Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dorpskern Giessenburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0689.BP2012-vast

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

30.1 Afwijken van maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 2 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
30.2 Afwijken t.b.v. splitsing van panden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2.1 sub c , teneinde ten behoeve van het behoud van deze panden, splitsing in twee woningen toe te staan, waarbij geldt dat:
  1. een omgevingsvergunning wordt verleend indien de woningsplitsing bijdraagt aan het behoud of verbetering van het oorspronkelijke en eventueel cultuurhistorische waardevolle karakter van de bebouwing;
  2. het gebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
  3. de inhoud van het te splitsen gebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
  4. de woningen na splitsing elk een inhoud van ten minste 400 m³ hebben;
  5. het aantal woningen na splitsing ten hoogste 2 bedraagt;
  6. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m² bedraagt per woning;
  7. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  8. de omgevingsvergunning niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende (agrarische)bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. als gevolg van de splitsing geen strijdigheid mag ontstaan met de volkshuisvestelijke belangen.
30.3 Afwijken t.b.v. splitsing van monumentale panden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2.1 sub c , teneinde ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' woningsplitsing in twee woningen toe te staan, ten behoeve van het behoud van deze panden, waarbij geldt dat:
  1. het uitwendige karakter van het hoofdgebouw - zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting - behouden blijft;
  2. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m² bedraagt per woning;
  3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. de omgevingsvergunning niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende (agrarische)bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
  5. indien het monumentale pand wordt afgebroken of anderszins teniet gaat, de mogelijkheid tot woningsplitsing vervalt;
  6. als gevolg van de splitsing geen strijdigheid mag ontstaan met de volkshuisvestelijke belangen;
  7. indien op de dag van tervisielegging van het plan reeds sprake is van een woningsplitsing binnen een monumentaal pand, blijft het bepaalde in artikel 15 lid 2.1 sub c  van toepassing, ook indien het monumentale pand wordt afgebroken of anderszins teniet gaat.
30.4 Afwijken Staat van Horeca-activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub b, artikel 8 lid 1 sub a, artikel 10 lid 1 sub e en artikel 11 lid 1 sub a
  1. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in artikel 6 lid 1 sub b, artikel 8 lid 1 sub a, artikel 10 lid 1 sub e en artikel 11 lid 1 sub a genoemd;
  2. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in artikel 6 lid 1 sub b, artikel 8 lid 1 sub a, artikel 10 lid 1 sub e en artikel 11 lid 1 sub a genoemd.