3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
-
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
-
b. per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal woningen is aangegeven, met dien verstande dat:
-
1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een tweede bedrijfswoning op afstand is toegestaan;
-
2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - twee bedrijfswoningen', 'specifieke vorm van wonen - drie bedrijfswoningen' of 'specifieke vorm van wonen - vier bedrijfswoningen' twee, drie respectievelijk vier bedrijfswoningen zijn toegestaan;
-
3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' en de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel in kringloopproducten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
-
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met inachtneming van het volgende:
-
d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd in het bouwvlak met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-afwijking vergroting agrarisch bouwvlak';
-
e. per bouwvlak is ten hoogste één agrarisch bedrijf toegestaan;
-
f. ter plaatse van de aanduiding 'zonder uitbreiding': geen uitbreiding van gebouwen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerking treding van dit plan, mag plaatsvinden.
3.2.2 Gebouwen
-
a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 8 meter respectievelijk 12 meter;
-
b. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, bedraagt ten hoogste 750 m³;
-
c. de bouwhoogte en gezamenlijke inhoud van mestverzamelsilo's mag niet meer bedragen dan respectievelijk 5 meter en 2.500 m3;
-
d. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen dan wel kassen ten behoeve van glastuinbouw en intensieve tuinbouw in gebouwen als neventak mag per bouwvlak niet meer bedragen dan voor:
-
1. glastuinbouw 2.000 m2;
-
2. intensieve tuinbouw in gebouwen 500 m2;
-
3. aquacultuur in gebouwen 2.000 m2;
met dien verstande dat glastuinbouw als neventak niet is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'besloten, nagenoeg onbebouwd gebied';
-
e. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' is een windturbine toegestaan met bijbehorende transformatoren tot een bouwhoogte van 45 meter;
-
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstallen' is een paardenstal binnen het bouwvlak toegestaan met een goothoogte van ten hoogste 3 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 7 meter;
-
g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mogen, voor zover niet aanwezig dan wel te realiseren binnen het bestaande bouwvolume, bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 60 m2 worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
1. de bebouwde oppervlakte van het bij de tweede bedrijfswoning op afstand behorende bouwperceel ten hoogste 40% mag bedragen;
-
2. bij uitbreiding van een bestaand bijgebouw de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan die van het bestaande bijgebouw;
-
3. in het geval dat een geheel nieuw bijgebouw wordt gebouwd de goot- en bouwhoogte ten hoogste 3 meter respectievelijk 7 meter mag bedragen;
-
h. de oppervlakte van nieuwbouw dat uitsluitend gebruikt kan worden ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 200 m²;
-
i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' mag de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen en de oppervlakte van een bedrijfsperceel niet meer bedragen dan zoals genoemd in Bijlage 3.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevellijn en de openbare weg bedraagt ten hoogste 1 meter;
-
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter;
-
c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 12 meter;
-
d. de bouwhoogte van antennes bedraagt ten hoogste 5 meter;
-
e. de bouwhoogte van een silo, met uitzondering van een (regionale) mestverzamelsilo, mag niet meer bedragen dan 10 meter;
-
f. de bouwhoogte van een stapmolen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
-
g. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter;
-
h. in afwijking van het bepaalde in 3.2.3 onder g zijn ter plaatse van kleinschalige kampeerterreinen en landschapscampings overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een hoogte van maximaal 3 meter.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen stellen omtrent de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van de grenzen van de bouwvlakken of perceelsgrenzen en ten opzichte van elkaar.
3.3.2 Voorwaarden
De nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen, dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden aangetast of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan, waaronder mede worden verstaan het behoud van de aanwezige waarden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
a. het bepaalde in 3.2.1 onder b voor de bouw van een tweede bedrijfswoning;
-
b. het bepaalde in 3.2.1 onder b voor de bouw van een bedrijfswoning ter plaatse van gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
-
c. het bepaalde in 3.2.3 tot een hoogte die:
-
1. maximaal gelijk is aan de in een bouwvlak toelaatbare bouwhoogte;
-
2. tot een maximum van 6 meter op gronden waar geen gebouwen zijn toegestaan;
-
3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 tot een maximum van 15 meter indien het bouwwerk, geen gebouw zijnde, een zend- of ontvangstmast is.
3.4.2 Gezamenlijke oppervlakte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van 3.2.2 onder i voor vergroting van de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen zoals genoemd in Bijlage 3 met maximaal 20%, met dien verstande dat:
-
a. door de vergroting geen extra lichthinder mag ontstaan;
-
b. de vergroting gepaard dient te gaan met ruimtelijke kwaliteitswinst, bestaande uit een goede landschappelijke inpassing van en/of landschapsontwikkeling in de nabijheid van het bouwvlak, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12).
3.4.3 Paardenbak of stapmolen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder d voor de bouw van een paardenbak of een stapmolen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
a. afgeweken wordt voor de gronden aansluitend aan het bouwvlak;
-
b. een omgevingsvergunning niet verleend wordt binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
-
c. de bouwhoogte van een stapmolen niet meer dan 4 meter mag bedragen;
-
d. het oprichten van lichtmasten en/of geluidsinstallaties niet is toegestaan;
-
e. ontheffing niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
-
f. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend. Verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12.
3.4.4 Oprichten teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder d voor het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. de teeltondersteunde voorzieningen staan ten dienste van en zijn bedrijfseconomisch ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
-
b. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4 meter;
-
c. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in aansluiting op agrarische bouwvlakken;
-
d. de oppervlakte van teeltondersteunende voorzieningen bedraagt per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 hectare;
-
e. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt verleend indien:
-
1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
2. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12 met dien verstande dat:
- het bevoegd gezag bij toepassing van deze bevoegdheid verlangt dat een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente wordt afgesloten, waarin de realisering en het beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing worden vastgelegd;
- de landschappelijke inpassing dient te waarborgen dat de betreffende ontwikkelingen ook in de winterperiode grotendeels aan het zicht worden onttrokken.
3.4.5 Paardenstallen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en 3.2 voor de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstallen' voor de bouw van niet tot een agrarisch bedrijf behorende paardenstallen met dien verstande dat:
-
a. de oppervlakte van de daarbijbehorende gronden ten minste 2000 m2 bedraagt;
-
b. het bebouwd oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40 m²;
-
c. de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter respectievelijk 7 meter;
-
d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 meter bedraagt;
-
e. enkel voorzieningen ten behoeve van mestopslag van de ter plaatse te houden paarden en 2 wateropvangtonnen mogen worden geplaatst.
3.4.6 Kassen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, voor de bouw van kassen in aansluiting op een reeds bestaand kassenbestand dat op de kaart is voorzien van een bouwvlak met de aanduiding 'glastuinbouw', met dien verstande dat:
-
a. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van kassen per bedrijf niet meer dan 2 hectare mag bedragen;
-
b. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12);
3.4.7 Vergroting bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 sub d voor het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
a. uitbreiding van het bouwvlak uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - afwijking vergroting agrarisch bouwvlak';
-
b. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'besloten, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'kreekruggen, gebied met kenmerkend bebouwingspatroon' er sprake dient te zijn van een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12);
-
c. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'open, nagenoeg onbebouwd gebied' omtrent de ruimtelijke verschijningsvorm, situering en kwaliteitseisen van op te richten bouwwerken dient te worden voldaan aan het gestelde in de gemeentelijke welstandsnota;
-
d. uitbreiding niet leidt tot nadelige milieueffecten op de omgeving.
3.4.8 Afwijking NED
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het uitbreiden van bebouwing ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met dien verstande dat:
-
a. afwijking kan worden toegepast voor:
-
1. een NED die voorkomt in de lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in de positieve lijst NED's;
-
2. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals vermeld in de lijst NED's.
-
b. een NED gevestigd dient te worden in de bestaande gebouwen in een bouwvlak;
-
c. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
-
1. de arbeidsbehoefte;
-
2. de ruimtelijke uitstraling;
-
3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
-
4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
-
d. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid niet negatief worden beïnvloed, alvorens wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de wegbeheerder;
-
e. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen niet is toegestaan;
-
f. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
-
g. ingeval van nieuwbouw afwijking wordt verleend tot een maximum oppervlakte van tot 200m²;
-
h. afwijking slechts wordt verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.
3.4.9 Voorwaarden
Afwijkingen zoals omschreven in artikel 3.4 worden slechts verleend onder de volgende voorwaarden:
-
a. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden en het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
b. het verlenen van de omgevingsvergunning niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
c. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige omtrent:
-
1. de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.4.9 onder b, met dien verstande dat advies slechts behoeft te worden ingewonnen indien het bouwplan betrekking heeft op een afwijking als bedoeld in artikel 3.4.4 of 3.4.6;
-
2. de vraag of wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing, met dien verstande dat advies slechts hoeft te worden ingewonnen indien het bouwplan betrekking heeft op een afwijking als bedoeld in artikel 3.4.6;
-
d. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de milieudeskundige omtrent de vraag of het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies, met dien verstande dat advies slechts behoeft te worden ingewonnen indien het bouwplan betrekking heeft op een afwijking als bedoeld in 3.4.6;
-
e. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, zoals bedoeld in 3.4.1 en 3.4.5 wint het bevoegd gezag omtrnet de vraag schriftelijk advies in bij de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ) omtrent de vraag of het verlenen van een omgevingsvergunning noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of de continuïteit van het bedrijf;
-
f. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, zoals bedoeld in 3.4.6 wint het bevoegd gezag omtrnet de vraag schriftelijk advies in bij het waterschap omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning de waterhuishoudkundige belangen niet onevenredig worden geschaad.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. het is verboden in boog- en gaaskassen of in rolkassen groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, te gebruiken;
-
b. het is verboden in kassen groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, te gebruiken, tenzij kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling;
-
c. het is verboden buiten de bouwvlakken mestbassins, anders dan tijdelijke mestopslag, of waterbassins te realiseren en te gebruiken;
-
d. het is verboden buiten de bouwvlakken voorzieningen ten behoeve van aquacultuur of de teelt van slakken en/of wormen te realiseren en te gebruiken;
-
e. het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstallen' opslag aanwezig te hebben anders dan mestopslag ten dienste van de ter plaatse te houden paarden alsmede wateropvangtonnen.
3.5.2 Niet strijdig gebruik
Niet strijdig gebruik is het ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden -
Landschaps- en natuurwaarden' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - fruitboomteeltbedrijf' geplaatst hebben van kampeermiddelen met bijbehorende sanitaire voorzieningen, met dien verstande dat:
-
1. op het terrein aan de Randduinweg een maximum van 23 toeristische kampeermiddelen is toegestaan;
-
2. op het terrein aan de Groeneweg een maximum van 17 toeristische kampeermiddelen is toegestaan;
-
3. de gronden worden gebruikt ten behoeve van hoogstamboomfruitteelt.
3.5.3 Met betrekking tot kleinschalig kamperen
Kleinschalig kamperen is toegestaan op gronden aansluitend aan het agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:
-
a. de aan het bouwvlak aansluitende gronden, welke deel uit maken van het agrarisch bedrijf, een oppervlakte hebben van minimaal 4 hectare;
-
b. het aantal standplaatsen op het kleinschalig kampeerterrein niet meer bedraagt dan aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan waarbij het maximaal aantal standplaatsen 25 bedraagt;;
-
c. op een kleinschalig kampeerterrein gedurende het kampeerseizoen kampeermiddelen zijn toegestaan, niet zijnde vaste kampeermiddelen;
-
d. de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot gronden met de bestemming "Wonen" minimaal 50 meter bedraagt;
-
e. kleinschalige kampeerterreinen niet op elkaar mogen worden aangesloten waardoor grotere (kampeer)complexen ontstaan.
3.5.4 Het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf
Het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf is toegestaan bij een bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. de oppervlakte van de aan- of uitbouw of het bijgebouw bedraagt ten minste 22 m² en ten hoogste 60 m²;
-
b. op het bouwperceel dient een woning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
-
c. per bouwperceel is ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor recreatief nachtverblijf toegestaan;
-
d. de oppervlakte- en hoogtematen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen ten hoogste de maten zoals in 3.2.2 is bepaald;
-
e. op eigen terrein dient te worden voorzien in parkeerruimte voor minimaal één auto;
-
f. verblijfsrecreatie wordt slechts toegestaan bij woningen die permanent worden bewoond;
-
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
3.5.5 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan in een bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. ten hoogste 60 m² mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
-
b. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
-
c. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
-
d. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
-
e. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
-
f. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
-
g. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
-
h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Nieuwvestiging kleinschalig kamperen en vergroten aantal standplaatsen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.3 voor nieuwvestiging van een kleinschalig kampeetterrein dan wel het vergroten van het aantal standplaatsen, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. het aantal standplaatsen niet meer mag bedragen dan 25 per kleinschalig kampeerterrein waarbij het totale aantal standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen in het gehele plangebied niet meer zal bedragen dan 3015;
-
b. het bepaalde in 3.5.3 onder d en e in acht wordt genomen;
-
c. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing waarmee het gehele kampeerterrein gedurende het gehele jaar aan het zicht vanuit de omgeving wordt onttrokken, bestaande uit een beplantingsstrook van minimaal 5 meter. Hiertoe wordt een beplantingsplan door de initiatiefnemer ingediend dat wordt beoordeeld door een landschapsdeskundige;
-
d. voorzien wordt in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
-
e. een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente is afgesloten, waarin is bepaald dat per extra standplaats vanaf 16 eenheden een vereveningsbijdrage is verschuldigd van € 800,-- per eenheid bij individuele verevening of € 500,-- per eenheid bij collectieve verevening.
3.6.2 Vaste kampeermiddelen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.3 onder c voor het plaatsen van vaste kampeermiddelen, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. het aantal standplaatsen voor het plaatsen van vaste kampeermiddelen mag maximaal 20% van het aantal vergunde standplaatsen bedragen, waarbij na toepassing van het percentage er in absolute aantallen afronding naar beneden plaatsvindt;
-
b. de oppervlakte van een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 55m²;
-
c. de (bouw) hoogte van een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 5 meter;
-
d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing waarmee het gehele kampeerterrein gedurende het gehele jaar aan het zicht vanuit de omgeving worden onttrokken, bestaande uit een beplantingsstrook van minimaal 7 meter. Hiertoe wordt een beplantingsplan door de initiatiefnemer ingediend dat wordt beoordeeld door een landschapsdeskundige.
3.6.3 Aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en medewerking verlenen voor het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. de oppervlakte van de aan- of uitbouw of het bijgebouw bedraagt ten hoogste 60 m²;
-
b. op het bouwperceel dient een woning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
-
c. per bouwperceel is ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor mantelzorg toegestaan;
-
d. de oppervlakte- en hoogtematen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen ten hoogste de maten zoals in artikel 3.2.2 is bepaald;
-
e. mantelzorg wordt slechts toegestaan bij woningen die permanent worden bewoond;
-
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
-
g. afwijken is alleen toegestaan wanneer een doktersverklaring (CIZ-verklaring) is afgegeven;
-
h. er wordt een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente afgesloten waarin is vastgelegd dat na afloop van de zorgperiode de mantelzorg wordt beëindigd.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid nieuwvestiging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan te wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bouwvlak, met in achtneming van het volgende:
-
a. het wijzigingsplan dient betrekking te hebben op een volgens de bestemming 'Agrarisch
met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' toelaatbaar bedrijf;
-
b. bij splitsing van een agrarisch bedrijf dient zowel het bestaande bedrijf als het nieuw te vestigen bedrijf een volwaardig agrarisch bedrijf te zijn;
-
c. het projecteren van een bouwvlak dient noodzakelijk te zijn in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en aangetoond dient te zijn dat na planwijziging sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, waarbij glastuinbouw bij wijze van neventak en teeltondersteunende voorzieningen niet worden meegerekend;
-
d. aangetoond dient te zijn dat geen of niet tijdig vrijkomende en geschikte agrarische bedrijven of voormalige agrarische bedrijven beschikbaar zijn;
-
e. nieuwvestiging dient gepaard te gaan met de sanering van (voormalige) agrarische opstallen elders in de provincie Zeeland en aangetoond te worden met een saneringsplan;
-
f. de wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast ter plaatse van gronden:
-
1. met de gebiedsaanduiding 'open, nagenoeg onbebouwd gebied', 'besloten, nagenoeg onbebouwd gebied' en/of 'geledingszone';
-
2. met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' en de gebiedsaanduiding 'open, nagenoeg onbebouwd gebied', 'besloten, nagenoeg onbebouwd gebied', 'broedgebied weidevogels', 'grasland met bijzondere vegetatie' en/of 'geledingszone', tenzij het een melkveehouderijbedrijf, direct of nagenoeg direct grenzend aan de rand van het aangeduide gebied betreft;
-
3. met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone';
-
g. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot:
-
1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en overige functies;
-
2. onevenredige verstening, verglazing en versnippering van de agrarische gronden;
-
3. onevenredige aantasting van landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden;
-
4. onevenredige schade aan infrastructuur, met name gelet op de capaciteit van de ontsluitingsweg, wat betreft de breedte en draagkracht hiervan en onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
-
5. onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van het Landfront Vlissingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
-
h. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 hectare;
-
i. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12).
3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vergroten bouwvlak tot 2 hectare
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak, met in achtneming van het volgende:
-
a. het wijzigingsplan dient betrekking te hebben op een volgens de bestemming 'Agrarisch
met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' toelaatbaar bedrijf en in geval van vergroting op een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
b. wijziging en/of vergroting van het bouwvlak dient noodzakelijk te zijn in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
-
c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot:
-
1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en overige functies;
-
2. onevenredige verstening, verglazing en versnippering van de agrarische gronden;
-
3. ter plaatse van gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone': onevenredige aantasting van landschappelijke waarden;
-
4. onevenredige aantasting van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;
-
5. significant negatieve milieugevolgen op een nabij gelegen Natura-2000 gebied;
-
d. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 hectare indien het een grondgebonden bedrijf betreft;
-
e. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12).
3.7.3 Wijzigingsbevoegheid intensieve veehouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan ten behoeve van het vergroten van de bedrijfsvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij te wijzigen en in verband hiermee het vergroten van het bouwvlak, indien dit noodzakelijk is in verband met een aanscherping van de wettelijke eisen voor de huisvesting van vee vanuit een oogpunt van dierenwelzijn, met dien verstande dat het aantal dieren niet mag toenemen.
3.7.4 Wijzigingsbevoegdheid uitbreiding bouwvlak kassen 4 hectare
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, bouwvlakken met de aanduiding 'glastuinbouw' te vergroten, met dien verstande dat:
-
a. de gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlakte van kassen per bedrijf niet meer dan 4 hectare mag bedragen;
-
b. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet mag leiden tot:
-
1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en functies;
-
2. onevenredige verstening, verglazing en versnippering van de agrarische gronden;
-
3. onevenredige schade aan infrastructuur, met name gelet op de capaciteit van de ontsluitingsweg, wat betreft de breedte en draagkracht hiervan en onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
-
4. ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone': onevenredige aantasting van landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden;
-
c. dit gepaard gaat met de sanering van kassen elders in de provincie en dit aangetoond dient te worden met een saneringsplan;
-
d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12).
3.7.5 Wijzigingsbevoegdheid bedrijfsbeëindiging (Ruimte voor ruimte)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan te wijzigen ten behoeve het oprichten van woningen bij sloop van voormalige agrarische bebouwing in het kader van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, met in achtneming van het volgende:
-
a. de betreffende bebouwing, dan wel percelen, komen niet voor op Bijlage 7 van deze regels;
-
b. er dient sprake te zijn van beëindiging van bedrijfsactiviteiten, waarbij er tevens geen sprake is van nieuwvestiging van het betreffende agrarische bedrijf elders;
-
c. per 500 m² te slopen bedrijfsbebouwen of 0,5 hectare glasopstallen mag één woning worden gebouwd met een maximum van drie woningen;
-
d. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de in de nabijheid gelegen (agrarische) bedrijven;
-
e. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750m3;
-
f. de goot- en bouwhoogte mag niet niet meer bedragen dan 6 meter respectievelijk 10 meter;
-
g. de te bouwen woningen dienen op minimaal 50 meter afstand te worden gebouwd vanaf gesitueerde kassen en, primair, en de daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf gronden waarop ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan fruitteelt is gesitueerd;
-
h. na planwijziging is de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing.
3.7.6 Wijzigingsbevoegdheid gebruiksgerichte paardenhouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na bedrijfsbeëindiging aan de bestemming van een bouwvlak de aanduiding 'paardenhouderij' toe te voegen, met inachtneming van het volgende:
-
a. het aantal woningen binnen het bouwvlak en het bouwvolume van de gebouwen mogen niet worden vergroot;
-
b. de aanwezige goothoogte van de gebouwen mag niet worden gewijzigd;
-
c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.
3.7.7 Wijzigingsbevoegdheid natuur, bos en landschapsontwikkeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming 'Natuur', al dan niet voorzien van de aanduiding 'bos', dan wel aan de gronden de aanduiding 'specifieke vorm van agrarsch - randzone' toen te kennen, met inachtneming van het volgende:
-
a. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan indien het beheer van de gronden in overwegende mate wordt gericht op de aanwezige en potentiële natuurwaarden dan wel op bos-, natuur- en landschapsontwikkeling en:
-
1. de gronden hiervoor gebruiksvrij zijn verworven ter uitvoering van (sectorale) beleidsdocumenten of;
-
2. de gronden grenzen aan gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Natuur -
Buitenplaats';
-
b. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.
3.7.8 Wijzigingsbevoegdheid recreatie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemming van een terrein te wijzigingen in de bestemming 'Recreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' en de bestemming 'Natuur' voor de realisering van een landschapscamping, met inachtneming van het volgende:
-
a. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan in aansluiting op een bestaand agrarische bouwvlak van een agrarisch bedrijf;
-
b. de oppervlakte structureel en langdurig in gebruik zijnde cultuurgrond van het bedrijf exclusief de landschapscamping mag niet kleiner zijn dan twee maal de oppervlakte van de landschapscamping;
-
c. de omvang van de landschapscamping mag niet minder dan 10 en niet meer dan 60 standplaatsen bedragen waarop uitsluitend toeristische kampeermiddelen zijn toestaan, met dien verstande dat extra standplaatsen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein niet zijn toegestaan;
-
d. er mogen niet meer dan 30 standplaatsen per hectare worden gerealiseerd;
-
e. sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten tot een maximale oppervlakte van 300 m2 mogen worden ondergebracht in bestaande gebouwen op het bijbehorende agrarisch bouwvlak;
-
f. indien bestaande gebouwen niet geschikt zijn voor gebruik als sanitaire voorziening of recreatieruimte of nodig zijn voor de agrarische bedrijfsvoering mag – in afwijking van het bepaalde onder e – binnen het bouwvlak één nieuw gebouw worden opgericht met een maximale oppervlakte van 300 m2;
-
g. toepassing van de wijzingsbevoegdheid mag niet leiden tot een overschrijding van het maximaal aantal toegestane lanschapscampings binnen het plangebied van vijf;
-
h. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan op gronden die zijn aangeduid als zone nieuwe landgoederen - landschapscamping;
-
i. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient gepaard te gaan met een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst;
-
j. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient gepaard te gaan me t een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12);
-
k. de standplaatsen en overige voorzieningen ten behoeve van de landschapscamping, gebouwen en groenvoorzieningen uitgezonderd, mogen niet worden aangelegd of opgericht binnen een afstand van 50 meter, vanaf de dichtstbijzijnde gevel, van een naburige woning;
-
l. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige schade aan infrastructuur, met name gelet op de capaciteit van de ontsluitingsweg, wat betreft de breedte en draagkracht hiervan en onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
-
m. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is alleen toegestaan indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
-
n. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot:
-
1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstening en versnippering van de agrarische gronden;
-
o. de wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast als naar verwachting geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet, dan wel de Natuurbeschermingswet 1998, kan worden verleend;
-
p. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is alleen toegestaan indien door middel van een watertoets is aangetoond dat de aanleg van de landschapscamping geen nadelige invloed heeft op de waterhuishouding in het gebied.
3.7.9 Wijzigingsbevoegdheid naar wonen na bedrijfsbeïndiging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na bedrijfsbeëindiging de bestemming van een bebouwingsvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf', met inachtneming van het volgende:
-
a. het aantal woningen binnen het bebouwingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen mag niet worden vergroot;
-
b. de aanwezige goot- en bouwhoogte van de gebouwen mag niet worden gewijzigd;
-
c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.
3.7.10 Wijzigingsbevoegdheid voormalige agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'bedrijfswoning', te wijzigen in een 'plattelandswoning' met dien verstande dat na planwijziging de regels onder artikel 3.2.2 onder a, b, en g onverminderd van toepassing blijven;
3.7.11 Toetsing
Alvorens te beslissen omtrent vaststelling van een wijziging winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van:
-
a. de agrarisch deskundige:
-
1. indien het een wijziging betreft zoals bedoeld in artikel 3.7.1, 3.7.2 en 3.7.4 omtrent de vraag, of de wijziging noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en of sprake is van een volwaardig bedrijf;
-
2. indien het een wijziging betreft zoals bedoeld in artikel 3.7.3 omtrent de vraag of de wijziging noodzakelijk is in verband met een aanscherping van de wettelijke huisvestigingseisen voor vee vanuit een oogpunt van dierenwelzijn;
-
3. indien het een wijziging betreft zoals bedoeld in artikel 3.7.2 omtrent de vraag of de wijziging betrekking heeft op een volgens de bestemming 'Agrarisch met waarden -
Landschaps- en natuurwaarden' toelaatbaar bedrijf en de wijziging noodzakelijk is in verband met een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige, indien een wijzigingsplan betrekking heeft op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', omtrent de vraag of de wijziging toelaatbaar is in verband met de landschappelijke en natuurwaarden van het gebied, dan wel voor zover het gronden betreft grenzend aan de bestemming 'Natuur', waarbij getoetst wordt of het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied, met dien verstande dat dit sublid niet van toepassing is op een wijziging als bedoeld in 3.7.7;
-
c. de milieudeskundige, indien een wijzigingsplan betrekking heeft op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', omtrent de vraag of de wijziging ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omringende bestemmingen, met dien verstande dat dit sublid niet van toepassing is op een wijziging als bedoeld in 3.7.7;
-
d. de wegbeheerder, indien het een wijziging betreft zoals bedoeld in 3.7.1, 3.7.4, 3.7.5, 3.7.8, omtrent de vraag of de wijziging toelaatbaar is in verband met de capaciteit van de ontsluitingsweg, wat betreft de breedte en draagkracht hiervan en in verband met de verkeersveiligheid.