onderwijsgebouwen, zieken-en verpleeghuizen, terreinen behorende bij onderwijsgebouwen en terreinen horende bij zieken-en verpleeghuizen.
De normen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de (gevels van) geluidgevoelige objecten zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
Genoemde wetgeving schrijft aan wegen en spoorwegen onderzoekszones toe. Binnen deze zones dient de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten te worden berekend. Het bevoegd gezag bepaalt de grenswaarden voor de geluidsbelasting. De wetgever heeft bandbreedtes bepaald waarbinnen het bevoegd gezag deze grenswaarden kan vaststellen.
Naast bovengenoemd wettelijk kader ter voorkoming van geluidhinder moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij objecten die volgens de Wet geluidhinder weliswaar geen gevoelig object zijn, maar die toch gevoelig zijn voor geluidhinder.
In hoofdstuk VI “Zones langs wegen” van de Wet geluidhinder zijn voor nagenoeg alle wegen geluidszones gedefinieerd (artikel 74, lid 1 Wgh).
Er is géén sprake van een zone langs een weg indien:
De geluidszone is gelegen aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. Ook de ligging van de weg in dan wel buiten stedelijk gebied is bepalend voor de breedte van de geluidszone. In onderstaande tabel staat een overzicht van de geldende breedten van geluidzones per type weg.
In het kader van de Wet geluidhinder gelden voor de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen en bejaardenoorden en scholen) en geluidgevoelige terreinen binnen de geluidszone van de bestaande weg de volgende grenswaarden bij verkeerslawaai.
Ad nieuwe geluidgevoelige objecten
Voor dit plan zijn de volgende punten van belang:
Ad nieuwe geluidsbronnen
Het plan maakt geen nieuwe geluidsbronnen mogelijk.
Het verkeerslawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in dit plan.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of:
Rondom het plangebied liggen diverse veehouderijen. Als er sprake is van nieuwbouwplannen (planniveau) in de omgeving van een veehouderij moet onderzocht worden waar de nieuwbouw kan plaatsvinden zonder dat de rechten van de veehouders in de omgeving van het plangebied worden aangetast. Er moet worden berekend wat de invloedssfeer is van geur van veehouderijen op de te plannen woningen. Voor het beoordelen van de geurinvloed op woningen zijn vanaf 1 januari 2007 de Wet geurhinder en veehouderij (Staatsblad 2006, nr. 671) en de hieraan verbonden Regeling geurhinder en veehouderij (Staatscourant, 18 december 2006, nr. 246) van toepassing.
In artikel 3 staat genoemd dat een vergunning voor een veehouderij moet worden geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:
Het komplan Liessel is gelegen in het concentratiegebied oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet.
Door de concentratie van woningen is bij het grootste gedeelte van het komplan sprake van een bebouwde kom. Op grond van artikel 3, lid 1, sub. a van de Wet geurhinder en veehouderij mag de directe geurbelasting door individuele veehouderijen op de rand van het plangebied maximaal 3,0 odourunits per kubieke meter lucht bedragen, om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
In afwijking van bovenstaande norm van 3,0 odourunits per kubieke meter lucht is in de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2011 bepaald, dat voor geurgevoelige objecten in plangebieden voor woningbouw en industrieterrein en kernrandzone rondom de kern Liessel een norm van 6,0 odourunits per kubieke meter lucht van toepassing is, mits sprake wordt van bebouwde kom; zie het gearceerde gebied op afbeelding 6.2.
6.2 invloedsgebieden geurhinder en veehouderij
Daarnaast dient op grond van artikel 4, lid.1 van de Wet geurhinder en veehouderij rekening gehouden te worden gehouden met een minimaal aan te houden vaste afstand van 100 meter tussen een veehouderij en geurgevoelig object (indien een geurgevoelig object in de bebouwde kom is gelegen) of 50 meter (indien een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen).
Voor het bepalen van de locatie van emissiepunten van veehouderijen moet volgens ruimtelijke ordening uitgegaan worden van de grens van een bouwblok en niet van de bestaande emissiepunten(bronnen). Het staat de veehouder namelijk vrij om binnen zijn bouwblok het emissiepunt te verplaatsen naar iedere gewenste locatie. Hierbij moet de veehouder op zijn beurt ook rekening houden met de bestaande bebouwing. Het komt er dus op neer dat de geurbelasting door een individueel veehouderijbedrijf op de grens van de (toekomstige) woon- of industrielocaties in het komplan Liessel in de huidige situatie, afhankelijk van het gebied, niet hoger mag zijn dan 3,0 of 6,0 odourunits per kubieke meter lucht. Bij een hogere geurbelasting wordt de betreffende veehouderij in ontwikkeling beperkt.
Hierna volgt de beoordeling van de heersende geurbelasting (odourunits/kubieke meter lucht), veroorzaakt door individuele veehouderijen op de rand van het plangebied.
Veehouderijen met dieren waarvan de geurbelasting afhankelijk is van het aantal dieren met een bepaalde geurfactor
De in de omgeving van het bestemmingsplan Kom Liessel gelegen veehouderijen met dieren met een geurfactor zijn:
Conclusie
Bij de bovenstaande bedrijven, met uitzondering van de bedrijven Mgr. Berkvensstraat 57a, Eeuwselseweg 7 en Moorveld 21, liggen, gemeten vanaf de rand van de bouwblokken, de geurcontouren van 3,0 odourunits/kubieke meter lucht buiten de in het plangebied opgenomen geurgevoelige bestemmingen. Deze bedrijven vormen dus op basis van deze norm geen belemmering om de woningen of bedrijven te bestemmen.
Bij het bedrijf Mgr. Berkvensstraat 57a wordt, berekend op basis van de vergunde situatie, een gedeelte van de bestaande bebouwing aan dezelfde straat overbelast. Daarnaast ligt de 3,0 geurcontour over het gedeelte van het komplan gelegen in de hoek Mgr. Berkvensstraat en Molenweg. In dit gedeelte van het plan moeten sportvelden, een sporthal en faciliteiten ten behoeve van deze activiteiten worden bestemd. Dit gedeelte van het plangebied heeft echter in de genoemde Verordening een norm gekregen van 6,0 odourunits/kubieke meter lucht. Het is daardoor op basis van geur acceptabel om een geurgevoelig object zoals een sporthal binnen het voor sport te bestemmen gedeelte van het komplan te realiseren.
Voor de bedrijven Eeuwselseweg 7 en Moorveld 21 geldt dat, berekend op basis van de vergunde situaties, de 3,0 geurcontour over een gedeelte van het komplan is gelegen dat bestemd moet worden als bedrijventerrein. In dit gedeelte van het plan moeten bedrijfsactiviteiten worden bestemd. Het gedeelte van het plangebied dat gezien moet worden als een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein, heeft echter in de genoemde Verordening een norm gekregen van 6,0 odourunits/kubieke meter lucht. Het is daardoor op basis van geur acceptabel om een geurgevoelig objecten zoals bedrijven binnen het voor bedrijven te bestemmen gedeelte van het komplan te realiseren.
Veehouderijen met dieren met een vaste afstand
De in de omgeving van het bestemmingsplan Kom Liessel gelegen veehouderijen met dieren met vaste afstand zijn:
Conclusie
Geen van de veehouderijen heeft gemeten vanaf de rand van het bouwblok een geurcirkel over een te ontwikkelen gebied met geurgevoelige objecten liggen.
Achtergrondbelasting geur
Ten aanzien van de achtergrondbelasting het volgende:
In de gebiedsvisie die ten behoeve van de vaststelling van de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2011 is opgesteld, wordt voor het gedeelte van de kern Liessel dat als bebouwde kom moet worden beschouwd een achtergrondgeurbelasting van maximaal 10 odourunits/kubieke meter lucht als acceptabel beschouwd, zie afbeelding 6.3.
6.3 achtergrondbelasting geurhinder en veehouderij
Op basis van de huidige achtergrondgeurbelasting kan worden geconcludeerd dat deze binnen het komplan Liessel, met uitzondering van een klein gedeelte van het plan rondom de veehouderij Mgr. Berkvensstraat 57a, nergens hoger is dan 10 odourunits/kubieke meter lucht.
In het gedeelte van het plan waar de achtergrondgeurbelasting hoger is dan 10 odourunits/kubieke meter lucht kan het aantal geurgevoelige objecten niet toenemen. De te bestemmen sporthal ligt niet in dit gedeelte van het komplan.
De overbelasting leidt daardoor niet tot een nieuwe of andere overbelaste geursituatie.
Eindconclusie
In het komplan worden geen mogelijkheden geboden voor het ontwikkelen van nieuwe geurgevoelige objecten binnen een overbelaste geursituatie.
Het komplan Liessel voldoet daarmee aan de Wet geurhinder en veehouderij en de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2011.
In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden.
Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een (negatieve) bijdrage leveren aan de luchtkwaliteit en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtkwaliteit zijn onder meer wegen, industrie, veehouderijen, glastuinbouw en verkeersaantrekkende projecten zoals woningen, kantoren, winkelcentra en recreatieterreinen. Ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit zijn onderwijsinstellingen, kinderopvang en verzorgings- en verpleegtehuizen.
1. Toets plan aan hoofdstuk 5 Wet milieubeheer
Wanneer een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtkwaliteit voldoet het aan de Wet milieubeheer.
In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term “niet in betekenende mate”
De bijlage bij de regeling geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto (vervanging van bestaande woningen geldt als bijdrageneutraal). Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Voorliggend plan betreft overwegend een conserverend plan. Er zijn 108 nieuwe woningen voorzien.
Conclusie
Aangezien het plan de bouw van een beperkt aantal woningen mogelijk maakt, kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip “niet in betekenende mate” valt en hoeft de luchtkwaliteit niet verder onderzocht te worden in het kader van de Wet luchtkwaliteit.
2. Toets aan 'een goede ruimtelijke ordening'
Als onderdeel van het NSL-programma is een monitoringstool ontwikkeld die de huidige en (verwachte) luchtkwaliteit weergeeft. Deze tool is gebruikt om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het dichtstbijzijnde punt van het plangebied ligt op ca 630 m van de autosnelweg A67. Overigens zijn geen hoge concentraties luchtvervuiling aanwezig. Zie bron Grootschalige Concentratiekaart Nederland.
Conclusie
Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het plan is niet in strijd met de Wet luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De centrale norm voor de inhoud van een bestemmingsplan is een goede ruimtelijke ordening. Deze voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of:
Basis voor de bovengenoemde toetsing vormt de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Twee omgevingstypen
Omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
In voorliggend plan behoren de bestaande woonbuurten tot dit omgevingstype.
Omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
In voorliggend plan behoren de dorpslinten tot dit omgevingstype.
Op twee plaatsen binnen het plan is sprake van nieuwe onwikkelingslocaties voor wonen, met name 't Hofke en Hoogveld. Zie ook paragraaf 4.3.2.
adres | aantal woningen | opmerkingen | |||
7 | Microhal | max 16 | |||
8 | 't Hofke WSZ-project A | max 30 |
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de bedrijven in de directe omgeving van locaties waar nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. Hiervoor is per bedrijf de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot de ontwikkelingslocatie.
adres | bedrijf | SBI-code 2008 | categorie | richt- afstand |
werkelijke afstand tot dichtstbij gelegen gevoelig object | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Molenweg 40 |
tennisvereniging Liessel | 931-F | 3.1 | 50 m | 190 m tot locatie 't Hofke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oude Molen 2 | supermarkt Linders | 471 | 1 | 10 m | 45 m tot locatie 't Hofke |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstraat 84 | J. Bakker Bikes & Repair | 47-A, 952 | 1* | 0 m | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstraat 88 | cafetaria/bistro De Pepper | 563-1 | 1* | 0 m | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstraat 93/95 | transportbedrijf | 494-1 | 3.1* | 30 m | 80 m tot locatie 't Hofke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstraat 99 | eetcafé 't Gerucht | 563-1 | 1* | 0 m | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstraat 100 | schildersbedrijf Frans Verheijen | 41, 42, 43-3 | 2* | 10 m | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loon 3 | Manders Van Doorne bouw BV | 41, 42, 43-1 | 3.1* | 30 m | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loon 4 | Le Brocanteur meubelmakerij | 9524-2 | 1* | 0 m | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loon 6/6a | voormalige motorzaak | 2 | 10 m | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loon 13a | Bombeeck Europressing | 52102 | 2* | 10 m * | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loon 14 | bouwbedrijf Venner | 41, 42, 43-2 | 3.1* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vossenweg 15 | Aarts Elektro | 293 | 2 | 30 m |
* gecorrigeerd voor omgeving