direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Zwijndrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder a en b;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': het uitoefenen van een glastuinbouwbedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder d;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': het uitoefenen van een fruitteeltbedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder f;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': een horecabedrijf gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig houden van dieren': het hobbymatig houden van dieren, zoals genoemd in lid 1.46;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties;
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. agrarisch natuurbeheer;
  • i. weidegang;
  • j. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • k. met dien verstande dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.

Tabel 3.1 Rechtstreeks toegestane nevenfuncties

nevenfunctie   max. aantal m² gronden in gebruik   max. aantal m² bebouwing, niet zijnde kassen, in gebruik  
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten   -   100  
inpandige opslag en stalling   -   500  
veearts/hoefsmederij/KI-station   -   200  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   -   200  
paardenafrichtingsbedrijf/paardenstalling/paardenpension/stalhouderij   800   200  
kano-, boot- of fietsenverhuur   -   100  
natuur- en milieueducatie/rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte)   gehele boerenland   100  
aan-huis-gebonden beroepen   -   100  

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;

met dien verstande dat:

  • c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
  • d. per bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf mogen worden gebouwd.
  • e. in afwijking van het gestelde in lid 3.2.1 onder c mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig houden van dieren' één gebouw of overkapping en één mestplaat worden gebouwd, met inachtneming van het volgende:
    • 1. het perceel waarop het gebouw of overkapping en/of de mestplaat gebouwd worden dient ten minste 1.500 m² te bedragen;
    • 2. het gebouw of overkapping mag ten hoogste 15 m² bedragen met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 2,5 en 3,5 m;
    • 3. het gebouw of overkapping dient op ten hoogste 25 m van de naar de weg toe gekeerde bestemmingsgrens gelegen te zijn;
    • 4. de mestplaat ten hoogste 10 m² bedraagt met een bouwhoogte van ten hoogste 0,5 m.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 10 m;
  • b. bedrijfsgebouwen dienen achter de voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mag de goothoogte van kassen niet meer bedragen dan 5 m.

3.2.3 Bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen)

Voor het bouwen van bedrijfswoningen inclusief aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het oppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 125 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag maximaal 75 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen bij bedrijfswoningen mag maximaal 3 m bedragen;

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van voedersilo's en hooibergen mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. de maximale inhoud en oppervlakte van mestsilo's mag respectievelijk 2.500 m³ en 750 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 m bedragen;
  • e. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, dienen achter de voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  • f. ten behoeve van paardenbakken gelden de volgende bouwregels:
    • 1. de maximale maatvoering van een paardenbak bedraagt 20 bij 40 m;
    • 2. paardenbakken dienen achter de bebouwing gerealiseerd te worden en binnen het bouwvlak;
    • 3. bij de paardenbak mogen ten hoogste 4 lichtmasten worden geplaatst met een maximale hoogte van 6 m;
    • 4. de lichtbundel van de lichtmasten dient volledig op de paardenbak gericht te zijn;
    • 5. de afstand tot woningen van derden bedraagt minimaal 75 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 onder c ten behoeve van de overschrijding van het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. overschrijding van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan in is ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege milieuwetgeving of het dierwelzijn is vereist;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot ten hoogste 1,75 ha;
  • c. in afwijking van het gestelde onder b, mogen bouwvlakken met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bouwmogelijkheden', tot ten hoogste 1 ha vergroot worden;
  • d. de overschrijding dient milieu-hygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden).

3.3.2 Ten behoeve van schuilstallen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c voor de bouw van schuilstallen buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. de schuilstallen mogen uitsluitend gebruikt worden voor het hobbymatig houden van dieren zoals genoemd in lid 1.46;
  • b. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de schuilstal is gelegen op een afstand van ten minste 50 m van een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • e. bij de schuilstal dient ten minste 3 ha aaneengesloten grond te behoren (en ter plaatse beschikbaar is), waarop de schuilstal wordt gebouwd;
  • f. de schuilstal mag de landschappelijke openheid van het landschap niet onevenredig aantasten.

3.3.3 Ten behoeve van een tweede wooneenheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b, teneinde het mogelijk te maken de bestaande woning te vergroten met 50 m², zulks ten behoeve van de inwoning van een tweede arbeidskracht of rustende boer, met inachtneming van het volgende:

  • a. van de bevoegdheid mag uitsluitend gebruikgemaakt worden indien sprake is van een reëel agrarisch bedrijf en de extra woonruimte noodzakelijk is voor de huisvesting van een tweede arbeidskracht of een rustende boer;
  • b. bedrijfswoningen die reeds 750 m³ bedragen mogen niet meer uitbreiden;
  • c. van de bevoegdheid mag geen gebruik worden gemaakt, indien het bedrijf reeds over een tweede bedrijfswoning beschikt.

3.3.4 Ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 om paardenbakken buiten het bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak en achter de bestaande bebouwing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan om een paardenbak die wordt gerealiseerd ten behoeve van een burgerwoning binnen de bestemming Wonen - 1 of Wonen - 2 te situeren op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak Wonen - 1 of Wonen - 2, mits door de aanvrager wordt aangetoond dat situering binnen het bestemmingsvlak Wonen - 1 of Wonen - 2 redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • c. per bedrijf of woning is maximaal één paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan;
  • d. de maximale maatvoering van een paardenbak bedraagt 20 bij 40 m;
  • e. bij de paardenbak mogen ten hoogste 4 lichtmasten worden geplaatst met een maximale hoogte van 6 m;
  • f. de lichtbundel van de lichtmasten dient volledig op de paardenbak gericht te zijn;
  • g. de afstand tussen de paardenbak en de bestemmingsvlakken van derden of agrarische bouwvlakken bedraagt ten minste 75 m;
  • h. er dient voorzien te worden in een goede landschappelijke inpassing.

3.3.5 Ten behoeve van het overschrijden van goot- en bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 voor het vergroten van goot- en bouwhoogten, met inachtneming van het volgende:

  • a. de goothoogte van bedrijfswoningen mag vergroot worden naar ten hoogste 7 m;
  • b. de bouwhoogte van hooibergen en silo's (niet zijnde mestsilo's) mag vergroot worden naar ten hoogste 15 m;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag vergroot worden naar ten hoogste 12 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan;
  • b. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 25% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  • c. ten behoeve van de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
    • 1. het oprichten van nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
    • 2. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
    • 3. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
    • 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.1 onder f teneinde andere nevenfuncties toe te staan dan genoemd in tabel 3.1, met inachtneming van het volgende:

  • a. nevenfuncties dienen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • b. de ruimtelijke kwaliteit dient door de nevenfunctie niet nadelig te worden beïnvloed; indien hier toch sprake van is, wordt landschappelijke inpassing van het bouwvlak, dan wel een deel ervan, vereist;
  • c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit;
  • d. de nevenactiviteit dient te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • e. er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
  • f. eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gesitueerd worden;
  • g. uitoefening van de nevenfunctie dient door de betreffende agrariër te worden uitgevoerd;
  • h. er mag alleen sprake zijn van detailhandel als dit kleinschalig en duidelijk ondergeschikt aan de 'hoofdactiviteit' is en een directe relatie met de hoofdactiviteit heeft;
  • i. de gezamenlijke nevenfuncties mogen maximaal 850 m² aan bebouwing en 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik hebben;
  • j. voor de nevenfunctie kamperen-bij-de-boer gelden de volgende aanvullende regels:
    • 1. kamperen is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 2. stacaravans zijn niet toegestaan;
    • 3. het aantal kampeermiddelen bedraagt ten hoogste 15;
  • k. voor de nevenfunctie bed & breakfast gelden de volgende regels:
    • 1. de nevenactiviteit is alleen toegestaan in de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen;
    • 2. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    • 3. de bed & breakfast mag ten hoogste voorzien van maximaal 5 kamers met in totaal maximaal 8 slaapplaatsen;
    • 4. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

3.5.2 Ten behoeve van de plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met inachtneming van het volgende:

  • a. de bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als burgerwoning en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort heeft de bedrijfsactiviteiten niet beëindigd;
  • b. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • c. op het agrarisch bouwvlak komt de mogelijkheid voor een extra bedrijfswoning te vervallen;
  • d. de bouwregels voor een bedrijfswoning zoals opgenomen in artikel 3.2 blijven van toepassing;
  • e. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreiding- en ontwikkelingsmogelijkheden).

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Ten behoeve van vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro) de bestemming Agrarisch zodanig wijzigen dat – indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf – vervolgfuncties toegestaan zijn, met inachtneming van het volgende:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is, hetgeen met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige aangetoond dient te worden;
  • b. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • c. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, aanspraak gemaakt kan worden op de saneringsregeling waarbij de huidige bebouwing gesloopt wordt waarna 50% van het voormalige bebouwingsoppervlak met een maximum van 250 m² teruggebouwd mag worden;
  • e. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming en aangemerkt als voormalige agrarisch bedrijfsbebouwing;
  • f. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de bebouwing plaatsvinden;
  • g. er dient voorzien te worden in een goede landschappelijke inpassing, hetgeen met een schriftelijk advies van een deskundige inzake landschap aangetoond dient te worden;
  • h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • i. eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gesitueerd worden;
  • j. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien dit in directe relatie staat met de nieuwe hoofdactiviteit;
  • k. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie en ten dienste van de nieuwe hoofdbestemming;
  • l. het aantal woningen mag niet toenemen.

3.6.2 Ten behoeve van de wijziging naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro), indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden aangewezen als 'Agrarisch' geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd, de bestemming van de gronden wijzigen in 'Wonen - 1', met inachtneming van het volgende:

  • a. de bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd en het desbetreffende bouwvlak behorende bij de bestemming 'Agrarisch' wordt verwijderd;
  • b. de bestemming Wonen - 1 dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • c. het deel van het perceel waarop de bedrijfsgebouwen en woonruimten aanwezig zijn, wordt aangewezen als 'Wonen - 1' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch';
  • d. de bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing;
  • e. het bepaalde in artikel 3 en Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.

3.6.3 Ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro), in afwijking van het gestelde in lid 3.3.1 onder c, het agrarische bouwvlak vergroten, met inachtneming van het volgende:

  • a. het agrarische bouwvlak mag tot ten hoogste 2 ha worden uitgebreid;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a mogen bouwvlakken met de 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bouwmogelijkheden' slechts uitbreiden tot ten hoogste 1,5 ha;
  • c. de initiatiefnemer dient met een schriftelijk advies de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding aan te tonen;
  • d. de uitbreiding van het agrarische bedrijf dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • e. het aantal woningen mag niet toenemen.

3.6.4 Ten behoeve van de Ruimte voor Ruimte-regeling

Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro) met toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen - 1 ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing, met inachtneming van het volgende:

  • a. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • b. het aantal compensatiewoningen bedraagt maximaal drie;
  • c. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • e. de nieuwe woningen dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden).

3.6.5 Ten behoeve van de wijziging naar Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro) de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Natuur, met inachtneming van het volgende:

  • a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden vrijwillig in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie of natuur via particulier natuurbeheer wordt gerealiseerd;
  • b. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
  • c. het gebied dient een oppervlak van meer dan 5 ha te hebben.