direct naar inhoud van Artikel 11 Natuur
Plan: Buitengebied Veere
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0717.0016BPBgbAp-VG01

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, en tevens voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bos': bos;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - duingebied': duingebied;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'water': waternatuur alsmede waterbeheersing;

alsmede voor:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - voormalige vuilstort': een voormalige vuilstort;
  • e. ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping': behoud en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in combinatie met een landschapscamping;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - consumptiekraam': een consumptiekraam;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': een ijsbaan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijktoren': een uitkijktoren;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - radartoren': een radartoren;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': een zend- en ontvangsinstallatie;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan': een golfbaan;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie': verblijfsrecreatie in een groepsaccommodatie;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kelder 1': een kelder bij een woning;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kelder 2': een kelder bij een woning;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie': aan de natuur ondergeschikt extensief dagrecreatief medegebruik.
11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

11.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kelder 1 en 2': een ondergronds bijgebouw bij een woning;
  • b. ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - consumptiekraam': niet voor bewoning bestemde gebouwen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijktoren': een uitkijktoren;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2.2 Gebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - kelder -1' mag de oppervlakte van een ondergronds bijgebouw maximaal 672 m² bedragen en de bouwhoogte maximaal 4 m en 'ter plaatse van de specifieke vorm van natuur - kelder -2' mag de oppervlakte van een ondergronds bijgebouw maximaal 113 m² bedragen en de bouwhoogte maximaal 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte in afwijking van artikel 2 wordt gemeten tussen de gemiddelde hoogte van het maaiveld boven het gebouw en de bovenzijde van de vloer/bodem van het bijgebouw;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - consumptiekraam' is een gebouw toegestaan met een oppervlakte en goothoogte van ten hoogste 65 m2 respectievelijk 3 meter en een bouwhoogte van 7 meter;
  • c. ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijktoren' is een uitkijktoren toegestaan tot een bouwhoogte van 13 meter;
  • d. ter plaatse van gronden met de aanduiding 'golfbaan' is een gebouw toegestaan met een goot- en een bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter en mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan de oppervlakte genoemd in Bijlage 6;
  • e. ter plaatse van gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccomodatie' is een gebouw toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter en mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan de oppervlakte genoemd in Bijlage 6.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van antennes bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' zijn zend- en/of ontvangstmasten toegestaan met een maximale bouwhoogte van 15 meter.
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen stellen omtrent de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van de grenzen van de bouwvlakken of perceelsgrenzen en ten opzichte van elkaar.

11.3.2 Voorwaarden

De nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen, dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden aangetast of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan, waaronder mede worden verstaan het behoud van de aanwezige waarden.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.3:

  • a. tot een hoogte die maximaal gelijk is aan de in een bouwvlak toelaatbare bouwhoogte;
  • b. tot een hoogte van maximaal 6 meter op gronden waar geen gebouwen zijn toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b tot een hoogte van maximaal 15 meter, indien het bouwwerk, geen gebouw zijnde, een zend- of ontvangstmast is.
11.4.2 Gezamenlijke oppervlakte bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van 11.2.2 onder d voor vergroting van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen zoals genoemd in Bijlage 6 met maximaal 20%, met dien verstande dat:

  • a. door de vergroting geen extra lichthinder mag ontstaan;
  • b. de vergroting gepaard dient te gaan met ruimtelijke kwaliteitswinst, bestaande uit een goede landschappelijke inpassing van en/of landschapsontwikkeling in de nabijheid van het bouwvlak, waarbij een inrichtings- en beplantingsplan ter beoordeling aan een landschapsdeskundige wordt ingediend (verwezen wordt naar de toe te passen streekeigen beplanting, zoals opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 12).
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Verbod

Het is verboden op de tot 'Natuur' bestemde gronden, al dan niet met de aanduiding 'bos', 'specifieke vorm van natuur - duingebied' of 'water', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  Natuur (zonder aanduiding)   Bos   Duingebied   Water  
a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;   +   +   +   -  
b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur;   +   +   +   -  
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;   +   +   +   -  
d. het vellen of rooien van houtgewas;   +   +   +   -  
e. het bebossen of beplanten van gronden;   +   -   +   -  
f. het graven of afdammen van sloten of greppels met een bodemdiepte van meer dan 0,50 meter beneden het maaiveld, het aanbrengen van drainage dan wel het diepploegen;   +   -   +   -  
g. het blijvend omzetten van grasland in bouwland;   +   -   -   -  
h. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;   +   -   -   +  
i. het gebruik van bestrijdings- en/of bemestingsmiddelen;   +   +   -   -  
j. het storten en lozen van specie;   +   +   +   +  
k. het zuigen en baggeren van specie en schelpen;   -   -   -   +  
11.5.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien de waarden van de in artikel 11.1 omschreven gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een vergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de betreffende waarden van het gebied, met dien verstande dat het inwinnen van advies niet vereist is indien planvorming op basis van het Natuurbeheerplan Zeeland plaatsvindt.
11.5.3 Uitzondering op verbod

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet vereist voor werken welke:

  • a. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de (sub)bestemming betreft;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning is vereist;
  • d. ter plaatse van een bouwvlak waarvoor ingevolge de Wabo een omgevingsvergunning is vereist.
11.5.4 Tijdelijke afwijking

Op de in 11.1 bedoelde gronden mag geen toepassing worden gegeven aan artikel 2.12 lid 2 van de Wabo.