Plan: | Terneuzen, Othene Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.BPTNZOTH01-VG01 |
Voor het oostelijke deel van het ontwikkelingsgebied Othene Zuid gelden momenteel diverse planologische regimes. De ontwikkelingsmogelijkheden voor het gebied zijn al eerder planologisch mogelijk gemaakt maar de gemeente wenst nu te beschikken over een actueel en overzichtelijk bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan wordt meer specifiek het uitbreidingsplan voor het oostelijke deel van Othene Zuid opnieuw planologisch-juridisch geregeld. De stedenbouwkundige structuur zoals in 2005 is vastgesteld blijft hierbij leidend en gehandhaafd.
Het bestemmingsplan zal binnen de huidige standaarden en wet- en regelgeving zoveel mogelijk aansluiten op de regelingen in het geldende bestemmingsplan Othene Zuid uit 2005 en de beheersverordening Othene uit 2015.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan sluit nagenoeg aan op het plangebied van het bestemmingsplan Othene Zuid uit 2005. Het betreft echter de oostelijke helft van dat plangebied. Het plangebied betreft de laatste uitbreidingsfase op basis van de in 2005 vastgestelde stedelijke structuur. De grens van het bestemmingsplan is gelijk aan de grens van het exploitatiegebied.
Globaal wordt het plangebied begrensd door de Reuzenhoeksedijk in het noorden, de Drieweg ten oosten en door de Schepenlaan / Molenweg aan de zuidzijde. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de straten Kraanvogel, Wielewaal, Vuurvlinder en Rijnaakwerf.
Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als landbouwgrond. Aan de Reuzenhoeksedijk 5 nog een boerderij met bijbehorende opstallen gesitueerd.
Figuur 1.1. Boerderij Reuzenhoeksedijk 5 (foto: Quickscan beschermde natuurwaarden project Othene Oost, bijlage 5)
Binnen het plangebied zijn momenteel drie planologische regimes van kracht:
Op figuur 1.2 is weergegeven waar de beide plannen van toepassing zijn en de begrenzing van het plangebied Othene-Oost.
Figuur 1.2. Plangebied met geldende ruimtelijke plannen
In figuur 1.3 zijn de geldende plankaart van het bestemmingsplan en een fragment van de analoge verbeelding van de beheersverordening weergegeven. Uit zowel figuur 1.2. als figuur 1.3 blijkt dat sprake is van enige overlapping omdat het voor de ontwikkeling van de gronden beter is om te beschikken over een bestemmingsplan als toetsingskader dan een beheersverordening.
Figuur 1.3. Geldende beheersverordening (links) en bestemmingsplan Othene Zuid (rechts) met aanduiding plangebied Othene-Oost
Op basis van bestemmingsplan Othene Zuid zijn ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen van kracht:
Daarnaast zijn de volgende diverse specifieke aanduidingen opgenomen:
Op basis van de beheersverordening 'Othene' zijn de volgende bestemmingen van toepassing:
In dit bestemmingsplan worden de bepalingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan en de beheersverordening vertaald naar de huidige standaarden en wet- en regelgeving.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk2 een verduidelijking van de stedenbouwkundige structuur die aan dit bestemmingsplan ten grondslag ligt. Vervolgens volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van voor het plangebied relevant beleid. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de sectorale aspecten en in hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling zoals vertaald in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de laatste fase van de uitbreiding van Othene op basis van recente standaarden en wet- en regelgeving (nogmaals) planologisch-juridisch vastgelegd. De uitbreiding van Othene vindt plaats op basis van de in 2005 vastgestelde stedenbouwkundige structuur zoals afgebeeld op figuur 2.1 en het daarop gebaseerde bestemmingplan 'Othene Zuid'. In de toelichting van dat bestemmingsplan (hoofdstuk 3) is het stedenbouwkundige plan nader onderbouwd. In de paragrafen hierna is een samenvatting van het oorspronkelijke planbeschrijving opgenomen.
Figuur 2.1. Stedenbouwkundige structuur met plangebied (rood omrand gebied)
Met het stedenbouwkundige plan is enerzijds beoogd een kwalitatief en programmatisch toetsingskader te scheppen en wordt anderzijds inzicht gegeven in de mogelijke kwaliteit van de uitwerking in deelgebieden.
Met het stedenbouwkundig plan is beoogd flexibel in te kunnen spelen op veranderende marktsituaties en is daarom ook vooral ingezet op het realiseren van een sterke, samenhangende hoofdstructuur.
De hoofdstructuur is gebaseerd op de bestaande lange lijnen in het (bestaande) landschap ter plaatse. Deze hoofdstructuur vormt het kader voor de geleidelijke ontwikkeling van een grote diversiteit van woningen en inrichting van de directe woonomgeving. De structuur van het gebied is voorts opgebouwd uit een aantal karakteristiek verschillende onderdelen:
Wonen
Het totale aantal woningen dat in Othene Zuid is en wordt gerealiseerd, bedraagt maximaal 1450 woningen. Tot op heden zijn er 904 woningen aanwezig, namelijk 902 nieuwbouwwoningen en 2 bestaande woningen (boerderijen). Dat betekent dat het bestemmingsplan Othene-Oost maximaal (1.450 – 902 =) 548 woningen kunnen worden gebouwd.
Periodiek zal op basis van de markt en de behoefte het programma worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Voorzieningen
Op basis van de huidige inzichten dient vooralsnog uitgegaan te worden van een behoefte voor een 2e basisschool in Othene. Om dit binnen het plangebied planologisch mogelijk te maken, is in dit bestemmingsplan, te midden van de "Groene kamer", een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Door de hoofdstructuur wordt het plangebied van het stedenbouwkundige plan in vier herkenbare deelgebieden verdeeld. Drie van deze deelgebieden komen terug in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan, zoals ook aangeduid op figuur 2.2. Het gaat daarbij om de volgende deelgebieden:
Figuur 2.2. Drie deelgebieden binnen plangebied
De groenstructuur wordt binnen het plangebied gevormd door het bomenkader van de Reuzenhoeksedijk en het Boslandschap en tevens door het creëren van diversiteit in de groenstructuur.
Ook op een lager schaalniveau verzorgt het groen langs de straten en in de hofjes diversiteit en woonkwaliteit. De karakteristiek van de drie afzonderlijke deelgebieden in het plangebied wordt weerspiegeld in de soortkeuze.
Stilstaand water wordt in het gebied voorkomen door middel van de realisatie van een continu watersysteem (zie ook paragraaf 4.9 en bijlage 1). Dit systeem verzorgt enerzijds de noodzakelijke waterberging in het plangebied, maar biedt ook de gelegenheid om de gewenste diversiteit aan ruimtes en sferen te creëren. Verder is het water in het plan op verschillende manieren gebruikt om ruimtelijke relaties te leggen tussen de verschillende deelgebieden en met de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn de Zaamkreek, die vanuit het zuiden het plangebied doorslingert en de Singel en Groene Kamer, die vanaf de Drieweg lange zichtlijnen vormen.
Figuur 2.3. Verkeersstructuur uitbreidingsplan Othene met plangebied in blauw
Wegen- en ontsluitingsstructuur
Voor het gemotoriseerd verkeer geldt voor het gehele gebied de Laan van Othene als hoofdontsluiting. Deze takt aan op de Vrijheidslaan en de Churchilllaan en zo op de rest van Terneuzen.
Voor de ontsluiting binnen Othene Zuid is niet gekozen voor een lus, maar voor een systeem waarbij de zogenaamde Neven-as ‘gevoed’ wordt vanuit 6 oost-west verbindingen die zijn/worden aangesloten op de Laan van Othene. Daarmee wordt vooral beoogd de verkeersdruk te spreiden en te vermijden dat een beperkt aantal wegen een hoger dan noodzakelijke intensiteit krijgt. Dit ligt in één lijn met de gekozen oplossingen in de Nieuw Othene Polder. Op die manier ontstaat een helder, min of meer orthogonaal stelsel van ontsluitingswegen, waaraan de verschillende woonstraatjes en hofjes zijn opgehangen.
Overal in het gebied geldt het 30-km/uur regime, waarbij tevens geldt dat alle kruisingen gelijkwaardig zijn, men op de rijbaan fietst en er snelheidsremmende maatregelen worden getroffen.
Parkeren
In het bestemmingsplan Othene Zuid is uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan Othene-Zuid heeft de gemeenteraad de Parkeernota 2015-2020 vastgesteld. Daarin zijn nieuwe parkeerkencijfers opgenomen, gebaseerd op publicatie 182 van het kenniscentrum CROW. Voor de nog niet ontwikkelende plandelen en woningbouwlocaties dient in beginsel te worden uitgegaan van deze nieuwe parkeerkencijfers, die hoger liggen dan waar bij de vaststelling van het bestemmingsplan Othene-Zuid van uit is gegaan. Voor wonen zijn deze parkeerkencijfers als volgt:
Tabel 2.1. Parkeerkencijfers voor het wonen (bron: Parkeernota 2015-2020)
Functie | Parkeerkencijfers | Aandeel bezoekers |
Woningen duur | 2,1 pp per woning | 0,3 pp per woning |
Woningen midden | 1,85 pp per woning | 0,3 pp per woning |
Woningen goedkoop | 1,55 pp per woning | 0,3 pp per woning |
Dit is vastgelegd in de exploitatieovereenkomst met de gemeente.
Uitgangspunt is om parkeren op eigen terrein te realiseren. De geparkeerde auto zal daardoor in Othene-Oost (net overigens als in Othene- Zuid), mede als gevolg van de relatief ruime kavels, niet het openbaar beeld domineren; zeker bij vrijstaande woningen is op eigen erf namelijk minimaal plaats voor 1 auto; in het algemeen op de oprit voor de garage of achter de rooilijn.
Voor het langzaam verkeer geldt dat Othene Zuid één fijn vertakt systeem vormt, waarbij alle wegen in principe ook voor de fietser bestemd zijn. Verder zijn er drie recreatieve routes in het gebied gepland; langs de Otheense Kreek, de Singel en langs de Zaamkreek.
Belangrijke bestemmingen in het langzaam verkeersnetwerk binnen het gehele gebied zijn de school, de supermarkt en de aansluitingen met Terneuzen. Hun bereikbaarheid vanuit zowel Othene Zuid, als Nieuw Othene Polder dient optimaal te zijn en extra aandacht voor de vormgeving van de langzaamverkeersroutes rond deze punten is vereist.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is vooralsnog voorzien in 1 mogelijke extra schoollocatie voor de gehele woonwijk Othene. Het stedenbouwkundig plan voorziet in die mogelijkheid binnen de 'Groene kamer'. Om de school planologich mogelijk te maken is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Mocht blijken dat er geen behoefte is aan een 2e basisschool binnen Othene, zal deze locatie worden ingevuld met woningbouw. Als daar behoefte aan bestaat zijn ook andere locaties binnen het plangebied voor de gemeente bepreekbaar.
Verder zijn binnen het plangebied geen voorzieningen gepland.
Figuur 2.4. Architectuurgebieden binnen het plangebied (rode stippellijn)
Het is niet de bedoeling om de exacte vorm, kleur en materiaaltoepassing voor het gebied strikt vast te leggen. Vooral de hoofdlijnen zijn planologisch ook eerder al vastgelegd. Het gaat dan met name om:
Al in 2005 is gestart met de ontwikkeling van het woongebied Othene Zuid. Er is sinds die tijd gewerkt conform een vooraf afgesproken fasering. Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch/juridisch opnieuw mogelijk maken van de laatste 3 fasen; fasen 4, 5 en 6.
Figuur 2.5. Fasering ontwikkeling Othene Zuid
De betreffende fasen worden binnen afzienbare termijn gerealiseerd. Uitgegaan wordt van de volgende planning :
Sinds de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan is het rijks-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid en wetgeving ingrijpend gewijzigd en aangevuld. Een nagenoeg volledig overzicht van de beleidsplannen en regelgeving die voor het plangebied van toepassing zijn, is te vinden op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Belangrijk technisch verschil met het voorgaande bestemmingsplan is dat ruimtelijke plannen tegenwoordig digitaal uitwisselbaar moeten zijn en moeten voldoen aan de landelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden.
Dit bestemmingsplan voorziet op het continueren van een geldende juridisch-planologisch toetsingskader ten behoeve van de ontwikkeling van de laatste drie fasen van de uitbreiding Othene Zuid. Daarom is een uitgebreide toetsing niet noodzakelijk. Voor een belangrijk deel kan worden teruggegrepen op de toelichting van het geldende bestemmingsplan. In de volgende paragrafen wordt alleen ingegaan op het beleid dat relevant is voor het plangebied en dat na de vaststelling van het geldende bestemmingsplan van kracht is geworden.
Voor dit bestemmingsplan zijn op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) alsmede het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) relevant. In de volgende paragrafen wordt op deze beleidstukken nader ingegaan.
De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (hierna: SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.
Hoofddoelen van beleid voor de periode 2020/2028
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn:
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de gevolgen op de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed.
Toetsing
Noch voor het plangebied, noch voor het type ontwikkeling geeft het rijksbeleid specifieke regels. De ontwikkeling van Othene Zuid is in het bestemmingsplan Othene Zuid al verantwoord. Het continueren van de huidige planologische rechten (bestaande toegestane gebruik en de onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden) sluit goed aan op het hierboven derde vermelde hoofddoel. Voor de sectorale afwegingen waarvoor aandacht wordt gevraagd, wordt verwezen naar Hoofdstuk 4.
Conclusie
De SVIR staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen en beheersverordeningen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De ontwikkeling van een nieuwe woonwijk is een stedelijke ontwikkeling. Dat zou betekenen dat de zogenaamde 'duurzaamheidsladder' moet worden toegepast. In onderhavig bestemmingsplan is echter alleen sprake van een technische aanpassing van het bestemmingsplan. Uit jurisprudentie blijkt dat bestaande planologische (onbenutte) mogelijkheden overnemen niet behoeft te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Op provinciaal niveau zijn het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte Zeeland (2012) relevant. In het omgevingsplan geeft de provincie aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet.
De verordening is een van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen te realiseren.
Toetsingskader
In het omgevingsplan wordt een duidelijke scheiding van woonkernen (dorpen en steden) en landelijk gebied wordt nagestreefd. Hoofddoelstellingen van provinciaal beleid zijn: zorgvuldig ruimtegebruik, herstructurering van bebouwde terreinen / gebieden en bundeling van functies.
Figuur 3.1. Fragment omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen bestaand bebouwd gebied van Terneuzen, waarbinnen stedelijke ontwikkelingen worden toegestaan.
Toetsing
In dit bestemmingsplan wordt uitsluitend het bestaande gebruik en het planologisch toegestane gebruik opnieuw vastgelegd. Het bestemmingsplan voorziet dus niet in een nieuwe uitbreiding van de woonwijk.
Conclusie
Dit bestemmingsplan past binnen het provinciaal omgevingsbeleid.
Toetsing
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna PRV). Voor een belangrijk deel gaat het om regels die betrekking hebben op het buitengebied, zoals:
Verder zijn er algemene regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied, zoals:
Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies, namelijk:
De eerder vastgestelde algemene regels voor duurzame verstedelijking zijn in 2016 komen te vervallen omdat dit thans is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie hiervoor).
Van belang is dat sprake is van een actualisering. Er worden geen nieuwe functies gerealiseerd. Uitgangspunt van de Ruimtelijke Verordening Zeeland is dat bestaande juridisch-planologische rechten worden gerespecteerd. Met de voorliggend bestemmingsplan is daaraan invulling gegeven. De volgende artikelen zijn daarbij van belang:
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan wordt uitsluitend het bestaande gebruik en het planologische toegestane gebruik opnieuw vastgelegd. Het bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen uit de Verordening Ruimte Zeeland.
In de structuurvisie (vastgesteld 16 december 2010) wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025.
Voor het bestemmingsplangebied zijn de volgende beleidsuitspraken relevant.
In Terneuzen wordt het reeds bestemde deel van Othene afgebouwd. Een verdere uitbouw van de wijk Othene na het als zodanig in het bestemmingsplan “Othene Zuid”, bestemde deel ligt niet (meer) voor de hand. Voor het bestaande woongebied Othene Zuid geldt de strategie 'behouden'. Deze strategie is gekozen voor de delen van de gemeente waar binnen de looptijd van de structuurvisie geen of zeer beperkte veranderingen zijn te verwachten. Het huidige ruimtelijke beeld en het functioneren van deze gebieden is goed. Daarom is er voor de gemeente geen aanleiding om hier actief plannen of projecten te initiëren. Kleine invullingen binnen de bestaande structuur zijn mogelijk.
Wonen
De toekomstige woningbehoefte hangt samen met demografische ontwikkelingen. In kwantitatieve zin betekent dit dat de vraag naar woningen kan wijzigen ten aanzien opzichte van de huidige behoefte. Ook in kwalitatieve zin zal de behoefte kunnen wijzigen ten aanzien van de huidige woonwensen.
Regionale woonvisie 2014
In de regionale woonvisie wordt een visie, ambitie en missie gepresenteerd voor de woningbouw in de regio. Voor wat betreft de visie gaat het om een gezondere balans tussen de veranderende woningvraag en aanbod waarbij alle partijen vanuit hun kernopgave en rol denken en handelen.
De ambitie betreft onder andere:
Hiervoor zijn vijf kernthema's geformuleerd. Van deze kernthema's is het thema "kwaliteit staat voorop" van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.
Regionale woningmarktafspraken
In navolging op de in het verleden gehanteerde planningslijsten voor woningbouw, heeft de Provincie in 2014 het instrument woningmarktafspraken in het leven geroepen. Via een jaarlijkse herijking worden deze afspraken actueel gehouden. Binnen deze afspraken worden zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve aspecten van de woningmarkt, als uitwerking van de kernopgave uit de regionale woonvisie 2014, nader vastgelegd.
Toetsing
Het totaal aantal woningen dat in het bestemmingsplan Othene Zuid (2005) kan worden gerealiseerd, bedraagt 1.450 woningen. Deze woningen zijn opgenomen in de regionale woningmarktafspraken voor Zeeuws-Vlaanderen. Buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan 902 woningen gebouwd en 2 bestaande woningen (2 boerderijen die worden gehandhaafd) aanwezig. Dat betekent dat in dit bestemmingsplan nog (1.450 – 902 = ) 548 woningen kunnen worden gebouwd.
In het kader van dit bestemmingsplan is voor het plangebied een scan gemaakt van relevante omgevingsaspecten. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat door middel van het bestemmingsplan uitsluitend het bestaande gebruik en het planologische toegestane gebruik opnieuw wordt vastgelegd.
Het onderzoek richt zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving. Voor een belangrijk deel wordt teruggegrepen op het onderzoek naar de omgevingsaspecten dat ten behoeve van het (voorheen geldende) bestemmingsplan Othene Zuid is uitgevoerd. Na de vaststelling van het hiervoor genoemde bestemmingsplan is nieuw beleid van kracht geworden voor het aspect archeologie. In verband hiermee is een nieuwe toetsing opgesteld die in bijlage 2 is opgenomen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht dient te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden. Daarnaast onderscheidt het Besluit bodemkwaliteit de bodemkwaliteitsklasse ‘wonen’ en de bodemkwaliteitsklasse ‘industrie'. Voor toepassingen op de landbodem gelden daarom de volgende normen:
Omdat er in planologisch opzicht geen functiewijzigingen plaatsvinden is onderzoek op grond van de Wet bodembescherming niet verplicht. In het kader van het bestemmingsplan moet wel de uitvoerbaarheid worden aangetoond. Dit betekent onder andere dat er geen ernstige bodemverontreinigingen aanwezig mogen zijn. Het plangebied Othene -zuid is destijds zowel historisch als kwalitatief onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de bodem geschikt is voor het realiseren van een woonbuurt. Nadien hebben geen activiteiten plaatsgevonden die een verhoogde kans op bodemverontreinigingen geven.
Een groot gedeelte van het plangebied van Othene-oost is niet onderzocht. Hierin vallen een gedempte kreek en de locatie van de boerderij aan de Reuzenhoeksedijk 5. Beide locaties zijn verdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen.
Omdat het geldende bestemmingsplan dateert uit 2005 en nadien de bodemkwaliteitskaart Zeeuws-Vlaanderen (verder: BKK) tot stand is gekomen, is in het kader van de voorbereidingen voor dit bestemmingsplan (Othene-oost) een zogenoemde Quickscan naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. Deze Quickscan, die is opgenomen in bijlage 3, geeft globaal inzicht in de verwachte milieuhygiënische bodemkwaliteit. Daarin is ook te lezen dat de betreffende locatie op de BKK milieuhygiënisch in principe is ingedeeld voor de kwaliteit 'achtergrondwaarde'. Een aan de BKK gerelateerde inventarisatie (historische toets) naar potentiële verontreinigingsbronnen en/of bodembelastende gebeurtenissen is uitgevoerd. De volgende bodemonderzoeken zijn bekend:
De hiervoor genoemde bodemonderzoeken beslaan slechts een gedeelte van het plangebied.
Door het algemene en conserverende karakter (bestemming wonen blijft wonen) van het bestemmingsplan is het niet mogelijk om in het kader van de planologische procedure een bodemonderzoek te vragen voor het nog niet onderzochte gebied. Bij concrete bouwaanvragen wordt aan de hand van de geldende wet- en regelgeving getoetst of de bodemkwaliteit voldoet voor het beoogde bodemgebruik.
Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan aan de orde bij verdachte locaties (gedempte kreek en agrarische bedrijfslocatie). Bij aankoop van de gronden (waar geen onderzoek heeft plaatsgevonden in het verleden) is het raadzaam een bodemonderzoek uit te voeren.
In het kader van het bestemmingsplan Nieuw-Othene (26 juni 1997) is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai van wegen in en rond het plangebied die ingevolge de Wet geluidhinder zijn voorzien van een geluidzone. Op basis hiervan is voor een aantal geprojecteerde woningen (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) hogere grenswaarden verleend. Dit onderzoek is ten behoeve van het bestemmingsplan Othene Zuid geactualiseerd voor onder andere de Reuzenhoeksedijk aan de noordzijde van het plangebied. Uit het destijds uitgevoerde akoestische onderzoek (bijlage 4) is gebleken dat voor de geprojecteerde woningen langs de Reuzenhoeksedijk de geluidbelasting ruimschoots onder de destijds geldende voorkeursgrenswaarde van 50 dB (A) blijft.
In planologisch-juridisch opzicht worden binnen het bestemmingsplangebied geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. De woningen kunnen immers op grond van het geldende bestemmingsplan worden gebouwd. De woningen kunnen bovendien niet op kortere afstand tot de Reuzenhoeksedijk worden gebouwd. De verkeersintensiteiten op de wegen in en rond het plangebied zijn ook niet substantieel hoger geworden. Het is dan ook niet noodzakelijk om het akoestisch onderzoek (opnieuw) te actualiseren. In akoestisch opzicht is een goed woon- en verblijfsklimaat gewaarborgd.
Bij de berekening van de risico's van transporten van gevaarlijke stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen het individuele risico (plaatsgebonden risico, verder: PR) en het groepsrisico (verder: GR).
Net buiten het plangebied, op het perceel Schepenlaan 6, is een propaangastank aanwezig. De relevante PR-contour 10-6) ligt voor een deel over het plangebied. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten voorzien. Voor het overige zijn op korte afstand van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Op grotere afstand is de Katoennatie aanwezig en de transportroute over de Westerschelde van belang. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van de Katoennatie, er wordt daarom niet ingegaan op deze risicobron.
Ten noorden van het plangebied vindt over de Westerschelde transport van gevaarlijke stoffen plaats. De daarbij behorende relevante plaatsgebonden risicocontour (10-6) ligt buiten de oevers van de kern Terneuzen en is daarom niet van invloed op het plangebied van dit bestemmingsplan. In figuur 4.1 wordt het invloedsgebied weergegeven. Het invloedgebied kan worden waarbinnen gedefinieerd als het gebied waarbij dodelijke slachtoffers kunnen vallen door een ongeval met een gevaarlijke stof. Meer specifiek wordt het invloedsgebied afgebakend door de 1%-letaliteitsgrens. Ter hoogte van de gemeente Terneuzen is het groepsrisico relatief laag en bedraagt minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een deel van het plangebied ligt in het invloedsgebied van de vaarroute Westerschelde. Op grond van artikel 7 van het Bevt dient het groepsrisico te worden verantwoord. De verantwoording is hierna opgenomen.
Figuur 4.1. Invloedsgebied brandbare (blauwe lijn) en toxische stoffen (rood) voor het gebied van de Westerschelde
Figuur 4.2. Groepsrisico Terneuzen Vaarroute Westerschelde
Omdat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de vaarroute Westerschelde, is op grond van het Bevt artikel 7 een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruikt gemaakt van een stappenplan.
Stappenplan verantwoording
Stap 1: Ligt het plan binnen het invloedsgebied.
Uitkomst toets: Ja, dit is het geval.
Stap 2: Is het groepsrisico hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico:
Uitkomst toets: Het groepsrisico ter hoogte van Terneuzen bedraagt minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde.
Stap 3: Neemt het groepsrisico met meer dan 10% toe: ga na of ten gevolge van het ontwikkelingsplan, en eventuele andere ontwikkelingsplannen in het gebied, de bevolkingsdichtheid in het gebied met meer dan 10% toeneemt. Zo ja: een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is vereist.
Uitkomst toets: gezien de uitkomst van stap 2 is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
Stap 4 Ga na welke risicoreducerende maatregelen kunnen worden toegepast. Gebruik hiervoor de checklist uit het rapport Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van het toenmalige Ministerie van VROM (november 2007). In het rapport is een overzicht gegeven van mogelijke risicoreducerende maatregelen.
Stap 5 Is één van de volgende motieven voor een acceptatie van een hoger risico van toepassing:
Uitwerking van deze stap zal door de gemeente moeten worden gedaan.
Naast de hoogte van het groepsrisico maken ook de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. Op deze aspecten wordt hierna ingegaan.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijke van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit deze handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied wordt in verschillende windrichtingen ontsloten en is goed bereikbaar voor de hulpverlening. De mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten zijn echter beperkt bij een toxische wolk en zijn vooral gericht op detectie en alarmering van bewoners “ramen, deuren en ventilatie openingen sluiten”.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen zelfredzaam zal zijn. Verwacht wordt dat minder zelfredzame personen worden begeleid door ouders en/of verzorgers. Er worden geen specifieke functies mogelijk gemaakt voor minder zelfredzame personen.
Restrisico
De risicobron Westerschelde kan in voorziene situatie leiden tot incidenten met effecten of slachtoffers binnen het plangebied. De genoemde maatregelen kunnen de omvang van mogelijke incidenten reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht voor hulpverleningsdiensten. Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
Alleen aan de zuidoostzijde van het plangebied, ligt een heel klein deel binnen een relevante PR-contour 10-6 van een risicovolle functie. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten voorzien. Voor het overige zijn op korte afstand van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig waarvan de PR 10-6 contour loogt over (een deel van) het plangebied.
Het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde bedraagt ter hoogte van Terneuzen minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig. Bovendien worden in voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor het groepsrisico toeneemt. De vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan ook niet gehinderd door het aspect externe veiligheid.
Planologische relevantie
Voor hoogspanningsverbindingen en hoofdtransportleidingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt kabels en buisleidingen voor het transport van:
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Straalpaden worden niet als een te beschermen (nationaal) belang acht. Ook op grond van het provinciaal ruimtelijk beleid (Omgevingsplan Zeeland) is het niet noodzakelijk om straalpaden te beschermen in een bestemmingsplan. Een straalpad en het in standhouden van een goede (communicatie)netwerk door een particuliere operator (zoals KPN, Vodafone etc.) is een ruimtelijk relevant belang. Dit belang moet bij het nemen van een besluit in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden meegewogen.
Grondroeringsregeling
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. De hoofdaanvoerroutes voor kabels en leidingen zullen door de - buiten het plangebied gelegen - Laan van Othene gaan lopen.
Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor de woonstraten geldt een minimale beschikbare strook van 1,50 meter voor kabels en leidingen.
Diagonaal over het plangebied is conform het voorheen geldende bestemmingsplan 'Othene Zuid', het straalpad Hulst-Terneuzen gesitueerd. Straalpaden (straalverbindingspaden) zijn optisch vrije paden, met een breedte van 200 m ten behoeve van telecommunicatie. De bouwhoogte in de hier aanwezige strook mag op basis van dat bestemmingsplan niet meer dan 37 meter +NAP bedragen.
Omdat in het onderhavig bestemmingsplan geen bouwhoogte mogelijk worden gemaakt van 37 meter of hoger, is het straalpad niet (opnieuw) planologisch-juridisch geregeld.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: WN) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de WN zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De WN implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De WN kent diverse soorten natuurgebieden:
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de WN wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de WN.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de "overig" beschermde soorten. Het betreft de soorten aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
In het, ten behoeve van het voorheen geldende bestemmingsplan, uitgevoerde onderzoek is ten aanzien van de soortenbescherming geconcludeerd dat door de ontwikkeling van Othene-Zuid voor veel van de (ook in het verleden) aangetroffen soorten de leefgebieden en –omstandigheden zullen verbeteren. Voor de destijds aanwezige beschermde soorten is ontheffing aangevraagd en verkregen. In voorliggende bestemmingsplan zijn geen andere nieuwe ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. Overigens geldt voor alle eventueel voorkomende soorten een zorgplicht en wordt overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voorkomen door buiten het broedseizoen te werken of te zorgen dat vogels niet tot broeden komen. Dit kan bijvoorbeeld door het gebied veelvuldig te maaien, voor aanvang van het broedseizoen (maart) en het maaisel af te voeren. Een andere optie is het gebruik van vogelverschrikkers.
Het natuurwaardenonderzoek dat destijds voor Othene-Zuid is uitgevoerd, is gedateerd. Daarom zijn twee nieuw natuurwaardenonderzoeken uitgevoerd: een onderzoek van 3 februari 2017 en een van 25 februari 2018. Het onderzoek uit 2017 is vooral van belang voor de beoordeling van de effecten op beschermde natuurgebieden. In beide onderzoeken zijn mogelijke effecten onderzocht op beschermde dier- en plantensoorten. Beide onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 5. Daarin is het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
Beschermde natuurgebieden
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. De stikstoftoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling (minder dan 0,05 mol N /ha/jaar) op niet overbelaste habitattypen blijft onder de grenswaarde van 1 mol N/ha/jr. Omdat de bijdrage zo laag is, is geen melding in het kader van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) nodig bij Gedeputeerde Staten.
Soortenbescherming
De ontwikkeling kan leiden tot effecten op beschermde soorten. In opdracht van AM Wonnen zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld. Ook zal AM Wonen een ontheffing Wet Natuurbescherming (onderdeel soortenbescherming) bij de provincie Zeeland aanvragen voor de Rugstreeppad en de veldspitsmuis. Door uitvoering te geven aan de mitigerende maatregelen voor Othene-Zuid is de verwachting dat deze ontheffingen worden verleend.
Daarmee staat de WN de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het aspect luchtkwaliteit is bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Othene - Zuid niet onderzocht. Daarom wordt in deze toelichting getoetst aan dit aspect.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen zijn de Guido Gezellestraat, de Rooseveltlaan en de Hoofdweg. Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 ruimschoots wordt voldaan aan de voor die jaren geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3. Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | grenswaarde | maximale waarden in jaar 2020 | maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2)) | 40 µg/m³ | 20,1 | 15,8 |
fijn stof (PM10) | 40 µg/m³ | 21,6 | 20,4 |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 9,5 | 8,0 | |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m³ | 12,1 | 10,5 |
Figuur 4.3. Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool
Binnen het gehele bestemmingsplangebied wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
Toetsingskader
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven aanwezig en er worden in dit bestemmingsplan, ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voor dit aspect wordt verder verwezen naar de waterparagraaf die ten behoeve van het (voorheen geldende) bestemmingsplan Othene Zuid is uitgevoerd. Deze paragraaf is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. Na de vaststelling van het hiervoor genoemde bestemmingsplan hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden plaatsgevonden die noodzaken tot een aanpassing van de waterparagraaf. De uitgangspunten en conclusies van toen zijn dus nog steeds geldig.
Beleid en toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
De gemeente beschikt over een Cultuurhistorische Waardenkaart. In overleg met betrokken organisaties als Stichting Landschapsbeheer Zeeland is de kaart verder verfijnd. In deze kaart wordt een inventarisatie van alle aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen en objecten gecombineerd met de drie ontwikkelingsstrategieën uit de Structuurvisie 2025:
Per bestemmingsplan wordt vervolgens besloten welke cultuurhistorische elementen daadwerkelijk worden beschermd.
Toetsing / beoordeling
Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is de Reuzenhoeksedijk een cultuurhistorische waardevolle (binnen)dijk. In figuur 4.4 is deze dijk aangeduid.
Figuur 4.4. Waardevolle dijken (bron: provincie Zeeland)
De boerderij op het adres Reuzenhoeksedijk is volgens de kaart waarop de Cultuur Historische Structuur is aangeduid als object dat is opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project van de provincie. De bebouwing past in het bestemmingsplan, maar voor het behoud ervan is geen beschermde regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Voor het overige zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.
Conclusie
Binnen het plangebied behoeft de cultuurhistorisch waardevolle Reuzenhoeksedijk een planologische bescherming. Voor het overige speelt het aspect cultuurhistorie geen rol in het bestemmingsplan.
Voor een uitgebreide toelichting op dit aspect wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting. In het voorliggende bestemmingsplan is het aspect archeologie verwerkt in de juridische regeling. Nader archeologisch onderzoek is niet nodig. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kan dit wel nodig zijn.
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals WG voor Woongebied en V voor 'Verkeer'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Hiervoor is niet gekozen.
Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen. De Reuzenhoeksedijk heeft de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering, maar zou eigenlijk ook een bestemming Natuur en Waarde - cultuurhistorie moeten hebben. Voor de leesbaarheid is er echter voor gekozen om de deze waarden (natuur, landschap en cultuurhistorie) onder te brengen binnen de dubbelbestemming die de waterkering planologisch moet beschermen.
Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplan binnen de gemeente Terneuzen.
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Bestemmingsregels kunnen rechten worden ontleend. |
Groen (Artikel 3)
Binnen het stedenbouwkundige plan voor het plangebied is veel ruimte voor groenvoorzieningen. De gronden die voor deze groenvoorzieningen zijn beoogd, zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Woongebied. De bestemming Groen is alleen nog opgenomen voor de dijktaluds van de Reuzenhoeksedijk. Het is een bestemming waarbinnen andere (lees: ondergeschikte) functies zijn toegestaan, zoals voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Verkeer (Artikel 4)
Binnen de bestemming Woongebied zijn ontsluitingswegen en woonstraten mogelijk. .De bestemming Verkeer is alleen opgenomen voor de weg over de Reuzenhoeksedijk. In deze bestemming zijn uitsluitend openbare voorzieningen toegestaan.
Woongebied (Artikel 5)
Dit artikel is afgesplitst van het oude bestemmingsartikel Woongebied 1, Woongebied 2 (beide geregeld in artikel 6) van het bestemmingsplan Othene-Zuid en op onderdelen van een nieuwe redactie voorzien. Dit houdt verband met de landelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden en komt de raadpleegbaarheid en leesbaarheid ten goede.
De bestemming Woongebied is een globale bestemming voor zowel de uit te geven gronden als gronden van het publieke domein. Zowel wonen als openbare verkeers-, groen- en watervoorzieningen zijn daarin mogelijk.
In de toelichting op het bestemmingsplan Othene-zuid is over de bestemming Woongebied geschreven dat: ".. de bestemming dusdanig is ingericht, dat een zeker evenwicht ten aanzien van de zekerheid van de geplande structuur en flexibiliteit ten aanzien van een gedetailleerde invulling mogelijk is. Het plan zal gefaseerd over een langere periode ontwikkeld worden. Het is dan ook belangrijk flexibel in te kunnen spelen op eventueel veranderende omstandigheden, in bijvoorbeeld de marktsituatie." Dit is nog steeds actueel en een argument voor het hanteren van een globale bestemming.
Naast het gebruik voor wonen mogen de gronden worden gebruikt voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De regeling is afgestemd op andere bestemmingsplannen die recent in de gemeente zijn vastgesteld.
Binnen de bestemmingsvlakken zijn geen aanduidingen opgenomen waarmee de situering van de bebouwing is vastgelegd. Hiermee wordt aangesloten op de regeling in het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid.
Voor het overige zijn er geen inhoudelijke verschillen met de voorgaande regeling.
In het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid is een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning vastgelegd, waarvan bij vrijstaande woningen minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein. In bestemmingsplan Terneuzen, Othene Oost wordt een relatie gelegd met de parkeerkencijfers uit de Parkeernota 2015-2020 (zie paragraaf 2.6.1). De parkeerbepaling is er onder meer voor bedoeld om onterechte afwenteling van de parkeerbehoefte op de openbare ruimte door particulieren te voorkomen.
In paragraaf 2.3 is vermeld dat er binnen het plangebied mogelijk behoefte bestaat aan een basisschool. Dit is niet rechtstreeks geregeld maar met een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming Woongebied (Artikel 5 lid 5.6.2). Omdat scholen in bestemmingsplannen binnen de gemeente Terneuzen doorgaans vallen onder de noemer 'maatschappelijke voorzieningen' is de wijzigingsbevoegdheid niet beperkt tot alleen school- of onderwijsvoorzieningen, maar kunnen alle 'maatschappelijke voorzieningen' mogelijk worden gemaakt. Wat onder 'maatschappelijke voorzieningen' wordt verstaan is beschreven in artikel 1 Begrippen lid 1.31 van de regels van dit bestemmingsplan. Een dergelijke redactie van de wijzigingsbevoegdheid biedt ook flexibiliteit voor als op termijn behoefte bestaat aan een andere invulling van de locatie. Andere gebruiksfuncties zijn hiermee mogelijk zonder dat daarvoor opnieuw planaanpassing nodig is.
De wijzigingsbevoegdheid is zo geredigeerd dat de 'maatschappelijke voorzieningen' binnen de bestemming Woongebied kunnen worden ondergebracht, bijvoorbeeld met het opnemen van de aanduiding 'maatschappelijk'. Een bestemming 'Maatschappelijk' kan ook, maar is dus niet nodig. Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden die een goede ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing moeten waarborgen en een verkeersveilige en uit oogpunt van milieuzonering verantwoorde locatie. Zo moet er onder andere een aparte ruimte zijn voor het afzetten van kinderen ('zoen- en zoefstrook') en zal bij het situeren van het schoolplein rekening moeten worden gehouden met (toekomstige) omwonenden. De afstand van het schoolplein tot woonpercelen zal ten minste 30 meter moeten bedragen. Deze afstand is afgeleid van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
In het stedenbouwkundige plan is voor de gehele woonwijk Othene een terreinoppervlakte van ca. 7.000 m2 vermeld voor de mogelijke realisering van onderwijsvoorzieningen. De bestaande basisschool aan de Schelpenlaan heeft een oppervlakte van circa 4.000 m2. De oppervlakte van de locatie zou dus niet groter mogen zijn dan 3.000 m2. De ruimte die in dit bestemmingsplan is gereserveerd, is kleiner dan deze oppervlakte. Daarmee wordt op voorhand aan de maximum oppervlakte uit het stedenbouwkundige plan voldaan.
Waarde - Archeologie 2 (Artikel 6)
In bijlage 2 van deze toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de in het plangebied eventueel voorkomende archeologische waarden. Deze waarden dienen in het bestemmingsplan te worden veiliggesteld. Hiervoor wordt overeenkomstig de standaardregels voor archeologie in bestemmingsplannen gebruik gemaakt van een dubbelbestemming, namelijk Waarde - Archeologie 2. Op grond van deze bestemming moet bij een grondverstoring groter dan 500 m2 en dieper dan de vrijstellingsdiepte door middel van archeologisch onderzoek worden aangetoond dat er ter plaatse van het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 7)
Met deze bestemming worden de aanwezige waterstaatkundige functies beschermd en veiliggesteld. De binnenste beschermingszone (op grond van de Keur van het waterschap beschermingszone A) is planologisch beschermd met een gebiedsaanduiding die is geregeld in artikel 10, lid 10.1. De buienbeschermingszone (nummer B) is niet in dit bestemmingsplan beschermd. De Keur biedt voldoende waarborgen om voor de (toekomstige) waterkering ongewenste activiteiten tegen te gaan.
Het nieuwe woongebied Othene wordt ontwikkeld door AM Zeeland B.V. (voorheen Projectontwikkeling Zeeland B.V.). Deze onderneming is in staat om alle voorbereidings- en uitvoeringskosten te financieren, inclusief de verwerving van de grond die nu nog niet in hun bezit is.
Voor de realisatie van het bestemmingsplan “Othene Zuid” is in 2005 tussen de gemeente Terneuzen en AM Zeeland B.V. een basisexploitatieovereenkomst gesloten. Voor de verdere ontwikkeling zullen aan de hand daarvan steeds deelexploitatieovereenkomsten moeten worden aangegaan. Op basis van deze overeenkomsten is geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Buiten de kosten voor een actueel planologisch regime, brengt het plan dan ook geen kosten met zich mee. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen tenzij:
Een exploitatieplan is evenmin verplicht in gevallen waarin:
Van belang is dat in 2005 tussen de gemeente en AM Zeeland B.V. voor geheel Othene-Zuid een exploitatieovereenkomst is afgesloten dat voorziet in het kostenverhaal van de openbare voorzieningen. Per fase wordt een verrekening toegepast. Omdat niet alle gronden in eigendom zijn van de gemeente of van AM Zeeland B.V. is gekeken of één van bovenstaande punten speelt over de gronden waar met de eigenaar geen overeenkomst is gesloten. AM Zeeland B.V. vergoedt alle door de gemeente te verhalen kosten. Dus ook die over de gronden waarover geen contract gesloten is. Dat betekent dat het kostenverhaal voor de gemeente anderszins is verzekerd.
Onder de uitvoeringseisen als genoemd onder 2 moet ook een fasering of een koppeling tussen werken worden verstaan. Hiermee wordt bedoeld dat bepaalde gronden eerder dan andere moeten worden ontwikkeld. Dit deel van Othene wordt in 3 ontwikkelfasen opgedeeld, namelijk fase 4, 5, en 6. In fase 4 liggen gronden van de niet gecontracteerde eigenaar. Echter, de enkele omstandigheid dat een ontwikkeling gefaseerd wordt gerealiseerd, leidt als zodanig nog niet tot een verplichting om een exploitatieplan vast te stellen. Er moet uit ruimtelijk oogpunt sprake zijn van een noodzaak daartoe, en bij de beslissing of hier al of niet sprake is, heeft de raad beleidsvrijheid. Die noodzaak is er naar het oordeel van de gemeenteraad niet. De fasering die nu wordt voorgestaan is een andere dan die in het plan uit 2005. Het zijn vooral praktische overwegingen die hiertoe hebben geleid.
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe gebruiks- en/of bouwmogelijkheden. Bovendien is onder andere in hoofdstuk 4 aangetoond dat het bestemmingsplan geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de leefomgeving. Aangezien de woningbouw binnen het plangebied voorziet in de regionale behoefte aan nieuwe woningbouwlocaties en een marktconforme ontwikkeling steeds uitgangspunt is geweest, wordt de uitvoering van het plan voor dat aspect maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan van 5 april tot en met 16 mei 2018 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is er één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat verwoord en beoordeeld in de Antwoordnota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen. Deze antwoordnota is als bijlage 6 toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg conform artikel 3.8, lid 1, WRO op 4 april 2017 toegezonden aan:
Nutsbedrijf Delta B.V. (tegenwoordig DNWG Infra) heeft geen opmerkingen gemaakt. Op de overige reacties en de gevolgen daarvan voor het bestemmingsplan, wordt hierna ingegaan
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft bij e-mailbericht medegedeeld geen redenen te zien voor het geven van opmerkingen.
Veiligheidsregio Zeeland
Overlegreactie
Omdat er feitelijk niets verandert ten opzichte van de geldende planologische regeling en er geen sprake is van een verandering in het groepsrisico, is er geen aanleiding om inhoudelijk te adviseren op het gebied van externe veiligheid. Wel worden omwille van een volledige en correcte beschrijving de volgende drie korte adviezen gegeven:
Overwegingen
Waterschap Scheldestromen
Overlegreactie
Overwegingen
Provincie Zeeland
Overlegreactie
In relatie met de plancapaciteit van het bestemmingsplan worden aangedrongen om het aantal nog te bouwen en reeds gerealiseerde woningen op te nemen (invullen pm posten).
Regionale waterkering/binnendijk
Van belang voor de bestemming is ook dat de Reuzenhoeksedijk is opgenomen in de Verordening Ruimte van de Provincie Zeeland (verder: Vrpz) als binnendijk en daarom, naast de functie als regionale waterkering, deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Zeeland als bestaande natuur. Volgens de Vrpz dient deze dijk naast de primaire bestemming Waterstaat-Waterkering, secundair de bestemming Natuur, Beschermde dijk of Waardevolle dijk te krijgen.
Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk waarbij sprake is van stikstofemissie. Zoals in het plan wordt aangegeven kan de stikstofemissie effect hebben op Natura2000 gebieden. Om zonder berekening of onderbouwing te stellen dat het plan geen invloed heeft op Natura 2000-gebieden is niet terecht.
Figuur 4.3, weergave Natuurnetwerk is niet correct. Begrenzing natuurgebied Margarethapolder ontbreekt. NNZ- gebied aan de zuidzijde is vervallen.
Bij dit plan wordt er verwezen naar een vorig plan. Daarbij is een quickscan uitgevoerd in 2003. De gegevens van deze quickscan zijn zodanig verouderd dat hiervoor een nieuwe scan nodig is. Ook is in de tussenliggende planperiode de wetgeving veranderd.
Overwegingen
Door Royal Haskoning DHV is in het kader van een aanvraag ontgrondingsvergunning t.b.v. Othene in februari 2017 een quickscan uitgevoerd. Deze zal op verschillende punten nog aangepast worden. Wellicht kan e.e.a. gebruikt worden voor het actualiseren van het onderzoek met daaruit voortvloeiende conclusies om aan te kunnen tonen dat de WN de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.