direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Statie 2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V

Toelichting

Hoofdstuk 1 Een nieuw bestemmingsplan

1.1 Waarom is een nieuw bestemmingsplan nodig?

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied De Statie in Hulst. De geldende bestemmingsplannen voor dit gebied zijn diverse malen aangepast, waardoor de juridisch-planologische regeling onoverzichtelijk is geworden. Bovendien is de bestemmingsregeling niet erg helder en eenduidig.

Met het oog op de geplande inwerkingtreding van de Omgevingswet wil de gemeente voor het gebied een actueel bestemmingsplan, zodat bij inwerking treding van de Omgevingswet het plan direct als omgevingsplan actueel is.

1.2 En de andere bestemmingsplannen van de gemeente Hulst?

  • Voor de kernen, het buitengebied, de grote bedrijventerreinen en Perkpolder zijn recent al nieuwe bestemmingsplannen vastgesteld.
  • Daarnaast lopen er nog enkele kleinere bestemmingsplanherzieningen. Deze plannen hebben betrekking op concrete initiatieven en ontwikkelingen.

1.3 Wat zijn de hoofddoelstellingen van het nieuwe bestemmingsplan?

  • De hoofdopgave bestaat uit het opstellen van één digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan waarin het gebied De Statie van een actuele planologische regelgeving wordt voorzien. Dit betekent dat de plannen op basis van de wettelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden (hierna: RO-standaarden) worden opgesteld.
  • Het nieuwe bestemmingsplan wordt digitaal gemaakt. Dat betekent dat het bestemmingsplan op internet kan worden geraadpleegd, op ieder gewenst moment.
  • Het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie kunnen inwoners, instanties en bedrijven met het nieuwe bestemmingsplan beter en sneller van dienst zijn.
  • Ruimtelijke ontwikkelingen en plannen voor nieuwbouw waarvoor eerder een onherroepelijk bestemmingsplan voor tot stand is gekomen worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Andere nieuwe plannen worden niet opgenomen.
  • Het nieuwe bestemmingsplan is consoliderend van aard. Uitgegaan wordt van het bevestigen van de bestaande legaal tot stand gekomen situatie, waarbij op perceelsniveau gebruiks- en bouwmogelijkheden worden geboden die enerzijds zo veel mogelijk aansluiten op de geldende ontwikkelingsmogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen en anderzijds ruimte geven aan de wensen van deze tijd. Voorbeelden zijn ruimere erfbebouwingsmogelijkheden bij de bestemming Wonen en het rechtstreeks toestaan van een grotere diversiteit aan activiteiten vanuit het huis.
  • In het plangebied komen verschillende functies voor: wonen, bedrijven, horeca, centrum, detailhandel. Het is de bedoeling dat voor de verschillende functies een 'eigen bestemming' wordt opgenomen of voor een combinatie van functies.
  • Het bestemmingsplan is digitaal zo toegankelijk en gebruiksvriendelijk mogelijk. Daarom wordt zoveel mogelijk informatie op de verbeelding zichtbaar gemaakt. De bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden worden in beginsel overgenomen.
  • Het digitale plan is leidend. De analoge verbeelding ('de plankaart') is ondersteunend. Aan de presentatie van de analoge verbeelding worden dan ook geen bijzonder hoge eisen gesteld. In de bestanden wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van interne verbindingen/koppelingen (hyperlinks).
  • Uitgangspunt is om het bestemmingsplan zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de systematiek van het bestemmingsplan Kernen Hulst (met bijbehorende herziening). Gezien de specifieke functies in het gebied van De Statie en de inhoudelijke verschillen tussen de verschillende bestemmingsregelingen is het niet mogelijk om de bestemmingen volledig gelijk te trekken met het bestemmingsplan Kernen Hulst.
  • Bouwregels worden opgenomen in tabellen. Tabellen bieden direct overzicht, meer eenduidigheid en zijn daarmee gebruiksvriendelijk. Tabellen verminderen interpretatiediscussies over bouwregels.

Omdat voor een groot gedeelte van het bestemmingsplan enkel het bestaande gebruik en bestaande functies worden vastgelegd, vervalt de noodzaak van onderzoek en toetsing met betrekking tot de planologische haalbaarheid en financieel-economische uitvoerbaarheid van (onderdelen uit) het plan in beginsel. Een aantal ruimtelijke en milieuaspecten dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan echter te zijn getoetst. Overeenkomstig de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen verplichting heeft de watertoets plaatsgevonden en zijn in relatie tot de bestemmingsregeling enkele milieuaspecten nagelopen en beoordeeld. De resultaten hiervan zijn in de plantoelichting opgenomen.

1.4 Welke nieuwe ontwikkelingen worden er meegenomen?

Zoals hiervoor aangegeven wordt voor een groot gedeelte het bestaande gebruik en bestaande functies vastgelegd. Voor de gronden aan de Steensedijk 98 en 100a is er voor gekozen om deze conform de feitelijke ingebruik en in de toekomst gewenste zijnde situatie te bestemmen. Voor een nadere toelichting hierover wordt verwezen naar paragraaf 2.7

1.5 Wat is gebied De Statie?

De Statie ligt ten zuidwesten van de historische vesting Hulst. Het gebied ligt globaal tussen de lijn Stationsweg/Steensedijk en N290. Het omvat het winkelgebied aan het Stationsplein, de westkant van woonstraat Steensedijk, de gemengde gebieden Spoorweg, Absdaalseweg en Stationsplein met zowel woon-, - bedrijfs- horeca-, kantoor- als winkelfuncties, het industrieterrein achter Morres en Life Style Village.

De kern Hulst heeft een grote aantrekkingskracht op (Belgische) dagtoeristen. Dit komt mede door het woonthemacentrum 'Life Style ViIlage Hulst' (dat is gelegen op het industrieterrein Tol-Morres) en de diversiteit aan supermarkten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied bestemmingsplan De Statie.

1.6 Welke ruimtelijke plannen worden vervangen?

De volgende bestemmingsplannen en beheersverordeningen worden vervangen door dit bestemmingsplan:

  • beheersverordening De Statie (2018);
  • bestemmingsplan De Statie (2008);
  • wijzigingsplan Abdaalseweg 44 (2017);
  • bestemmingsplan Abdaalseweg 62a (2016);
  • bestemmingsplan Steensedijk 98 Hulst (2016);
  • bestemmingsplan Life style village, herziening (2016);
  • bestemmingsplan Spoorweg Hulst (2016);
  • Stationsplein 13 Hulst (2018);
  • gedeeltelijk bestemmingsplan Buitengebied Hulst 1996 voor de kadastrale gronden (HUL00,M,302).

1.7 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:

  • in hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten van de bestemmingsregeling toegelicht.
  • hoofdstuk 3 en 4 gaan in op de juridische planbeschrijving en omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader;
  • in hoofdstuk 5 worden de milieu- en planologische aspecten getoetst;
  • in hoofdstuk 6 gaat in op het aspect handhaving;
  • ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten bestemmingsplan

2.1 Hoe gaan we om met bedrijven en agrarische percelen?

2.1.1 Functies
  • Bedrijvigheid komt op diverse verspreide locaties (geclusterd) voor in het plangebied. Maar er is geen sprake van een regulier bedrijventerrein. Daarom zal de bedrijvigheid perceelsgewijs de bestemming 'Bedrijven' krijgen.
  • De functiemogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden ontleend aan het geldende bestemmingsplan.
  • Voor de bedrijfsbestemmingen wordt de gebruikelijke Staat van Bedrijfsactiviteiten toegepast, daarbij wordt versie uit 2012 toegepast. Dit is overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan. Algemeen toelaatbaar is categorie 1 en 2 van de lijst. Bedrijven die in een hogere categorie vallen zijn specifiek geregeld.
  • Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan daar waar er een aanduiding voor is opgenomen. Er worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.
  • Ondergeschikte detailhandel is toegestaan met een maximum van 25 m2 per bedrijf.
  • Voor gronden waar een supermarkt is toegestaan wordt een aparte aanduiding opgenomen. De voorwaarden voor het realiseren van een supermarkt zijn conform het geldende bestemmingsplan.
  • Voor agrarische percelen in het plangebied wordt aangesloten bij de bestemming Agrarisch – Kernrandzone uit bestemmingsplan 'Kernen Hulst'.
2.1.2 Bouwmogelijkheden
  • De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden in de eerste plaats ontleend aan het geldende bestemmingsplan.
  • De bedrijfspercelen zijn in hun geheel bestemd voor bedrijf. Er wordt een bouwvlak opgenomen daar waar de gebouwen zijn toegestaan.
  • Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning wordt een goothoogte van 3,3 meter opgenomen en een bouwhoogte van 7,3 meter.
  • Uit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt en uit oogpunt van veiligheid worden regels gesteld aan de opslag van goederen in de open lucht. Dit mag uitsluitend plaatsvinden op zij- en achtererven van bedrijfsgebouwen en de hoogte bedraagt maximaal 4 meter.
  • Het bebouwde oppervlak van een bouwperceel is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.
  • De inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 1.000 m3.
  • Onder voorwaarden is het door middel van omgevingsvergunningen van afwijken van het omgevingsplan mogelijk een hogere bouwhoogte toe te staan.
2.1.3 Andere activiteiten
  • Onder voorwaarden is het mogelijk om bedrijven toe te laten uit een hogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, of bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving gelijk zijn.
  • Onder voorwaarden is het toegestaan om op gronden waar dat nu ook mogelijk is deze te wijzigen naar perifere detailhandel, conform het geldende bestemmingsplan. Een van de voorwaarden zal zijn dat wijziging alleen mogelijk is als wordt voldaan aan de dan geldende retailvisie en de behoefte hieraan moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • In woningen worden steeds vaker activiteiten ontplooid met behoud van de woonfunctie. Daarbij gaat het om de zogenaamde 'vrije beroepen' die conform jurisprudentie zonder meer zijn toegestaan, en om andere beroepen die daarmee wat betreft milieu-uitstraling vergelijkbaar zijn. Er is onderscheid gemaakt in de regels voor aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Beide functies zijn toegestaan tot een maximale vloeroppervlakte van 25 m2. Voor de kleinschalige activiteiten is een Staat van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten opgenomen. In deze Staat zijn de toegestane activiteiten opgenomen.

2.2 Hoe gaan we om met de centrumgebieden en gemengde gebieden?

2.2.1 Functies
  • Voor de gebieden met gemengde functies wordt qua functie aangesloten op de geldende bestemmingsplannen. De regelingen zijn per bestemming zeer specifiek en hebben ten aanzien van de functies weinig overeenkomsten met de bestemmingen Gemengd in het bestemmingsplan Kernen Hulst. Daarom is ervoor gekozen om in plaats van Gemengd – 1 t/m 10 te kiezen voor Gemengd – A t/m K.
  • Voor het gebied Havenfort-Absdaalseweg-Stationsweg is in het geldende bestemmingsplan de bestemming Centrum opgenomen. De vraag kan worden gesteld of hiervoor een centrumbestemming of een of meer gemengde bestemmingen moeten worden gehanteerd. In de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2008 is namelijk aangegeven dat de bestemming Centrum wordt toegepast wanneer sprake is van een dorps- of stadscentrum in planologische/stedenbouwkundige zin. Van de bestemming Gemengd wordt gebruik gemaakt voor gebieden met meerdere, van elkaar verschillende uitwisselbare hoofdfuncties, zonder dat van een centrumfunctie sprake is. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012 is deze aanbeveling echter losgelaten en wordt dit overgelaten aan de gemeenten. Gezien de huidige Centrumbestemmingen en de planologische/stedenbouwkundige situatie wordt in het nieuwe bestemmingsplan eveneens gebruik gemaakt van de bestemming Centrum.
  • In het nieuwe bestemmingsplan wordt de begrenzing van de gemengde gebieden en het centrumgebied overgenomen van de geldende bestemmingsplannen.
  • In het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van staten voor de toelaatbaarheid van horeca- en bedrijfsactiviteiten. Voor de toelaatbaarheid van horeca is dit de Staat van Horeca-activiteiten, voor bedrijven de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor beide staten wordt de meest actuele versie toegepast.
  • Staat van Bedrijfsactiviteiten: voor de bedrijfsbestemmingen wordt de gebruikelijke Staat van Bedrijfsactiviteiten toegepast, waarbij de meest actuele versie wordt toegepast. Algemeen toelaatbaar is categorie 1 en 2 van de lijst daar waar bedrijven worden toegestaan.
  • Staat van horeca-activiteiten: voor het nieuwe bestemmingsplan wordt de Staat van Horeca-activiteiten toegepast. In het bestemmingsplan Spoorweg Hulst wordt deze ook al toegepast. In het bestemmingsplan De Statie is de toegestane categorie horeca toegelicht in de begripsbepalingen. De nieuwe staat is gelijk aan de staat uit bestemmingsplan Kernen Hulst. Deze is nagenoeg gelijk aan de staat uit bestemmingsplan Spoorweg Hulst en de indeling zoals genoemd in de begripsbepalingen bij bestemmingsplan De Statie. De toegelaten categorieën is afgestemd op de regeling uit het voorheen geldende bestemmingsplan.

In onderstaande tabel is aangegeven welke bestemmingsnaam de bestemming uit de voorheen geldende bestemmingsplannen heeft en welke (hoofd)functies er zijn toegestaan binnen de bestemming. Het toestaan van eenzelfde functie in verschillende bestemmingen betekent niet per definitie dat deze ook inhoudelijk hetzelfde zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0002.png"

Tabel 2.1 Overzicht oude en nieuwe bestemmingsnamen en welke (hoofd)functies vallen er onder.

2.2.2 Bouwmogelijkheden
  • De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden in de eerste plaats ontleend aan het geldende bestemmingsplan.
  • Onder voorwaarden (afwijkingsbevoegdheid)is het mogelijk binnen een aantal bestemmingen een grotere bouwhoogte toe te staan.

2.2.3 Andere activiteiten
  • Vrijstellingen en wijzigingsbevoegdheden worden overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen op basis van huidige wet- en regelgevingen zo veel mogelijk afgestemd op het bestemmingsplan Kernen Hulst.
  • Door middel van een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om bedrijven toe te laten uit een hogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, of bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving gelijk zijn.
  • Indien door een vrijstelling of een wijzigingsbevoegdheid extra oppervlakte aan detailhandel wordt toegevoegd en/of een andere vorm van branchering wordt toegelaten, zal onder andere aangetoond moeten worden dat dit past binnen de dan geldende retailvisie en de behoefte hieraan moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • In woningen worden steeds vaker activiteiten ontplooid met behoud van de woonfunctie. Daarbij gaat het om de zogenaamde 'vrije beroepen' die conform jurisprudentie zonder meer zijn toegestaan, en om andere beroepen die daarmee wat betreft milieu-uitstraling vergelijkbaar zijn. Er is onderscheid gemaakt in de regels voor aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Beide functies zijn toegestaan tot een maximale vloeroppervlakte van 25 m2. Voor de kleinschalige activiteiten is een Staat van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten opgenomen. In deze Staat zijn de toegestane activiteiten opgenomen.
  • Een bed-and-breakfast is onder voorwaarden toegestaan in een woning. Ruimten die zowel voor logies met ontbijt (bed-and-breakfast) als voor de eigen woning worden gebruikt (bijvoorbeeld een ontbijtruimte of sanitaire ruimte) worden voor toetsing van de hiervoor genoemde oppervlakte niet meegerekend.

2.3 Hoe gaan we om met detailhandel?

2.3.1 Functies
  • De functiemogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden in de eerste plaats ontleend aan het geldende bestemmingsplan.
  • Perifere detailhandel, perifere detailhandel branchegerichte (volumineuze) en perifere detailhandel (omvanggericht) is niet toegestaan.
  • Industriële en ambachtelijke bedrijvigheid is niet toegestaan.
  • Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
  • Wonen is niet toegestaan.
2.3.2 Bouwmogelijkheden
  • De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden in de eerste plaats ontleend aan het geldende bestemmingsplan.
  • Onder voorwaarden is het mogelijk een grotere bouwhoogte toe te staan.

2.4 Hoe gaan we om met horeca?

2.4.1 Functies
  • De functiemogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden op de eerste plaats ontleend aan het geldende bestemmingsplan en afgestemd op het bestemmingsplan Kernen Hulst.
  • Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt de Staat van Horeca-activiteiten toegepast. In het bestemmingsplan Spoorweg Hulst wordt deze ook al toegepast. In het bestemmingsplan De Statie is de toegestane categorie horeca toegelicht in de begripsbepalingen. De nieuwe staat is gelijk aan de staat uit bestemmingsplan Kernen Hulst. Deze is nagenoeg gelijk aan de staat uit bestemmingsplan Spoorweg Hulst en de indeling zoals genoemd in de begripsbepalingen bij bestemmingsplan De Statie. De toegelaten categorieën is afgestemd op de regeling uit het voorheen geldende bestemmingsplan.
  • Rechtstreeks worden in beginsel uitsluitend lichte vormen van horeca-activiteiten toegestaan: categorie 1a. Daar waar horeca niet één op één passend is of qua aard en omvang niet aansluit, zal voor de locatie een afzonderlijke regeling worden opgenomen.
2.4.2 Bouwmogelijkheden

De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden in de eerste plaats ontleend aan het geldende bestemmingsplan.

2.4.3 Andere activiteiten

Onder voorwaarden is het mogelijk om horeca toe te laten uit een hogere categorie van de Staat van Horeca-activiteiten, of horeca die naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld.

2.5 Hoe gaan we om met woonpercelen?

2.5.1 Functies
  • In gebieden met overwegend een woonfunctie geldt als hoofduitgangspunt dat de woonfunctie in overwegende mate dient te worden behouden en dat het woonkarakter – zowel van de woning als van de woonomgeving – niet wezenlijk wordt aangetast.
  • Voor zelfstandig gelegen en gebruikte garageboxen in de komplannen is in de wettelijke RO-standaarden geen bestemming aangereikt. De categorie 'Overig' is hier niet voor bedoeld. Omdat de garageboxen niet (altijd) horen bij aangrenzende woningen, wordt voor deze bouwwerken gekozen voor de bestemming 'Verkeer- Garages en bergplaatsen' met de aanduiding 'bouwvlak'.
2.5.2 Systematiek woonpercelen
  • De meeste woonpercelen zijn in hun geheel bestemd voor wonen. Daarbinnen is onderscheid gemaakt in een bouwvlak voor het hoofdgebouw en een vlak voor de erfbebouwing. Voor enkele woonpercelen geldt dat deze de bestemming Tuin hebben. Voorgesteld wordt in het nieuwe bestemmingsplan de systematiek van één woonbestemming voor het gehele perceel te hanteren. Dit biedt onder andere als voordeel dat kleine overschrijdingen voor de voorgevel/voorste bouwgrens van het bouwvlak (zoals erkers en entreeportalen) zijn toegestaan. De grenzen van de vlakken worden zo veel mogelijk overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen.
  • De huidige bouwvlakken worden overgenomen. Binnen deze maatvoering zijn veelal nog uitbreidingsmogelijkheden voor het hoofdgebouw aanwezig. Daarachter kan erfbebouwing worden gerealiseerd of vergroot. Woningen behoeven niet geheel binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook binnen het vlak voor erfbebouwing mogen aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten.
2.5.3 Vastleggen bouwwijze van woningen/bebouwingstypologie
  • Alleen waar dat ruimtelijk-stedenbouwkundig gewenst is, wordt de bouwwijze van woningen vastgelegd. De afweging daarvan is al gemaakt in het geldende bestemmingsplan. De bouwwijze van woningen wordt geregeld met aparte woonbestemmingen. In tabel 2.2 is de huidige bouwregelingen vermeld en de wijze waarop dit in het nieuwe bestemmingsplan wordt geregeld.

Tabel 2.2 Overzicht bebouwingstypologie/ bestemming

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0003.png"

  • De open bebouwingsstructuur bij vrijstaande woningen wordt gewaarborgd door een bebouwingsvrije zone van ten minste 2,5 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen en bij half vrijstaande en geschakelde woningen minimaal 2,5 meter aan één zijde. Hiervan worden er geen afwijkingsbevoegdheden opgenomen. De mogelijkheden van het bouwvergunningvrij bouwen worden toereikend geacht.
  • In de geldende bestemmingsplannen is bepaald dat gebouwen en overkappingen op ten minste 1 meter uit de perceelsgrens worden gebouwd óf in de perceelsgrens. Deze regeling hield verband met artikel 56 boek 5 van het Burgerlijk wetboek ('tijdelijk gebruikmaken van erf van de buurman voor het verrichten van (onderhouds)werkzaamheden aan een bouwwerk'). De bepaling in de bestemmingsplannen wordt in de praktijk veelal als te star ervaren en wordt niet meer opgenomen in de nieuwe bestemmingsplannen.
2.5.4 Bouwhoogten
  • De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte in het bestemmingplan wordt overgenomen van de geldende bestemmingsplannen.
  • Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt een goothoogte van 3,3 meter opgenomen en een bouwhoogte van 7,3 meter.
2.5.5 Oppervlakte bebouwing
  • In de meeste bestemmingsplannen is bepaald dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd. Het vlak voor erfbebouwing buiten het bouwvlak mag voor ten hoogste 40% met een maximum van 60 m² worden bebouwd. In een enkel bestemmingsplan is geen regeling voor maximum oppervlak voor bebouwing binnen het bouwvlak opgenomen, maar is wel een maximaal bebouwd oppervlak achtererf vastgelegd (inclusief overkappingen, maximaal 50% met een maximum van 40 m²). Erfbebouwing, bestaande uit, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd (met uitzondering van de voortuin of het voorerfgebied). Daarmee wordt aangesloten op het bestemmingsplan Kernen Hulst.
  • Het bebouwde oppervlak van het achtererf, inclusief overkappingen, bedraagt maximaal 40% van dat erf met een maximum van 60 m². Met deze regeling wordt geen rekening gehouden met het gegeven dat de oppervlakten van de woonpercelen sterk uiteen kunnen lopen. Een regeling die gerelateerd is aan de oppervlakte van het vlak voor erfbebouwing doet meer recht aan de plaatselijke situatie. Voorgesteld wordt de staffelregeling zoals hierna vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0004.png"

  • Er wordt geen rekening gehouden met het bouwvergunningvrij bouwen. Dit is bij wet geregeld en kan door het Rijk buiten het gemeentelijk bevoegd gezag worden gewijzigd. Als dat gebeurt (en dat heeft al eens plaatsgevonden) dan divergeren de regeling en de bestemmingsplannen opnieuw. Bouwvergunningvrij bouwen en bestemmingsplannen vormen afzonderlijke toetsingskaders.
2.5.6 Andere activiteiten
  • Het recht om een onderkomen voor mantelzorg op het eigen woonperceel te kunnen bouwen is tegenwoordig in de wet opgenomen en behoeft daarom niet in het bestemmingsplan te worden geregeld.
  • In woningen worden steeds vaker activiteiten ontplooid met behoud van de woonfunctie. Daarbij gaat het om de zogenaamde 'vrije beroepen' die conform jurisprudentie zonder meer zijn toegestaan, en om andere beroepen die daarmee wat betreft milieu-uitstraling vergelijkbaar zijn. Er is onderscheid gemaakt in de regels voor aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Beide functies zijn toegestaan tot een maximale vloeroppervlakte van 25 m2. Voor de kleinschalige activiteiten is een Staat van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten opgenomen. In deze Staat zijn de toegestane activiteiten opgenomen.
  • Niet-woongerelateerde functies die op basis van het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan worden overgenomen.

2.6 Hoe gaan we om met de openbare ruimte, water, groen en cultuurhistorie?

2.6.1 Openbare ruimte, water en natuur
  • De openbare ruimte blijft op zich zoals die is. Waar sprake is van verkeersruimte en pleintjes, legt het bestemmingsplan de inrichting niet vast, maar worden juist mogelijkheden geboden voor verbetering of aanpassing aan de wensen van de buurt. Dit kan zonder het toepassen van extra procedures. Dit was in de huidige bestemmingsplannen al mogelijk en heeft goed gewerkt.
  • Belangrijke fietsverbindingen en de grotere en structurele waterpartijen en waterlopen worden volgens de wettelijke standaard SVBP2012 bestemd voor Verkeer respectievelijk Water.
  • De belangrijkste (groen)structuurbepalende elementen en groenstroken worden bestemd als Groen. Omzetting naar verkeers- of parkeerruimte wordt daarmee voorkomen. Binnen de bestemming Groen zijn kleinere speelvoorzieningen en fiets- en voetpaden wel mogelijk.
  • Binnen de groen- en verkeersbestemming worden nutsvoorzieningen rechtstreeks mogelijk gemaakt tot een oppervlakte van 15 m2 en een bouwhoogte van 3 meter. Deze oppervlakte is afgestemd op het bouwvergunningvrij bouwen voor bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
  • Beschutte, overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen worden direct mogelijk gemaakt binnen de bestemmingen Groen en Verkeer. De maatvoering is gelijk aan de maatvoering van de hiervoor vermelde nutsvoorzieningen.
2.6.2 Cultuurhistorie
  • Binnen het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten.
  • Een klein gedeelte van het beschermd Dorps- en Stadsgezicht Hulst is gelegen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Er zal hiervoor een specifieke regeling voor worden opgenomen.
2.6.3 Archeologie
  • Voor archeologie is sinds de vaststelling van de te actualiseren bestemmingsplannen nieuw beleid vastgesteld. Er is een facetherziening archeologie vastgesteld. De regeling uit deze herziening zal worden verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

2.7 Welke ontwikkeling speelt er bij Steensedijk 98 en 100a?

Steensedijk 98

De woning Steensedijk 98 te Hulst is bestemd als bedrijfswoning maar niet meer als zodanig in gebruik. In voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming Bedrijf om te zetten naar Wonen.

Er kan voldaan worden aan de wijzigingsvoorwaarden, daarom is er voor gekozen om de ontwikkeling direct mogelijk te maken in voorliggend bestemmingsplan. Bij het omzetten van de bestemming zal de mogelijkheid van een steenhouwerij op het aangrenzende perceel komen te vervallen. Voor de motivering van de ontwikkeling wordt verwezen naar bijlage 7.

Steensedijk 100a

De bedrijfswoning aan de Steensedijk 100a is bestemd als bedrijfswoning maar niet meer zodanig in gebruik. In voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming Bedrijf om te zetten naar Wonen.

Er kan voldaan worden aan de wijzigingsvoorwaarden, daarom is er voor gekozen om de ontwikkeling direct mogelijk te maken in voorliggend bestemmingsplan. Voor de motivering van de ontwikkeling wordt verwezen naar bijlage 8.

2.8 Beleidskader

Het relevante beleidskader is opgenomen in Bijlage 2 Samenvatting van beleid.

 

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

3.1 Het bestemmingsplan is digitaal

Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar

  • De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Het digitale plan is echter leidend. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen.
  • Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
  • Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar.
  • De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.

3.2 Hoe kan het bestemmingsplan worden geraadpleegd?

Uitgangspunt: bestemmingsregeling raadplegen vanaf het beeldscherm

  • Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd. Bouwvlakken markeren de ruimte voor situering van gebouwen.
  • In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd, zodanig dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is.

De toelichting

  • Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan worden doorgeklikt naar de betreffende paragraaf van de toelichting (hoofdstuk 3). In die paragraaf worden antwoorden op de volgende vragen gegeven.
    • 1. Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?
    • 2. Welke functies zijn toegestaan?
    • 3. Hoeveel mag er worden gebouwd?
    • 4. Welke veranderingen worden verwacht?
    • 5. Wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?

3.3 Agrarisch

Status: alleen aan de regels in Artikel 3 Agrarisch - Kernrandzone kunnen rechten worden ontleend.  
3.3.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?

Deze bestemming is opgenomen voor de kadastrale gronden HUL00,M,302, zoals weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede verbeelding met hierop aangegeven de kadastrale gronden HUL00,M,302

3.3.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De agrarische percelen mogen uitsluitend worden gebruikt voor grondgebonden agrarische bedrijven, zoals akkerbouw of veeteelt.
  • Nevenfuncties zijn niet mogelijk gemaakt.
  • Tevens zijn de gronden bestemd voor het behoud van het open karakter van het gebied en het karakter van het gebied als agrarische randzone en ten behoeve van extensieve dagrecreatie.
3.3.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

Er mogen alleen schuilgelegenheden en melkstallen worden gebouwd en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.3.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor deze gronden worden geen bijzondere veranderingen verwacht waarvoor een specifieke regeling nodig is.
3.3.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen om het grondgebonden karakter van de agrarische bedrijfsactiviteiten te waarborgen en er zijn geen regels opgenomen voor de opslag van mest, het gebruik van mestopslagruimten, sleufsilo's, kuilvoerplaten en containervelden, aangezien deze buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.
  • In het voorliggende bestemmingsplan is ook geregeld dat fruitteelt binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, gronden waarop woningen van derden mogelijk zijn of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet is toegestaan.

3.4 Bedrijfsbestemming

Status: alleen aan de regels in Artikel 4 Bedrijf en Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening kunnen rechten worden ontleend.  
3.4.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
3.4.2 Welke functies zijn toegestaan?

Bestemming Bedrijf

  • De aanwezige bedrijven kunnen in ieder geval hun bedrijfsactiviteiten voortzetten. Algemeen toelaatbaar zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  • Op de genoemde bestemmingen worden nagenoeg alle soorten (lokale) bedrijven toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. detailhandelsbedrijven;
    • 2. zelfstandige kantoren;
    • 3. geluidshinderlijke bedrijven en Bevi-inrichtingen;
    • 4. verkooppunt voor motorbrandstoffen.
  • Voor de toelaatbaarheid van bedrijven wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen en, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën.
  • Mocht een bedrijf worden beëindigd, dan zijn eenzelfde bedrijfstype of bedrijven die passen in de omgeving toegestaan.
  • De bedrijven uit een hogere milieucategorie dan algemeen toelaatbaar en bedrijven die niet voorkomen in de staten, worden specifiek geregeld.
  • Hiervoor is aangegeven dat detailhandel niet is toegestaan. Op sommige gronden is echter al detailhandel aanwezig en op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan planologisch toegestaan. De vergunde en vigerende rechten zijn in dit nieuwe bestemmingsplan overgenomen en in voorliggend bestemmingsplan bevestigd door middel van aanduidingen.
  • Er zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Hiermee wordt bereikt dat de bedrijfspercelen optimaal worden benut voor bedrijfsgebouwen. Naburige bedrijven hebben ook niet te maken met beperkingen in de bedrijfsvoering en milieuregelgeving in verband met nieuwe woningen. De in het voorheen geldende bestemmingsplan planologisch toegestane bedrijfswoningen zijn overgenomen. Voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en aan-huis-gebonden-beroep geldt dat deze tot 25 m² onder voorwaarden rechtstreeks zijn toegestaan.
  • Voor 'Life Style ViIlage Hulst' zijn een aantal specifieke aanduidingen opgenomen evenals een verplichting ter plaatse van de aanduiding 'erf' met voorwaarden voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van deze aanduiding.
  • Via afwijkingsbevoegdheden (artikel 4 lid 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.3) kunnen bedrijven worden toegestaan uit een hogere categorie of bedrijven die niet in de staten worden vermeld. Voorwaarde is dat deze bedrijven naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met algemeen toelaatbare bedrijven. Daarnaast is het op sommige gronden toegestaan om onder voorwaarden perifere detailhandel en volumineuze detailhandel mogelijk te maken.
  • Via wijzigingsbevoegdheden (artikel 4 lid 4.5.1) is het onder voorwaarden toegestaan de gronden te wijzigen naar een woonbestemming (met bijbehorende bestemmingen) of perifere detailhandel.
  • Uit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt en uit oogpunt van veiligheid worden regels gesteld aan de opslag van goederen in de open lucht. Opslag binnen 2 m van een naar de weg gekeerde perceelsgrens is niet toegestaan en de hoogte bedraagt maximaal 4 m.

Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening

Alleen nutsvoorzieningen zijn toegestaan en de daarbij behorende voorzieningen.

3.4.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?

Bestemming Bedrijf

  • De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden op de eerste plaats ontleend aan de voorheen geldende bestemmingsplannen. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald.
  • De gebouwen en overkappingen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak.
  • Door enige afstand aan te houden tot de voorste perceelsgrens, blijft de bebouwing in het straatbeeld (met parkeerruimte en groenstroken) passen.
  • De inhoud van bedrijfswoningen is gemaximeerd op 1.000 m³. Voor de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning is de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen en overkappingen behorende bij het bedrijf maatgevend. Reden hiervoor is dat er in de praktijk veelal sprake is van gemengd gebruik (bedrijfsmatig en particulier) van gebouwen. De maximum goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen is gelijk aan die voor de andere bedrijfsgebouwen.

Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening

  • De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden op de eerste plaats ontleend aan de voorheen geldende bestemmingsplannen.
  • De gebouwen en overkappingen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak.
3.4.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Op zich wordt uitgegaan van het behoud van de bedrijvigheid en mogelijk enige uitbreiding en vernieuwing van bedrijfsgebouwen. Intensivering van het gebruik van het bedrijfsperceel is wel te verwachten. Dit resulteert dan in uitbreiding van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak.
  • Het valt te verwachten dat binnen de planperiode bedrijven worden beëindigd. Wanneer dat het geval is, dan kunnen zich ter plaatse nieuwe bedrijven vestigen. Zoals hiervoor (paragraaf 3.4.2) al is aangegeven kan dit dan uitsluitend eenzelfde bedrijfstype zijn of bedrijven die passen in de milieuzonering.
3.4.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen was een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen die was gebaseerd op een VNG-brochure van destijds. Er is nu een nieuwe Staat opgenomen, die is ontleend aan de laatste VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering uit 2009 (zie paragraaf 5.8 en bijlage Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten).
  • Met de nieuwe Staat is een actueler toetsingskader beschikbaar.
  • De voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid voor het mogelijk maken van respectievelijk perifere detailhandel en volumineuze detailhandel zijn aangepast op basis van de nu geldende wet- en regelgeving.

3.5 Centrumbestemming

Status: alleen aan de regels in Artikel 6 Centrum kunnen rechten worden ontleend.  
3.5.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
3.5.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De centrumbestemming biedt gebruiksmogelijkheden voor de functies horeca, dienstverlening, kantoor, bedrijven en wonen. Een uitwisseling van functies is daarmee mogelijk zonder dat daarvoor een planologische procedure nodig is.
  • In de centrumgebieden is grootschalige detailhandel in beginsel niet gewenst. Wel is er onder voorwaarden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - zone 1' en 'specifieke vorm van detailhandel - zone 2' detailhandel toegestaan, maar geen supermarkt.
  • Woningen zijn toegelaten op de begane grond en op verdiepingen.
  • In woningen mogen bepaalde activiteiten worden uitgeoefend. Welke dat zijn en welke voorwaarden er gelden, wordt uitgelegd in de paragrafen 2.5.6.
  • Lichte vormen van bedrijvigheid zijn toegestaan. Dit zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  • De toelaatbaarheid van horecabedrijven is gekoppeld aan de Staat van Horeca-activiteiten. Horecabedrijven behorend tot categorie 1a, 1b en 2 met uitzondering van logiesverstrekkers. Voor een nadere toelichting op het instrument Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar paragraaf 5.9. en bijlage Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten van de toelichting.
  • Via afwijkingsbevoegdheden (Artikel 6 lid 6.4.1 en 6.4.2) kunnen onder voorwaarden bedrijven worden toegestaan uit een hogere categorie of kan een bestaande supermarkt worden verplaatst naar deze gronden.
3.5.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Voor de centrumbestemming zijn bouwvlakken opgenomen waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd, tenzij op de verbeelding anders is bepaald.
  • De maximum goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen sluit aan op het bouwregime uit de voorheen geldende bestemmingsplannen en bieden voldoende ruimte. Voor een gedeelte van de gronden is nog een aanvullende bouwregeling opgenomen.
3.5.4 Welke veranderingen worden verwacht?

Gedurende de planperiode van tien jaar zullen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Zoals nieuwe winkels op percelen die nu nog als woonperceel in gebruik zijn of beëindiging van een winkel. Er zal sprake zijn van dynamiek in centrumgebieden. Ook uitwisseling met andere functies is denkbaar en past in dit gebied. Tevens is wonen toelaatbaar.

3.5.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?

De voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid voor het mogelijk maken van een supermarkt zijn aangepast op basis van de nu geldende wet- en regelgeving.

3.6 Detailhandel

Status: alleen aan de regels in Artikel 7 Detailhandel kunnen rechten worden ontleend.  
3.6.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • De bestemming Detailhandel is vooral opgenomen voor die detailhandelsbestemmingen die buiten het centrumgebied zijn gelegen en waar conform het voorheen geldende bestemmingsplan al detailhandel is toegestaan.
3.6.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Binnen deze bestemming is detailhandel toegestaan. Onder detailhandel wordt verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een supermarkt is niet toegestaan.
3.6.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • De maximum goot- en bouwhoogten zijn aangegeven met een aanduiding; op de analoge weergave een percentage in een rond symbool.
  • Bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd.
3.6.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Op dit moment bestaat geen inzicht of voor deze veranderingen een regeling in het bestemmingplan nodig is.
3.6.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.7 Gemengde bestemmingen

Status: alleen aan de regels in Artikel 8 Gemengd - A, Artikel 9 Gemengd - B, Artikel 10 Gemengd - C, Artikel 11 Gemengd - D, Artikel 12 Gemengd - E , Artikel 13 Gemengd - F, Artikel 14 Gemengd - G, Artikel 15 Gemengd - H, Artikel 16 Gemengd - I, Artikel 17 Gemengd - J en Artikel 18 Gemengd - K kunnen rechten worden ontleend.  
3.7.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
  • Zie paragraaf 2.2 
3.7.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Het bestemmingsplan voorziet in elf verschillende bestemmingen 'Gemengd'. Binnen iedere gemengde bestemming is een andere combinatie van bestemmingen mogelijk gemaakt, gebaseerd op de bestaande planologische situatie ter plaatse.
  • Met deze regeling kunnen de aanwezige functies anders dan wonen zonder meer worden gecontinueerd.
  • In woningen mogen bepaalde activiteiten worden uitgeoefend. Welke dat zijn en welke voorwaarden er gelden, wordt uitgelegd in de paragrafen 2.5.6 en 3.15.
  • De toelaatbaarheid van horecabedrijven is gekoppeld aan de Staat van Horeca-activiteiten. De aanwezige horecafuncties uit deze categorieën kunnen zonder meer worden gecontinueerd. Deze zijn bevestigd met een specifieke aanduiding. Voor het reguleren van hinder van deze horecabedrijven beschikken de gemeente en de politie over de algemene plaatselijke verordening. Voor een nadere toelichting op het instrument Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar paragraaf 5.9 en bijlage Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten van de toelichting.
3.7.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Voor de bestemmingen zijn bouwvlakken opgenomen waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en in sommige gevallen tevens aanduidingsvlakken 'bijgebouwen' waarbinnen alleen erfbebouwing is toegestaan. Deze systematiek sluit aan op de regeling voor wonen omdat deze bestemmingen doorgaans langs wegen en straten met woningen liggen. In de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn de betreffende percelen veelal voorzien van de aanduiding 'erf'.
  • De bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd tenzij door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een ander percentage is aangegeven.
  • Voor de aanduidingsvlakken 'bijgebouwen' gelden wel beperkingen. Hiermee wordt voorkomen dat de achtererven dichtslibben. De oppervlakteregeling is per bestemming overeenkomstige de voorheen geldende regeling bestemd.
  • De maximum goot- en bouwhoogte van de (hoofd)gebouwen sluit aan op het bouwregime uit de voorheen geldende bestemmingsplannen en biedt voldoende ruimte. Een grotere hoogte is ongewenst in verband met de omgeving.
3.7.4 Welke veranderingen worden verwacht?

Gedurende de planperiode van tien jaar zullen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Zoals nieuwe winkels op een perceel dat nu nog als woonperceel in gebruik is of beëindiging van een winkel. Door marktwerking zullen immers functies worden beëindigd. De voorkeur wordt dan gegeven aan her invulling van het pand in plaats van aan leegstand.

3.7.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?

Door de opsplitsing in afzonderlijke bestemmingen 'Gemengd' is het mogelijk het aantal aanduidingen te reduceren. Hierdoor ontstaat een rustiger kaartbeeld en zijn de regels beter leesbaar. Inhoudelijk zijn er geen verschillen met de voorheen geldende regelingen.

3.8 Groen

Status: alleen aan de regels in Artikel 19 Groen kunnen rechten worden ontleend.  
3.8.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor de beeldbepalende groenstroken en groene gebieden.
3.8.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De groenvoorzieningen zijn vooral bedoeld voor (opgaande) beplanting. Daarnaast zijn daarbij behorende (lees: ondergeschikte) functies toegestaan, zoals bijvoorbeeld voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Structurele verkeers- en watervoorzieningen zijn als zodanig bestemd (voor Verkeer en Water).
  • Voor water is dus geen specifieke regeling nodig: voor een aangewezen en daarvoor speciaal ingericht gebied binnen groen wel. Grotere en speciaal aangewezen gebieden voor water zijn daarom specifiek geregeld (zie ook paragraaf 2.6.1).
3.8.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
  • De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen (voor jongeren en ouderen) tot een oppervlakte van 15 m² en een bouwhoogte van 3 m (zie ook paragraaf 2.6.1).
3.8.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Van gemeentewege worden geen veranderingen verwacht. De huidige groenvoorzieningen blijven behouden.
  • Eventueel kan een ander beheer of herinrichting verandering aanbrengen in de verschijningsvorm.
  • Regelmatig wordt de gemeente benaderd door bewoners met de vraag of zij een stuk groen dat grenst aan hun woningen kunnen aankopen en in gebruik mogen nemen als tuin of als erf. In een aantal gevallen is hiermee ingestemd. Verwacht wordt dat ook de komende jaren dergelijke verzoeken zullen worden ingediend. Deze verzoeken zullen op hun merites worden beoordeeld.
3.8.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen zijn nu rechtstreeks mogelijk.
  • Voor het overige zijn er geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.9 Horeca

Status: alleen aan de regels in Artikel 20 Horeca kunnen rechten worden ontleend.  
3.9.1 Voor welke percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor horecabedrijven in de categorie 1a, 1b en 1c (met uitzondering van logies) van de Staat van Horeca-activiteiten en overige specifiek aangegeven horecabedrijven.
3.9.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Per locatie is specifiek aangegeven of de betreffende horecavestiging valt onder categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten of dat er een specifieke horeca aanduiding op van toepassing is.
  • Wonen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de woonaanduiding.
3.9.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
3.9.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Met een ander gebruik dan horeca is in dit bestemmingsplan geen rekening gehouden.
3.9.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.10 Kantoor

Status: alleen aan de regels in Artikel 21 Kantoor kunnen rechten worden ontleend.  
3.10.1 Voor welke percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor de (grotere) zelfstandige kantoren.
3.10.2 Welke functies zijn toegestaan?
3.10.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
3.10.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Met een ander gebruik dan kantoren is in dit bestemmingsplan geen rekening gehouden.
3.10.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.11 Tuin

Status: alleen aan de regels in Artikel 22 Tuin kunnen rechten worden ontleend.  
3.11.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • De tuinbestemming is opgenomen voor vrijwel onbebouwde gronden aan de achterzijde van zeer diepe woonpercelen en voor brede zijtuinen bij woningen.
3.11.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Binnen de bestemming Tuin zijn tuinen toegestaan.
3.11.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Binnen de bestemming mag per perceel ten hoogste 1 gebouw worden gebouwd met een hoogte van 3 m en een oppervlakte van 6 m².
  • Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.
3.11.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Er worden geen noemenswaardige veranderingen verwacht.
3.11.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen noemenswaardige verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.12 Verkeer

Status: alleen aan de regels in Artikel 23 Verkeer kunnen rechten worden ontleend.  
3.12.1 Voor welke gebieden is de bestemming opgenomen?
  • Alle doorgaande wegen, woonstraten en pleintjes inclusief niet structurele groen- en watervoorzieningen.
3.12.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water zijn toegestaan.
  • Voor 'Life Style ViIlage Hulst' zijn specifieke aanduidingen opgenomen.
  • Evenementen zijn belangrijk voor de levendigheid. Deze zijn dan ook algemeen mogelijk gemaakt.
3.12.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Het gebruikelijke straatmeubilair is toegestaan, zoals bijvoorbeeld zitbanken, afvalbakken, afzetpaaltjes e.d.
  • In paragraaf 2.6.1 is al aangegeven dat, binnen de bestemming, gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen (voor jongeren én ouderen) tot een oppervlakte 15 m² en een bouwhoogte van 3 m overal rechtstreeks mogelijk zijn gemaakt. (De grotere nutsvoorzieningen zijn specifiek bestemd.)
  • Voor 'Life Style ViIlage Hulst' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel' een specifieke regeling opgenomen voor een luifel.
3.12.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
  • Eventueel kan een ander beheer of herinrichting verandering aanbrengen in de verschijningsvorm of het gebruik op detailniveau. Op hoofdlijnen wordt het karakter van het verkeers- en verblijfsgebied behouden.
3.12.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?
  • Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen zijn nu mogelijk.
  • Voor het overige zijn er geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.13 Verkeer - Garages en bergplaatsen

Status: alleen aan de regels in Artikel 24 Verkeer - Garages en bergplaatsen kunnen rechten worden ontleend.  
3.13.1 Waarvoor is de bestemming opgenomen?
  • Voor de garages en bergplaatsen die niet op een bouwperceel van een aangrenzende functie zijn gesitueerd. Het gaat in vrijwel alle gevallen om garages en bergplaatsen die complexgewijs zijn gebouwd.
3.13.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de privéstalling van auto's en voor de opslag van goederen door particulieren. Bedrijfsmatige activiteiten in deze gebouwen zijn niet toegestaan.
3.13.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Alle soorten bouwwerken, met dien verstande dat gebouwen en overkappingen alleen mogen worden gebouwd in een bouwvlak.
  • De bouwvlakken zijn doorgaans strak om de bestaande gebouwen gelegd.
3.13.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
3.13.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen waren de garages en bergplaatsen voorzien van de gelijknamige bestemming. Volgens de wettelijke RO-standaarden is dit niet meer mogelijk. Er is een bestemmingscategorie 'Overig', maar hiervan dient zeer terughoudend gebruik van te worden gemaakt. Daarom is ervoor gekozen om de garages en bergplaatsen en bijbehorende gronden een eigen verkeersbestemming te geven.

3.14 Water

Status: alleen aan de regels in Artikel 25 Water kunnen rechten worden ontleend.  
3.14.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
  • Voor open water dat voor de waterhuishouding en in de ruimtelijke structuur belangrijk is. Voorbeelden hiervan zijn hoofdwatergangen en grotere waterpartijen binnen de bebouwde kom.
3.14.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Water en de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggetjes voor langzaam verkeer. Tevens is hier verkeer te water en ondergeschikt groen toegestaan.
3.14.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers mogen worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.
3.14.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
3.14.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Inhoudelijk zijn er geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling. De regeling is iets vereenvoudigd en daardoor beter toegankelijk/leesbaar.

3.15 De woonbestemmingen

Status: alleen aan de regels in Artikel 26 Wonen , Artikel 27 Wonen - Aaneen of geschakeld, Artikel 28 Wonen - gestapeld, Artikel 29 Wonen - Twee-aaneen en Artikel 30 Wonen - Vrijstaand kunnen rechten worden ontleend.  

3.15.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?

In dit bestemmingsplan zijn verschillende gedetailleerde woonbestemmingen opgenomen. Dit heeft als voordeel dat de artikelen beter leesbaar zijn. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan worden alleen de regels getoond die voor het betreffende woningtype van belang zijn.

3.15.2 Welke functies zijn toegestaan
  • Binnen de bestemmingen mag uitsluitend worden gewoond. Andere activiteiten in woningen (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en voor logies met ontbijt) zijn mogelijk. In paragraaf 2.5.6 is hierop al ingegaan.
  • Binnen de bestemming mag het wonen worden gecombineerd met zorgvoorzieningen of verpleging, (para)medische voorzieningen en dienstverlening. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een huisarts die regelmatig ter plaatse praktijk houdt, een fysiotherapie, een apotheek of een zorgkantoor.
3.15.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
3.15.3.1 Regeling in bestemmingsplan
  • Zoals in paragraaf 2.5.3 al is aangegeven, wordt de bouwwijze van woningen geregeld met aparte bestemmingen.
  • De open bebouwingsstructuur bij vrijstaande woningen wordt gewaarborgd door een afstand van vrijstaande hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan te houden van ten minste 3 m. Hiervan zijn geen afwijkingsbevoegdheden opgenomen. De afstand van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m. Dit sluit aan op de hedendaagse praktijk en de regeling uit de voorheen geldende bestemmingsplan die van toepassing was op verschillende locaties. Daarnaast worden de mogelijkheden van het bouwvergunningvrij bouwen toereikend geacht.
  • In de gedetailleerde bestemmingen is onderscheid gemaakt tussen een bouwvlak voor het hoofdgebouw en een vlak voor de erfbebouwing. Woningen behoeven niet geheel binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op het erfbouwvlak (aangegeven met de aanduiding 'bijgebouwen') mogen aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten.
  • De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd, met inachtneming van eventuele afstanden die moeten worden aangehouden tot bijvoorbeeld de zijdelingse perceelsgrens. Binnen het erfbouwvlak is de oppervlakte erfbebouwing gemaximeerd. Hiervoor is een staffelregeling opgenomen (zie paragraaf 2.5.5). Omdat overkappingen vrijwel dezelfde ruimtelijke uitstraling hebben als genoemde gebouwen, worden overkappingen voor het bepalen van de bebouwingsmogelijkheden meegerekend.
  • Buiten het bouwvlak en het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' zijn geen gebouwen en geen overkappingen toegestaan. Kleinschalige aan- of uitbouwen vóór de voorgevellijn - zoals erkers - zijn wel mogelijk (via artikel 35 lid 35.1 Overschrijding bouwgrenzen).
  • Het kan voorkomen dat bij grondverkoop of andere zaken dat een bouwperceel bij een woning is gelegen in twee verschillende woonbestemmingen. Het is dan toegestaan om binnen de ene woonbestemming erfbebouwing te realiseren bij een hoofdgebouw dat is gelegen in een andere woonbestemming, een en ander wel in achtneming van de regels van de betreffende bestemming. Hiervoor is in artikel 35 lid 35.4 Erfbebouwing een regeling opgenomen.

3.15.3.2 Vergunningvrij bouwen
  • Los van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, worden er op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) bouwmogelijkheden geboden. Alle bouwwerken die in artikel 2 van bijlage II van het Bor passen, zijn - ongeacht wat het bestemmingsplan aangeeft - vergunningvrij.
  • In de Wabo en het Bor wordt het begrip 'bijbehorend bouwwerk' gebruikt. Dit begrip is niet exact gelijk aan 'aan- en uitbouwen' en 'bijgebouwen'. Bij een 'bijbehorend bouwwerk' kan het ook gaan om een op zichzelf staande uitbreiding van het hoofdgebouw. Deze uitbreiding behoeft niet per definitie een aan- en uitbouw te zijn. Om deze reden is ervoor gekozen om de begrippen 'aan- en uitbouw' en 'bijgebouw' niet te vervangen door het nieuwe begrip 'bijbehorend bouwwerk' en om beide toetsingskaders los van elkaar te hanteren. Daarbij komt dat er in een hele lange periode veel jurisprudentie over 'aan- en uitbouwen' en 'bijgebouwen' is ontstaan, terwijl de jurisprudentie over het begrip 'bijbehorend bouwwerk' nog moet worden gevormd.
3.15.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Een verbreding van de woonfunctie is de komende periode te verwachten. Hiervoor zijn specifieke regels opgenomen die daarin voorzien.
  • In het bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het realiseren van woningbouw.
3.15.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?
  • De bouwwijze van woningen/bebouwingstypologie is vastgelegd met bestemmingen in plaats van met nadere aanwijzingen. Hiermee is de leesbaarheid/toegankelijkheid van de regeling vergroot.
  • De bebouwingsregeling voor de erfbouwvlakken is aangepast. Op de grotere percelen is nu 60 m² tot 120 m² aan gebouwen en overkappingen toegestaan. Voorheen was dit ten hoogste 60 m².
  • Het onderscheid tussen aan-huis-gebonden beroepen enerzijds en kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten anderzijds wordt losgelaten en voor alle soorten functies wordt ten hoogste 25 m² rechtstreeks toegestaan. Deze niet-woonfuncties kunnen volgens het nieuwe bestemmingsplan ook worden uitgeoefend in een losstaand bijgebouw.
  • Voor logies met ontbijt is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot maximaal 6 personen. De voorwaarden zijn overgenomen uit de Beleidsnotitie bed&breakfastvoorziening.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen en overige bepalingen

4.1 Leiding - Gas

Status: alleen aan de regels in Artikel 31 Leiding - Gas kunnen rechten worden ontleend.  

Er ligt in het plangebied één planologisch relevante gasleiding. Voor de beschrijving daarvan wordt verwezen naar de paragrafen 5.10.2 en 5.11. De gasleiding is als zodanig bestemd. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. Voor de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' (Artikel 31 Leiding - Gas) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

4.2 Waarde - Archeologie

Status: alleen aan de regels in Artikel 32 Waarde - Archeologie 2 kunnen rechten worden ontleend.  

In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect archeologie en op het archeologiebeleid van de gemeente Hulst. Daarin is aangegeven dat in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.

Uitgangspunt van de regeling is dat voor graafwerkzaamheden waarbij de oppervlakte groter is dan de vrijstellingsoppervlakte en de verstoringsdiepte dieper reikt dan deze aangeduid op de vrijstellingenkaart, een omgevingsvergunning nodig is.

Omdat de archeologische (verwachtings)waarde samenvalt met een groot aantal andere bestemmingen, is de zogenoemde dubbelbestemming gehanteerd. De dubbelbestemming is met arceringen (kruizen) op de verbeelding weergegeven.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is opgenomen in de artikel 32. Binnen deze dubbelbestemmingen is het volgende geregeld.

  • Voordat er voor een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
  • Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

In alle gevallen geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan op de vrijstellingenkaart is weergegeven worden uitgevoerd. Deze vrijstellingenkaart is opgenomen in Bijlage 6 van de regels. Op deze kaart wordt voor de verschillende gebieden verschillende vrijstellingsdieptes vrijgegeven:

  • 0 m -mv
    Wettelijk beschermde archeologische monumenten en waterbodems.

  • 0,40 m –mv
    Zones met hoge en gematigde verwachting
    met uitzondering van de wettelijk beschermde monumenten en waterbodems.

  • vrijgesteld
    Zones met lage archeologische verwachting (laag 1-2)
    het betreft jongere afzettingen van Walcheren voor zover gelegen binnen de polders die dateren van ná 1532;
    Zones die middels selecte besluiten van de gemeenten werden vrijgesteld.

Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarde van de betrokken locatie niet nodig is.

4.3 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

Status: alleen aan de regels in Artikel 33 Waarde - Beschermd Stadsgezicht kunnen rechten worden ontleend.  

Een klein gedeelte van het beschermd Dorps- en Stadsgezicht Hulst is gelegen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Ter plaatse is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen.

4.4 Algemene regels

Status: alleen aan de regels in Hoofdstuk 3 Algemene regels kunnen rechten worden ontleend.  

In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk algemene wijzigingsregels opgenomen en wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op meerdere bestemmingen.

4.4.1 Anti-dubbeltelregel

In artikel 34 is een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

4.4.2 Algemene bouwregels

Artikel 35 Algemene bouwregels bevat twee leden.

  • In lid 35.1 Overschrijding bouwgrenzen is een regeling opgenomen voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
  • Lid 35.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
  • In lid 35.3 Aantal woningen is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' binnen de verschillende bestemmingen, het maximum aantal woningen niet wordt overschreden. Hiervoor is op de verbeelding een aanduiding opgenomen. Als op de verbeelding geen aanduiding is opgenomen geldt dat voor grondgebonden woningen per bouwperceel maximaal één woning gerealiseerd mag worden. In de huidige situatie geldt dat er binnen de kernen op enkele percelen nog een woning gebouwd mag worden. Om te voorkomen dat meer woningen gebouwd worden dan met dit plan beoogd, wordt de bepaling van het bouwperceel nader vastgelegd op de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. In beginsel wordt uitgegaan van de vergunde situatie en het kadastraal perceel. Meerdere kadastrale percelen kunnen in ruimtelijke zin ook als één geheel worden aangemerkt, als de inrichting van de percelen ten dienste staat van de woning als geheel. Hiermee wordt voorkomen dat bouwpercelen worden gesplitst ten einde meer woningen te kunnen realiseren.
  • Lid 35.4 Erfbebouwing regelt dat erfbebouwing binnen de bestemmingen Wonen, Wonen - Aaneen en Wonen - Vrijstaand ook voor hoofdgebouwen gelegen binnen een andere bestemming Wonen is toegestaan.
  • Lid 35.5 Ondergronds bouwen bevat een regeling voor het ondergronds bouwen. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m². Daarnaast bedraagt de diepte van ondergrondse bouwwerken maximaal 4 m.
  • Lid 35.6 Nadere eisen regelt dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen bij een omgevingsvergunning ten aanzien van de afmeting en positie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.4.3 Algemene gebruiksregels

Artikel 36.1 is vooral bedoeld om duidelijk te maken welk gebruik in ieder geval strijdig is met onderhavig bestemmingsplan. In dit geval betreft dat het gebruik van een woning door meer dan één huishouden.

4.4.4 Algemene aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.

4.4.5 Algemene afwijkingsregels

In artikel 38 zijn verschillende afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Met deze bevoegdheid kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan.

In lid 38.1 Goot- en bouwhoogten hoofdgebouwen is een algemene afwijkingsregel opgenomen voor het bouwen van hogere hoofdgebouwen met een goothoogte van 6,3 m en een bouwhoogte van 10 m. Voorwaarde hiervoor is dat deze afwijking past in het bestaande stedenbouwkundig beeld en dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.

In lid 38.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een algemene afwijkingsregel opgenomen waarbij voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde een hogere bouwhoogte kan worden toegestaan, mits deze niet hoger is dan de maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak, of indien geen bouwvlak is opgenomen maximaal 6 m.

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) zoals maten en bouwgrenzen is in lid 38.4 Maten en bouwgrenzen een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Daarnaast bevat lid 38.5 Arbeidsmigranten een mogelijkheid om de huisvesting van arbeidsmigranten onder voorwaarden met een omgevingsvergunning mogelijk te maken.

4.4.6 Algemene wijzigingsregels
4.4.6.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

In lid 39.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 35 lid 35.2. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;
  • een detailhandelsbestemming moet worden aangepast om een betere entree van één of meer winkels mogelijk te maken.

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

4.4.6.2 Algemene voorwaarden voor wijzigingsbevoegdheden

In het bestemmingsplan is de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' opgenomen. Op basis van deze aanduiding kan het college de hier geldende bestemmingen onder voorwaarden wijzigen.

De voorwaarden hebben onder andere betrekking op:

  • a. het voldoen aan het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • b. een, voor de beoogde functie, geschikte bodemkwaliteit;
  • c. de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden;
  • d. het inzichtelijk maken van de gevolgen van de ontwikkeling op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse;
  • e. de bescherming van eventueel aanwezig beschermde inheemse planten en diersoorten.

4.4.6.3 Wijzigingsbevoegdheden vrijstellingenkaart

Indien er nieuwe archeologische inzichten zijn is het op basis van deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk de vrijstellingenkaart te wijzigen.

4.4.6.4 Wijzigingsbevoegdheden

In dit bestemmingsplan zijn drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Onder voorwaarden is het mogelijk ter plaatse van deze zones de bestemmingen te wijzigen.

4.4.7 Overige regels
4.4.7.1 Werking wettelijke regeling

In dit artikel is bepaald dat voor de wettelijke regelingen waar in de regels naar verwezen worden, de regels gelden zoals deze luiden op moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4.7.2 Parkeerregeling

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet het bevoegd gezag toetsen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen. Met de regeling zoals hier is opgenomen wordt hierin voorzien. Hierbij geldt dat ten aanzien van voldoende parkeergelegenheid wordt gerefereerd aan de bepalingen zoals zijn opgenomen in parkeerbeleid. De gemeente Hulst kent geen specifiek parkeerbeleid maar hanteert hiervoor de CROW-normen. Bij toetsing aan dit artikel dient dan ook uit te worden gegaan van de meest recente parkeerkencijfers en richtlijnen voor laden en lossen.

4.5 Overgangs- en slotbepalingen

Status: alleen aan de regels in Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels kunnen rechten worden ontleend.  

Dit hoofdstuk van de regels bevat 2 artikelen.

4.5.1 Overgangsrecht

In artikel 41 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 41.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 41.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.

4.5.2 Titel van het bestemmingsplan

De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 42 van de regels.

Hoofdstuk 5 Sectoraal onderzoek

5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een prettig goed leefklimaat dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieu hygiënische aspecten die samenhangen met de aard van het plangebied en/of de omgeving. In voorliggend hoofdstuk worden de verschillende milieu hygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

5.2 Bodem

5.2.1 Toetsingskader

Volgens artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Voor ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.2 Toetsing en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in functiewijzigingen die een noodzaak voor het in beeld brengen van de bodemkwaliteit ter plaatse hebben. Om deze redenen is een historisch of verkennend bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Bij concrete plannen zal in de toekomst in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Water

5.3.1 Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. Voor het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is het Waterbeheerplan van Waterschap Scheldestromen van toepassing. Het gaat hierbij om 'integraal waterbeheer': waterzuiveringsbeheer en watersysteembeheer.

Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.

Gemeentelijk beleid

Op 9 november 2013 is de visienota van het Stedelijk waterplan door de gemeenteraad van de gemeente Hulst vastgesteld. De visie ten aanzien van de thema’s verantwoordelijkheden, waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, water en ruimtelijke ordening, afvalwater en afkoppelen regenwater, monitoring en evaluatie en organisatie en communicatie is waar mogelijk gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving, zoals vastgelegd door de EU, Rijk, provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en de gemeente Hulst.

Daarnaast heeft de gemeente Hulst het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Hulst 2016-2021 vastgesteld. Het GRP dient onder andere om aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Verder geeft de gemeente in dit document aan hoe ze omgaat met het grond- en hemelwater op haar grondgebied.

Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten worden toekomstbestendig uitgevoerd. Verhard oppervlak wordt in principe volledig afgekoppeld. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal worden ingezameld en afgevoerd naar de RWZI.

5.3.2 Toetsing

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen is getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap Scheldestromen wordt gehanteerd en hierna is opgenomen.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er zijn geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen gepland. Er zijn geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen gepland. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Watertoets

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  

Niet van toepassing, binnen het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard.
Binnen de bestemmingsregels bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Dit is overeenkomstige de voorheen geldende bestemmingsplannen. Aanleg van extra waterberging is dan ook niet noodzakelijk.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden of een omgevingsvergunning voor bouwen wordt afgegeven, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Op dat moment worden de plannen beoordeeld hoe er voor gezorgd kan worden dat de waterhuishouding niet verslechterd of kan worden verbeterd. Daar waar nodig kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
 
Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Grondwaterkwantiteit en verdroging 
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
Verdroging van het gebied is niet van toepassing. Er wordt geen grondwater onttrokken.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Het gebied is ongeschikt voor infiltratie van hemelwater in de bodem. Hemelwater van daken, erven en openbare wegen wordt niet geïnfiltreerd in de bodem. De huidige grondwaterkwaliteit zal daarom niet veranderen.
 
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
Hemelwater afkomstig van daken, erven en openbare wegen wordt geacht voldoende schoon te zijn en wordt zonder enige vorm van zuivering afgevoerd naar het oppervlaktewater.  De huidige oppervlaktewaterkwaliteit zal daarom niet veranderen.  
Volksgezondheid
Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De panden zijn aangesloten op het riool. Door de aanleg van riolering is de volksgezondheid gewaarborgd.

Daar waar waterlopen en waterpartijen aanwezig zijn, zijn deze voorzien van flauwe taluds en plasbermen om de kans op verdrinking zo klein mogelijk te maken. Dit is overeenkomstige de huidige situatie.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  

Niet van toepassing.  
Natte natuur 
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Niet van toepassing  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Overeenkomstig de huidige situatie:
- vindt het onderhoud van het oppervlaktewater plaats vanaf het land en wordt het baggerslib verwerkt in de groene randzone dan wel wordt deze afgevoerd.
- vindt onderhoud van de (bestaande) grote wateroppervlakken plaats vanaf het water.  
Andere belangen waterbeheer  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
In het gebied bevinden zich geen waterschapsobjecten.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  

Niet van toepassing.  
5.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering.

5.4 Ecologie

5.4.1 Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Natura-2000 gebieden.

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

5.4.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura2000/Natuurbeschermingswet

Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de Wet natuurbescherming een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van Natura 2000, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

Binnen de gemeente Hulst zijn enkele natuurgebieden aanwezig waarvan de waarden van zodanig belang zijn, dat ze zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze gebieden genieten daardoor wettelijke gebiedsbescherming. Het gaat enerzijds om de buitendijkse gebieden Westerschelde en het Verdronken land van Saeftinghe, en anderzijds om de Vogelkreek. De gebieden zijn gelegen buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevestigt het bestaand gebruik en de planologische mogelijkheden. Er is geen sprake van een negatief effect op Natura2000 gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0006.png"

Figuur 5.1 Ligging Natura 2000-gebieden in de gemeente Hulst

Natuurnetwerk Nederland

Een klein gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Negatieve effecten als gevolg van het continueren van de huidige situatie zijn niet te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0007.png"

Figuur 5.2 Ligging locaties (rood) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland

(bron: https://www.zeeland.nl/kaarten-en-cijfers/kaarten/natuur-en-landschap-kaart, bewerking Rho adviseurs)

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming heeft wat betreft de soortenbescherming betrekking op de in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent onder andere dat opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de Europees beschermde soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en / of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.

Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van bedreiging van beschermde soorten.

5.4.3 Conclusie

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt nabij Natura 2000-gebieden en een klein gedeelte van het plangebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. De huidige situatie vormt geen aantasting van de beschermde natuurwaarden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het continueren van de huidige situatie. Negatieve effecten zijn dan ook niet te verwachten.

Soortenbescherming
Bij vergunningplichtig bouwen, vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen geldt rechtstreeks de Wet natuurbescherming en is het in voorkomende gevallen noodzakelijk ontheffing aan te vragen als een activiteit een negatief effect kan hebben op een beschermde soort. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden houden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in/op of onder daken.

Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van bedreiging van beschermde soorten. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het afwijken van specifieke bestemmingen moet een nadere beoordeling beschikbaar zijn. Mogelijk dient op termijn een ontheffing ingevolge de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

5.5 Archeologie

5.5.1 Toetsingskader

Het archeologisch beleid van de gemeente Hulst is vastgelegd in het bestemmingsplan Archeologische & Aardkundige Waarden. Het archeologiebeleid van de gemeente Hulst omvat de volgende onderdelen:

  • Archeologische beleidskaart: vrijstelling in oppervlakte;
  • Vrijstellingenkaart Landbodem: vrijstelling in diepte.

In het nieuwe archeologische beleid is een inventarisatie gemaakt van alle bodemlagen, inclusief het overstromingspakket met daarin geulen en kreken. Per geologische laag is de verwachting op archeologische waarden bekeken en ingedeeld in categorieën van archeologische verwachting op waarden in deze laag.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het buitengebied en de gewaardeerde kernen, omdat de kernen specifieke archeologische waarden uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd bevatten die kenmerkend zijn voor een dorp of stad. Daarbij staat niet enkel de opbouw van de bodem centraal, maar vooral wat de mens met en in die bodem heeft gedaan. In de gewaardeerde kernen op de archeologische beleidskaart is met zekerheid bewoning geweest en is er vaak sprake van ophoogpakketten die door menselijk handelen tot stand zijn gekomen.

Als instrument van het archeologiebeleid dient de Archeologische beleidskaart van de gemeente Hulst 2016. De hoogste verwachting is hierbij leidend (zie Bijlage 3).

Het archeologiebeleid van de gemeente Hulst is het resultaat van het samenvoegen van meerdere beleidsdocumenten waardoor de hoogste verwachting is opgenomen in het kaartbeeld. In het kader van het Zeeuws-Vlaamse samenwerkingsverband is gekozen om Zeeuws-Vlaanderenbreed eenzelfde methodiek in beleid te voeren. Op de beleidskaart zijn in totaal 7 verschillende categorieën opgenomen, verschillend van vrijgesteld oppervlakte en diepte. De categorieën 4 en 5 zijn om die reden in oppervlaktevrijstellingsgrenzen verruimd. Categorie 6 is volledig vrijgesteld van onderzoek.

In 2017 vond een update plaats van de vindplaatsanalyse uit 2011. Deze zijn weergegeven op de Vindplaatsenkaart in het vigerende beleid. Hierbij zijn alle archeologische vindplaatsen opgenomen die door de gemeente als archeologisch waardevol worden geacht. Het gaat om vindplaatsen die niet als kern zijn opgenomen op de Archeologische Beleidskaart maar als terrein met een bekende archeologische waarde (Categorie 2). Deze vindplaatsen hebben een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Voor de diepte wordt verwezen naar de vrijstellingenkaart.

5.5.2 Toetsing

Een gedeelte van de gronden is gekoppeld aan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 met hier in een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Door het opnemen van dubbelbestemmingen voor archeologische waarden wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen

5.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Door het opnemen van de dubbelbestemming met hierin opgenomen een vergunningenstelsel worden de archeologische waarden voldoende beschermd. En vormt derhalve het aspect archeologie geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Cultuurhistorie is – omdat het in belangrijke mate bepalend is voor de regionale identiteit – benoemd tot één van de omgevingskwaliteiten van Zeeland. Naast het vastleggen van de verschillende objecten zijn in de cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) ook verschillende gebieden opgenomen met bijzondere cultuurhistorische waarden. De provincie Zeeland geeft prioritair aandacht aan deze gebieden en heeft hier inpasbaarheidstrategieën voor opgesteld, afhankelijk van hun waarde en ontwikkelingsmogelijkheden. De strategieën zijn:

  • behoud cultuurhistorische elementen en relicten;
  • behoud door ontwikkeling en versterken van de samenhang;
  • herkenbaarheid als voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling.

5.6.2 Toetsing

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 5.3 is te zien dat in het plangebied geen Rijksmonumenten voorkomen. Wel bevinden zich meerdere MIP-objecten binnen het plangebied. Dit betreft bouwwerken en ensembles uit de periode 1850-1945. Deze zijn rond 1990 op rijksinitiatief op basis van criteria als gaafheid, kenmerkendheid voor periode en herkenbaarheid geselecteerd (MIP-objecten en -gebieden). Deze hebben echter geen beschermde status, zoals Rijksmonumenten.

Een klein gedeelte van het noordoostelijke plangebied maak deel uit van het Dorps- en Stadsgezicht Hulst. Het gebied binnen dit beschermd stad- en dorpsgezicht wordt in voorliggend bestemmingsplan planologische beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'. Dit betekent dat bepaalde werkzaamheden alleen onder voorwaarden zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0008.png"

Figuur 5.3 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart en globale ligging plangebied (bron: geoweb provincie Zeeland, bewerkt Rho adviseurs).

5.6.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn geen Rijksmonumenten aanwezig binnen het plangebied. Wel maakt een klein gedeelte van het noordoostelijk plangebied deel uit van het Dorps- en Stadsgezicht Hulst. De waarden worden planologisch beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'.

De MIP-panden hebben geen beschermde status en behoeven geen regeling in voorliggend plan.

5.7 Geluid

5.7.1 Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

Indien bij een ruimtelijke procedure nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.

Industrielawaai

Indien in een bestemmingsplan (of ruimtelijke procedure) een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de zone van een geluidsbron.

5.7.2 Toetsing

Wegverkeerslawaai

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het aantal geluidsgevoelige functies kan uitbreiden of nieuwe wegen worden gerealiseerd. Akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Industrielawaai

Het plangebied ligt nabij het gezoneerde industrieterrein Hogeweg. Omdat het bestemmingsplan bedrijventerrein Hogeweg I en II ruimte biedt voor inrichtingen die ingevolge de Wet geluidhinder in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, is rondom het gehele bedrijventerrein een geluidszone van kracht. Een gedeelte van het plangebied uit voorliggend bestemmingsplan valt binnen de geluidzone van het bedrijventerrein. Binnen de geluidzone geldt voor woningen een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Als hoogst toelaatbare gevelbelasting met ontheffing (via een verzoek van hogere waarde) geldt een waarde van 55 dB(A).

De geluidszone is bestendigd in de regeling en als gebiedsaanduiding opgenomen (37.1 geluidzone - industrie).

5.7.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai is niet relevant aangezien er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt. Wel is voor de het gezoneerde industrieterrein Hogeweg de bijbehorende geluidszone bestendigd in voorliggend bestemmingsplan.

5.8 Bedrijven en milieuhinder

5.8.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
5.8.2 Toetsing

Milieuzonering

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Hoe hoger de milieubelasting van het bedrijf, hoe hoger de categorie is waaronder het bedrijf valt. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en is ingedeeld volgens de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI) die onder andere wordt gebruikt door het Centraal bureau voor de Statistiek en de Kamers van Koophandel. In dit bestemmingsplan worden twee verschillende staten gehanteerd:

  • Voor de bedrijven die geclusterd liggen wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten gehanteerd. In deze staat wordt iedere milieucategorie vertaald naar een minimaal aan te houden richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Het gaat uitdrukkelijk om indicatieve afstanden. In een concrete situatie wordt de werkelijk aan te houden afstand bepaald. In Bijlage 5 is een uitgebreidere toelichting op de staat opgenomen.
  • Voor de bedrijven die verspreid liggen en in de omgeving van woningen wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' als uitgangspunt genomen. In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt niet gewerkt met richtafstanden, maar met de bouwkundige situatie ten opzichte van milieugevoelige functies in het plangebied en de directe omgeving. In de kernen blijven de huidige bedrijfsactiviteiten gehandhaafd. De bedrijfsbestemmingen grenzen aan een aantal percelen direct aan de woonbestemmingen. Daarom worden ter plaatse van de bedrijfsbestemmingen bedrijven uit maximaal categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' algemeen toelaatbaar geacht. In Bijlage 5 is een uitgebreidere toelichting op de staat opgenomen.
  • Voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis is een afzonderlijke lijst opgenomen, de Staat van Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. In deze lijst is een overzicht van activiteiten en beroepen opgenomen die in een woning zijn toegestaan.

Inschaling van bedrijven

Met behulp van de staten wordt ook de mate van milieubelasting van de al aanwezige bedrijven en bedrijfsactiviteiten globaal beoordeeld.

In planologisch opzicht zullen bestaande rechten echter worden gerespecteerd. Voor bedrijven die niet mogelijk zijn zullen conform voorheen geldend bestemmingsplan door middel van specifieke aanduidingen deze bedrijven concreet worden geregeld.

Hogere categorie

Het bovenstaande betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. In bepaalde gevallen kan onder voorwaarden worden meegewerkt aan de vestiging van een zwaardere categorie. Dit is het geval als het bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is verondersteld.

Klachten over bedrijven

Bij de gemeente zijn geen klachten van omwonenden over de aanwezige bedrijven bekend.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van woningen binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden bedrijven door het voorliggende bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.

5.9 Horeca

5.9.1 Toetsingskader

Voor het reguleren van horecabedrijven is een Staat van Horeca-activiteiten beschikbaar. In dit bestemmingsplan wordt hiervan gebruik gemaakt.

Vergelijkbaar met de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten drie hindercategorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): lichte, middelzware en zware horeca. Voor een uitgebreide toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 6.

5.9.2 Toetsing

Inschaling en toelaatbaarheid

Uit milieuhygiënisch oogpunt kunnen in het plangebied horeca-activiteiten uit maximaal categorie 1 rechtstreeks toelaatbaar worden geacht. Dit zijn lichte horecabedrijven die over het algemeen slechts beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. De gemeente kiest echter voor een scherper toelatingsbeleid en laat in navolging van de voorheen geldende bestemmingsplannen alleen horecabedrijven toe waar deze in het verleden al toelaatbaar waren.

Inschaling van horecabedrijven

De thans gevestigde horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de Staat. Dit betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Horeca-activiteiten geeft namelijk een algemene indeling van de hinderlijkheid van horecabedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. In bepaalde gevallen kan onder voorwaarden worden meegewerkt aan de vestiging van een zwaardere categorie. Dit is het geval als het bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld.

Klachten over horecabedrijven

Voor zover bij de gemeente bekend veroorzaken de horecabedrijven geen structurele en/of parkeerhinder.

5.9.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Risico relevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico (PR) een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico (GR), wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van een inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt voor het PR onderscheid in bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

5.10.2 Toetsing

Risicovolle inrichtingen

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen aanwezig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen in leidingen

Aan de westzijde van de kern Hulst loopt een gasleiding van de Gasunie. Het betreft de gasleiding A 530-06. Deze leiding kent echter geen plaatsgebonden risicocontour. Het Groepsrisico dient conform artikel 12 van het BEVB (Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen) vastgesteld te worden. In bijlage 1 is een kwalitatieve risicoanalyse opgenomen.

Geconcludeerd is dat binnen de PR 10-6 contour van de gasleiding geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten liggen. De PR 10-6 contour is gelegen iets ten noorden van de N258.

Door de geringe populatie binnen het invloedsgebied van deze leiding is er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het groepsrisico is maximaal 31 slachtoffers en 1,35 E 10-8 en is daarmee verder onder oriënterende waarde.

Hieruit blijkt dat er geen knelpunten zijn voor wat betreft het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V_0009.png"

Figuur 5.4 Fragment risicokaart met gasleidingtracé (bron:https://flamingo.bij12.nl/risicokaart-viewer/app/Risicokaart-openbaar)

Binnen de gemeente Hulst zijn meer gasleidingen aanwezig. Deze zijn echter niet gekwalificeerd als gevaarlijk in het kader van externe veiligheid.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Dit is niet aan de orde.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen de gemeente Hulst vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Het gaat hierbij voornamelijk om het laden en lossen bij twee bedrijven. Hiervoor heeft de gemeente twee routes vastgelegd in de Routering vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze routering is vastgesteld op 13 april 2017. De frequentie van het vervoer is zodanig dat de PR-contour ter plaatse niet buiten de weg is gelegen. Daarnaast liggen deze wegen op geruime afstand van het plangebied.

5.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

De in het plangebied aanwezige gasleiding wordt beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

5.11 Planologisch relevante leidingen en straalpaden

Binnen de plangebieden van onderhavig bestemmingsplan zijn naast de in paragraaf 5.10 genoemde gasleiding geen andere planologisch relevante leidingen aanwezig die bescherming behoeven. Wel dient er aandacht te zijn voor werkzaamheden die plaatsvinden in de nabijheid van kabels en leidingen.

Waterleidingen

DNWG Infra b.v. attendeert potentiële initiatiefnemers erop dat voor werkzaamheden in de nabijheid van waterleidingen voorwaarden gelden. Dit betekent onder meer:

  • het is niet wenselijk om over de leiding te bouwen daar de leveringszekerheid ofwel de ongestoorde ligging hiermee in het geding komt;
  • voor werkzaamheden in de nabijheid van deze leiding schríftelijk toestemming aangevraagd dient te worden;
  • de alhier gelegen waterleidingen te allen tijde vrij toegankelijk dient te blijven teneinde het beheer en onderhoud uit te kunnen voeren;
  • voor graafwerkzaamheden een KLIC-melding gedaan dient te worden;
  • de daadwerkelijke ligging van de waterleiding ter plaatse vastgesteld dient te worden door het graven van proefsleuven;
  • voor werkzaamheden in de nabijheid van waterleidingen 'de Algemene Voorwaarden voor werkzaamheden in de nabijheid van waterleidingen' van toepassing zijn;
  • indien de leiding verlegd dient te worden ons tijdig in kennis te stellen.

Electriciteits-en gasnet

Er dient aandacht te zijn voor de aanwezige kabels en leidingen in het plangebied. Aan werkzaamheden in de buurt van kabels en leidingen zijn voorwaarden verbonden. DNWG Infra b.v. attendeert potentiële initiatiefnemers erop dat voor werkzaamheden in de nabijheid van het Electriciteits-en gasnet voorwaarden verbonden zijn. Dit betekent onder meer:

  • voor werkzaamheden in de nabijheid van deze assets schríftelijk toestemming aangevraagd dient te worden;
  • de alhier gelegen leiding en kabels te allen tijde vrij toegankelijk dient te blijven teneinde het beheer en onderhoud uit te kunnen voeren;
  • voor graafwerkzaamheden een KLIC-melding gedaan dient te worden;
  • de daadwerkelijke ligging van de leiding en kabels ter plaatse vastgesteld dient te worden door het graven van proefsleuven;
  • indien de infrastructuur verlegd dient te worden ons tijdig in kennis te stellen.

5.12 Luchtkwaliteit

5.12.1 Toetsingskader

Wet milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 5.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
5.12.2 Toetsing

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en biedt alleen beperkte uitbreidingsmogelijkheden binnen de kernen. Deze ontwikkelingen hebben slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking. Hierdoor kan zonder verdere berekening worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.

5.12.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de Wm de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Toezicht en handhaving staan hoog op de politieke en maatschappelijke agenda. Naleving van regelgeving is in onze maatschappij bepaald geen vanzelfsprekendheid. Gezien de grote risico’s waarmee we leven, die in het verleden tot grote rampen en crisissen hebben geleid, is naleving wel van cruciaal belang. Er wordt immers vanuit gegaan dat het naleven van de gestelde regels leidt tot een kleinere kans op overtredingen/risico’s. Voorwaarde daarbij is wel dat de gestelde regels eenduidig, correct, duidelijk zijn gesteld en toepasbaar zijn op de situatie. De druk op de controles van vergunningen, waarmee wordt toegezien op de naleving van de gestelde regels, is groot. Daarom worden er eisen gesteld aan de wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd.

De gemeente Hulst heeft hiervoor, samen met de andere gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen een integraal Handhavingsplan voor Zeeuws-Vlaanderen opgesteld. Daarnaast heeft de gemeente Hulst specifiek voor het gebied van de ruimtelijke ordening en bouwen een handhavingsstrategie opgesteld.

Het sleutelwoord in deze strategie is ‘toezicht’. Onder toezicht wordt verstaan het controleren of, en in hoeverre, wettelijke bepalingen worden nageleefd. Eventuele overtredingen van de regels en voorschriften worden tijdens het uitoefenen van toezicht gesignaleerd en daarop worden dan eventuele acties ondernomen. Er zijn twee vormen van toezicht te onderscheiden, namelijk preventief en repressief toezicht. Preventief toezicht is het controleren van wettelijke bepalingen zonder dat daartoe een aanleiding bestaat in de vorm van concrete aanwijzingen voor niet-naleving van de wettelijke bepalingen. Er wordt van repressief toezicht gesproken als het toezichtbezoek gebaseerd is op aanwijzingen voor niet-naleving.

Er dient wel op gelet te worden dat repressief toezicht niet als doel heeft strafbare feiten op te sporen voor een strafrechtelijke procedure. Opsporing is, in tegenstelling tot toezicht, het instellen van een onderzoek naar strafbare feiten, als voorbereiding op strafvorderlijke beslissingen. Opsporing staat dus los van het uitoefenen van toezicht. Het vergt aparte bevoegdheden. Een opsporingsactie kan alleen worden gestart door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Toezicht moet goed, eenduidig uitgevoerd worden en heeft drie uitgangspunten, namelijk onafhankelijkheid, transparantie en professionaliteit. Deze drie uitgangspunten vormen dan ook het raamwerk van deze toezichtstrategie en zullen achtereenvolgens worden toegelicht. Een onafhankelijke toezichthouder is van onschatbaar belang. De toezichthouder dient dan ook objectief een controlebezoek uit te voeren. Deze onafhankelijkheid wordt onder meer beïnvloed door de wijze waarop binnen de gemeentelijke organisatie voor de uitvoering van de handhavende taken ruimte is gemaakt en de mate waarin dezelfde medewerker zowel de vergunning verleent als toezicht op de naleving van de vergunning houdt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en plankosten, deze te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. De gemeente legt dit kostenverhaal bij voorkeur vast in een privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst kan worden gesloten en het kostenverhaal dus niet anderszins is verzekerd, wordt een exploitatieplan opgesteld. Dat exploitatieplan wordt dan tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld. In onderhavig bestemmingsplan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen toegestaan die exploitatieplanplichtig zijn.

7.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro

7.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners. De resultaten van het overleg zijn hierna opgenomen.

7.2.1 Waterschap Scheldestromen

Het Waterschap Scheldestromen heeft op 1 februari 2021 ingestemd met de waterparagraaf.

7.2.2 Provincie Zeeland

Overlegreactie

Eerder is ambtelijk aangegeven dat een bassin op het perceel HULOOD1449 aan het Stationsplein op basis van de omgevingsverordening valt binnen de begrenzing Landschappen, landschapselementen en cultuurhistorische elementen' (art. 2.28 OVZ) en 'Agrarisch gebied van ecologische betekenis' op basis van de Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018'. Er wordt vanuit gegaan dat de huidige bestemming (inclusief de bescherming van het landschap) behouden blijft.

Beantwoording

Het betreffende perceel kent de bestemming Water en Groen, ook in het huidige bestemmingsplan. Vanuit het bestemmingsplan heeft het gebied dus geen speciale bescherming. Uiteraard blijven de aanduidingen vanuit de Omgevingsverordening behouden, daar wijzigt niets aan.

7.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'De Statie Hulst – 2021' heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, van 15 april tot en met 26 mei 2021 ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze termijn negen zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen. Tevens zijn enkele ambtshalve doorgevoerd. De Nota zienswijzen en de ambtshavlve wijzigingen zijn opgenomen in bijlage 9.