Plan: | Melkweg 3 Dreumel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.BUIMelkweg3-BOH1 |
Initiatiefnemers, Timmerfabriek Dreumel en dhr. van Diejen, zijn voornemens om een extra woning te realiseren op het perceel Melkweg 3. In dit kader zullen de aldaar gevestigde opstallen ten behoeve van de champignonteelt worden gesloopt.
De eigenaren van Timmerfabriek Dreumel (Melkweg 2 te Dreumel) hebben aangegeven graag in de nabijheid van hun bedrijf te willen gaan wonen ter verkorting van reistijd en noodzakelijk toezicht op het aldaar gevestigde bedrijf. In dit verband zijn de bedrijfseigenaren in contact gekomen met de heer M. van Diejen, welke woonachtig is aan Melkweg 3 te Dreumel. Aan de heer Van Diejen is gevraagd of een deel van zijn perceel kan worden aangekocht en of hij bereid is medewerking te verlenen aan de sloop van voormalige ontsierende champignonteelt opstallen uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw en de realisatie van een vrijstaande woning naast zijn eigen woning. De heer Van Diejen heeft aangegeven daartoe bereid te zijn.
Om het planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingswijziging noodzakelijk. In het huidige bestemmingsplan heeft de locatie weliswaar een woonbestemming, maar is een extra woning niet toegestaan. Onderstaand zal invulling worden gegeven aan de toelichting voor dit bestemmingsplan.
Het perceel Melkweg 3 te Dreumel is gelegen in het buitengebied ten noorden van Dreumel. Het plangebied grenst aan de Van Heemstraweg en ligt ten noorden van het bedrijventerrein dat grenst aan de kern van Dreumel. Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Dreumel, sectie G, nummer 2204, ter grootte van 3453 m2. Ten westen van het plangebied stroomt in de direchte nabijheid de Maas. De wijdere omtrek van het plangebied bestaat uit een schakering van agrarische gronden en bebouwing en kleine kernen die kenmerkend zijn voor het land van Maas en Waal.
Figuur 1 Luchtfoto met in rode cirkel het plangebied.
Het plangebied heeft binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' de bestemming 'wonen'. Binnen het plangebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie - verwachtingswaarde middel' van toepassing.
Ten aanzien van de woonbestemming geldt dat er slechts één woning per bestemmingsvlak mag worden gebouwd. De toevoeging van een extra woning is dus in strijd met het vigerende bestemmingsplan en derhalve is een bestemmingsplanwijziging aan de orde om het planvoornemen planologisch- juridisch te verankeren.
Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplankaart met in rood plangebied.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op het plangebied is momenteel een burgerwoning gesitueerd (Melkweg 3) en opstallen ten behoeve van de champignonkwekerij. De bebouwing bestaat voornamelijk uit agrarische stallen. Deze omvatten ca. 896 m2. De bebouwing dateert uit de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw is daarmee enigszins gedateerd. De opstallen ten behoeve van de champignonteelt zijn geschakeld aan de burgerwoning.
Figuur 3 Vooraanzicht van het plangebied met aan de linkerzijde de opstallen ten behoeve van de chapignonteelt en aan de rechterzijde de burgerwoning.
In de nabijheid van het plangebied zijn ondermeer bedrijventerrein de Melkweg gesitueerd en diverse agrarische bedrijven. Naast het plangebied ligt ondermeer een fruitbedrijf en kistenopslagloods.
Het noordoosten van het perceel kent momenteel een groene inrichting. Het betreft in dit kader een aantal opgaande, gezichtsbepalende bomen en een weide. De weidere omtrek van het plangebied kent met name een agrarische en/of licht stedelijke ruimtelijke structuur in de vorm van kleine dorpen. Daarmee heeft het gebied een landelijk karakter. Het plangebied ligt op de overgang van de stedelijke structuur van de kern van Dreumel en het daarbij behorende industrieterrein, naar het landelijke buitengebied.
Het plangebied is ontsloten op de Melkweg. Deze weg leidt rond het industrieterrein en onsluit vervolgens op de Lageweg en de Provinciale van Heemstraweg (N322). In de huidige situatie bestaat er voldoende capaciteit op om eigen perceel te voorzien in de parkeerbehoefte.
De functionele structuur van het plangebied en in bredere zin de gemeente West Maas en Waal wordt in sterke mate bepaald door de ligging tussen de grote rivieren Maas en Waal en kleinere rivieren zoals de 'Grote Wetering' die door de gemeente stroomt.
Gevolg van deze ligging is de aanwezigheid van vruchtbare landbouwgronden. Aan de andere kant is een gevolg van deze ligging de regelmatige overstroming van laaggelegen gebieden. Landschappelijk gezien levert dit verschillende landschapstypes op: de uitwaarden (dicht bij de rivieren gelegen), de komgronden (verder van de rivier gelegen met vruchtbare rivierafzettingen) en de hoger gelegen oeverwallen. De functionele structuur van de omgeving is in sterke mate gekoppeld aan de aanwezigheid van deze landschapstypen. In de uitwaarden vind regelmatig overstroming plaats door hoge waterstanden in de Maas en Waal. Deze gebieden worden daarom gekenmerkt door natuurontwikkeling en extensieve landbouw. De komgronden zijn zeer geschikt voor landbouw en zijn derhalve in gebruik door meer grootschaligere landbouw en fruitteelt. De oeverwallen kennen vanwege de hoge ligging een meer bebouwd karakter en een intensiever gebruik. Hier zijn de meer stedelijke functies (in de vorm van de dorpen) gelegen.
Het plangebied is gelegen op een dergelijk oeverwal en vormt de overgang tussen de kern van Dreumel en het buitengebied. De functionele structuur van het plangebied en zijn omgeving wordt daarom in sterke mate gekenmerkt door de meer stedelijke functies in de kern van Dreumel, de bedrijfsfuncties op het aan de zuidzijde gelegen industrieterrein en de agrarische functies gelegen aan de noord- en oostzijde.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:
De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de totstandkoming van deze bepaling is opgenomen dat de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen, zodat overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren.
In het voorliggend plan is sprake van de realisatie van één extra woning met bijgebouw. Conform vaste jurisprudentie kan worden gesteld dat met de realisatie van één woning geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De grens ligt op basis van jurisprudentie op tenminste 12 woningen. Een nadere motivering duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten ingestemd met de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf, uitgaande van de twee verschillende betekenissen van het woord, Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders.
Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dit streven te behalen wordt handelen vanuit een gezamenlijke horizon nodig geacht.
Met behulp van zeven ambities - op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat – wordt richting gegeven aan de doelstelling van de Omgevingsvisie. Middels vier 'spelregels' of 'doe-principes' – doen, laten, zelf en samen – wordt hier werking aan gegeven. Tezamen vormen de ambities en spelregels het kader waarbinnen er wordt gewerkt en afwegingen worden gemaakt om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
De provincie wil een economisch gezonde land- en tuinbouw bevorderen door individuele ondernemers ontwikkelingsruimte te bieden om economisch concurrerend en duurzaam te produceren. Voor de groei van veehouderijbedrijven (melkvee respectievelijk niet-grondgebonden) gelden extra randvoorwaarden voor uitbreiding. Ruimte in kernen en vrijgekomen bebouwing kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het (landelijk) gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.
In het onderhavige plan wordt er op het plangebied een extra woning met bijgebouwen mogelijk gemaakt. In ruil daarvoor wordt bestaande agrarische bebouwing gesloopt. Met dit voornemen wordt aansluiting gezocht bij het 'Agrarische vrijkomende bebouwing' (VAB) dat in het gemeentelijk beleid meer concreet is vormgegeven, maar waarvoor in het provinciaal beleid de kaders worden geschets. Doordat het planvoornemen voorziet in het slopen van vrijkomende agrarische bebouwing, die ruimtelijke niet wenselijk is, en het voorzien van een extra woning met bijgebouw, wordt de kwaliteit van de leefomgeving versterkt en daarmee ook de vitaliteit van het landelijk gebied. Het plan sluit daarmee aan op de ambities zoals uitgesproken in de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij grotere initiatieven nagaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die afgewogen moet worden. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersaantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, is er sprake van een grootschalige ontwikkeling. In die gevallen is een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde en dient de behoefte voor de ontwikkeling aangetoond te worden.
Er is ten aanzien van het planvoornemen geen sprake van een grootschalige ontwikkeling, hetgeen betekent dat er geen nadere toetsing aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik noodzakelijk is.
Intrekgebieden
De planlocatie maakt onderdeel uit van een groot intrekgebied. De provincie en haar partners streven ernaar in deze gebieden het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame openbare drinkwatervoorziening.
De provincie moet in het kader van de Wet milieubeheer (artikel 2.1) een verordening opstellen met regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in de bij verordening aangewezen gebieden. Aan deze wettelijke verplichting voldoet de provincie door de vaststelling van de Omgevingsverordening (zie volgende paragraaf). Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie gebruik van regelgeving en vergunningverlening: verbodsbepalingen en regelgeving voor activiteiten en inrichtingen in intrekgebieden.
Het onderhavig planvoornemen voorziet na sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in de realisatie van één woning met bijgebouwen met een kleiner oppervlakte en zal geen substantiële effecten hebben voor de grondwaterstand, de kwaliteit van het grondwater of de drinkwatervoorziening.
Figuur 4 Uitsnede themakaart Waterbeleid van omgevingsvisie. Plangebied bij marker.
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014 en in werking getreden op 18 oktober 2014. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
In het onderhavige plan wordt agrarische bebouwing gesaneerd en wordt er een extra woning met bijgebouw aan de locatie toegevoegd. De provincie Gelderland heeft in haar Omgevingsverordening geen rechtstreeks bindend beleidskader opgenomen voor het thema “vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing”.
Op basis van artikel 2.2.1.1 mogen nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogamma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De 'Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland – Monitor 2016, actualisatie en vervolgacties' omvat het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de regio Rivierenland. Voor gemeente West Maas en Waal geldt dat in de afgelopen jaren een zeer divers woningbouwprogramma is toegevoegd in alle opzichten. Appartementen (huur en koop) op locaties dichtbij (zorg-)voorzieningen en daarmee voor zowel jongeren als ouderen geschikt zijn gerealiseerd. Het merendeel van de toegevoegde woningen is een eengezins-koopwoning, al dan niet zelf gerealiseerd.
Op basis van Primos2016 is er voor de regio Rivierenland een indicatieve woningbehoefte geraamd van 10.500 woningen voor de periode 2015-2025. In deze woningbehoefteraming is de extra behoefte aan sociale huurwoningen voor de verhoogde instroom aan statushouders meegenomen. De behoefte betreft 'verblijfsobjecten met een woonfunctie'. Het gaat dan om zelfstandige woningen/wooneenheden. De met dit plan voorziene enkele grondgebonden woning dient opgenomen te worden binnen dit woonprogramma voor de periode 2015-2025.
Voorliggende ontwikkeling is niet beoogt op gronden binnen een Nationaal Landschap, de Romeinse Limes, de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelderse natuurnetwerk (GNN) of de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De planlocatie maakt eveneens geen onderdeel uit van een weidevogelgebied, ganzenfoerageergebied, beschermingsgebied natte landnatuur of grondwaterbeschermingsgebied.
Onderhavig voornemen, waarbij één woning met bijgebouw wordt gerealiseerd, door ruim 800 m2 agrarische bebouwing te saneren, is kleinschalig van aard. Het bebouwd en verhard oppervlak in het plangebied neemt slechts beperkt toe. Voorts wordt de locatie landschappelijk ingepast. De voorgenomen ontwikkeling leidt, mede gelet op aard, omvang en de situering van de planlocatie niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap. Door vrijkomende agrarische bebouwing te saneren wordt de omgeving en het buitengebied versterkt en gevitaliseerd. Hiermee is de ontwikkeling passend binnen het provinciale beleid van de Omgevingsverordening Gelderland.
Door Regio Rivierenland is in 2008 het “Beleidskader hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied” vastgesteld. Dit beleidskader was een uitwerking van het provinciaal beleid zoals vastgesteld in het toenmalige Streekplan Gelderland 2005.
In de periode na 2008 is de regeling beleidsmatig toegepast. De gemeente West Maas en Waal heeft dit beleid vertaald in haar bestemmingsplannen. Dit heeft er toe geleid dat medewerking kon worden verleend aan een initiatieven waarbij agrarische bedrijfsbebouwing werd gesloopt om plaats te maken voor woningen. Dit kwam de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied ten goede.
Ondanks de lokale successen is uit een recente evaluatie van het beleidskader ook duidelijk geworden dat het beleid op onderdelen zou kunnen worden verbeterd. Omdat de Regio Rivierenland ook de komende jaren te maken zal krijgen met een toename van de hoeveelheid vrijkomende bebouwing is besloten het beleidskader uit 2008 te actualiseren. Daarbij is gekozen om de hoofdopzet van dat beleidskader in stand te laten en vooral de door de gemeenten voorgedragen verbeteringen te verwerken. Nog steeds gaat het daarbij in essentie om een keuze tussen sloop van alle opstallen in ruil voor een vorm van woningbouw óf het toestaan van nieuwe niet-agrarische bedrijfsfuncties. Aan de beleidsnotitie kunnen geen rechten worden ontleend. Het blijft een gemeentelijke afweging of individuele initiatieven strekken tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en voldoen aan het begrip “een goede ruimtelijke ordening”.
In de 'Structuurvisie buitengebied 2020' heeft de gemeente invulling gegeven aan het bovenstaande. Hier wordt in de volgende paragraaf nader op ingegaan.
Op 25 februari 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente West Maas en Waal de Structuurvisie Buitengebied 2020 vastgesteld. De Structuurvisie geeft de integrale ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het buitengebied.
De voorliggende visie is opgesteld met als hoofddoelstelling het realiseren van een leefbaar en economisch goed functionerend buitengebied, dat recht doet aan en respect heeft voor de landschappelijke kwaliteiten en karakteristieke identiteit van het rivierengebied. De visie kent een planperiode tot 2020. Ter verwezenlijking van deze doelstelling wil de gemeente binnen de planperiode medewerking verlenen aan particuliere initiatieven die een bijdrage leveren aan de gewenste ontwikkelingsrichting.
Het plangebied is gelegen in de landschappelijke eenheid 'oeverwal'. De oeverwal is een kleinschalig, halfopen landschap waarbij wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar verweven zijn. Het mozaïekachtige karakter van het landschap, de afwisseling van verschillende functies, open weides, boomgaarden en bebouwing vormt de ruimtelijke basis voor ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen dienen binnen deze karakteristiek te passen en deze te versterken. De verschillende landschapselementen dienen zoveel mogelijk behouden te worden.
Met betrekking tot wonen op de oeverwal wordt in de structuurvisie het volgende beleid geformuleerd. Het omzetten van een agrarische bouwperceel naar wonen is passend op de oeverwal. Wel dient met de volgende voorwaarden rekening gehouden te worden:
In onderhavige situatie is reeds sprake van een woonbestemming. Bij de toepassing van het VAB – beleid van de structuurvisie in het geval van sloop van nog aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen in ruil voor de oprichting van een vrijstaande woning, worden evenwel bovenstaande principes in beginsel als uitgangspunt aangehouden. Wanneer deze uitgangspunten worden bezien in relatie tot onderhavige planlocatie, dan kan het volgende worden vastgesteld:
Verder geldt op grond van het VAB beleid, dat de realisatie van een woongebouw bij de sloop van kapitaalintensieve bebouwing in de vorm champignonteeltbedrijfshallen mogelijk is in overeenstemming met onderstaande tabel (p. 12 van bijlage 2 van structuurvisie):
In plaats van een woongebouw mag voorzien worden in een vrijstaande woning als daarvoor landschappelijke en stedenbouwkundige redenen aanwezig zijn en substantieel wordt gesloopt. Voor de sloop van champignonteeltbedrijven wordt hierbij als richtsnoer aangehouden de sloop van 800 m2 voormalige bedrijfsbebouwing.
Wanneer naar onderhavige locatie wordt gekeken, dan geldt in stedenbouwkundige zin dat een vrijstaande woning gewenst is nu deze aansluit in het lint waar al sprake is van een vrijstaande woning (Melkweg 3). Voorts wordt meer dan 800 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Het initiatief voldoet hiermee aan de uitgangspunten die het VAB beleid uit de gemeentelijke 'Structuurvisie buitengebied 2020' meegeeft.
Het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente West Maas en Waal (LOP) heeft tot doel om als gemeente nadrukkelijk, in samenwerking met maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij het landschap en met particulieren, actief vorm te geven aan behoud en ontwikkeling van streekeigen landschapswaarden. In het kader van de Structuurvisie Buitengebied 2020, die is vastgesteld in februari 2010, is er tevens een visie opgesteld voor de landschappelijke en ruimtelijke structuur van de gemeente West Maas en Waal. Deze visie heeft de basis gevormd voor het LOP.
Het uitgangspunt bij de visie is dat het onderscheid tussen kom, oeverwal en uiterwaard behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt moet worden om zo de eigenheid en leesbaarheid van het landschap te bewaren. De basisvisie richt zich op het waarborgen en behouden van de basiskwaliteit van het landschap. Daarbij staat het behouden en versterken van de karakteristieke elementen van de verschillende landschapstypen voorop.
Onderhavig plangebied is gelegen op een oeverwal. Het plangebied is al voorzien van een woonbestemming, maar het omzetten van agrarische bebouwing naar een extra woning met bijgebouw is, volgens de VAB-regeling, passend op de oeverwal. Een voorwaarde is dat alle vrijgekomen (agrarische) bedrijfsgebouwen zonder karakteristieke of monumentale waarde worden gesloopt. Dit houdt in dat handhaving van bestaande karakteristieke panden of panden met een monumentale waarde voorop staat. De nieuwbouw dient in principe plaats te vinden op de plek van het voormalige hoofdgebouw. Nieuwbouw op een andere plek op het perceel kan uitsluitend plaatsvinden als daarvoor belangrijke stedenbouwkundige en landschappelijke argumenten ten grondslag liggen. In de handreiking “landschappelijke versterking en inpassing erven” worden de uitgangspunten en spelregels beschreven voor de landschappelijke inpassing op de oeverwal van bestaande, om te vormen en nieuwe erven.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het landschapsontwikkelingsplan. Om een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing te waarborgen is een schetsontwerp van de beoogde situatie gemaakt.
Het planvoornemen omvat de sloop van méér dan 800 m2 aan bestaande voormalige bedrijfsopstallen van een champignonteeltbedrijf ter plaatse van Melkweg 3 te Dreumel. Na deze sanering wordt voorzien in:
Een en ander zal worden ingericht conform onderstaande tekening (een grote afbeelding hiervan is opgenomen in Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan bij de planregels).
Figuur 5 Globaal schetsontwerp beoogde situatie ( kanttekening hierbij is dat de bijgebouwen 4 meter van de watergang af zullen worden gepositioneerd. De planologische verbeelding is hierop afgestemd).
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zal het huidige perceel van Melkweg 3 worden herverkaveld. Hierbij wordt voor de op te richten vrijstaande woning met een vrijstaand bijgebouw voorzien in een perceel dat deels westelijk en deels noordelijk van Melkweg 3 is gelegen. Het westelijk gelegen gedeelte zal hierbij met name gebruikt worden voor de op te richten woning en een vrijstaand bijgebouw, alsmede de tuin en erftoegang behorende bij de woning. Het ten noorden van Melkweg 3 gelegen gedeelte zal mogelijk worden gebruikt als dierenweide ten behoeve van hobbymatig te houden dieren (bijv. 2 of 3 paarden). Het vrijstaande bijgebouw kan dan ook dienen als onderdak voor deze dieren.
Voor wat betreft de op te richten bebouwing wordt in of nagenoeg in de rooilijn en gelijk aan de oriëntatie van bestaande bebouwing voorzien in een vrijstaande woning tussen Melkweg 3 en 3a. De inhoudsmaat is hierbij maximaal 750 m3. Beoogd is om de kopgevel van de woning aan de Melkweg te situeren en aan de westelijke zijde van deze woning een erftoegang te maken naar een op het achtererf te realiseren vrijstaand bijgebouw. Het bijgebouw voegt zich hierbij in omvang naar de volgens de gemeentelijke uitgangspunten toelaatbare omvang van 200 m2. De kortste afstand tussen het bijgebouw en het bouwvlak van de nieuwe woning bedraagt hierbij op grond van de planregel 20 m1. De beoogde erftoegang komt hierbij voor wat betreft de situering overeen met een bestaande erftoegang die de voormalige champignonteelt opstallen ontsluit. Voor de erfafscheiding wordt voorzien in de vorm van geschoren hagen (aan straatzijde 1,20 m hoog en tussen de erven 2 m hoog).
In verband met de sloop van de voormalige ontsierende opstallen van het champignonteeltbedrijf vervalt ook de opbergruimte voor privédoeleinden (overdekte stallingsmogelijkheid voor de auto, tuingereedschap e.d.). In dit kader zal er in de nieuwe situatie bijgebouwen worden opgericht. Deze dienen tevens om geluid, afkomstig van de Van Heemstraweg, ter plaatse van de bestaande woning te reduceren. Het moment wordt daarbij aangegrepen om de reeds bestaande situatie te verbeteren en daamee het woon- en leefklimaat ter plekke. In dit verband wordt voor wat betreft de op te richten bijgebouwen uitgegaan van een carré achtige setting met behoudt van de woning als hoofdmoment binnen deze ruimtelijke eenheid. De bijgebouwen voegen zich hierbij in omvang naar de in naar de volgens de gemeentelijke uitgangspunten toelaatbare omvang van 200 m2. In het kader van de uitvoering dient hierbij rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van 4 meter ten opzichte van de belendende watergang. De planologisch verbeelding is voor wat betreft de aanduiding bijgebouwen hierop afgestemd.
Figuur 6 Aanzichten herinrichting Melkweg 3
Na de herkaveling van het plangebied zullen beide percelen worden ontsloten op de Melkweg. Zie hiervoor ook bovenstaande inrichtingsplan. Ten aanzien van de bestaande woning zal de parkeerbehoefte niet veranderen. Op basis van de Nota parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal geldt voor de nieuw te realiseren woning een parkeerbehoefte van 2,3 inclusief een bezoekersaandeel van 0,3 per woning (conform de indeling 'rest bebouwde kom' die in deze parkeernota gelijk staat aan 'buitengebied'). In deze behoefte kan op eigen terrein ruimschoots worden voorzien. De oprijlaan is voldoende breed en tevens is er aan de achterzijde van de nieuwe woning, in de nabijheid van het bijgebouw, voldoende ruimte om in deze behoefte te voorzien.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In onderhavige ontwikkeling wijzigt de bestemming niet. Deze is immers al wonen. Wel wordt er een extra woning gerealiseerd en wordt bestaande agrarische bedrijfsbebouwing uit de jaren '60 en '70 gesaneerd. Ten aanzien van deze bebouwing geldt dat er sprake kan zijn van asbest. In dat kader is er door Aelmans Eco B.V. is een vekennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd om te kunnen vaststellen of de bodem geschikt is voor onderhavig planvoornemen. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek. (rapportnummer E196981.005/HWO, d.d. 28 februari 2019).
In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
"Bovengrond
De bovengrond van voornoemde boringen is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1 t/m 3. Alle drie de grondmengmonsters zijn aanvullend onderzocht op het bestrijdingsmiddelenpakket (OCB) en pentachloorfenol.
Uit de analyseresultaten van de grondmengmonsters 1 en 3 blijkt, dat weliswaar enkele licht verhoogde concentraties kobalt, nikkel en/of PAK worden aangetroffen doch voornoemde concentraties zijn van dien aard dat deze niet de interventiewaarden overschrijden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan deze grond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 2 blijkt, dat diverse concentraties OCB en pentachloorfenol de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de interventiewaarden. De concentraties van de som DDE en alpha-endosulfan zijn van dien aard dat deze tevens de maximale waarden voor de klassen wonen overschrijden, doch ruim onder de maximale waarden voor de klasse industrie danwel de interventiewaarden liggen.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen moeten we concluderen dat er weliswaar enige mate van verontreiniging heeft plaatsgevonden ten gevolge van de alhier gebezigde bedrijfsactiviteiten. De aangetroffen overschrijdingen zijn echter dermate marginaal dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor het beoogd gebruik van de onderzoekslocatie ten behoeve van woondoeleinden.
Vorenstaande impliceert dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het te onderzoeken perceel vanuit milieuhygiënisch oogpunt echter niet voldoet aan de gestelde criteria van de gemeente Dreumel (klasse wonen). Op basis van de aanvullende risicoberekening is bepaald, dat de grond geschikt is voor de functie "wonen met tuin". Op basis hiervan behoeft de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering te vormen voor de voorgenomen ontwikkeling ten behoeve van woondoeleinden.
Daarnaast zijn er vanuit de Wet Bodembescherming en gebruikte berekeningsprogramma's vanuit humanitaire oogpunten geen belemmeringen verbonden ten aanzien van het gebruik van de onderzoekslocatie ten behoeve van woondoeleinden.
Ondergrond
De ondergrond is analytisch onderzocht in grondmengmonster 4. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat behoudens een marginaal verhoogde concentratie nikkel geen verdere overschrijdingen worden aangetroffen.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond van de gehele onderzoekslocatie als klasse (AW2000) grond bestempeld worden.
Grondwater
Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat licht verhoogde concentraties barium, en xylenen worden aangetroffen, die de betreffende streefwaarden overschrijden, doch niet de tussenwaarden of interventiewaarden.
Voor de aangetroffen verhoogde concentraties zijn geen directe bronnen en/of oorzaken aan te wijzen. De aangetroffen overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze geen direct belemmeringen opleveren voor de beoogde wijzigingen.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen specifieke asbestverdachte materialen aangetoond. Teneinde de visuele bevindingen analytisch te bevestigen zijn een tweetal (grond)mengmonsters analytisch op asbest in grond onderzocht.
Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonsters blijkt, dat marginale overschrijdingen worden aangetroffen. Voornoemde overschrijdingen vormen geen directe belemmeringen voor het beoogd gebruik van de onderzoekslocatie.
Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot hetuitvoeren van een nader onderzoek.
Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de verhoogde concentraties in zowel de boven- en ondergrond, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het voorgenomen gebruik."
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het aspect bodem niet tot belemmeringen van het onderhavige plan leidt.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder onderzocht te worden of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer of bedrijven.
Met de realisatie van een extra woning is er sprake van de oprichting van een geluidgevoelig object. Ten aanzien van geluid wordt onderscheid gemaakt tussen wegverkeerslawaai, industrielawaai en railverkeerslawaai.
Noodzaak onderzoek vanwege ligging in onderzoekszone zoneringsplichtige wegen:
De noodzaak voor akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai voor de op te richten woning vloeit voort uit de ligging van het plangebied binnen de onderzoekszone van zoneringsplichtige wegen. Het betreft de:
Toetsingskader Wet geluidhinder: normstelling stedelijk gebied van toepassing
De op te richten woning is hierbij vanuit het oogpunt van de Wet geluidhinder gelegen binnen de bebouwde kom (zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (bebouwde kom, vastgesteld krachtens de Wegenverkeerswet 1994)) en niet binnen de zonering van een auto(snel)weg. De Van Heemstraweg heeft ter plaatse een snelheidsregime van 80 km/uur en is ter hoogte van het plangebied niet aan te merken als een autoweg als bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit betekent dat vanuit het kader van de Wet geluidhinder voor de op te richten woning moet worden uitgegaan van geluidsnormen die gelden voor het stedelijk gebied.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai: de resultaten
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Aelmans een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer M168370.001.001.R1/JGO, d.d. 11 december 2019). Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.
Hierin is het volgende geconcludeerd ten aanzien van de geluidsbelasting:
"Voor de wegen Bemerdweg, Kavelweg, Lageweg en Melkweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt.
Voor de Van Heemstraweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiele aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. Dit betekent dat in onderhavige situatie de cumulatieve geluidbelasting niet bepaald hoeft te worden en dat uitsluitend rekening gehouden dient te worden met de geluidbelasting ten gevolge van de Van Heemstraweg.
Relevante geluidwaarden ten behoeve van het vaststellen van een verhoogde grenswaarde:
In onderstaande is tabel 5 uit de akoestische rapportage overgenomen die in combinatie moet worden bezien met de ligging van de toetspunten als opgenomen in het akoestisch rapport. Voorzover de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde dient deze opgenomen te worden in het besluit tot het vaststellen van een verhoogde grenswaarde.
Goed woon- en leefklimaat en benodigde geluidwering:
Alhoewel een cumulatie van de geluidsbelasting van alle gemodelleerde wegen voor het vaststellen van een verhoogde grenswaarde niet relevant is, is deze cumulatieve berekening wel uitgevoerd in het kader van een goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van de bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat. Hieruit vloeien de navolgende geluidwaarden voort, waarbij rekening is gehouden met het geluidreducerend wegdektype 'Dunne geluidreducerende deklaag type
A'op de Van Heemstraweg:
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB, dient er in het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) kan een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gewaarborgd. Een toetsing op het voldoen aan de binnenniveauwaarde vindt in het spoor van de omgevingsvergunningprocedure nog plaats op grond van het bepaalde in het bouwbesluit. Hiermee kan op dit moment worden vastgesteld dat de berekende gecumuleerde waarden niet aan de uitvoerbaarheid van de beoogde bestemming in de weg staan.
De nieuw op te richten woning vormt eveneens een geluidgevoelig object in het kader van industrielawaai. Het plangebied is in de nabijheid van een industrieterrein gelegen. Er is daarom ook een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Aelmans (rapportnummer M168370.002.001/R1/JSM, d.d. 23 augustus 2019) en bijgevoegd als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai.
Beoordeling ruimtelijke ontwikkeling aan de hand van de VNG publicatie
Voor de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek industrielawaai gebruik gemaakt van bijlage 5 uit de VNG-publicatie. Deze omschrijft voor de beoordeling van geluidhinder het volgende stappenplan:
Stap en gebiedstype | Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau | Maximaal (piekgeluiden) | Verkeersaantrekkende werking |
Stap 2 rustige woonwijk | 45 dB(A) | 65 dB(A) | 50 dB(A) |
Stap 2 gemengd gebied | 50 dB(A) | 70 dB(A) | 50 dB(A) |
Stap 3 rustige woonwijk | 50 dB(A) | 70 dB(A) | 50 dB(A) |
Stap 3 gemengd gebied | 55 dB(A) | 70 dB(A) 1) | 65 dB(A) |
Tabel : Geluidgrenswaarden VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009
1) exclusief piekgeluiden door aan- afrijdend verkeer
Toepassing VNG- publicatie
De planlocatie is overeenkomstig de VNG-brochure gelegen in gebiedstype “gemengd gebied”.
Stap 1.
In de directe omgeving van het plangebied liggen een 6-tal bedrijven die in figuur 2 op pagina 8 zijn geduid met de hiernavolgende omschrijving. De kistenopslag (nummer 1) betreft een categorie 2 bedrijf met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Het voormalige agrarische bedrijf (nummer 2) is bestemd als een categorie 3.2 bedrijf met een richtafstand voor geluid volgens de VNG van 10 meter. Bedrijf nummer 3 blijkt een autogarage (categorie 1 bedrijf) en nummer 4 een sloop- en grondwerkbedrijf. Beide bedrijven zijn echter gelegen op bedrijventerrein Lageweg, alwaar bedrijven tot categorie 3.1 zijn toegestaan met een richtafstand voor geluid van 30 meter. De bedrijven met nummer 5 en 6 (Van Heemstraweg 125 en 123) voldoen aan de richtafstand (stap 1) daar het categorie 2 bedrijven betreft met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied.
Conclusie: er wordt niet voor alle bedrijven voldaan aan stap 1.
Figuur : omliggende bedrijven in beeld
Stap 2.
Gezien vorenstaande is het nodig dat kwantitatief akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd om aan te tonen dat er ter plaatse van de nieuwe woning wordt voldaan aan de grenswaarden van stap 2 (aanvaardbaar woon- en leefklimaat).
Stap 3 en 4:
De conclusie of deze stappen al dan niet nodig zijn, vloeit voor uit het akoestisch onderzoek.
Conlusies op basis van het akoestisch onderzoek industrielawaai:
Uit de berekeningen die in het akoestisch rapport zijn uitgevoerd kunnen ten aanzien van industrielawaai de volgende conclusies voor de planontwikkeling worden getrokken:
Gezien het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de met dit plan voorgestane ontwikkeling akoestisch inpasbaar is. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het plangebied is niet gelegen nabij een spoorweg. Er is ten aanzien van spoorverkeer dan ook geen belemmering te verwachten voor het planvoornemen. Er is geen akoestisch onderzoek railverkeerslawaai noodzakelijk.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het plan ten aanzien van het aspect geluid geen belemmeringen kent.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Uit het bepaalde onder lid 2 volgt dat de NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Het onderhavige planvoornemen bestaat uit de realisatie van één extra woning met bijgebouw. Het plan kan daarmee worden aangeduid als NIBM. Er is daarom geen belemmering ten aanzien van luchtkwaliteit aan de orde.
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron.
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Artikel 1 van het Bevi bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/ voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Daarnaast is voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen respectievelijk de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Dit Bevb is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb sluit aan bij het toetsingskader dat in het Bevi is opgenomen.
Plaatsgebonden risico (PR)
De kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (plaatsgebonden risico).
Groepsrisico (GR)
De kans dat meerdere personen buiten het inrichtingsterrein overlijden als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (groepsrisico). Voor het groepsrisico wordt een oriëntatiewaarde gegeven en geldt voor nieuwe situaties een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.
Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de provinciale risicokaart. Bijgaand is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Figuur 7 Uitsnede risicoakaart
Er zijn in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook buiten het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden. De propaantank die ten westen van het plangebied gelegen is heeft een risicocontour van 40 meter. Het plangebied is echter op 575 meter van deze inrichting gelegen.
In of nabij het plangebied zijn geen routes gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of water plaatsvindt. De afstand tot de dichtstbijzijnde routes is zodanig groot dat het plangebied hier niet door wordt beïnvloed.
Er zijn geen hoogspanningsleidingen in en in de directe omgeving om het plangebied aanwezig. De gasleiding van de Gasunie is op grote afstand van het plangebied gelegen (ca. 288 meter) buiten de zonering.
Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn indicatieve richtafstanden voor woningbouw nabij verschillende typen bedrijven opgenomen. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Binnen deze richtafstanden is hinder ten gevolge van het betreffende bedrijf niet uit te sluiten. Woningbouw binnen deze richtafstand is inpasbaar, indien aangetoond wordt dat (eventueel na het treffen van maatregelen) voor het betreffende bedrijf een kleinere richtafstand van toepassing is.
Ten aanzien van het plangebied kan worden opgemerkt dat niet gesitueerd is in een rustige woonwijk. Er bestaan rondom het plangebied een schakering aan functies (o.a. bedrijfsmatig en agrarisch) waardoor eerder sprake is van een zogenaamd gemengd gebied van wonen en werken. In dergelijke gebieden mag de richtafstand met een trap worden verkleind.
In de nabije omgeving zijn een aantal bedrijven met milieuzonering gelegen.
Figuur 8 In de nabijheid van plangebied gelegen bedrijven t.b.v. milieuzonering
1. Kistenopslagloods
Ter plaatse van nummer 1 is een kistenopslagloods gesitueerd met een aansluitende perenboomgaard. De kistenopslagloods is in gebruik van fruitbedrijf H. Sas. Deze kisten worden jaarlijks, gerelateerd aan de oogst van het fruit, gebruikt. Het gebruik hiervan levert in de huidige situatie nauwelijks ofwel géén hinder voor de omgeving op. Vanuit de aard en omvang van de activiteiten dient in een gemengde omgeving te worden uitgegaan van een richtafstand van 10 meter.
Bij de oprichting van de nieuwe woning zal ten aanzien van de positionering rekening gehouden worden met deze 10 meter. Dit wordt geborgd door middel van het opnemen van een bouwvlak waarbinnen uitsluitend de oprichting van een woning mogelijk is, waarbij het bouwvlak voornoemde afstand respecteert.
2. Van Heemstraweg 128
Ter plaatse van de Van Heemstraweg 128 is sprake van een veehouderijbedrijf. Ter plaatse geldt op basis van het huidige bestemmingsplan buitengebied een agrarische bestemming voorzien van een 'bouwvlak'. De locatie beschikt over een vergunning voor een aantal vleesstieren, melk- en kalfkoeien en vrouwelijk jongvee (in totaal 29 stuks). Geur en geluid zijn voor deze bedrijfslocatie relevante aspecten, voorzover het betreft de eventuele hinder naar de omgeving toe.
Het aspect geluid is beschouwd in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai. Het aspect geur is beschouwd in paragraaf 5.1.6 van deze toelichting.
Op basis van beide beschouwingen kan worden geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling voorziet in een goede ruimtelijke ordening.
Bedrijfsbelangen van de Van Heemstraweg 128 worden niet geschaad en ter plaatse van de beoogde woning in het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
3,4 en 5. Bedrijventerrein Melkweg
Voor dit bedrijventerrein geldt een maximale milieucategorie van 3.2. Voor bedrijven van een dergelijke categorie geldt een maximale richtafstand van 100 meter voor geluid. In een gemengd gebied kan deze met een trap naar beneden worden bijgesteld naar 50 meter. Voor een aantal van deze bedrijven geldt dat het plangebied en de daar op te richten nieuwe woning gelegen is binnen deze zonering.
Er is door middel van het akoestisch onderzoek industrielawaai, als bedoeld in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai, echter aangetoond dat de geluidsbelasting de grenswaarden niet overschrijdt. De voorgenomen ontwikkeling vormt dan ook geen belemmering voor deze bedrijven.
6. Van Heemstraweg 123
De Van Heemstraweg 123 betreft een woning uit de jaren 60 met een kleine boomgaard welke de eigenaar verpacht. De locatie is voorzien van een agrarisch bouwvlak. Van een agrarische bedrijfsvoering kan echter niet of nauwelijks worden gesproken. Het bedrijf is op een grotere afstand dan 75 meter van de op te richten bedrijfswoning gelegen.
Geur en geluid zijn voor deze bedrijfslocatie relevante aspecten, voorzover het betreft de eventuele hinder naar de omgeving toe.
Het aspect geluid is beschouwd in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai. Het aspect geur is beschouwd in paragraaf 5.1.6 van deze toelichting.
Op basis van beide beschouwingen kan worden geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling voorziet in een goede ruimtelijke ordening. Bedrijfsbelangen van de Van Heemstraweg 123 worden niet geschaad en ter plaatse van de beoogde woning in het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van bedrijven en milieuzonering er geen belemmeringen aan de orde zijn.
Landelijk en gemeentelijk kader geurhinder en veehouderij:
Wet geurhinder en veehouderij:
In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Tevens zijn voor de categorie 'dieren met een geuremissiefactor' maximale normen voorgeschreven voor wat betreft de toelaatbare geuremissies ter plaatse van belendende geurgevoelige objecten. Zowel bij de vaste afstandsnormen als bij normen voor de categorie dieren met een geuremissiefactor, wordt voor wat betreft de normstelling onderscheid gemaakt naar type gebieden waarin geurgevoelige objecten zijn gelegen (buitengebied / stedelijk gebied).
Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking') en gemotiveerd worden dat:
Bij de toets aan de zogenaamde 'omgekeerde werking' dient voor de ligging van de emissiepunten in beginsel de randen van het bouwblok als 'worst case' uitgangspunt te worden genomen. Volgens vaste rechtspraak heeft een veehouder (uitzonderingen daar gelaten) namelijk het recht om overal op zijn bouwblok te bouwen. Uitzonderingen kunnen onder andere de in het bestemmingsplan opgenomen beperkingen voor wat betreft de bouw zijn of een overbelaste situatie (vanwege vast aan te houden afstanden voor dieren zonder geuremissiefactor of vanwege een voorgrondbelasting vanwege dieren met een geuremissiefactor). In een overbelaste situatie mag, in plaats van de randen van het bouwvlak, het vergunde emissiepunt aangehouden worden.
Gemeentelijke geurverordening:
De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. De gemeente West Maas en Waal heeft dat ook gedaan in haar 'Verordening Geurhinder en veehouderij Gemeente West Maas en Waal' door de toelaatbare voorgrondbelasting van dieren met een geuremissiefactor te bepalen op in de verordening aangewezen gebieden.
Daarnaast is een specifieke afstandsnorm bepaald voor bedrijven die pelsdieren houden. Deze norm gaat uit van een grotere aan te houden afstand dan op basis van de Wet geurhinder en veehouderij is voorgeschreven. Deze normstelling is voor onderhavige ontwikkeling niet relevant. Een en ander mede bezien vanuit het oogpunt dat voor andere type veehouderijbedrijven met dieren waarvoor een vaste afstandsnorm geldt, sprake is van een kortere aan te houden vaste afstand ten opzichte van de geurgevoelige objecten.
Op grond van artikel 4 van deze verordening is voor binnen de verordening aangewezen gebieden een andere waarde van toepassing dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij.
Het betreft de gebieden:
Waarvoor op grond van artikel 4 van deze verordening de volgende waarden (toelaatbare gelden:
Het perceel aan de Melkweg 3 (ofwel het plangebied) is gelegen binnen gebied C. Hiervoor geldt een maximale geur voorgrondbelastingsnorm van 8,0 [OU/m3 (P98)].
De veehouderij Van Heemstraweg 128 en de geurgevoelige objecten ten westen, noorden en noordoosten liggen in gebied B. Hiervoor geldt de voorgrondbelastingsnorm 4,5 OU [OU/m3 (P98)]. Het maatgevende geurgevoelige object, vanuit Van Heemstraweg 128, in gebied B (bij een geurbelasting vanwege dieren met een geuremissiefactor) is, mede gelet op de overheersende windrichting, Bemerdweg 1.
Het agrarisch bouwvlak Van Heemstraweg 123 is gelegen binnen gebied E. Ter plaatse van dit bouwvlak is momenteel geen sprake van een vergunde veehouderij. Ter plaatse geldt een maximale geur voorgrondbelastingsnorm van 8,0 [OU/m3 (P98)].
In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van het perceel en bijbehorende gebiedsindeling.
Planontwikkeling beschouwd in het licht van voornoemde kaders in combinatie met de vergunde en feitelijke situatie:
Algemeen:
Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van een geurveroorzakend object.
Daarnaast zorgt de oprichting van de nieuwe woning, een geurgevoelig object, niet in de belemmering van een van de in de nabijheid gelegen bestemde agrarische bedrijven (Van Heemstraweg 128 en Van Heemstraweg 123) die overeenkomstig het geldende bestemmingsplan een al dan niet grondgebonden veehouderij kunnen toestaan. In het onderstaande wordt hier nader op ingegaan.
Vergunde en feitelijke situatie Van Heemstraweg 123 en 128 in relatie tot aspect geur:
Ter plaatse van de Van Heemstraweg 123 is geen sprake is van een vergunde veehouderij. Op de locatie Van Heemstraweg 128 is sprake van een vergunde veehouderij. Het vergunde veebestand is opgenomen in onderstaande afbeelding (actuele opgave volgens web bvb van de vergunde toestand):
Wanneer de vergunde toestand van Van Heemstraweg 128 wordt vergeleken met de gebouwen die kunnen dienen voor de huisvesting van vee, dan valt op dat in de afgelopen periode al enige veehouderijbebouwing is gesloopt. In onderstaande afbeelding is de resterende bebouwing op een luchtfoto te zien, met als ondergrond de gemeentelijke basisadministratie van gebouwen. Vastgesteld moet worden dat niet alle vergunde dieren in de resterende gebouwen op onderhavige locatie kunnen worden gehuisvest.
Welke vast aan te houden afstand is van toepassing voor veehouderijen met vergunde dieren zonder geuremissiefactor ten opzichte van geurgevoelige objecten in en rondom het plangebied?
Ten opzichte van de Wet geurhinder en veehouderij bevat de geurverordening geen (relevante) afwijkende vaste afstanden die moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en geurgevoelige objecten. Dit betekent dat de vaste afstanden uit de Wgv van toepassing zijn.
Ter plaatse van Van Heemstraweg 128 is nog sprake van een vergunde situatie ten behoeve van een veehouderij met dieren met en zonder een geuremissiefactor. Ter plaatse van de Van Heemstraweg 123 is géén sprake van een vergunde veehouderij.
Op grond van de geurverordening is het plangebied (Melkweg 3) aangewezen als bedrijventerrein. De nabijgelegen woning aan de Bemerdweg 1 is in de geurverordening aangewezen als dorpsrand. Hiermee zijn beide gebieden aan te merken als stedelijk gebied en is in de zin van de Wet geurhinder waarbij een minimale vaste afstand aan de orde is van 100 meter. Beide geurgevoelige objecten liggen binnen deze vaste afstand van 100 meter van de rand van het bouwvlak van de veehouderij aan de Van Heemstraweg 128, hetgeen betekent dat de ontwikkelingsmogelijkheden van deze veehouderij reeds beperkt worden. Vanuit het oogpunt van deze overbelaste situatie, mag op basis van jurisprudentie het vergunde emissiepunt aangehouden worden.
Betekenis van het kunnen aanhouden van het vergunde emissiepunt in een overbelaste situatie voor het toevoegen van een woning in het onderhavige plangebied:
In de context van de hierboven beschreven situatie waarin het vergunde emissiepunt kan worden aangehouden voor Van Heemstraweg 128 is de toevoeging van een nieuwe woning in het plangebied aanvaardbaar, mits kan worden vastgesteld dat de betreffende veehouder niet onevenredig wordt benadeeld en sprake is van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.
Om de betreffende veehouder niet onevenredig in zijn belangen te schaden dient de nieuwe woning op een grotere afstand van het vergunde emissiepunt te worden geprojecteerd dan de bestaande woning op het perceel Melkweg 3.
Gelet op de gedeeltelijk al uitgevoerde sloop van gebouwen, is voor een toets op dit aspect nu uitgegaan van de rand van het vrijstaande resterende gebouw. Voor een heroprichting van nieuwe veehouderijgebouwen ter plaatse van Van Heemstraweg is immers een nieuwe omgevingsvergunning noodzakelijk waarbij rekening dient te worden gehouden met de ligging van de bestaande woning Melkweg 3.
Uit onderstaande afbeeldingen blijkt dat de projectie van het 'bouwvlak' voor de nieuwe woning binnen het plangebied op grotere afstand komt te liggen dan de kortste afstand tussen de bestaande woning Melkweg 3 en de buitenkant gevel van de resterende veehouderijbebouwing aan de Van Heemstraweg 128.
Afbeelding: digitale inmeting waarbij de kortste afstand tussen resterende veehouderijgebouwen en de gevel van de bestaande woning Melkweg 3 bedraagt:
72,95 meter
Afbeelding: digitale inmeting kortste afstand tussen de resterende veehouderijgebouwen bij Van Heemstraweg 128 en het bouwvlak van de geprojecteerde nieuwe woning:
73,10 meter
Ten opzichte van de Van Heemstraweg 123 (waar op dit moment geen sprake is van een vergunde veehouderij) geldt voorts dat de minimale onderlinge vaste afstand van een geurgevoelig object op het bestaande woonperceel aan de Melkweg 3 niet wordt verkleind ten opzichte van dit bedrijf. De bestaande woning aan de Melkweg 3 is en blijft de maatgevende woning en de positie van de bestaande woning en de nieuwe woning worden vastgelegd door middel van een bouwvlak binnen het bestemmingsvlak wonen.
Ter verduidelijking van de planologische borging is voorts nog een uitsnede van de verbeelding is in onderstaande afbeelding opgenomen.
Afbeelding: uitsnede verbeelding met linker bouwvlak voor beoogde woning en rechter bouwvlak voor bestaande woning. Met de projectie van de bouwvlakken in onderling verband met de regels wordt geborgd dat de feitelijke afstand tot aan omliggende feitelijke ofwel op basis van het bestemmingsplan mogelijke veehouderijbedrijven niet wordt verkleind.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde nieuwe woning:
In onderstaande is een uitsnede opgenomen van de huidige voorgrond geursituatie vanwege de meest maatgevende veehouderij Van Heemstraweg 128. Hierbij is de actueel vergunde situatie volgens web-bvb als uitgangpunt genomen.
Voorts zijn hierbij aan de vergunde dieren zonder geuremissiefactor ten behoeve van een eenduidig beeld van de vergunde voorgrondgeurbelasting geuremissiefactoren toegekend. Hierbij geldt voor melk- en kalfkoeien 90 Ou/dier en voor vrouwelijk jongvee 30 Ou/dier.
Afbeelding: Modelberekening Pouderoyen voorgrond geurbelasting op basis van vergunde situatie Van Heemstraweg 128 met kwalificatie 'goed' ter plaatse van de beoogde nieuwe woning in het plangebied.
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning 'goed' is.
Voor wat betreft de achtergrondsituatie met betrekking tot geur geldt het volgende. Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een redelijk goed woon- en leefklimaat. Dit betekent dat de achtergrondbelasting geur niet aan de ontwikkeling van de voorgestane woning in de weg staat.
Afbeelding: huidige achtergrondsituatie geur (Modelberekening door Pouderoyen op basis van actuele vergunningsituatie volgens web bvb)
Algehele conclusie:
Dit bestemming maakt de realisatie van een nieuwe woning naast de bestaande woning Melkweg 3 mogelijk. Zowel de voorgrond- als achtergrondbelasting geur in verband met de vergunde situatie van omliggende veehouderijen laten zien dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanuit het aspect geur.
Omliggende veehouderijen worden vanwege de overbelaste situatie en het aanhouden van een grotere afstand tussen de resterende veehouderijbebouwing van Van Heemstraweg 128 en de nieuwe woning dan ten opzichte van de afstand van de bestaande woning en de resterende veehouderijbebouwing van Van Heemstraweg 128 niet onevenredig in hun belangen geschaad.
Een en ander betekent dat het aspect geur niet aan de voorgestane ontwikkeling in de weg staat.
Het plangebied wordt begrensd door gronden die een agrarisch gebruik hebben (fruitboomgaarden). De bouw van nieuwe woningen mag de agrariër(s) niet in de bedrijfsvoering beperken, bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Vandaar dat de woningen op minimaal 50 m afstand van de fruitboomgaarden gebouwd moeten worden. De woningen in het plangebied bevinden zich echter deels binnen deze zogenaamde 'spuitzone' van 50 m.
In dit kader is door Aelmans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V. een locatiespecifieke onderbouwing spuitzone opgesteld (rapportnummer P168370.012/ASE, d.d. 25 November 2019) en als Bijlage 4 Locatiespecifieke onderbouwing spuitzone toegevoegd. Voor de integrale verantwoording wordt verwezen naar deze rapportage.
In deze rapportage wordt het volgende geconcludeerd:
'Onderhavig voornemen is gericht op het bouwen van een nieuwe woning aan de Melkweg te Dreumel. Omdat op korte afstand van onderhavig plangebied een fruitboomgaard is gelegen, dient locatiespecifiek te worden onderbouwd dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen ongewenste effecten heeft op het woon- en leefklimaat van de bewoners van de te bouwen woning.
Voorliggende locatiespecifieke onderbouwing is gebaseerd op de uitgangspunten van PRI rapport 609 van Wageningen University.
In de praktijksituaties die in het rapport van Wageningen University worden onderscheiden, wordt geen rekening gehouden met een bouwkundige afscherming tussen de betreffende fruitboomgaard en het beoogde gevoelige object. In praktijksituatie 8 wordt wel uitgegaan van de situatie dat ter plekke van de perceelsgrens een wintergroene windhaag aanwezig is. Aangezien praktijksituatie 8 qua driftafscherming het dichtst in de buurt komt van de feitelijke situatie ter plaatse, is in onderhavige locatiespecifieke onderbouwing aansluiting gezocht bij praktijksituatie 8. Dit neemt niet weg dat de kistenloods een grotere driftafschermende werking heeft dan een wintergroene windhaag. De kistenopslagloods betreft namelijk een dichte bouwmassa.
Met betrekking tot de tuin dient op basis van het PRI-rapport:609 en de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 20188 een worst-case afstand van 15 meter te worden aangehouden. In onderhavige situatie bedraagt de afstand tussen de laatste bomenrij van de fruitboomgaard en de toekomstige tuin meer dan 15 meter. Derhalve kan in de tuin een goed verblijfsklimaat worden gegarandeerd. Met betrekking tot de nieuwbouwwoning dient op basis van het PRI-rapport:609 en de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 20189 eveneens een worst-case afstand van 15 meter te worden aangehouden. In onderhavige situatie bedraagt de afstand tussen de laatste bomenrij van de fruitboomgaard en de woning meer dan 25 meter.
Ook voor verblijf in de woning kan een goed verblijfsklimaat worden gegarandeerd.
Op basis van de strenge toetsingscriteria moet vooropgesteld worden dat het gebruik van in Nederland toegestane gewasbeschermingsmiddelen geen schadelijke effecten tot gevolg heeft voor mens, dier en milieu. Daar komt bij dat uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat in onderhavig plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.'
Het aspect spuitzone vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.
Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' is ter plaatse van het voorliggende plangebied sprake van een woonbestemming waarbij het terrein volledig kan worden verhard.
Dit uitgangspunt wijzigt niet met voorliggend bestemmingsplan voor Melkweg 3. Uit het planologisch vergelijk tussen het geldende bestemmingsplan en het voorliggende bestemmingsplan kan derhalve worden geconcludeerd dat er géén sprake is van extra mogelijkheden voor verhardingen. Een compensatie vanwege toename van terreinverhardingen is in dit verband niet aan de orde.
Hierbij komt dat feitelijk in ruil voor de te slopen agrarische gebouwen met een oppervlakte van 896 m2 bij een maximale planinvulling maximaal 150 m2 oppervlakte wordt benut voor een nieuw op te richten woning en maximaal 200 m2 oppervlakte wordt benut voor een op te richten bijgebouw. De afname aan vloeroppervlakte aan gebouwen bedraagt hierbij
546 m2. De voorgestane ontwikkeling heeft hiermee geen effect op de waterhuishouding.
Op basis van vorenstaande is een watercompensatie vanwege toename aan bebouwd oppervlakte niet aan de orde.
Desalniettemin zal met het beoogde bouwplan voor een nieuwe woning worden voldaan aan het gemeentelijke afkoppelbeleid. Concreet betekent dit dat de afvoer van regenwater ter plaatse bovengronds zal worden afgewikkeld en worden afgevoerd naar de belendende A-watergang. De noodzaak voor de afvoer op deze A-watergang vloeit voort uit het feit dat het infiltreren van water in de bodem ter plaatse wordt bemoeilijkt door een kleidek van ongeveer 6 a 7 m dik en hoge grondwaterstanden bij optredende hoge rivierwaterstanden.
In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, inwerkingtreding 1 januari 2017, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Naast Natura 2000, moet verder rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het is gezien de geringe effecten en relatief grote afstand tot beschermde gebieden redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg zullen hebben op de N2000 en NNN gebieden. Voor wat betreft de N2000 gebieden is hierbij specifiek nog voorzien in een stikstofberekening voor wat betreft de aanleg- en gebruikssituatie in verband met het planvoornemen dat bestaat uit de toevoeging van 1 woning binnen een bestaand woonperceel. Het stikstofonderzoek met inbegrip van aeriusberekeningen ten aanzien van de emissieruimte en emissie ten gevolge van het planvoornemen in de aanleg- en gebruiksfase is opgenomen in Bijlage 6 Stikstofonderzoek bij deze toelichting.
Op basis van de bovenaangehaalde aeriusberekeningen kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen significante stikstofdepositie veroorzaakt in omliggend Natura 2000-gebied. De voorziene emissie van stikstofoxiden in de realisatiefase en gebruiksfase (5,07 kg NOx/jaar) is ruim lager dan de emissieruimte voor het planvoornemen (10,1 kg NOx/jaar). Er wordt niet gebruik gemaakt van interne saldering. Er kan dus met zekerheid gezegd worden dat de sloop van agrarische opstallen en realisatie van één woning met bijgebouwen aan de Melkweg 3 te Dreumel niet vergunningplichtig is volgens de wet Natuurbescherming.
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn Gedeputeerde Staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
In het licht van het voorgaande is door Staro Natuur en Buitengebied een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd met betrekking tot het planvoornemen en de aanwezige beschermde soorten in het besluitgebied (rapportnummer 19-0176, mei 2019, Bijlage 5 Quickscan Flora en Fauna). Hierin wordt ten aanzien van soortenbescherming het volgende geconcludeerd:
"In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, vissen en reptielen voorkomen. Voor alle aanwezige soorten in het plangebied geldt de Algemene zorgplicht, zie §1.3 van dit rapport. Tabel 1 geeft een overzicht van de mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten en de maatregelen die daarvoor genomen dienen te worden.
Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied biedt geen geschikte verblijfplaatsen voor huismus, gierzwaluw en andere gebouwbewonende vogelsoorten. De voorgenomen werkzaamheden hebben daarom geen negatieve effecten op verblijfplaatsen van gebouwbewonende vogelsoorten.
Het plangebied biedt wel geschikte nestgelegenheden voor vogels in bomen en struiken in de tuin. De bomen blijven (naar alle waarschijnlijkheid) allemaal staan. Het kappen en snoeien van bomen en struiken dient, indien nodig, te gebeuren wanneer geen broedgeval aanwezig is en buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot en met juli). Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vogels, de voorgenomen werkzaamheden hebben hierop geen significant negatieve effecten.
Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming
De omgeving van het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen en in de omgeving van het plangebied zijn geschikte lijnvormige elementen aanwezig die kunnen dienen als vliegroute. De voorgenomen werkzaamheden zullen geen significant negatieve effecten hebben op de functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen of op de vliegroutes die mogelijk in de omgeving van het plangebied liggen. In de bomen en gebouwen in het plangebied zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig.
Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming
Voor algemene en niet-kritische amfibiesoorten kan het plangebied geschikt zijn als land- en overwinteringshabitat. Echter hoeven voor deze soorten geen mitigerende maatregelen genomen te worden door de vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
Het plangebied is voor algemene (spits)muizen en egel mogelijk geschikt als foerageergebied en mogelijk biedt de tuin geschikte verblijfplaatsen. De voorgenomen werkzaamheden kunnen mogelijk een beperkt en tijdelijk negatief effect hebben op de functie als foerageergebied. Wanneer vegetatie wordt verwijderd voor de bouw van de woning en bijgebouwen kunnen verblijfplaatsen worden vernietigd en individuen worden verstoord, en verwond. Echter, voor algemene (spits)muizen en egel geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. De werkzaamheden hebben geen significant negatieve effecten op het leefgebied van steenmarters.
Wel moet rekening gehouden worden met de Algemene zorgplicht. Bij uitvoering van handelingen moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt.
Het kappen en snoeien van bomen en struiken (indien nodig) dient te gebeuren buiten het broedseizoen van vogels of wanneer geen broedgeval aanwezig is.
Voor alle soorten in het plangebied geldt de Algemene zorgplicht, bij uitvoering van handelingen moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij het verwijderen van vegetatie dient rekening gehouden te worden met amfibieën en kleine zoogdieren die daar mogelijk verblijven."
Uit het voorgaande blijkt dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Gelderland liggen binnen, of in de directe nabijheid van, het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Figuur 9 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Gelderland met in rood plangebied
Het plangebied is eveneens niet aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Daarnaast zijn er geen rijks- of gemeentelijke monumenten op het plangebied gelegen.
Met de inwerkingtreding van de 'Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)' per 1 september 2007 is de implementatie van het 'Verdrag van Malta' (1992) een feit. Inmiddels is een en ander doorvertaalt in de erfgoedwet. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen.
Ten aanzien van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'waarde - archeologie' in combinatie met de aanduiding 'waarde archeologie 2'. In dit kader is bepaald dat voor bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 500 m2 en hoger dan 70 cm een archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd. Met het planvoornemen wordt één nieuwe woning gerealiseerd. De oppervlakte van deze woning ligt ruim beneden de grenswaarde van 500 m2. Ten aanzien van het aspect archeologie gelden dan ook geen beperkingen voor het voorliggend plan.
In het plangebied zijn geen leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De overige specificaties zoals bouw- en goothoogtes, bebouwingsperntages, woningtype, maximum aantal woningen en overige maatvoeringen zijn allen direct geregeld in de regels.
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemming(en) hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook voorzover mogelijk aangesloten op de systematiek die de gemeente West Maas en Waal hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het geldende bestemmingsplan voor de kernen heeft daarbij als basis gediend.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht. In onderhavig plan is er binnen het plangebied slechts één bestemming opgenomen: 'wonen'.
Wonen
Binnen deze bestemming is de realisatie van maximaal 2 woningen toegestaan. Dit betreft de bestaande woning aan de Melkweg 3 en de nieuw te realiseren woning. Ten aanzien van deze woningen geldt dat de bijgebouwen per woning een maximale oppervlakte mogen omvatten van 200 m2. De bijgebouwen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Vrijstaande woning(-en) zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwblak'. Het bouwvlak mag ten behoeve van een woning volledig worden bebouwd. Dit is als zodanig direct geregeld in de regels. Daarnaast is er ruimte voor bijbehoren wegen, paden, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voor groen.
Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - middelhoge verwachting
Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
In artikel 6.12, lid 1 Wro is opgenomen dat het verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen op gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Artikel 6.2.1. onder a Bro geeft aan dat (o.a.) een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen als bouwplan wordt aangewezen. Artikel 6.12, lid 2 Wro bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, naar aanleiding van de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, 3°, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Deze verzekering vindt plaats door middel van het sluiten van een realisatieovereenkomst.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een realisatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de realisatieovereenkomst.
In de realisatieovereenkomst is tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het plan in ieder geval voorgelegd aan de volgende partijen:
Het vooroverleg zal gelijktijdig met de formele zienswijze plaatsvinden. Te zijner tijd zullen eventuele opmerkingen uit het vooroverleg hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Het voorontwerp-bestemmingsplan is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd in de periode van 6 februari 2020 tot en met 18 maart 2020. Tijdens deze periode van terinzagelegging zijn geen inspraakreacties ontvangen.