Plan: | Kom Vlierden, 1e herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP201010-C001 |
In april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Flora- en faunawet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. Vastgelegd is welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Als de uitvoering van een ruimtelijk plan één of meer verboden handelingen met zich meebrengt, is een ontheffing nodig van de verbodsbepalingen. Of ontheffing verkregen kan worden, wordt bepaald aan de hand van een aantal criteria. Daarbij worden de beschermde soorten als volgt onderscheiden:
Het afwegingskader voor het verkrijgen van ontheffing gaat van zwaar naar licht. Concreet houdt dit in dat voor soorten uit de eerste categorie drie criteria gelden (alternatievenonderzoek, maatschappelijk belang aantonen, geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soort). Voor de tweede categorie wordt alleen naar het laatste criterium gekeken. Voor de laatste categorie geldt een algemene vrijstelling. Dit houdt in dat de verboden handelingen zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd. Wel blijft de algemene zorgplicht gelden die in de Flora- en faunawet centraal staat. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen.
Het is dus noodzakelijk om bij iedere ruimtelijke ingreep in beeld te brengen welke dier- en plantensoorten er beïnvloed worden. Als soorten uit de eerste categorie door het project schade zullen lijden, wordt het verkrijgen van ontheffing zeer moeilijk en is het de vraag of het project wel doorgang kan vinden. Mocht ontheffing verkregen kunnen worden dan zal een compensatieplan gemaakt moeten worden. Bij soorten uit de tweede categorie zal in ieder geval aangetoond moeten worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Pas dan zal ontheffing verkregen kunnen worden.
Onderzoeken ontwikkelingslocaties
In het plangebied zijn individuele bouwlocaties en ontwikkelingslocaties voor meerdere woningen opgenomen.
Ontwikkelingslocaties O1 en O2 (MFA en Huize De Vliert)
Voor de geplande bebouwing op deze locaties wordt, gelet op de al aanwezige bebouwing op en het gebruik van deze locaties, geen expliciet onderzoek in het kader van flora en fauna noodzakelijk geacht.
Ontwikkelingslocaties O3, O4 en O5 (JAV-gebouw, Keesom en Hoge Zijdeweg)
Voor de drie ontwikkelingslocaties is door Staro in juni 2010 onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden (bijlage 19).
Concluderend kan gesteld worden dat:
Uit het vleermuisonderzoek (bijlage 20) Kom Vlierden blijkt dat in de spouwmuren van de gymzaal aan de Keesomweg een kraamkolonie van ca. 25 stuks gewone dwergvleermuizen is gevestigd. Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat deze locatie niet als paarverblijf / winterverblijf wordt gebruikt. Naar aanleiding van het uitgevoerde vleermuizenonderzoek zal een derde onderzoeksronde worden uitgevoerd. Op basis hiervan zullen wij als gemeente, indien de sportzaal gesloopt gaat worden, de noodzakelijke maatregelen treffen.
Ontwikkelingslocatie O6 (Binnengebied Vlierdenseweg)
Voor deze ontwikkelingslocatie is door Staro in juni 2010 een quickscan uitgevoerd (bijlage 21). Onderstaand de conclusies:
In het onderzoeksgebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet.
Soorten van FFlijst 1
(Mogelijk) voorkomende grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën komen voor op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Soorten van FFlijst 2/3
Mogelijk voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien de werkzaamheden echter worden uitgevoerd op de wijze zoals is beschreven in paragraaf 3.5, zullen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voorkomende steenuilen, kerkuilen en bosuilen ondervinden geen nadelige gevolgen van de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het aangepaste “huidige” plangebied.
In het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Er treden geen effecten op ten aanzien van de groep vleermuizen, het aanvragen van een ontheffing is niet aan de orde.
Concluderend kan gesteld worden dat:
Individuele bouwlocaties
Gelet op ligging, aanwezige bebouwing en gebruik van deze locaties, wordt geen expliciet onderzoek in het kader van flora en fauna noodzakelijk geacht.