Plan: | De Statie 2021 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0677.bphulstdestatie-001V |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied De Statie in Hulst. De geldende bestemmingsplannen voor dit gebied zijn diverse malen aangepast, waardoor de juridisch-planologische regeling onoverzichtelijk is geworden. Bovendien is de bestemmingsregeling niet erg helder en eenduidig.
Met het oog op de geplande inwerkingtreding van de Omgevingswet wil de gemeente voor het gebied een actueel bestemmingsplan, zodat bij inwerking treding van de Omgevingswet het plan direct als omgevingsplan actueel is.
Omdat voor een groot gedeelte van het bestemmingsplan enkel het bestaande gebruik en bestaande functies worden vastgelegd, vervalt de noodzaak van onderzoek en toetsing met betrekking tot de planologische haalbaarheid en financieel-economische uitvoerbaarheid van (onderdelen uit) het plan in beginsel. Een aantal ruimtelijke en milieuaspecten dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan echter te zijn getoetst. Overeenkomstig de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen verplichting heeft de watertoets plaatsgevonden en zijn in relatie tot de bestemmingsregeling enkele milieuaspecten nagelopen en beoordeeld. De resultaten hiervan zijn in de plantoelichting opgenomen.
Zoals hiervoor aangegeven wordt voor een groot gedeelte het bestaande gebruik en bestaande functies vastgelegd. Voor de gronden aan de Steensedijk 98 en 100a is er voor gekozen om deze conform de feitelijke ingebruik en in de toekomst gewenste zijnde situatie te bestemmen. Voor een nadere toelichting hierover wordt verwezen naar paragraaf 2.7
De Statie ligt ten zuidwesten van de historische vesting Hulst. Het gebied ligt globaal tussen de lijn Stationsweg/Steensedijk en N290. Het omvat het winkelgebied aan het Stationsplein, de westkant van woonstraat Steensedijk, de gemengde gebieden Spoorweg, Absdaalseweg en Stationsplein met zowel woon-, - bedrijfs- horeca-, kantoor- als winkelfuncties, het industrieterrein achter Morres en Life Style Village.
De kern Hulst heeft een grote aantrekkingskracht op (Belgische) dagtoeristen. Dit komt mede door het woonthemacentrum 'Life Style ViIlage Hulst' (dat is gelegen op het industrieterrein Tol-Morres) en de diversiteit aan supermarkten.
Figuur 1.1. Ligging plangebied bestemmingsplan De Statie.
De volgende bestemmingsplannen en beheersverordeningen worden vervangen door dit bestemmingsplan:
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:
In onderstaande tabel is aangegeven welke bestemmingsnaam de bestemming uit de voorheen geldende bestemmingsplannen heeft en welke (hoofd)functies er zijn toegestaan binnen de bestemming. Het toestaan van eenzelfde functie in verschillende bestemmingen betekent niet per definitie dat deze ook inhoudelijk hetzelfde zijn.
Tabel 2.1 Overzicht oude en nieuwe bestemmingsnamen en welke (hoofd)functies vallen er onder.
De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden in de eerste plaats ontleend aan het geldende bestemmingsplan.
Onder voorwaarden is het mogelijk om horeca toe te laten uit een hogere categorie van de Staat van Horeca-activiteiten, of horeca die naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld.
Tabel 2.2 Overzicht bebouwingstypologie/ bestemming
Steensedijk 98
De woning Steensedijk 98 te Hulst is bestemd als bedrijfswoning maar niet meer als zodanig in gebruik. In voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming Bedrijf om te zetten naar Wonen.
Er kan voldaan worden aan de wijzigingsvoorwaarden, daarom is er voor gekozen om de ontwikkeling direct mogelijk te maken in voorliggend bestemmingsplan. Bij het omzetten van de bestemming zal de mogelijkheid van een steenhouwerij op het aangrenzende perceel komen te vervallen. Voor de motivering van de ontwikkeling wordt verwezen naar bijlage 7.
Steensedijk 100a
De bedrijfswoning aan de Steensedijk 100a is bestemd als bedrijfswoning maar niet meer zodanig in gebruik. In voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming Bedrijf om te zetten naar Wonen.
Er kan voldaan worden aan de wijzigingsvoorwaarden, daarom is er voor gekozen om de ontwikkeling direct mogelijk te maken in voorliggend bestemmingsplan. Voor de motivering van de ontwikkeling wordt verwezen naar bijlage 8.
Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar
Uitgangspunt: bestemmingsregeling raadplegen vanaf het beeldscherm
De toelichting
Status: alleen aan de regels in Artikel 3 Agrarisch - Kernrandzone kunnen rechten worden ontleend. |
Deze bestemming is opgenomen voor de kadastrale gronden HUL00,M,302, zoals weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Uitsnede verbeelding met hierop aangegeven de kadastrale gronden HUL00,M,302
Er mogen alleen schuilgelegenheden en melkstallen worden gebouwd en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Status: alleen aan de regels in Artikel 4 Bedrijf en Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening kunnen rechten worden ontleend. |
Bestemming Bedrijf
Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening
Alleen nutsvoorzieningen zijn toegestaan en de daarbij behorende voorzieningen.
Bestemming Bedrijf
Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening
Status: alleen aan de regels in Artikel 6 Centrum kunnen rechten worden ontleend. |
Gedurende de planperiode van tien jaar zullen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Zoals nieuwe winkels op percelen die nu nog als woonperceel in gebruik zijn of beëindiging van een winkel. Er zal sprake zijn van dynamiek in centrumgebieden. Ook uitwisseling met andere functies is denkbaar en past in dit gebied. Tevens is wonen toelaatbaar.
De voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid voor het mogelijk maken van een supermarkt zijn aangepast op basis van de nu geldende wet- en regelgeving.
Status: alleen aan de regels in Artikel 7 Detailhandel kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 8 Gemengd - A, Artikel 9 Gemengd - B, Artikel 10 Gemengd - C, Artikel 11 Gemengd - D, Artikel 12 Gemengd - E , Artikel 13 Gemengd - F, Artikel 14 Gemengd - G, Artikel 15 Gemengd - H, Artikel 16 Gemengd - I, Artikel 17 Gemengd - J en Artikel 18 Gemengd - K kunnen rechten worden ontleend. |
Gedurende de planperiode van tien jaar zullen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Zoals nieuwe winkels op een perceel dat nu nog als woonperceel in gebruik is of beëindiging van een winkel. Door marktwerking zullen immers functies worden beëindigd. De voorkeur wordt dan gegeven aan her invulling van het pand in plaats van aan leegstand.
Door de opsplitsing in afzonderlijke bestemmingen 'Gemengd' is het mogelijk het aantal aanduidingen te reduceren. Hierdoor ontstaat een rustiger kaartbeeld en zijn de regels beter leesbaar. Inhoudelijk zijn er geen verschillen met de voorheen geldende regelingen.
Status: alleen aan de regels in Artikel 19 Groen kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 20 Horeca kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 21 Kantoor kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 22 Tuin kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 23 Verkeer kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 24 Verkeer - Garages en bergplaatsen kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 25 Water kunnen rechten worden ontleend. |
Status: alleen aan de regels in Artikel 26 Wonen , Artikel 27 Wonen - Aaneen of geschakeld, Artikel 28 Wonen - gestapeld, Artikel 29 Wonen - Twee-aaneen en Artikel 30 Wonen - Vrijstaand kunnen rechten worden ontleend. |
In dit bestemmingsplan zijn verschillende gedetailleerde woonbestemmingen opgenomen. Dit heeft als voordeel dat de artikelen beter leesbaar zijn. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan worden alleen de regels getoond die voor het betreffende woningtype van belang zijn.
Status: alleen aan de regels in Artikel 31 Leiding - Gas kunnen rechten worden ontleend. |
Er ligt in het plangebied één planologisch relevante gasleiding. Voor de beschrijving daarvan wordt verwezen naar de paragrafen 5.10.2 en 5.11. De gasleiding is als zodanig bestemd. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. Voor de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' (Artikel 31 Leiding - Gas) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Status: alleen aan de regels in Artikel 32 Waarde - Archeologie 2 kunnen rechten worden ontleend. |
In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect archeologie en op het archeologiebeleid van de gemeente Hulst. Daarin is aangegeven dat in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.
Uitgangspunt van de regeling is dat voor graafwerkzaamheden waarbij de oppervlakte groter is dan de vrijstellingsoppervlakte en de verstoringsdiepte dieper reikt dan deze aangeduid op de vrijstellingenkaart, een omgevingsvergunning nodig is.
Omdat de archeologische (verwachtings)waarde samenvalt met een groot aantal andere bestemmingen, is de zogenoemde dubbelbestemming gehanteerd. De dubbelbestemming is met arceringen (kruizen) op de verbeelding weergegeven.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is opgenomen in de artikel 32. Binnen deze dubbelbestemmingen is het volgende geregeld.
In alle gevallen geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan op de vrijstellingenkaart is weergegeven worden uitgevoerd. Deze vrijstellingenkaart is opgenomen in Bijlage 6 van de regels. Op deze kaart wordt voor de verschillende gebieden verschillende vrijstellingsdieptes vrijgegeven:
Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarde van de betrokken locatie niet nodig is.
Status: alleen aan de regels in Artikel 33 Waarde - Beschermd Stadsgezicht kunnen rechten worden ontleend. |
Een klein gedeelte van het beschermd Dorps- en Stadsgezicht Hulst is gelegen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Ter plaatse is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen.
Status: alleen aan de regels in Hoofdstuk 3 Algemene regels kunnen rechten worden ontleend. |
In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk algemene wijzigingsregels opgenomen en wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
In artikel 34 is een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Artikel 35 Algemene bouwregels bevat twee leden.
Artikel 36.1 is vooral bedoeld om duidelijk te maken welk gebruik in ieder geval strijdig is met onderhavig bestemmingsplan. In dit geval betreft dat het gebruik van een woning door meer dan één huishouden.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.
In artikel 38 zijn verschillende afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Met deze bevoegdheid kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan.
In lid 38.1 Goot- en bouwhoogten hoofdgebouwen is een algemene afwijkingsregel opgenomen voor het bouwen van hogere hoofdgebouwen met een goothoogte van 6,3 m en een bouwhoogte van 10 m. Voorwaarde hiervoor is dat deze afwijking past in het bestaande stedenbouwkundig beeld en dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.
In lid 38.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een algemene afwijkingsregel opgenomen waarbij voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde een hogere bouwhoogte kan worden toegestaan, mits deze niet hoger is dan de maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak, of indien geen bouwvlak is opgenomen maximaal 6 m.
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) zoals maten en bouwgrenzen is in lid 38.4 Maten en bouwgrenzen een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Daarnaast bevat lid 38.5 Arbeidsmigranten een mogelijkheid om de huisvesting van arbeidsmigranten onder voorwaarden met een omgevingsvergunning mogelijk te maken.
In lid 39.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 35 lid 35.2. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:
Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.
In het bestemmingsplan is de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' opgenomen. Op basis van deze aanduiding kan het college de hier geldende bestemmingen onder voorwaarden wijzigen.
De voorwaarden hebben onder andere betrekking op:
Indien er nieuwe archeologische inzichten zijn is het op basis van deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk de vrijstellingenkaart te wijzigen.
In dit bestemmingsplan zijn drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Onder voorwaarden is het mogelijk ter plaatse van deze zones de bestemmingen te wijzigen.
In dit artikel is bepaald dat voor de wettelijke regelingen waar in de regels naar verwezen worden, de regels gelden zoals deze luiden op moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet het bevoegd gezag toetsen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen. Met de regeling zoals hier is opgenomen wordt hierin voorzien. Hierbij geldt dat ten aanzien van voldoende parkeergelegenheid wordt gerefereerd aan de bepalingen zoals zijn opgenomen in parkeerbeleid. De gemeente Hulst kent geen specifiek parkeerbeleid maar hanteert hiervoor de CROW-normen. Bij toetsing aan dit artikel dient dan ook uit te worden gegaan van de meest recente parkeerkencijfers en richtlijnen voor laden en lossen.
Status: alleen aan de regels in Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels kunnen rechten worden ontleend. |
Dit hoofdstuk van de regels bevat 2 artikelen.
In artikel 41 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 41.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 41.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.
De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 42 van de regels.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een prettig goed leefklimaat dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieu hygiënische aspecten die samenhangen met de aard van het plangebied en/of de omgeving. In voorliggend hoofdstuk worden de verschillende milieu hygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
Volgens artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Voor ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in functiewijzigingen die een noodzaak voor het in beeld brengen van de bodemkwaliteit ter plaatse hebben. Om deze redenen is een historisch of verkennend bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Bij concrete plannen zal in de toekomst in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. Voor het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is het Waterbeheerplan van Waterschap Scheldestromen van toepassing. Het gaat hierbij om 'integraal waterbeheer': waterzuiveringsbeheer en watersysteembeheer.
Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.
Gemeentelijk beleid
Op 9 november 2013 is de visienota van het Stedelijk waterplan door de gemeenteraad van de gemeente Hulst vastgesteld. De visie ten aanzien van de thema’s verantwoordelijkheden, waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, water en ruimtelijke ordening, afvalwater en afkoppelen regenwater, monitoring en evaluatie en organisatie en communicatie is waar mogelijk gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving, zoals vastgelegd door de EU, Rijk, provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en de gemeente Hulst.
Daarnaast heeft de gemeente Hulst het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Hulst 2016-2021 vastgesteld. Het GRP dient onder andere om aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Verder geeft de gemeente in dit document aan hoe ze omgaat met het grond- en hemelwater op haar grondgebied.
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten worden toekomstbestendig uitgevoerd. Verhard oppervlak wordt in principe volledig afgekoppeld. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal worden ingezameld en afgevoerd naar de RWZI.
Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen is getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap Scheldestromen wordt gehanteerd en hierna is opgenomen.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er zijn geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen gepland. Er zijn geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen gepland. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Watertoets
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Niet van toepassing, binnen het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Binnen de bestemmingsregels bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Dit is overeenkomstige de voorheen geldende bestemmingsplannen. Aanleg van extra waterberging is dan ook niet noodzakelijk. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden of een omgevingsvergunning voor bouwen wordt afgegeven, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Op dat moment worden de plannen beoordeeld hoe er voor gezorgd kan worden dat de waterhuishouding niet verslechterd of kan worden verbeterd. Daar waar nodig kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden. |
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. |
Verdroging van het gebied is niet van toepassing. Er wordt geen grondwater onttrokken. |
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Het gebied is ongeschikt voor infiltratie van hemelwater in de bodem. Hemelwater van daken, erven en openbare wegen wordt niet geïnfiltreerd in de bodem. De huidige grondwaterkwaliteit zal daarom niet veranderen. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
Hemelwater afkomstig van daken, erven en openbare wegen wordt geacht voldoende schoon te zijn en wordt zonder enige vorm van zuivering afgevoerd naar het oppervlaktewater. De huidige oppervlaktewaterkwaliteit zal daarom niet veranderen. |
Volksgezondheid
Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De panden zijn aangesloten op het riool. Door de aanleg van riolering is de volksgezondheid gewaarborgd. Daar waar waterlopen en waterpartijen aanwezig zijn, zijn deze voorzien van flauwe taluds en plasbermen om de kans op verdrinking zo klein mogelijk te maken. Dit is overeenkomstige de huidige situatie. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Niet van toepassing. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Niet van toepassing |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Overeenkomstig de huidige situatie: - vindt het onderhoud van het oppervlaktewater plaats vanaf het land en wordt het baggerslib verwerkt in de groene randzone dan wel wordt deze afgevoerd. - vindt onderhoud van de (bestaande) grote wateroppervlakken plaats vanaf het water. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
In het gebied bevinden zich geen waterschapsobjecten. |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Niet van toepassing. |
Het aspect water vormt geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Gebiedsbescherming
Natura2000/Natuurbeschermingswet
Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de Wet natuurbescherming een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van Natura 2000, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
Binnen de gemeente Hulst zijn enkele natuurgebieden aanwezig waarvan de waarden van zodanig belang zijn, dat ze zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze gebieden genieten daardoor wettelijke gebiedsbescherming. Het gaat enerzijds om de buitendijkse gebieden Westerschelde en het Verdronken land van Saeftinghe, en anderzijds om de Vogelkreek. De gebieden zijn gelegen buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevestigt het bestaand gebruik en de planologische mogelijkheden. Er is geen sprake van een negatief effect op Natura2000 gebied.
Figuur 5.1 Ligging Natura 2000-gebieden in de gemeente Hulst
Natuurnetwerk Nederland
Een klein gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Negatieve effecten als gevolg van het continueren van de huidige situatie zijn niet te verwachten.
Figuur 5.2 Ligging locaties (rood) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland
(bron: https://www.zeeland.nl/kaarten-en-cijfers/kaarten/natuur-en-landschap-kaart, bewerking Rho adviseurs)
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming heeft wat betreft de soortenbescherming betrekking op de in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent onder andere dat opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de Europees beschermde soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en / of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.
Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van bedreiging van beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt nabij Natura 2000-gebieden en een klein gedeelte van het plangebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. De huidige situatie vormt geen aantasting van de beschermde natuurwaarden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het continueren van de huidige situatie. Negatieve effecten zijn dan ook niet te verwachten.
Soortenbescherming
Bij vergunningplichtig bouwen, vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen geldt rechtstreeks de Wet natuurbescherming en is het in voorkomende gevallen noodzakelijk ontheffing aan te vragen als een activiteit een negatief effect kan hebben op een beschermde soort. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden houden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in/op of onder daken.
Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van bedreiging van beschermde soorten. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het afwijken van specifieke bestemmingen moet een nadere beoordeling beschikbaar zijn. Mogelijk dient op termijn een ontheffing ingevolge de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Het archeologisch beleid van de gemeente Hulst is vastgelegd in het bestemmingsplan Archeologische & Aardkundige Waarden. Het archeologiebeleid van de gemeente Hulst omvat de volgende onderdelen:
In het nieuwe archeologische beleid is een inventarisatie gemaakt van alle bodemlagen, inclusief het overstromingspakket met daarin geulen en kreken. Per geologische laag is de verwachting op archeologische waarden bekeken en ingedeeld in categorieën van archeologische verwachting op waarden in deze laag.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het buitengebied en de gewaardeerde kernen, omdat de kernen specifieke archeologische waarden uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd bevatten die kenmerkend zijn voor een dorp of stad. Daarbij staat niet enkel de opbouw van de bodem centraal, maar vooral wat de mens met en in die bodem heeft gedaan. In de gewaardeerde kernen op de archeologische beleidskaart is met zekerheid bewoning geweest en is er vaak sprake van ophoogpakketten die door menselijk handelen tot stand zijn gekomen.
Als instrument van het archeologiebeleid dient de Archeologische beleidskaart van de gemeente Hulst 2016. De hoogste verwachting is hierbij leidend (zie Bijlage 3).
Het archeologiebeleid van de gemeente Hulst is het resultaat van het samenvoegen van meerdere beleidsdocumenten waardoor de hoogste verwachting is opgenomen in het kaartbeeld. In het kader van het Zeeuws-Vlaamse samenwerkingsverband is gekozen om Zeeuws-Vlaanderenbreed eenzelfde methodiek in beleid te voeren. Op de beleidskaart zijn in totaal 7 verschillende categorieën opgenomen, verschillend van vrijgesteld oppervlakte en diepte. De categorieën 4 en 5 zijn om die reden in oppervlaktevrijstellingsgrenzen verruimd. Categorie 6 is volledig vrijgesteld van onderzoek.
In 2017 vond een update plaats van de vindplaatsanalyse uit 2011. Deze zijn weergegeven op de Vindplaatsenkaart in het vigerende beleid. Hierbij zijn alle archeologische vindplaatsen opgenomen die door de gemeente als archeologisch waardevol worden geacht. Het gaat om vindplaatsen die niet als kern zijn opgenomen op de Archeologische Beleidskaart maar als terrein met een bekende archeologische waarde (Categorie 2). Deze vindplaatsen hebben een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Voor de diepte wordt verwezen naar de vrijstellingenkaart.
Een gedeelte van de gronden is gekoppeld aan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 met hier in een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Door het opnemen van dubbelbestemmingen voor archeologische waarden wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Door het opnemen van de dubbelbestemming met hierin opgenomen een vergunningenstelsel worden de archeologische waarden voldoende beschermd. En vormt derhalve het aspect archeologie geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Cultuurhistorie is – omdat het in belangrijke mate bepalend is voor de regionale identiteit – benoemd tot één van de omgevingskwaliteiten van Zeeland. Naast het vastleggen van de verschillende objecten zijn in de cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) ook verschillende gebieden opgenomen met bijzondere cultuurhistorische waarden. De provincie Zeeland geeft prioritair aandacht aan deze gebieden en heeft hier inpasbaarheidstrategieën voor opgesteld, afhankelijk van hun waarde en ontwikkelingsmogelijkheden. De strategieën zijn:
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 5.3 is te zien dat in het plangebied geen Rijksmonumenten voorkomen. Wel bevinden zich meerdere MIP-objecten binnen het plangebied. Dit betreft bouwwerken en ensembles uit de periode 1850-1945. Deze zijn rond 1990 op rijksinitiatief op basis van criteria als gaafheid, kenmerkendheid voor periode en herkenbaarheid geselecteerd (MIP-objecten en -gebieden). Deze hebben echter geen beschermde status, zoals Rijksmonumenten.
Een klein gedeelte van het noordoostelijke plangebied maak deel uit van het Dorps- en Stadsgezicht Hulst. Het gebied binnen dit beschermd stad- en dorpsgezicht wordt in voorliggend bestemmingsplan planologische beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'. Dit betekent dat bepaalde werkzaamheden alleen onder voorwaarden zijn toegestaan.
Figuur 5.3 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart en globale ligging plangebied (bron: geoweb provincie Zeeland, bewerkt Rho adviseurs).
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn geen Rijksmonumenten aanwezig binnen het plangebied. Wel maakt een klein gedeelte van het noordoostelijk plangebied deel uit van het Dorps- en Stadsgezicht Hulst. De waarden worden planologisch beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'.
De MIP-panden hebben geen beschermde status en behoeven geen regeling in voorliggend plan.
Wegverkeerslawaai
Indien bij een ruimtelijke procedure nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.
Industrielawaai
Indien in een bestemmingsplan (of ruimtelijke procedure) een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de zone van een geluidsbron.
Wegverkeerslawaai
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het aantal geluidsgevoelige functies kan uitbreiden of nieuwe wegen worden gerealiseerd. Akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Industrielawaai
Het plangebied ligt nabij het gezoneerde industrieterrein Hogeweg. Omdat het bestemmingsplan bedrijventerrein Hogeweg I en II ruimte biedt voor inrichtingen die ingevolge de Wet geluidhinder in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, is rondom het gehele bedrijventerrein een geluidszone van kracht. Een gedeelte van het plangebied uit voorliggend bestemmingsplan valt binnen de geluidzone van het bedrijventerrein. Binnen de geluidzone geldt voor woningen een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Als hoogst toelaatbare gevelbelasting met ontheffing (via een verzoek van hogere waarde) geldt een waarde van 55 dB(A).
De geluidszone is bestendigd in de regeling en als gebiedsaanduiding opgenomen (37.1 geluidzone - industrie).
Het aspect wegverkeerslawaai is niet relevant aangezien er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt. Wel is voor de het gezoneerde industrieterrein Hogeweg de bijbehorende geluidszone bestendigd in voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Milieuzonering
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Hoe hoger de milieubelasting van het bedrijf, hoe hoger de categorie is waaronder het bedrijf valt. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en is ingedeeld volgens de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI) die onder andere wordt gebruikt door het Centraal bureau voor de Statistiek en de Kamers van Koophandel. In dit bestemmingsplan worden twee verschillende staten gehanteerd:
Inschaling van bedrijven
Met behulp van de staten wordt ook de mate van milieubelasting van de al aanwezige bedrijven en bedrijfsactiviteiten globaal beoordeeld.
In planologisch opzicht zullen bestaande rechten echter worden gerespecteerd. Voor bedrijven die niet mogelijk zijn zullen conform voorheen geldend bestemmingsplan door middel van specifieke aanduidingen deze bedrijven concreet worden geregeld.
Hogere categorie
Het bovenstaande betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. In bepaalde gevallen kan onder voorwaarden worden meegewerkt aan de vestiging van een zwaardere categorie. Dit is het geval als het bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is verondersteld.
Klachten over bedrijven
Bij de gemeente zijn geen klachten van omwonenden over de aanwezige bedrijven bekend.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van woningen binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden bedrijven door het voorliggende bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.
Voor het reguleren van horecabedrijven is een Staat van Horeca-activiteiten beschikbaar. In dit bestemmingsplan wordt hiervan gebruik gemaakt.
Vergelijkbaar met de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten drie hindercategorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): lichte, middelzware en zware horeca. Voor een uitgebreide toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 6.
Inschaling en toelaatbaarheid
Uit milieuhygiënisch oogpunt kunnen in het plangebied horeca-activiteiten uit maximaal categorie 1 rechtstreeks toelaatbaar worden geacht. Dit zijn lichte horecabedrijven die over het algemeen slechts beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. De gemeente kiest echter voor een scherper toelatingsbeleid en laat in navolging van de voorheen geldende bestemmingsplannen alleen horecabedrijven toe waar deze in het verleden al toelaatbaar waren.
Inschaling van horecabedrijven
De thans gevestigde horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de Staat. Dit betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Horeca-activiteiten geeft namelijk een algemene indeling van de hinderlijkheid van horecabedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. In bepaalde gevallen kan onder voorwaarden worden meegewerkt aan de vestiging van een zwaardere categorie. Dit is het geval als het bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld.
Klachten over horecabedrijven
Voor zover bij de gemeente bekend veroorzaken de horecabedrijven geen structurele en/of parkeerhinder.
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
Risico relevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico (PR) een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico (GR), wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van een inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt voor het PR onderscheid in bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Risicovolle inrichtingen
In (de omgeving van) het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen in leidingen
Aan de westzijde van de kern Hulst loopt een gasleiding van de Gasunie. Het betreft de gasleiding A 530-06. Deze leiding kent echter geen plaatsgebonden risicocontour. Het Groepsrisico dient conform artikel 12 van het BEVB (Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen) vastgesteld te worden. In bijlage 1 is een kwalitatieve risicoanalyse opgenomen.
Geconcludeerd is dat binnen de PR 10-6 contour van de gasleiding geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten liggen. De PR 10-6 contour is gelegen iets ten noorden van de N258.
Door de geringe populatie binnen het invloedsgebied van deze leiding is er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het groepsrisico is maximaal 31 slachtoffers en 1,35 E 10-8 en is daarmee verder onder oriënterende waarde.
Hieruit blijkt dat er geen knelpunten zijn voor wat betreft het plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Figuur 5.4 Fragment risicokaart met gasleidingtracé (bron:https://flamingo.bij12.nl/risicokaart-viewer/app/Risicokaart-openbaar)
Binnen de gemeente Hulst zijn meer gasleidingen aanwezig. Deze zijn echter niet gekwalificeerd als gevaarlijk in het kader van externe veiligheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Dit is niet aan de orde.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Binnen de gemeente Hulst vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Het gaat hierbij voornamelijk om het laden en lossen bij twee bedrijven. Hiervoor heeft de gemeente twee routes vastgelegd in de Routering vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze routering is vastgesteld op 13 april 2017. De frequentie van het vervoer is zodanig dat de PR-contour ter plaatse niet buiten de weg is gelegen. Daarnaast liggen deze wegen op geruime afstand van het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
De in het plangebied aanwezige gasleiding wordt beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Binnen de plangebieden van onderhavig bestemmingsplan zijn naast de in paragraaf 5.10 genoemde gasleiding geen andere planologisch relevante leidingen aanwezig die bescherming behoeven. Wel dient er aandacht te zijn voor werkzaamheden die plaatsvinden in de nabijheid van kabels en leidingen.
Waterleidingen
DNWG Infra b.v. attendeert potentiële initiatiefnemers erop dat voor werkzaamheden in de nabijheid van waterleidingen voorwaarden gelden. Dit betekent onder meer:
Electriciteits-en gasnet
Er dient aandacht te zijn voor de aanwezige kabels en leidingen in het plangebied. Aan werkzaamheden in de buurt van kabels en leidingen zijn voorwaarden verbonden. DNWG Infra b.v. attendeert potentiële initiatiefnemers erop dat voor werkzaamheden in de nabijheid van het Electriciteits-en gasnet voorwaarden verbonden zijn. Dit betekent onder meer:
Wet milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 5.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en biedt alleen beperkte uitbreidingsmogelijkheden binnen de kernen. Deze ontwikkelingen hebben slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking. Hierdoor kan zonder verdere berekening worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.
Er wordt geconcludeerd dat de Wm de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
Toezicht en handhaving staan hoog op de politieke en maatschappelijke agenda. Naleving van regelgeving is in onze maatschappij bepaald geen vanzelfsprekendheid. Gezien de grote risico’s waarmee we leven, die in het verleden tot grote rampen en crisissen hebben geleid, is naleving wel van cruciaal belang. Er wordt immers vanuit gegaan dat het naleven van de gestelde regels leidt tot een kleinere kans op overtredingen/risico’s. Voorwaarde daarbij is wel dat de gestelde regels eenduidig, correct, duidelijk zijn gesteld en toepasbaar zijn op de situatie. De druk op de controles van vergunningen, waarmee wordt toegezien op de naleving van de gestelde regels, is groot. Daarom worden er eisen gesteld aan de wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd.
De gemeente Hulst heeft hiervoor, samen met de andere gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen een integraal Handhavingsplan voor Zeeuws-Vlaanderen opgesteld. Daarnaast heeft de gemeente Hulst specifiek voor het gebied van de ruimtelijke ordening en bouwen een handhavingsstrategie opgesteld.
Het sleutelwoord in deze strategie is ‘toezicht’. Onder toezicht wordt verstaan het controleren of, en in hoeverre, wettelijke bepalingen worden nageleefd. Eventuele overtredingen van de regels en voorschriften worden tijdens het uitoefenen van toezicht gesignaleerd en daarop worden dan eventuele acties ondernomen. Er zijn twee vormen van toezicht te onderscheiden, namelijk preventief en repressief toezicht. Preventief toezicht is het controleren van wettelijke bepalingen zonder dat daartoe een aanleiding bestaat in de vorm van concrete aanwijzingen voor niet-naleving van de wettelijke bepalingen. Er wordt van repressief toezicht gesproken als het toezichtbezoek gebaseerd is op aanwijzingen voor niet-naleving.
Er dient wel op gelet te worden dat repressief toezicht niet als doel heeft strafbare feiten op te sporen voor een strafrechtelijke procedure. Opsporing is, in tegenstelling tot toezicht, het instellen van een onderzoek naar strafbare feiten, als voorbereiding op strafvorderlijke beslissingen. Opsporing staat dus los van het uitoefenen van toezicht. Het vergt aparte bevoegdheden. Een opsporingsactie kan alleen worden gestart door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Toezicht moet goed, eenduidig uitgevoerd worden en heeft drie uitgangspunten, namelijk onafhankelijkheid, transparantie en professionaliteit. Deze drie uitgangspunten vormen dan ook het raamwerk van deze toezichtstrategie en zullen achtereenvolgens worden toegelicht. Een onafhankelijke toezichthouder is van onschatbaar belang. De toezichthouder dient dan ook objectief een controlebezoek uit te voeren. Deze onafhankelijkheid wordt onder meer beïnvloed door de wijze waarop binnen de gemeentelijke organisatie voor de uitvoering van de handhavende taken ruimte is gemaakt en de mate waarin dezelfde medewerker zowel de vergunning verleent als toezicht op de naleving van de vergunning houdt.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en plankosten, deze te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. De gemeente legt dit kostenverhaal bij voorkeur vast in een privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst kan worden gesloten en het kostenverhaal dus niet anderszins is verzekerd, wordt een exploitatieplan opgesteld. Dat exploitatieplan wordt dan tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld. In onderhavig bestemmingsplan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen toegestaan die exploitatieplanplichtig zijn.
7.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners. De resultaten van het overleg zijn hierna opgenomen.
Het Waterschap Scheldestromen heeft op 1 februari 2021 ingestemd met de waterparagraaf.
Overlegreactie
Eerder is ambtelijk aangegeven dat een bassin op het perceel HULOOD1449 aan het Stationsplein op basis van de omgevingsverordening valt binnen de begrenzing Landschappen, landschapselementen en cultuurhistorische elementen' (art. 2.28 OVZ) en 'Agrarisch gebied van ecologische betekenis' op basis van de Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018'. Er wordt vanuit gegaan dat de huidige bestemming (inclusief de bescherming van het landschap) behouden blijft.
Beantwoording
Het betreffende perceel kent de bestemming Water en Groen, ook in het huidige bestemmingsplan. Vanuit het bestemmingsplan heeft het gebied dus geen speciale bescherming. Uiteraard blijven de aanduidingen vanuit de Omgevingsverordening behouden, daar wijzigt niets aan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'De Statie Hulst – 2021' heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, van 15 april tot en met 26 mei 2021 ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze termijn negen zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen. Tevens zijn enkele ambtshalve doorgevoerd. De Nota zienswijzen en de ambtshavlve wijzigingen zijn opgenomen in bijlage 9.