direct naar inhoud van Regels
Plan: Terneuzen, Othene Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPTNZOTH01-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Terneuzen, Othene Oost met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPTNZOTH01-VG01 van de gemeente Terneuzen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een beroep, dat in of bij een woonhuis door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 archeologisch deskundige

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie

of een door het college aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.

1.10 archeologisch onderzoek

Onderzoek dat uitgevoerd wordt conform de BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNA-protocollen.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.14 bergbezinkbassin

een grote ondergrondse kelder waar overtollig rioolwater tijdelijk kan worden geborgen zodat het niet in een (overstort)vijver terechtkomt.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bijgebouw

een gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.26 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.30 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.31 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, buitenschoolse opvang, kinderdagopvang/-verblijven, peuterspeelzalen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.32 NEN

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.33 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie en bergbezinkbassins.

1.34 opgraving

De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een geldig certificaat voor de gevraagde KNAprotocollen.

1.35 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.37 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang op maximaal 5 m van de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor gebouwen die worden gebouwd in de dijk tot 2 m onder de kruin van de dijk: de kruin van het aanliggende dijklichaam;
  • c. voor gebouwen in de dijk op meer dan 2 m onder de kruin van de dijk: het gemiddelde bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • d. in andere gevallen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van het bouwperceel;
  • e. bij ligging in of op het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP).
1.38 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.39 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.40 Staat van Activiteiten

de Staat van Activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.41 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.42 voorgevellijn

denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.43 vrijstellingsdiepte

de in Vrijstellingenkaart Terneuzen aangegeven vrijstellingsdiepte.

1.44 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

de hoek tussen het dakvlak en een horizontale lijn; bij een gebroken kap wordt de dakhoek c.q. hellingshoek gemeten op de (denkbeeldige) lijn tussen de bovenkant van de goot en de bovenkant van de nok.

2.5 goothoogte van een bouwwerk
  • a. bij zadel- en schilddaken en platte daken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
  • b. bij lessenaarsdaken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voor zover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk.
2.6 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de wiekenas van de windturbine.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.10 Ondergeschikte delen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.11 vrijstellingsdiepte

ten opzichte van het maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, zoals aangeduid in bijlage 3 Hoogtekaart bestaande maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals
    • 1. paden, speelvoorzieningen;
    • 2. hondenuitlaatterreinen;
    • 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 4. geluidwallen;
    • 5. verhardingen;
    • 6. nutsvoorzieningen, waaronder ondergrondse bergbezinkbassins en afvalophaalvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m2.
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 4 m.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen , straten en parkeervoorzieningen, voet- en rijwielpaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, afvalophaalvoorzieningen, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m.
  • c. de inhoud van een ondergrondse bergbezinkbassin mag ten hoogste 1.000 m3 bedragen.

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met de daarbij behorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water, en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere binnen een woongebied voorkomende functies, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, ondergrondse bergbezinkbassins;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' dan wel op maximaal 20 m van deze aanduiding: tevens voor speelterreinen, waarvan de oppervlakte ten minste 1.000 m2 bedraagt
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel mag maximaal 50% van de oppervlakte worden bebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw aan die zijde georiënteerd te zijn.
  • c. Het aantal woningen in het plan bedraagt ten hoogste 548.

5.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt georiënteerd op de voorste bouwgrens;
  • c. voor vrijstaande woningen geldt ten aanzien van de situering van het hoofdgebouw het volgende:
    • 1. op percelen met een breedte van 19 m of meer, bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot beide zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m;
    • 2. op percelen met een breedte van minder dan 19 m, bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m;
  • d. De afstanden tussen onderdelen van hoofdgebouwen met een hoogte van meer dan 3,5 m bedraagt ten minste:
    • 1. 10 m tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 2. 15 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouwen en de achtergevel van een ander hoofdgebouw;
    • 3. 7,5 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de zijgevel van een ander hoofdgebouw;
  • e. hoofdgebouwen bestaan uit maximaal 3 bouwlagen waarbij de bouwhoogte ten hoogste 13 m bedraagt,
  • f. In aanvulling van het bepaalde onder e dient de hoogte van hoofdgebouwen van vrijstaande woningen te voldoen aan de hieronder aangegeven profielen. Voor percelen smaller dan 19 m geldt dat gekozen kan worden tussen variant 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTNZOTH01-VG01_0023.jpg"

  • g. ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen gebouwen met een inhoud van maximaal 60 m³ worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

5.2.3 Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt ten hoogste
    • 1. 60 m² bedragen voor bouwpercelen met een oppervlakte van 500 m² of minder;
    • 2. 90 m² bedragen voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m².
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,2 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m;
  • d. de bouwwerken worden ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gerealiseerd

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, bedraagt ten hoogste:
    • 1. 1 m indien deze liggen voor de voorgevellijn van een hoofdgebouw;
    • 2. 2 m indien deze liggen achter de voorgevellijn van een hoofdgebouw.
  • b. ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen bouwwerken geen gebouwen worden opgericht waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
5.3 Nadere eisen

Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen ten aanzien van de situering van hoofdgebouwen worden gesteld indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht:

  • a. de plaatsing op ten minste 10 m van een perceelsgrens grenzend aan de bestemming Groen en Verkeer;
  • b. de plaatsing op ten minste 2,5 m van de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. de plaatsing op het perceel in verband met het straat of bebouwingsbeeld;
  • d. de plaatsing op het perceel in verband met de parkeerregeling als vermeld in artikel 9.2.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Omgevingsvergunning hoger bebouwingspercentage

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a tot een percentage van ten hoogste 100%, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de stedenbouwkundige structuur van het plangebied;
  • b. de belangen van bewoners in de directe omgeving gelegen woningen mag niet worden geschaad.

5.4.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen op kortere afstand van elkaar

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder d ten behoeve van het bouwen van hoofdgebouwen op kortere afstand tot elkaar, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de stedenbouwkundige structuur van het plangebied;
  • b. de belangen van bewoners in de directe omgeving gelegen woningen mag niet worden geschaad.

5.4.3 Omgevingsvergunning hogere bouwhoogte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder e ten behoeve van een hogere bouwhoogte, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 20 m óf maximaal 5 bouwlagen;
  • b. de stedenbouwkundige structuur wordt versterkt ten behoeve van het benutten van bijzondere locaties (uitzicht) en/of ter versterking van markante stedenbouwkundige situaties;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting van de bezonning van aangrenzende woningen plaats;
  • d. de afstand van het woongebouw tot de perceelgrens van aangrenzende woningen is ten minste gelijk aan de hoogte van het op te richten gebouw.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Situering bouwkavels of - percelen

Een bouwperceel is uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'wonen' danwel waar deze aanduiding niet voorkomt binnen een bouwvlak.

5.5.2 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een hoofdgebouw is toegestaan indien de volgende bepalingen in acht worden gehouden:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven;
  • b. beroepsmatige activiteiten mogen niet meer dan 25% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 50 m² bedragen;
  • c. bedrijfsmatige activiteiten mogen niet meer dan 20% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 20 m² bedragen;
  • d. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • e. ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
  • f. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  • g. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij de parkeerkencijfers uit de publicatie Parkeernota 2015-2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2016, leidraad vormen, tenzij een afwijking ervan is gemotiveerd;
  • h. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft.

5.5.3 Minimumoppervlak aan groen en water

Het is niet toegestaan om het plangebied zodanig in te richten dat er minder dan:

  • a. 25.000 m2 aan open water wordt gerealiseerd,
  • b. 47.750 m2 aan openbare groenvoorzieningen wordt gerealiseerd.

5.5.4 Strijdig gebruik

Het is niet toegestaan om onbebouwde gronden te gebruiken voor:

  • a. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens op het achtererf.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Verhogen maximale bouwhoogte en/of maximale aantal bouwlagen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verhogen van de maximale bouwhoogte tot maximaal 20 m en/of het verhogen van het maximale aantal bouwlagen tot maximaal 5 bouwlagen zoals bedoeld in 5.2.2 onder f, met dien verstande dat:

  • a. de stedenbouwkundige structuur wordt versterkt ten behoeve van het benutten van bijzondere locaties (uitzicht) en/of ter versterking van markante stedenbouwkundige situaties;
  • b. geen onevenredige aantasting van de bezonning van aangrenzende woningen plaatsvindt;
  • c. de afstand van het woongebouw tot de perceelgrens van aangrenzende woningen ten minste gelijk is aan de hoogte van het op te richten gebouw.

5.6.2 Mogelijk maken maatschappelijke voorziening in het plangebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' het plan te wijzigen om één locatie voor maatschappelijke voorzieningen planologisch mogelijk te maken, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. In de toelichting op het wijzigingsplan zal de behoefte aan de maatschappelijke voorzieningen die worden beoogd, moeten worden onderbouwd.
  • b. De voorzieningen moeten goed op een goede en veilige manier bereikbaar zijn met de auto, fiets en voetgangers.
  • c. Bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels dient:
    • 1. voldoende parkeergelegenheid voor auto's op eigen terrein of in de directe omgeving aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd en in stand gehouden. De Parkeernota 2015-2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2016, is hiervoor leidend. In geval van een schoolvoorziening wordt voorzien in een aparte ruimte voor het afzetten van kinderen.
    • 2. rekening te worden gehouden met fietsparkeren.
  • d. Gebouwen bestaan uit maximaal 3 bouwlagen waarbij de bouwhoogte ten hoogste 13 m bedraagt; waarbij aannemelijk zal moeten worden gemaakt dat er geen onevenredige aantasting van de bezonning van aangrenzende woonpercelen zal plaats vinden.
  • e. Een schoolplein of plein met speelvoorzieningen ligt op een afstand van ten minste 30 meter van woonpercelen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken ten behoeve van de bestemming
  • a. Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 m.

6.2.2 Bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en)
  • a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 500 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte vermeerderd met een eventuele ophoging van het maaiveld van het bouwperceel ten opzichte van het niveau zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig was.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sublid 6.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.

6.3.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • a. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • b. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.3.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m en waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
  • b. Voor zover de in artikel 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 6.4.3. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen.

6.5.2 Uitzondering op het sloopverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 6.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 6.2.2 onder b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 500 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

 

6.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen op of de in lid 6.1 bedoelde gronden,

6.5.4 Te verbinden regel

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1, kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een archeologisch deskundige indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 500 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

6.5.5 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', als bedoeld in artikel 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functies van de regionale waterkering;
  • b. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • c. het behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuurwaarden, landschapswaarden en cultuurhistorische waarden; in het bijzonder het behoud van de aanwezige binnendijk.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Omgevingsvergunning hogere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouw zijnde, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien het belang van de waterstaatskundige functie van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

7.3.2 Omgevingsvergunning uitbreiding bestaande bebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder b ten behoeve van het uitbreiden van bestaande bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaatskundige functie van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  • c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

7.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waterstaatskundige functie van de regionale waterkering niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  • b. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 onder b zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden als genoemd in lid 7.1 onder c niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

7.4.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld

  • a. in lid 7.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de beheerder van de waterkering of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 7.4.3 onder a wordt voldaan.
  • b. in lid 7.4.1 onder b wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de beheerder van de waterkering of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 7.4.3 onder b wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.2 Parkeerregeling

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan uitsluitend worden verleend indien ten behoeve van de functie voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarbij gelden de volgende parkeernormen:

  • a. de parkeerkencijfers uit de Parkeernota 2015-2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2016.
  • b. voor 2-onder-1 kap woningen en vrijstaande woningen: ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein;
9.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - waterkering

De voor 'Vrijwaringszone - waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede aangeduid voor bescherming, onderhoud en instandhouding van de aangrenzende waterkering.

10.2 Veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt:

  • a. dat binnen deze zone geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.
  • b. de voorwaarde dat de gronden niet mogen worden gebruikt voor recreatieve doeleinden, waaronder mede begrepen extensieve recreatie.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Terneuzen, Othene Oost'.