direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Martin Luther Kinglaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00091-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in het oosten van de wijk Oosterheem, aan de Martin Luther Kinglaan, binnen de gemeente Zoetermeer. Globaal gezien wordt de projectlocatie omsloten door:

  • 1. De Burgemeester Middelberglaan, waar een kinderboerderij is gesitueerd (ten noorden);
  • 2. De Martin Luther Kinglaan, de Hogesnelheidslijn en de N208 (Nieuwe Hoefweg) (ten oosten);
  • 3. De rotonde (ten zuiden);
  • 4. Grasland met enkele woningen en de Scheldestroom (ten westen).

De wijk Oosterheem, waarbinnen het plangebied is gelegen wordt niet direct omsloten door andere woonwijken. In de huidige situatie is het plangebied braakliggend.

Figuur 1.1 Ligging plangebied in Zoetermeer (rood omcirkelt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0001.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (blauw omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0002.png"

1.2 Aanleiding planherziening

De gemeenteraad van Zoetermeer heeft het plangebied in het besluit op het raadvoorstel "Woningbouwprogramma - solitaire locaties" van 29 januari 2018 aangewezen als een van de solitaire locaties met het streven hierop binnen vijf jaar woningbouw te doen realiseren. Dit ter uitvoering van het Woningbouwprogramma dat op 11 september 2017 is vastgesteld.

1.3 Huidige juridische planologisch regime

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord", vastgesteld door de gemeenteraad van Zoetermeer op 25 juni 2014. De projectlocatie heeft de enkelbestemming 'Sport' en grotendeels de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport – sportvoorziening tot en met milieucategorie 3.1'. Deels geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport – sportvoorziening tot en met milieucategorie 2'. Daarnaast geldt een maximum bouwhoogte van 15 meter voor het gehele plangebied.

Figuur 1.3 Uitsnede ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0003.png"

9.1 Bestemmigsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sport tot en met categorie 2 (ss- s< 2)', sportvoorzieningen tot en met milieucategorie 2 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (voor gemengd gebied en rustige woonwijk);
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sport tot en met categorie 3.1 (ss -s< 3.1)', sportvoorzieningen tot en met milieucategorie 3.1 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (voor gemengd gebied en rustige woonwijk);
c. vormen van niet-zelfstandige horeca ten dienste van de bezoekers van de onder a en b genoemde voorzieningen;
d. ter plaatse van de aanduiding 'manege (ma)' is uitsluitend een hobbymanege toegestaan met maximaal 6 paarden;

met daaraan ondergeschikt:
e. groenvoorzieningen;
f. kunstwerken;
g. nutsvoorzieningen;
h. terrassen;
i. objecten van beeldende kunst;
j. parkeervoorzieningen;
k. speelvoorzieningen;
l. lichtmasten en vlaggenmasten;
m. waterpartijen en waterlopen;
n. wegen en paden;
met de daarbij behorende bouwwerken.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Gebouwen en overkappingen

a. de totale oppervlakte van de gebouwen mag ten hoogte 1.000 m2 bedragen;

b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' (m) mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan met de aanduiding is aangegeven.

Toetsing beoogde woningbouwontwikkeling aan vigerende bestemmingsplan
De ontwikkeling waar het plan in voorziet behelst de realisatie van 41 eengezinswoningen en 177 appartementen ter plaatse van het plangebied, gelegen aan de Scheldestroom en Martin Luther Kinglaan te Zoetermeer. Zodoende worden middels het plan in totaal 218 woningen gerealiseerd. Binnen de bestemming 'Sport' is de beoogde woningbouwontwikkeling niet toegestaan en derhalve dient een planologische procedure doorlopen te worden.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de voorgenomen woningbouwontwikkeling planologisch en juridisch mogelijk.

1.4 Doel van het bestemmingsplan

Het doel is om ter plaatse van het plangebied woningbouw te realiseren. In de huidige planologische situatie is binnen de vigerende bestemming 'Sport' de functie 'Wonen' niet toegestaan.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 41 eengezinswoningen (The Gardens) en 177 appartementen verdeeld over The Mansions en een Noord- en Zuidblok. Zodoende worden in totaal 218 woningen ontwikkeld. Daarnaast worden in totaal 329 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Aan de Martin Luther Kinglaan worden vijf woonblokken gerealiseerd. Het meest noordelijke en zuidelijke woonblok wordt met hoogte accenten gerealiseerd. De bouwhoogte van de vijf blokken bestaat uit 4-5 lagen (de 5e laag intensiveert naar het zuiden toe), met stedenbouwkundige accenten op de hoeken. Het accent op de noordhoek is 6 lagen hoog, het ruimtelijk accent aan de rotonde is 9 lagen hoog. In meest zuidelijke woonblok (Zuidblok) worden in totaal 50 appartementen gerealiseerd. In het meest noordelijke woonblok (Noordblok) worden 43 appartementen gerealiseerd. Binnen de overige drie woonblokken (The Mansions) worden in totaal 84 appartementen gerealiseerd. Zodoende worden binnen het plangebied in totaal 177 appartementen gerealiseerd.

Haaks op de woonblokken worden 41 eengezinswoningen (The Gardens) gerealiseerd, verdeeld over 4 woonrijen waarbij het aantal woningen per woonrij naar het noorden van het plangebied toeneemt.

De woonblokken aan de oostzijde van het plangebied zorgen voor een afschermende werking qua geluid (gezien de N209 en de HSL) voor de eengezinswoningen, welke haaks op de woonblokken worden gerealiseerd. In totaal worden 218 woningen ter plaatse van het plangebied gelegen aan de Martin Luther Kinglaan te Zoetermeer gerealiseerd. Ten behoeve van de 218 woningen worden 329 parkeerplaatsen gerealiseerd.

1.5 Coordinatie bestemmingsplan

In het kader van de realisatie van de woningbouwontwikkeling wordt de coördinatieregeling toegepast. Met de coördinatie van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning vinden de voorbereiding, de terinzageleggingen voor de zienswijzenprocedure en de beroepsprocedure gelijktijdig plaats (zie figuur 1.4). Dit leidt niet alleen tot snellere besluitvorming, maar voor belanghebbenden heeft deze coördinatie als voordeel dat exact duidelijk is op welke wijze het bouwplan is uitgewerkt binnen de kaders die het bestemmingsplan biedt.

Figuur 1.4 Coördinatieregeling bestemmingsplan en omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0004.png"

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 van voorliggend plan bevat een beschrijving van het project. In hoofdstuk 2 wordt het actueel beleidskader geschetst. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 4 wordt de behoefte, stedenbouw en ruimtelijke impact behandeld. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling behandeld. Hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van voorliggend plan en de inspraak behandeld. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Relatie tot het plangebied
De ontwikkeling die middels voorliggend bestemmingplan mogelijk gemaakt dient te worden is een verdichting van het stedelijk gebied en derhalve niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.

2.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Op onderhavig plan zijn geen nationale belangen in het geding en derhalve in lijn met het Barro.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012)

De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”

Relatie tot het plan
Indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Voor de definitie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verwezen naar artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Onder andere de ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie is een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak over de Ladder voor duurzame verstedelijking geoordeeld dat de realisatie van 11 woningen – of minder – niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 lid 1 sub i Bro (ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 41 eengezinswoningen en 177 appartementen en derhalve wordt de voorgenomen ontwikkeling aangemerkt als een nieuwe stedelijk ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient derhalve doorlopen te worden.

In paragraaf 4.1 Planologie van voorliggend plan wordt ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta

Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.

  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level

De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.

  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool

De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied zullen we moeten inzetten op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.

  • 4. Energievernieuwing

Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.

  • 5. Best bereikbare provincie

De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.

  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.

Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
  • De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Figuur 2.0 Soorten ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0005.png"

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Relatie tot het plangebied
Middels voorliggend plan wordt ter plaatse van het plangebied bestemd als 'Sport', woningbouw gerealiseerd. In totaal worden middels voorliggend plan 41 eengezinswoningen en 177 appartementen gerealiseerd. Daarmee wordt voorzien in 218 nieuwe woningen. De bestaande braakliggende gronden worden zodoende beter benut en het bestaand stedelijk gebied wordt versterkt. Het plan kan hiermee beschouwd worden als een inpassingsontwikkeling van de wijk Oosterheem. De woningen sluiten qua hoogte, vormgeving, kleur en materiaal gebruik aan bij de omliggende woningen uit de wijk, waardoor wordt aangesloten bij de karakteristieke kenmerken van de omgeving en de Zoetermeerse wijk Oosterheem. Hiermee voldoet voorliggend plan aan de van toepassing zijnde richtpunten en daarmee aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland.

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Voor voorliggend plan is met name afdeling '6.2 Bestemmingsplannen' van de omgevingsverordening van belang.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 7. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 8. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Stedelijke ontwikkelingen
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD.

Voor de onderbouwing van de actuele behoefte wordt verwezen naar paragraaf 4.1 Planologie van voorliggend plan.

Relatie tot het plangebied
Zoals reeds in paragraaf 2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland is geconstateerd, past de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet het aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Hiermee wordt voldaan aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening en is het niet noodzakelijk om een beeldkwaliteitsparagraaf in het bestemmingsplan op te nemen.

2.2.3 Programma ruimte

De Visie Ruimte Mobiliteit kende het 'Programma ruimte', welke de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschreef. Delen van dit programma zijn naar het visiedeel omgezet en het resterende deel is onderdeel geworden van het Omgevingsbeleid per 1 april 2019. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.

De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet. Het Programma Ruimte speelt in onderhavig project een belangrijke rol bij de motivatie van de regionale behoefte aan (extra) woningen. Gemeente Zoetermeer is gelegen binnen de regio Haaglanden. In 2019 is een nieuwe Woningbehoefteraming gemaakt door de provincie Zuid-Holland. Volgens die raming is tot 2040 behoefte aan nieuwe woningen binnen de regio Haaglanden en meer specifiek binnen de gemeente Zoetermeer waartoe voorliggend plangebied behoort. De woning behoefteramring (WBR) wordt uitgedrukt in de gewenste woningvoorraadtoename en bedraagt voor de gemeente Zoetermeer tot 2040 in totaal 4.530 woningen. Binnen de woningmarktregio Haaglanden wordt gestreefd naar meer woningen dan eerder genoemd aantal.

Tabel 2.1 Woningbehoefteraming (WBR) uitgedrukt in gewenste woningvoorraadtoename.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0006.png"

Relatie tot het plangebied
In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij voor de bebouwde ruimte streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (aangezien het op basis van de Omgevingsverordening Zuid-Holland niet gelegen is binnen het gebied als aangemerkt 'buiten bestaand stads- en dorpsgebied 2018') en derhalve in lijn met de Omgevingsvisie en het Programma Ruimte.

Figuur 2.1 Buiten bestaand stads- en dorpsgebied 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0007.png"

Daarnaast is gebleken dat tot 2040 behoefte is aan nieuwe woningen binnen de regio Haaglanden en meer specifiek binnen de gemeente Zoetermeer, waartoe het plangebied behoort. Dat betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd aan voorgenomen woningbouwontwikkeling gelegen aan de Martin Luther Kinglaan te Zoetermeer.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021

Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden, het toekomst-proof maken van dit woongebied. De regionale woonvisie is richtinggevend voor gemeenten bij hun lokale woonbeleid.

Tot 2025 komen er, zo is de verwachting, ruim 50.000 huishoudens bij in de regio Haaglanden. Onder hen bevinden zich met name veel jonge huishoudens in de leeftijd van 25 tot 40 jaar (circa 14.000), jonge ouderen van 55 tot 75 jaar (27.351) en ouderen van 75 jaar en ouder (circa 22.000). Het aantal huishoudens in de leeftijd van 40 tot 55 jaar neemt daarentegen juist met circa 11.000 af. Voor jonge huishoudens geldt over het algemeen dat deze doelgroep op zoek is naar relatief goedkopere woningen in vergelijking met ouderen.

Voor de regio betekenen deze cijfers dat er in de komende jaren een aanzienlijke bouwopgave ligt om iedereen aan een goede woning te helpen. Een opgave waarbij de focus niet alleen op eengezinswoningen, maar ook op gestapelde woningbouw gericht dient te zijn. Dit laatste vanwege de verwachte toename van het aantal kleinere huishoudens.

Relatie tot het plangebied
Het plan voorziet zowel in de realisatie van eengezinswoningen als koop- en huurappartementen, waardoor voorliggend plan bestaat uit een gevarieerd woningbouwprogramma en er voorzien wordt in woningen voor zowel jonge huishoudens als mede woningen voor jongeren ouderen. Het plan sluit aan bij de regionale woonvisie, waaruit blijkt dat de ambitie is om voldoende woningvoorraad te realiseren op basis van de verwachte provinciale prognose van 50.000 woningen tot 2025.

In totaal dienen er de komende tien tot vijftien jaar 10.000 woningen bijgebouwd te worden (Schaalsprong) om de lokale doelstellingen te bereiken. De druk op de woningmarkt in Zoetermeer is groot en neemt snel toe. De gemeente heeft afgesproken in Zoetermeer 700 woningen per jaar bij te bouwen. Binnen de gemeente Zoetermeer geldt dat er vooral vraag is naar goedkope koopwoningen en middenhuur. Dit plan levert derhalve een bijdrage aan de lokale én regionale vraag naar woningen.

2.3.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2016 – 2021 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2016 – 2021 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Waterplan Zoetermeer
Het Hoogheemraadschap heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer, het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de raad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4.9 Waterplan Zoetermeer (2002) van deze plantoelichting nader toegelicht.

Relatie tot het plangebied
In paragraaf 5.5 Water van voorliggend plan zal nader op het wateraspect worden ingegaan.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Stadsvisie 2030

De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn met name opgave 1 (jongeren meer perspectief bieden), opgave 3 (aard en omvang woningbouw afstemmen op de woningbehoefte) van belang.

Voor opgave 1 (jongeren meer perspectief bieden) geldt dat Zoetermeer wil dat jongeren zich thuis voelen op school, in hun buurt en in de stad en dat zij zich verbonden voelen met Zoetermeer en hierdoor willen blijven wonen. Hierdoor is het noodzakelijk dat hen zicht wordt geboden op mogelijkheden voor een woning, een baan, aantrekkelijke vrije tijdsbestedingen op het gebied van sport, uitgaan en cultuur, en goed onderwijs.

Voor opgave 3 (aard en omvang woningbouw afstemmen op woningbehoefte) geldt dat Zoetermeer een aantrekkelijke woonstad wil blijven. Hierbij gaat kwaliteit voor kwantiteit, waarbij Zoetermeer inzet op de volgende resultaten:

  • 1. Alle groepen starters komen binnen een acceptabele tijd aan woonruimte.
  • 2. Bij de in het besluit Bouwen aan Zoetermeer beschikbaar gestelde woningbouwlocaties is het woningbouwprogramma afgestemd op de vraag. Hierbij worden de vraag vanuit de buurt én de vraag vanuit de stad betrokken.
  • 3. Het toevoegen van nieuwe woontypologieën, die mede de concurrentie met de traditionele laagbouw aankunnen.
  • 4. De woon- en bouwtechnische kwaliteit van de woningen is op orde.

Als gevolg van de vergrijzing zal de vraag naar appartementen toenemen. Appartementen zijn tevens gewild bij jongeren, maar de vraag naar laagbouw blijft dominant. Voor jonge huishoudens gaat het om relatief goedkopere appartementen dan voor ouderen. Voor deze opggave geldt tevens dat appartementen een zodanige kwaliteit dienen te hebben dat dit als een aantrekkelijk alternatief voor de traditionele laagbouw wordt ervaren. Binnen de gemeente Zoetermeer is vooral vraag naar goedkope koopwoningen en middenhuur woningen.

Relatie tot het plangebied
Voorliggend plan voorziet naast de realisatie van eengezinswoningen tevens in de realisatie van gestapelde woningen. Zodoende worden woningen gerealiseerd die (mede)bestemd zijn voor jongeren en starters, evenals appartementen voor ouderen. Het plan draagt hiermee onder andere bij aan de mogelijkheid om starters binnen een acceptabele tijd aan woonruimte te helpen. Tevens zijn in de buurt diverse voorzieningen aanwezig die aansluiten op de beoogde doelgroepen waar voorliggende woningbouwontwikkeling in voorziet. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan derhalve in lijn is met de Stadsvisie 2030 van de gemeente Zoetermeer.

Figuur 2.2 Kaart uit de Stadsvisie 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0008.png"

2.4.2 Woonvisie Zoetermeer (2015)

Op 8 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Zoetermeerse Woonvisie 'samen aan de slag op de nieuwe woningmarkt' vastgesteld. Deze Woonvisie is een actualisatie van de gemeentelijke woonvisie uit 2009 en was noodzakelijk omdat de crisis op de woningmarkt ook niet aan Zoetermeer voorbij is gegaan. De keuzes uit die eerdere woonvisie zijn de afgelopen jaren echter bepalend geweest voor het woonbeleid van de stad. Op hoofdlijnen blijven deze keuzes ook in de toekomst het uitgangspunt. De nieuwe Woonvisie biedt daarentegen het kader van de gemeente om in de komende jaren in deze situatie een goed en actueel woonbeleid voor de stad te voeren. De Woonvisie vormt tevens de basis voor regionale afstemming en nieuwe prestatieafspraken met de lokaal actieve woningcorporaties. Om de woonkwaliteit van de stad te koesteren, uit te bouwen en kwaliteit toe te voegen, zijn in de Woonvisie zes ambities benoemd;

  • duurzaam bouwen en renoveren;
  • betaalbare woningen voor iedereen aanbieden;
  • extra jongerenwoningen toevoegen en woonruimten voor studenten;
  • Zoetermeer levensloop bestendig maken;
  • prettige en gewilde woonwijken in stand houden en realiseren;
  • consument gericht bouwen.

Relatie tot het plangebied
Middels voorliggend plan wordt bijgedragen aan de zes ambities, zoals door de gemeente Zoetermeer vastgelegd in de Woonvisie. Met name duurzaam bouwen van betaalbare woningen voor iedereen waarmee prettige en gewilde woonwijken in stand gehouden worden. Middels voorliggend plan wordt tevens bijgedragen aan het levensloop bestendig maken van de woningvoorraad in Zoetermeer.

2.4.3 Woningbouwagenda 2017

De woningbouwagenda voorziet in een leidraad voor de gemeente om in de komende jaren richting te kunnen geven aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave van de stad. De vastgestelde woningbouwagenda Zoetermeer vormt de basis voor verdere groei in de komende 10 tot 15 jaar met 10.000 woningen en een zoekopgave tot 16.000 woningen.Ter verlichting van de woningnood dient in de eerste 3 tot 5 jaar een extra inspanning te worden verricht, met name voor die woningzoekenden die momenteel te weinig kans maken (zoals starters, en mensen die zijn aangewezen op de 'goedkope' vrije (huur- sector).

Relatie tot het plangebied
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van eengezinswoningen en appartementen en draagt hiermee bij aan de leniging van de bestaande woningnood.

Het woningbouwprogramma van het plan is opgenomen in de woningbouwmonitor. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid goedkope huur (30%) relatief gezien aan de hoge kant is ten opzichte van middelduurhuurwoningen (22%). Bij de reservering van de gronden van het plan in 2017, voor vaststelling van het Woningbouwprogramma Zoetermeer, is aan de ontwikkelaar meegegeven ernaar te streven dat in het plan tevens middenhuurwoningen gerealiseerd worden. Middels het plan wordt voorzien in de realisatie van middeldure huurwoningen. Er is een belegger gevonden die 54 middenhuurwoningen realiseert en daarbij is afgesproken dat de huren gedurende 10 jaar niet hoger mag zijn dan de maximale grens voor middenhuurwoningen.

2.4.4 Versnellingsagenda woningbouw 2018

De druk op de woningmarkt in Zoetermeer is groot en neemt snel toe. Met de Versnellingsagenda worden acties voorgesteld om de woningbouwproductie te versnellen.

Onderdeel van de Versnellingsagenda is om 14 extra woningbouwlocaties aan te wijzen. Voor deze 14 woningbouwlocaties zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling, onder andere op het gebied van doelgroepen, parkeren en bouwhoogte. Daarnaast wordt in de Versnellingsagenda een verdere verfijning van het in 2017 vastgestelde Woningbouwprogramma voorgesteld. Ten aanzien van doelgroepen richt de Versnellingsagenda zich met name op jongeren, middeninkomens en empty-nesters. Daarnaast is het voorstel om de nieuwbouw te verdelen in 27% goedkope huur, 25% midden huur en 48% koopwoningen, waarvan een beperkt percentage dure huur.

Relatie tot het plangebied
Op basis van de 'Versnellingsagenda woningbouw 2018' blijkt dat de projectlocatie is aangewezen als solitaire locatie (13). De gemeenteraad van Zoetermeer heeft het plangebied in het besluit op het raadvoorstel "Woningbouwprogramma - solitaire locaties" van 29 januari 2018 aangewezen als een van de solitaire locaties met het streven hierop binnen vijf jaar woningbouw te doen realiseren. Dit ter uitvoering van het Woningbouwprogramma dat op 11 september 2017 is vastgesteld. Voorliggend plan voorziet in een woningbouwontwikkling ter plaatse van deze solitaire locatie en is derhalve in lijn met de 'Versnelligsagenda woningbouw 2018'.

Figuur 2.3 Kaart Versnellingsagenda woningbouw 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0009.png"

2.4.5 Groenkaart en visie Biodiversiteit (2013)

De Groenkaart vormt een integraal afwegingskader voor groenfuncties in Zoetermeer en zet in op: groen op elk niveau van de stad, het waarderen van (de kwaliteit van het) groen en het verbinden van groen. Hierbij wordt een set spelregels gevoegd voor het omgaan met het groen. Onderdelen van het bomenbeleid vormen input voor het opstellen van de Groenkaart.

Figuur 2.4 Groenkaart Zoetermeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0010.png"

Gelijktijdig met de Groenkaart is ook de Visie Biodiversiteit vastgesteld. De ambitie van de visie Biodiversiteit is om de biodiversiteit, en de waardering van de inwoners hiervoor, op peil te houden en waar mogelijk te vergroten. Dat moet gebeuren binnen de (afnemende) financiële mogelijkheden van de gemeente. Er wordt een stimulerende koers aangehouden gericht op samenwerking, inspiratie en communicatie, binnen de huidige budgetten.

Relatie tot het plangebied
Op de Groenkaart is het plangebied aangeduid als wijk- en buurtgroen. Hiervoor geldt het principe van inpassen, zonder dat het functioneren van het bestaande groen daarmee verstoord wordt. Dat wil zeggen dat functies die aansluiten bij het karakter en de functie van het gebied en/of de sociale veiligheid vergroten. De inrichting van het openbaar groen en inpassing van de planontwikkeling levert een bijdrage aan een geconcentreerde kwaliteitsverbetering. Tussen de woonrijen worden stukken openbaar groen ingericht.

Figuur 2.5 Groenstrook tussen de bestaande rijwoningen en het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0011.png"

2.4.6 Mobiliteitsvisie 2017

In de Mobiliteitsvisie is beschreven op welke manier verkeer bijdraagt aan een vitaal en leefbaar Zoetermeer. Om Zoetermeer leefbaar en vitaal te houden, is een zestal ambities (met opgaven) geformuleerd:

  • 1. Mobiliteitssysteem en ruimtelijke ambities gaan hand in hand.
  • 2. Versterken onderlinge verbondenheid gebieden rond Stadsring.
  • 3. Verder verbeteren. van de verkeersveiligheid.'Maak van de nul een punt'.
  • 4. Kwalitatief krachtig en robuust OV-netwerk opgebouwd vanuit drie hoofdknooppunten.
  • 5. Fietsen en lopen stimuleren door goede netwerken en stallingen.
  • 6. Innovatie en duurzaamheid maximaal stimuleren.

Relatie tot het plangebied
Voorliggend bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de ambities van de Mobiliteitsvisie. In paragraaf 4.3 Verkeer en vervoer van voorliggend plan wordt het aspect verkeer en parkeren nader beschouwd.

2.4.7 Parkeerbeleid (2019)

Op 16 december 2019 heeft de gemeenteraad de Actualisatie Parkeerbeleid Zoetermeer 2019 en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels Zoetermeer 2019 vastgesteld.

In het geactualiseerde parkeerbeleid zijn de laatste inzichten ten aanzien van het parkeren en de toetsing op parkeernormen meegenomen. Voor alle functies zijn duidelijke vaste minimale parkeernormen per zone opgenomen. Hiervan kan in principe niet naar beneden afgeweken worden.

Voor zeer kleine woonvormen, jongerenwoningen, studentenwoningen, zorgwoningen en sociale/goedkope huurwoningen zijn specifieke parkeernormen opgenomen. Hiermee is het parkeerbeleid doelgroepgericht. Verder verschilt de parkeernorm bij nieuwe ontwikkelingen afhankelijk van de locatie in de stad waar deze ontwikkeling wordt voorzien. Het parkeerbeleid is gebiedsgericht. Rekening is gehouden met een hoog, gemiddeld of laag autobezit, gebiedskenmerken zoals OV-bereikbaarheid, aanbod aan voorzieningen alsmede de ambities voor het gebied in de toekomst vanuit gewenst ruimtegebruik, duurzaamheid en leefbaarheid.

Relatie tot het plangebied
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 329 parkeerplaatsen en voldoet hiermee aan de parkeernormen geldend binnen de gemeente Zoetermeer. Dit aspect wordt nader beschreven in paragraaf 4.3 Verkeer en vervoer van voorliggend plan.

2.4.8 Actieplan Fiets 2014

Zoetermeer kent een fijnmazig uitgebouwd fietsroutenetwerk. de gekozen stedenbouwkundige opzet van de stad zorgt voor een solitair, vrijliggend en barrièrevrij fietsnetwerk en daardoor een voor fietsers snelle, verkeersveilige en comfortabele bereikbaarheid van de voorzieningen, winkel- en werkgebieden, onderwijslocaties en woonwijken onderling. Desondanks bestaan er nog diverse hindernissen die de gemeente graag wegneemt.Met het Actieplan Fiets wil Zoetermeer de bewuste keuzemogelijkheden voor de verschillende vervoerswijzen vergroten door de laatste hindernissen weg te nemen en het fietsgebruik onder zowel bestaande als nieuwe inwoners en bezoekers verder stimuleren.

Relatie tot het plangebied
Ten zuiden van het plangebied is een hoofdfietsnetwerk gelegen. Ten noorden van het plangebied is een verbindendfietsnetwerk gelegen. Het aspect fietsverkeer wordt in paragraaf 4.3 Verkeer en vervoer van voorliggend plan nader beschreven.

2.4.9 Waterplan Zoetermeer (2002)

Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer tezamen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.

Een ander aandachtspunt uit het Waterplan is de waterkwaliteit. De kaderrichtlijn water (KRW) voorziet in het verbeteren van de waterkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een waterkwaliteit, die minimaal voldoet aan de landelijk geldende normen en ook een aantrekkelijk leefgebied vormt voor plant en dier. Hiervoor is het van belang dat geen uitlogende, milieubelastende materialen, zoals zink, koper en lood, worden toegepast in oppervlakken welke direct of via het schoonwaterriool afwateren naar het oppervlaktewater.

Lange duikers hebben een negatief effect op de waterkwaliteit, omdat het water aan licht en lucht onttrokken wordt. Bovendien is het water in duikers niet zichtbaar. In het Waterplan wordt er dan ook naar gestreefd waterpartijen zoveel mogelijk via open water met elkaar te verbinden.

Relatie tot het plangebied
In paragraaf 5.5 Water wordt dit aspect nader beschouwd.

2.4.10 Programma Duurzaam Zoetermeer 2030

De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (uitvoeringsprogramma 2012-2016) zijn maatregelen opgenomen om Zoetermeer te verduurzamen. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. Zoetermeer zal een groene, schone en milieuvriendelijke stad moeten zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer. De doelstellingen voor 2030 zijn:

  • een gezond leefmilieu in Zoetermeer: in 2030 komt langs de hoofdwegen geen ernstige geluidhinder voor (< 65 dB(A)), zijn de woonwijken rustig (<55 dB(A)) en is de luchtkwaliteit 20% beter dan de huidige EU norm;
  • Zoetermeer is in 2030 CO2-neutraal;
  • een natuurlijk Zoetermeer: in 2030 is Zoetermeer nog steeds een gemeente met ruimte voor veel in het wild levende plant- en diersoorten.  Het beleid is erop gericht dat het aantal bijzondere soorten minimaal gelijk is gebleven aan dat van 2007; 
  • een innovatief Zoetermeer: stimuleren van innovaties die kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.

Relatie tot het plangebied
Door de boogde woningen in het plan gasloos en nagenoeg geheel energieneutraal uit te voeren, wordt aangesloten bij het Zoetermeerse beleid.

2.4.11 Beleidskader Ruimte geven!

In de speelruimtenota 'Ruimte geven!' 2016-2026 is opgesteld om voldoende speelruimte in relatie tot de leeftijdsopbouw en stedenbouwkundige opzet van wijken te kunnen garanderen. Uit de inventarisatie blijkt binnen de wijk Oosterheem voldoende speelplekken aanwezijg zijn in vergelijking met het basisvoorzieningen-niveau.

Relatie tot het plangebied
Het plan gaat niet ten koste van speelplekken in de wijk. In de directe omgeving van het plangebied zijn voldoende speelplekken aanwezig. Tevens voorziet het plan in de realisatie van meerdere speelplekken binnen het plangebied.

2.4.12 Welstandsnota

In april 2012 is de nieuwe Welstandsnota Zoetermeer van kracht geworden. In de Welstandsnota staan de criteria waarop de Stadsbouwmeester zijn advies over bouwplannen baseert. Er worden drie beleidsniveaus onderscheiden, die aan een gebied kunnen worden toegekend, te weten; intensief, regulier en een luw welstandsbeleid. Deze drie niveaus geven de kwalitatieve ambities en de mate van vrijheid aan in het omgaan met de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundig en architectonisch. Ze zijn vertaald in algemene criteria, die naar gelang het niveau hoger is, uitgebreider worden.

Relatie tot het plangebied
De projectlocatie is gelegen binnen de wijk Oosterheem waar een regulier welstandsniveau van kracht is. Het plan past binnen het geldende welstandsregime ter plaatse van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De wijk Oosterheem is de jongste uitbreidingswijk van Zoetermeer. De wijk is op basis van het bestemmingsplan Oosterheem 2000 en de nadien opgevolgde partiële wijzigingen gerealiseerd. Het Wijzigingsplan Oosterheem Centrum Noord 2006 voorzag in de ontwikkeling van een centrumgebied voor de wijk Oosterheem. Dit centrum dient voor de wijkbewoners een goede toegankelijkheid te geven tot alledaagse (winkel- en overige) voorzieningen en dat in zijn ruimtelijk voorkomen een herkenbaar en aantrekkelijk gebied is.

De ontwikkeling van Oosterheem vond plaats in een sterk veranderende omgeving. De verstedelijking ten zuidwesten van Zoetermeer bracht veranderingen van de infrastructuur met zich mee, met belangrijke gevolgen voor de relaties van Zoetermeer met haar omgeving. Rondom het plangebied hebben zich ook recentelijk nieuwe veranderingen voorgedaan of zijn veranderingen gaande, zoals de realisatie van de Hogesnelheidslijn en de aanleg van de verlengde Oosterheemlijn, het Bentwoud en het bedrijvenpark Prisma. Door de verlenging van de bestaande Oosterheemlijn tot aan de Goudselijn (raillijn tussen Den Haag-Gouda-Utrecht) wordt de bereikbaarheid en regionale inbedding van zowel Oosterheem als Zoetermeer verder versterkt. De aanleg van het Bentwoud (langs de Oostkade) sluit direct aan op Oosterheem.

3.2 Ruimtelijke en functionele analyse plangebied

Oosterheem kan ruimtelijk-stedenbouwkundig gezien onderverdeeld worden in drie deelgebieden, te weten de deelplannen 1, 2 en 3 (analoog aan de volgorde waarin ze zijn ontwikkeld) en het deelgebied Centrum. De deelplannen 1, 2 en 3 hebben overwegend een monofunctioneel karakter. Het zijn hoofdzakelijk gebieden met een woonfunctie met daarbinnen verspreide maatschappelijke, sociaalculturele en medische voorzieningen op buurtniveau.

Daarnaast zijn binnen de wijk Oosterheem vier specifieke gebieden te onderscheiden:

  • het Heempark;
  • de Sportscheg;
  • het Businesspark Oosterheem;
  • bedrijventerrein Oosterhage.

Deze gebieden zijn te kenschetsen als monofunctionele groen- of werkgebieden. Voor het plangebied waar middels voorliggend plan woningbouw wordt mogelijk gemaakt zijn de gronden braakliggend en onbebouwd. Ter plaatse zijn de gronden gereserveerd geweest voor sportvelden (de zogenoemde Sportscheg).

3.3 Cultuurhistorie en archeologie

In het vigerende bestemmingsplan "Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord" is in de toelichting uiteengezet dat binnen het bestemmingsplangebied een redelijke tot grote trefkans aanwezig is op het vinden van archeologische sporen.

Op basis van de Beleidskaart van Zoetermeer blijkt dat het plangebied niet staat aangemerkt als archeologisch beschermd. Tevens kent het plangebied op basis van het vigerende bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling ter plaatse van het plangebied.

Figuur 3.0 Uitsnede Beleidskaart archeologie Zoetermeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0012.png"

Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd en braakliggend. Er zijn ter plaatse geen gemeentelijke dan wel Rijksmonumenten aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling waar voorliggend plan in voorziet. In het geval van een vondst waarvan redelijkerwijs wordt vermoed dat het een archeologische vondst betreft, dan wordt dit op grond van artikel 5.10 Erfgoedwet zo spoedig mogelijk gemeld (Algemene meldingsplicht).

Hoofdstuk 4 Beschrijving plan

4.1 Planologie

Zoals reeds geconcludeerd in paragraaf 2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012) blijkt dat de woningbouwontwikkeling waar voorliggend plan in voorziet aangemerkt wordt als een stedelijke ontwikkeling, aangezien 41 eengezinswoningen en 177 appartementen worden gerealiseerd (218 woningen totaal).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak over de Ladder voor duurzame verstedelijking geoordeeld dat de realisatie van 11 woningen – of minder – niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 lid 1 sub i Bro (ECLI:NL:RVS:2017:1724). In voorliggend plan is sprake van het realiseren van 218 woningen en hiermee is het plan dus aan te merken als stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hieronder nader doorlopen.

Relatie tot het plangebied
De provincie Zuid-Holland heeft begin 2014 ingestemd met het Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma van de negen gemeenten in de regio Haaglanden. Dit programma gaat er van uit dat er in de periode 2010 tot 2019 marktruimte is om in totaal circa 31.000 woningen aan de woningvoorraad in de regio toe te voegen. Zoetermeer neemt van dit aantal ruim 4.000 woningen voor haar rekening. De woonvisie 2015 van Zoetermeer sluit aan op de visie van de provincie op het wonen en het gezamenlijke woningbouwprogramma van de gemeenten binnen de regio Haaglanden. De woningbouwprogrammering wordt jaarlijks op elkaar afgestemd. In regionaal verband is daarbij afgesproken dat elke aanvullende onvoorziene ontwikkeling binnen BSD (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van minder dan 50 woningen als regionaal afgestemd mag worden beschouwd.

Voorliggend plan bestaat uit de realisatie van 218 woningen. Dit plan wordt beschouwd als een goede versterking van het Zoetermeerse woonaanbod, omdat hiermee invulling wordt gegeven aan de bestaande behoefte aan woningen, zoals vermeld in de Woonvisie 2015 en vastgelegd met de prestatieafspraken Zoetermeer 2016-2019. De gemeenteraad heeft de locatie op 29 januari 2018 aangewezen als woningbouwlocatie (Woningbouwprogramma – Solitaire locaties). De locatie is opgenomen in de lijst met projecten bij de regionale woonvisie 2018. De provincie heeft in gestemd (brief PZH-2019-692433522 dd 28-5-2019) met het woningbouwprogramma en de behoefteonderbouwing voor de plannen tot 2030. Voor dergelijke locaties geldt dat deze kunnen bijdragen aan de woonambities van de gemeente, dit ter uitvoering van het Woningbouwprogramma. Het voorgenomen project draagt door de realisatie van 218 woningen bij aan de ambitie om te voorzien in voldoende woningen. Er wordt voorzien in zowel grondgebonden woningen als koop- en huurappartementen, waarmee een toekomstbestendig woningaanbod wordt gerealiseerd. Het woningbouwprogramma van voorliggend plan draagt zowel kwalitatief als kwantitatief bij aan de bestaande woningbouwopgave en de voornemens passen binnen het afgestemde kader.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden voor duurzame verstedelijking.

4.2 Stedenbouw

De ruimtelijke opzet van het plan voorziet in een stedelijke schil parallel aan de Martin Luther Kinglaan en HSL met appartementen van verschillende afmetingen. De bouwhoogte van de vijf blokken bestaat uit 4-5 lagen (de 5e laag intensiveert naar het zuiden toe), met stedenbouwkundige accenten op de hoeken. Het accent op de noordhoek is 6 lagen hoog, het ruimtelijk accent aan de rotonde is 9 lagen hoog. Deze schil maakt het mogelijk om een luw en groen gebied met grondgebonden rijwoningen richting het water te realiseren.

De woningen staan strooksgewijs, afgewisseld met groen, langs woonstraten, met een gunstige oriëntatie van de tuinen op het zuiden. De bouwhoogte (twee lagen + kap / 3 lagen met plat dak) vormt de overgang richting het naastgelegen tuindorp.

De verkeersafwikkeling van het plan vindt op een hiërarchische wijze plaats. De woonerven langs de groenzones ontsluiten als uitrit op de parkeerstraat die parallel aan de Martin Luther Kinglaan loopt. Op deze straat vindt het gros van het parkeren plaats. Met een beperkt aantal toeritten komt men op de Martin Luther Kinglaan uit (ook middels uitritconstructies). De parkeerstraat kan tevens gebruikt worden als fietsverbinding tussen de rotonde en het noordelijk gelegen gebied van de Weidemolen. Door het gebied heen lopen een aantal trottoirs en een verbindende informele wandelroute tussen de bouwblokken door. Het plan voorziet in een langzaamverkeersroute voor voetgangers die alle groengebieden verbindt. Langs deze route ligt een aantal speelvoorzieningen voor de buurt met als doelgroep kinderen tot circa 6-9 jaar.

Figuur 4.0 Stedenbouwkundigaccent op de zuidhoek van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0013.png"

Figuur 4.1 De stedelijke wand langs de HSL en lagere rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0014.png"

4.3 Verkeer en vervoer

4.3.1 Autoverkeer

In Zoetermeer worden de wegen volgens het principe van Duurzaam Veilig vormgegeven. Dit is vastgelegd in de Nota Duurzaam Veilig 1e fase uit 1998 en het Actieplan Verkeersveiligheid 2013. Het betekent dat wegen worden verdeeld in categorieën. Aan deze categorieën zijn snelheid, gebruik en inrichting gekoppeld. Doel is het verhogen van de herkenbaarheid en de verkeersveiligheid. De volgende categorieën worden onderscheiden:

Stroomwegen
Stroomwegen zijn onderdeel van het hoofdwegenstelsel van Zoetermeer. De wegen hebben als functie het snel afwikkelen van grote hoeveelheden doorgaand verkeer. Deze wegen verbinden wijken met elkaar en leiden het verkeer naar de A12 en de provinciale wegen. De maximum toegestane snelheid op stroomwegen bedraagt waar mogelijk 70 km/uur. De gemeentelijke stroomwegen ten behoeve van de ontsluiting van Oosterheem zijn de Oostweg en de (verlengde) Australiëweg. Beide liggen niet in het plangebied. Daarnaast fungeert de Rijksweg A12 als stroomweg op het schaalniveau van het Rijk. Langzaam verkeer wordt niet via de stroomwegen afgewikkeld en kruist de stroomwegen uitsluitend ongelijkvloers of via verkeerslichten (verkeersregelinstallaties).

Gebiedsontsluitingswegen
Gebiedsontsluitingswegen hebben als functie het verdelen en verzamelen van verkeer en wonen en bedrijven bereikbaar te maken. Het langzaam verkeer moet zoveel mogelijk gebruik maken van vrijliggende fiets- en voetpaden. Er is geen parkeergelegenheid op of terzijde van de rijbaan. De maximum snelheid bedraagt 50 km/uur. Er wordt binnen de gemeente Zoetermeer onderscheid gemaakt tussen 'drukke gebiedsontsluitingswegen' en 'stille gebiedsontsluitingswegen', waarbij het onderscheid o.a. gemaakt wordt door de verkeersintensiteit (meer respectievelijk minder dan ongeveer 6.000 motorvoertuigen per etmaal). De Martin Luther Kinglaan ten oosten van het plangebied is een 'stille gebiedsontsluitingsweg'.

Erftoegangswegen
Dit type wegen is onderdeel van een woon- of verblijfsgebied en heeft als belangrijkste functie het rechtstreeks ontsluiten van particuliere en openbare percelen. Op erftoegangswegen staat de verblijfsfunctie voorop en niet de verkeersfunctie. Er is geen sprake van een hoog percentage doorgaand verkeer. Fietsers rijden in principe over de rijbaan. Dit type wegen heeft een 30 km/h regime of is een woonerf.De interne wegen binnen het plangebied zullen bestaan uit erftoegangswegen met een 30 km/h regime.

Relatie tot het plangebied
De projectlocatie is gelegen aan de Martin Luther Kinglaan en de Scheldestroom. De Martin Luther Kinglaan wordt getypeerd als een stille gebiedsontsluitingsweg en draagt bij aan de ontsluiting van de wijk Oosterheem. Op deze weg is een maximale snelheid toegestaan van 50 km/uur en de intensiteit ligt tussen de 3.500 en 6.000 mvt/etm. De Scheldestroom is een erftoegangsweg en heeft als belangrijkste functie het rechtstreeks ontsluiten van particulieren en openbare percelen. De intensiteit is bij voorkeur lager te zijn dan 3.500 mvt/etm

Het aantal motorvoertuigbewegingen pet etmaal als gevolg van voorliggend plan is berekend middels de CROW-rekentool en bedraagt circa 1.300 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dergelijke aantallen kunnen nog altijd afgewikkeld worden op de bestaande wegenstructuur ter plaatse, welke ingericht is om grote aantallen voertuigen af te kunnen wikkelen.

De Martin Luther Kinglaan is een gebiedsontsluitingsweg waarbij de intensiteit tussen de 3.500 en 6.000 mvt/etm ligt. De ontsluiting vanuit het plangebied vindt plaats middels een beperkt aantal aansluitingen (3) op de Martin Luther Kinglaan. Hierbij sluiten de erftoegangswegen 'uit de voorrang aan' op de gebiedsontsluitingsweg Martin Luther Kinglaan.

4.3.2 Fietsverkeer

Zoetermeer beschikt over een fietsnetwerk dat bestaat uit een hoofdnetwerk, een verbindend netwerk en overige onderliggende voedende fietsroutes. Deze functionele indeling is doelmatig, omdat hierdoor een bepaalde hiërarchie tussen verschillende fietsroutes wordt aangeduid. Ook de daarmee samenhangende kwaliteitscriteria zijn anders. Om het fietsen aantrekkelijk te maken, moeten beide fietsnetwerken aan een aantal kwaliteitseisen voldoen.

Op basis van het Actieplan fiets 2014-2030 blijkt dat in Zoetermeer goede condities aanwezig zijn voor verdere verhoging van het fietsgebruik. Het doel van Zoetermeer (en het Stadsgewest Haaglanden) is om het aantal fietsverplaatsingen in 2030 te laten stijgen met 50% ten opzichte van 2012. Dit kan eveneens leiden tot een toename van het aandeel fiets in de vervoerwijzekeuze (modal split) van enkele procenten. Om deze ambitie te realiseren wordt ingezet op gerichte acties en maatregelen om het fietsgebruik onder de verschillende doelgroepen te verhogen.

Ten zuiden van de projectlocatie, waar de Martin Luther Kinglaan overgaat in de Florence Nightingalelaan is een hoofdfietsnetwerk aanwezig. Ten westen van de projectlocatie, ter plaatse van de Scheldestroom is een verbindend fietsnetwerk gewenst. Zodoende wordt de Burgemeester Middelberglaan (ten noorden van de projectlocatie) verbonden met het hoofdfietsnetwerk gelegen aan de Florence Nightingalelaan. Het hoofdnetwerk voor het fietsverkeer zorgt voor een goede bereikbaarheid binnen Zoetermeer. Deze fietspaden hebben een doorstroomfunctie. Daarnaast ontsluiten de hoofdfietsroutes de wijk zelf en verzorgen ze verbindingen met de rest van Zoetermeer.

Figuur 4.2 Netwerkkaart fiets (Actieplan fiets 2014-2030).
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0015.png"

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een wandelroute door het plangebied (vanaf de Burgermeester Middelberglaan tot aan de Florence Nightingalelaan/Martin Luther Kinglaan). Aan de oostzijde van het plangebied (parallel aan de Martin Luther Kinglaan) wordt een fietsroute gerealiseerd waardoor eveneens de Burgermeeter Middelberglaan verbonden wordt met de rotonde ten zuiden van het plangebied welke verbinding geeft met de Florence Nightingalelaan, de Olof Palmelaan en Martin Luther Kinglaan. Zodoende wordt het verbindend fietsnetwerk dat gewenst is op basis van het Actieplan fiets 2014-2030 gerealiseerd. In het Actieplan fiets wordt dit verbindende fietsnetwerk via de Scheldestroom beoogd. Middels voorliggend plan wordt dit beoogde verbindende fietsnetwerk gerealiseerd via de fietsroute langs de Martin Luther Kinglaan.

4.3.3 Openbaar vervoer

Railgebonden openbaar vervoer

De dragers van het openbaar vervoer in Zoetermeer zijn de spoorlijn Den Haag - Gouda en de RandstadRaillijnen 3 en 4. Daarnaast rijden binnen de gemeente Zoetermeer bussen. De treinstations aan de spoorlijn Den Haag - Gouda liggen buiten het bestemmingsplangebied. Het treinstation Lansingerland - Zoetermeer is binnen fietsafstand van het plangebied gelegen en binnen tien minuten per fiets bereikbaar.

RandstadRail is een netwerk van sneltramverbindingen in de regio Haaglanden/Rotterdam. Op de halte Leidschenveen kan overgestapt worden op de lijn naar Rotterdam. In Zoetermeer rijdt lijn 3 over de "Krakeling" welke met twee lussen de wijken van Zoetermeer onderling verbindt. Lijn 4 rijdt via Oosterheem tussen Den Haag en het treinstation Lansingerland - Zoetermeer. Op zowel de "Krakeling" als de tak naar Oosterheem is sprake van een hoge frequentie in de spitsuren en een lagere frequentie in de daluren.

In Oosterheem zijn drie RandstadRail haltes: Willem Dreeslaan, Oosterheem en Javalaan. Hemelsbreed is de afstand van het plangebied tot de halte Oosterheem circa 535 meter, de afstand tot de halte Javalaan berdaagt circa 800 meter. Deze afstanden zijn zowel per fiets als lopend af te leggen.

4.3.4 Parkeren

Op 16 december 2019 heeft de gemeenteraad de Actualisatie Parkeerbeleid Zoetermeer 2019 en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels Zoetermeer 2019 vastgesteld.

In het geactualiseerde parkeerbeleid zijn de laatste inzichten ten aanzien van het parkeren en de toetsing op parkeernormen meegenomen. Voor alle functies zijn duidelijke vaste minimale parkeernormen per zone opgenomen. Hiervan kan in principe niet naar beneden afgeweken worden. In paragraaf 2.2 van de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2019 van de gemeente Zoetermeer zijn overgangsregels opgenomen voor bestaande (bouw)ontwikkelingen.

De Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2019 is onder andere niet van toepassing op:

  • 1. Een bouwinitiatief ten aanzien waarvan vóór de publicatiedatum van deze Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2019 een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend (hierop blijft de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels uit 2012 of de norm conform de versnellingsagenda woningbouw, van toepassing);
  • 2. Een bouwinitiatief dat vóór de publicatiedatum van deze Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2019 door initiatiefnemer aan de gemeente bekend is gemaakt, mits het betreffende bouwinitiatief, met name naar aard, inhoud en haalbaarheid, redelijkerwijs kan leiden tot verlening van een omgevingsvergunning en mits ten aanzien van het gehele bouwinitiatief binnen een jaar na de publicatiedatum van deze Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2019 een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend (hierop blijft de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels uit 2012 of de norm conform de versnellingsagenda woningbouw, alleen van toepassing indien de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen dat jaar is ingediend).

Het plan van de ontwikkelaar was bij vaststelling van de Nota 2019 nagenoeg gereed. Daarnaast is de aanvraag omgevingsvergunning van het plan ingediend vóór publicatiedatum van de Nota 2019, waardoor de inhoud van de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2019 niet van toepassing is. Het plan behoort derhalve tot de categorieën zoals genoemd in paragraaf 2.2 van de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2019, waardoor de normering uit de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2012 van toepassing is.

Op basis van deze normering dienen ten behoeve van 218 woningen 329 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, waar het plan in voorziet. In de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2012 zijn ten aanzien van fietsparkeren slechts richtlijnen vastgelegd. Hieronder wordt per woningtype de parkeernormering op basis van de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2012 volledigheidshalve beschreven. In de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2012 wordt in detail geregeld hoe om te gaan met parkeren bij nieuwbouw c.q. nieuwe ontwikkelingen De parkeernormen voor de functie 'Wonen' worden in onderstaand figuur weergeven.

Figuur 4.3 Uitsnede Nota Parkeernormen Zoetermeer 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0016.png"

In de huidige situatie zijn ter plaatse van het plangebied geen parkeervoorzieningen aanwezig. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 329 parkeerplaatsen en voldoet hiermee aan de geldende parkeernormering van de gemeente. Hieronder wordt per woningtype de bestaande parkeernormering beschreven. Voor de woningen in het plan wordt voorzien in parkeren op maaiveld in de directe nabijheid van de woning. Voor dit plan is de gemiddelde parkeernorm van de gemeente aangehouden, gezien de afstanden tot OV-voorzieningen en winkelcentra. Voor het zuidblok, het noordblok en de meest zuidelijke mansion wordt op privéterrein geparkeerd middels toegewezen parkeerplaatsen.

Rijwoningen (The Gardens)
Voor de 41 rijwoningen geldt dat voor 37 woningen een parkeernorm van 1,8 is vastgelegd (110 - 180 m2) en voor 4 woningen een parkeernorm van 1,9 (>180 m2). Derhalve dienen 75 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. De 41 woningen zijn verdeeld over vier rijen van respectievelijk 6, 9, 12 en 14 woningen, waarbij het aantal naar het noorden toe toeneemt. Ten noorden van de eengezinswoningen worden de parkeerplaatsen gerealiseerd. Op drie kavels is een parkeerplaats op eigen erf.

The Mansions
Voor de drie woonblokken (The Mansions) geldt dat 12 appartementen gerealiseerd worden met een bijbehorende parkeernorm van 1,2 (<70 m2). Voor 60 appartementen geldt een parkeernorm van 1,4 (70-90 m2) en voor 12 appartementen een parkeernorm van 1,6 (90-120 m2). In totaal worden 84 appartementen gerealiseerd binnen de drie woonblokken, behorend tot 'The Mansions' met een bijbehorende parkeerbehoefte van 118 Aan de oostzijde van de woonblokken worden de benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd.

Noordblok
Binnen het Noordblok worden in totaal 43 woningen gerealiseerd. Voor het noordelijke woonblok geldt voor 6 appartementen een parkeernorm van 0,9 (40 - 70 m2 bvo). Voor 26 appartementen binnen het noordblok geldt een parkeernorm van 1,0 (70-90 m2 bvo) en voor 11 appartementen geldt een parkeernorm van 1,4 (90-120 m2). Voor het noordelijke woonblok geldt derhalve een parkeernorm van 47 parkeerplaatsen. Ten noorden van het noordblok, aan de Burgermeester Middelberglaan worden parkeerplaatsen gerealiseerd en aan de overzijde hiervan worden eveneens parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de oostzijde van het noordblok worden tevens parkeerplaatsen gerealiseerd (toegewezen parkeerplaatsen).

Zuidblok
Voor 32 appartementen binnen het zuidblok geldt een parkeernorm van 1,4 (70-90 m2 bvo). Voor 18 appartementen geldt een parkeernorm van 1,6 (90-120 m2 bvo). De totale parkeerbehoefte bedraagt zodoende 74. Ten westen van dit woonblok wordt een parkeerterrein gerealiseerd en ten oosten hiervan worden tevens parkeerplaatsen gerealiseerd.

Figuur 4.4 Berekende parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0017.png"

Onderstaand figuur 3.5 betreft de situatietekening.

Figuur 4.5 Parkeerplaatsen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0018.png"

De bergingen in het plan hebben een oppervlakte van circa 5 m2. De fietsparkeerplaatsen voor bezoekers worden in het openbaar gebied aangelegd, waarbij zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de normen uit de Nota 2019. De 41 grondgebonden woningen worden voorzien van een berging in de tuin, waar voldoende opslagruimte is voor fietsen. Voor de appartementen binnen het Noord- en Zuidblok evenals The Mansions, geldt dat elk appartement een eigen berging heeft.

4.3.4.1 Conclusie

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van voldoende autoparkeerplaatsen op grond van de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels 2012. Op basis van deze normering dienen ten behoeve van de 218 woningen in totaal 329 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het plan voorziet in de aanleg van 329 parkeerplaatsen. Opgemerkt dient te worden dat de parkeerbehoefte per deelgebied niet overal in zijn geheel gerealiseerd wordt. Het tekort dat ontstaat binnen het ene deelgebied wordt gecompenseerd in het andere. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan de geldende parkeernormering.

Hoofdstuk 5 Milieu en leefkwaliteit

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder, en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein.

5.1.1 Akoestisch onderzoek

Verplicht akoestisch onderzoek
Bij de realisatie van woningen dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidbelasting afneemt bij een toenemende afstand heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden verricht.

Zonering
Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige industrieterreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.

Voor een zoneringsplichtig industrieterrein wordt de geluidszone voor ieder afzonderlijk industrieterrein vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van Zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de bestemmingsplankaart. Niet ieder industrieterrein is zoneplichtig. Zoneringsplichtig zijn alleen dié industrieterreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. In onderdeel D, Bijlage 1 Besluit omgevingsrecht zijn de "grote lawaaimakers" volgens de Wet geluidhinder aangewezen.

De geluidszonering van vliegvelden is gebaseerd op het werkelijke gebruik van die vliegvelden. De zonering is vastgelegd in zonekaarten per vliegveld. Het Zoetermeers grondgebied ligt niet binnen een geluidszone van een vliegveld.

Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.

Hogere waarde procedure
Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er mogelijke maatregelen zijn te treffen om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijvoorbeeld geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijvoorbeeld. extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.

Voor onderhavig plan is door Peutz onderzoek verricht naar het weg- en railverkeerslawaai bekend onder: "Woningbouwlocatie Martin Luther Kinglaan te Zoetermeer, O 15812-4-RA-002 d.d. 22 november 2019" (Bijlage 1 Akoestisch onderzoek). De resultaten worden hieronder weergegeven.

5.1.2 Rail- en wegverkeerslawaai

De geprojecteerde woningen van het bouwplan aan de Martin Luther Kinglaan te Zoetermeer ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer en railverkeer.

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de HSL-spoorweg tussen Amsterdam en Rotterdam. De spoorlijn wordt aangemerkt als hoofdspoorweg. Tevens is het plangebied gelegen binnen de zones van de volgende wegen:

  • Provinciale weg N209 (Nieuwe Hoefweg);
  • Martin Luther Kinglaan;
  • Olof Palmelaan;
  • Florence Nightingalelaan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de totale geluidbelasting geïnventariseerd, inclusief 30 km/u-wegen.

Uit het verrichte akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van alle beschouwde wegen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de wegen bedraagt 57 dB (inclusief aftrek artikel 110 WgH) ten gevolge van de Nieuwe Hoefweg. Hiermee wordt voldaan aan de maximale grenswaarde uit de Wet geluidhinder van 63 dB.

Tevens blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de spoorweg hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de spoorweg bedraagt 67 dB en hiermee wordt voldaan aan de maximale grenswaarde uit de Wet geluidhinder van 68 dB.

Onderstaande tabel geeft de gecumuleerde geluidbelasting Lcum vanwege het weg- en railverkeer ter hoogte van de geprojecteerde woningen weer.

Figuur 5.1 Hoogste gecumuleerde geluidbelasting Lcum per gevelzijde van de woonblokken in het plangebied (zonder aftrek van artikel 110g Wgh).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0019.png"

Zuidblok
Uit bovenstaande figuur 5.1 blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van alle beschouwde wegen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Voor de woningen van het Zuidblok dienen hogere waarden te worden aangevraagd, waarbij tevens dient te worden aangetoond dat geluidreducerende maatregelen niet mogelijk zijn. In paragraaf 5.5 van het verrichte akoestisch onderzoek worden dergelijke geluidreducerende maatregelen nader beschreven.

Voor het Zuidblok geldt dat voor 9 appartementen niet voldaan wordt aan de eis van een geluidluwe gevel. Dit betreft 1 appartement op de 7e verdieping aan de zuidwestzijde (Z.07.02). Voor dit appartement is de geluidbelasting ten gevolge van de Florence Nightingalelaan 1 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de andere wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Verder betreft dit 8 appartementen aan de zuidoostzijde van het Zuidblok (Z.01.03, Z.02.03, Z.03.03, Z.04.03, Z.05.03, Z.06.03, Z.07.03 en Z.08.02). Voor deze appartementen geldt dat een grotendeels afgesloten balkon wordt gerealiseerd. Aan de westzijde van het balkon wordt een permanente opening gerealiseerd met een oppervlak van circa 3,5 m2. Hiermee worden de buitenluchtcondities op het balkon gegarandeerd. Aan de zuid- en oostzijde van het balkon wordt ten behoeve van de bewassing te openen beglazing toegepast. Uit het verrichte akoestisch onderzoek blijkt dat in gesloten toestand de geluidbelasting op de gevel achter het balkon voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de plafonds van de balkons worden voorzien van een geluidabsorberende afwerking met een gemiddelde geluidabsorptiecoëfficiënt van minimaal 0,8.

Per woongebouw mag voor 15-20% van de appartementen afgeweken worden van de eis voor een geluidluwe gevel. Voor het Zuidblok geldt dat voor 9 van de 50 appartementen geen geluidluwe gevel wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan het criterium van 15-20%. Ook wordt voldaan aan de overige aanvullende voorwaarden voor het toekennen van een hogere waarden aangezien het Zuidblok zodanig is vormgegeven dat zoveel mogelijk afscherming voor het achterliggende gebied ontstaat en de buitenruimte van de appartementen zijn gerealiseerd aan de geluidluwe zijde (behalve de 9 hierboven genoemde appartementen).

Noordblok
Uit bovenstaand figuur 5.1 blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van alle beschouwde wegen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Voor de woningen van het Noordblok dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Hierbij dient aangetoond te worden dat geluidreducerende maatregelen niet mogelijk zijn. In paragraaf 5.5 van het verrichte akoestisch onderzoek wordt hierop nader ingegaan.

Voor het Noordblok geldt dat voor 2 appartementen niet voldaan wordt aan de eis van een geluidluwe gevel. Dit betreft 2 appartementen aan de noordoostzijde van het Noordblok (N.04.06 en N.05.02). Voor deze appartementen geldt dat een deels afgesloten loggia wordt gerealiseerd. De oostzijde van de loggia wordt gesloten uitgevoerd. Aan de noordzijde van de loggia wordt een permanente opening gerealiseerd. Hiermee worden de buitenluchtcondities in de loggia gegarandeerd. De benodigde geluidreductie bedraagt als volgt:

  • appartement N.04.06: benodigde reductie 3 dB(A) vanwege de geluidbelasting op de noordgevel van de loggia ten gevolge van de Nieuwe Hoefweg van 51 dB;
  • appartement N.05.02: benodigde reductie 4 dB(A) vanwege de geluidbelasting op de noordgevel van de loggia ten gevolge van de Nieuwe Hoefweg van 52 dB.

Om de benodigde reductie van 3 tot 4 dB op de gevel achter de loggia's te realiseren wordt in de oostelijke opening van de noordelijke loggiagevel gesloten beglazing toegepast. In de westelijke opening worden geen gesloten delen toegepast. Hiermee wordt een permanente opening van circa 3,5 m2 gerealiseerd. De permanente opening is hiermee circa 35% van het noordelijke gevelvlak van de loggia. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de plafonds van de loggia's worden voorzien van een geluidabsorberende afwerking met een gemiddelde geluidabsorptiecoëfficiënt van minimaal 0,8.Voor de bewassing wordt voor de gesloten delen van de loggia's te openen beglazing toegepast.

Per woongebouw mag voor 15-20% van de appartementen afgeweken worden van de eis voor een geluidluwe gevel. Voor het Noordblok geldt dat voor 2 van de 43 appartementen geen geluidluwe gevel wordt gerealiseerd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het criterium van 15-20%. Daarnaast wordt aan de overige aanvullende voorwaarden voor toekennen van een hogere waarde voldaan, aangezien het Noordblok zodanig is vormgegeven dat zoveel mogelijk afscherming voor het achterliggende gebied ontstaat en de buitenruimten van de appartementen gerealiseerd worden aan de geluidluwe zijde (behalve de twee boven genoemde appartementen).

Mansions A, B en C
Uit bovenstaand figuur 5.1 blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van alle beschouwde wegen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Voor de woningen van Mansions A, B en C dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Hierbij dient aangetoond te worden dat geluidreducerende maatregelen niet mogelijk zijn. In paragraaf 5.5 van het verrichte akoestisch onderzoek wordt hierop nader ingegaan.

Voor alle appartementen van de Mansions geldt dat aan de westzijde een geluidluwe gevel aanwezig is, waar voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorverkeer. Tevens wordt voldaan aan de overige aanvullende voorwaarden voor het toekennen van een hogere waarde aangezien de Mansions A, B en C zodanig zijn vormgegeven dat zij een afscherming voor het achterliggende gebied creëren en de buitenruimten van de appartementen gerealiseerd worden aan de geluidluwe zijde.

The Gardens
Uit bovenstaande figuur 5.1 blijkt dat ter plaatse van de rijwoningen in de Gardens de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeer wordt eveneens voldaan.

5.1.3 Conclusie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de spoorweg en de beschouwde wegen hogere waarden in het kader van de Wgh nodig zijn. De hogere waarden zijn benodigd voor de appartementen in het Zuidblok, de Mansions en het Noordblok. Voor de rijwoningen in de Gardens wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor railverkeer.

De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de wegen bedraagt 57 dB ten gevolge van de Nieuwe Hoefweg. Hiermee wordt voldaan aan de maximale grenswaarde uit de Wgh van 63 dB. Tevens blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de spoorweg hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de spoorweg bedraagt 67 dB. Hiermee wordt voldaan aan de maximale grenswaarde uit de Wgh van 68 dB.

Het treffen van geluidreducerende maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van de woningen in de vorm van maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld verkeersbeperkende maatregelen of geluidreducerend asfalt), overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidschermen of het in acht nemen van afstand tussen de geluidbron en de ontvanger van het geluid) zijn in de onderhavige situatie niet haalbaar te achten.

Voor de Mansions wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit het Hogere waarden beleid van de gemeente Zoetermeer:

  • de appartementen in de Mansions hebben een geluidluwe gevel;
  • de Mansions zijn zodanig vormgegeven dat zoveel mogelijk afscherming voor het achterliggende gebied ontstaat;
  • er wordt voldaan aan de binnenwaarde zoals genoemd in het Bouwbesluit;
  • de buitenruimten van de appartementen zijn gerealiseerd aan de geluidluwe zijde.

Dit geldt tevens voor het Zuidblok, met uitzondering van het aanwezig zijn van een geluidluwe gevel voor 9 van de 50 appartementen. Voor het Noordblok betreft dit 2 van 43 appartementen. Een dergelijke uitzondering is in onderhavige situatie acceptabel, omdat dat de balkons en loggia's zijn voorzien van te openen glasdelen, waardoor alleen bij het geopend zijn van deze glasdelen niet voldaan wordt aan het aanwezig zijn van een geluidluwe gevel. Bij gesloten toestand van de glasdelen is wel sprake van een geluidluwe gevel.

De gecumuleerde geluidbelasting op de hoogste bouwlagen van het Zuidblok ten hoogste 65 dB bedraagt op de zuid- en oostgevel. Voor de Mansions A, B en C, het Noordblok en de lagere bouwlagen van het Zuidblok bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op de oostgevel ten hoogste 61 tot 63 dB. Hiermee is voor deze gevels sprak van een slechte geluidskwaliteit. Door de afschermende werking van de gebouwen is de geluidbelasting van de rijwoningen in de Gardens en op de westgevel van de appartementen van de Mansions A, B en C en het Noordblok tussen 47 en 52 dB. Hiermee is sprake van een goede tot redelijke geluidskwaliteit. Met een goede gevelopbouw wordt een goed akoestisch woon- en leefklimaat binnen alle woningen gewaarborgd.

Het ontwerpbesluit Hogere waarden Geluid heeft tegelijkertijd met het ontwerp- bestemmingsplan en de ontwerpomgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegen vanaf 25 juni 2020. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit Hogere waarden geluid ingediend. Op 6 oktober 2020 heeft het college van B&W het besluit Hogere waarden geluid vastgesteld ( zie Bijlage 7 van de toelichting).

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.2 Trilling

De trillingniveaus vanwege het railverkeer, de HSL-lijn, ten oosten van het plangebied is getoetst aan de streefwaarden uit de Richtlijn B "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" uit augustus 2002 van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B). Over het spoortraject HSL-Zuid rijden hogesnelheidstreinen, waaronder de Thalys, de Eurostar en tevens intercity treinen. Het onderzoek naar trillingen ten gevolge van railverkeer is als bijlage toegevoegd (Bijlage 2 Trillingen). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder weergegeven.

Omdat treinpassages zowel in de dag-, avond- als nachtperiode plaatsvinden, zijn de streefwaarden voor de nachtperiode maatgevend voor de beoordeling. Conform de SBR-B worden voor nieuwe situaties en bij herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd, waarvan in deze situatie sprake is streefwaarden gehanteerd.

De streefwaarden hebben betrekking op voelbare trillingen tot 100 Hz. Boven 100 Hz worden trillingen door de mens in het algemeen niet meer voelbaar geacht. Bij de bepaling van de beoordelingsgrootheden worden de trillingniveaus gewogen, waarbij rekening wordt gehouden met de trillinggevoeligheid voor verschillende frequenties door mensen.

Figuur 5.2 Overzicht trillingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0020.png"

5.2.1 Trillingonderzoek

Uit de resultaten van het verrichte onderzoek blijkt dat op de meetposities op maaiveld ruimschoots wordt voldaan aan de streefwaarden uit SBR-B voor de gebouwfunctie wonen in een nieuwe situatie bij herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd. De trillingniveaus zijn niet hoger dan de strengste grenswaarde A1 van 0,2 voor de nachtperiode. Opgemerkt dient te worden dat dit de meetresultaten zijn op maaiveldniveau, terwijl de streefwaarden uit de SBR-B van toepassing zijn op trillingniveaus in gebouwen. Ter plaatse van de laagbouwwoningen zijn de trillingniveaus dermate laag dat voelbare trillingen geheel zijn uitgesloten, onafhankelijk van de bouwwijze.

5.2.2 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat trillinghinder aan de hand van de meetresultaten uitgesloten kan worden op de mogelijke woningbouwlocaties aangezien er op maaiveldhoogte op alle meetposities ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor nieuwe situaties uit de Richtlijn B "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B). Om binnen de grenswaarden te blijven is een aantal maatregelen getroffen aan de gebouwen, waaronder aanpassingen van de fundering. Hierdoor is trillingshinder op maaiveld niet aangetoond in het onderzoek.

5.3 Bodemkwaliteit

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsprobiemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaiiteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of project locatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

5.3.1 Situatie in het plangebied

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Zoetermeer blijkt dat het plangebied is gelegen in zone 07: Recente uitbreidingen. De kwaliteit van de bovengrond (0-0,5 meter minus maaiveld) en ondergrond (0,5-2,0 meter minus maaiveld) is gemiddeld klasse "Landbouw/natuur".

Het plangebied betreft deellocatie 3 van het bodemonderzoek 'Verkennend milieukundig (asbest)bodemonderzoek ter plaatse van deellocatie 3, 5, 6, 7 en 9 te Zoetermeer', opgesteld door VanderHelm Milieubeheer B.V., met kenmerk 20181526 van 28 mei 2019 (Bijlage 3 Bodemonderzoek). In dit onderzoek is binnen deze deellocatie geen geval van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume) of bij de overschrijding van de norm voor asbest van 100 mg/kg.ds. Het plangebied is hiermee voldoende onderzocht.

5.3.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen herontwikkeling ter plaatse van het plangebied.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Luchtkwaliteitseisen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) van belang.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk gemaakt kan worden dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Om versnippering van ‘in betekenende mate’ projecten in meerdere NIBM-projecten te voorkomen is een anti-cumulatieartikel opgenomen. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gecompenseerd met algemene maatregelen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze maatregelen, zowel rijksmaatregelen als lokale, meer gebiedsgerichte, maatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit waardoor de 'in betekenende mate' ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden.

Op basis van bovenstaande volgt dat bestuursorganen een ruimtelijk plan kunnen vaststellen als:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden, of
  • een plan (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, of
  • een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt, of
  • een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van een ontwikkeling wordt gecompenseerd met een verbetering door een als gevolg van dat plan optredend effect of een met het besluit samenhangende maatregel (saldering zoals bedoeld in art. 5.16 lid 1 onder b Wet milieubeheer), of
  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL.
5.4.2 Toetsing beoogde ontwikkeling aan het NIBM

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden. Voor woningbouw geldt dat de realisatie van 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 41 eengezinswoningen en 177 appartementen. Totaal wordt voorzien in de realisatie van 218 woningen. Zodoende kan geconcludeerd worden dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en directe omgeving.

5.4.3 Goed woon- en leefklimaat

Met behulp van www.nsl-monitoring.nl is vastgesteld wat de achtergrondconcentraties fijnstof en stikstofdioxide zijn ter plaatse van het projectgebied. Dit om te bepalen of het realiseren van de beoogde woonfunctie op deze specifieke plek in het kader van een goed leefklimaat te motiveren is, gelet op de verkeersaantrekkende werking die uitgaat van het project.

Het dichtstbijzijnde rekenpunt is punt 15839442 gelegen aan de Nieuwe Hoefweg. Uit de resultaten van monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 ver onder de grenswaarden van 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5 liggen. Zie hiertoe onderstaand figuur 5.2.

Figuur 5.3 achtergrondconcentraties in 2020 en 2030 (bron: www.nsl-monitoring.nl).
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0021.png"

5.4.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien is sprake van een goed woon- en leefklimaat, gelet op de achtergrondconcentraties en de verkeersaantrekkende werking van het project. Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling waar voorliggend plan in voorziet.

5.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder in het plangebied. Het plangebied is onderdeel van de waterstaatkundige eenheid Binnenwegse Polder. Een waterstaatkundige eenheid is een gebied waarin het watersysteem één geheel vormt. Het overtollige regenwater, dat in de Binnenwegse polder valt, wordt door het gemaal Binnenwegse Polder uitgeslagen op de Rotte. Via de Rotte wordt het uiteindelijk afgevoerd naar de Nieuwe Waterweg.

Binnen het plangebied bevindt zich in de huidige situatie, aan de Burgemeester Middelberglaan, 'Overig water'. Ten westen van het plangebied (aan de Scheldestroom) bevindt zich een 'Hoofdwatergang'.

Figuur 5.4. Uitsnede legger Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpernerwaard.
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0022.png"

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden moet worden gecompenseerd met extra waterberging. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.

In verband met de waterkwaliteit dient de te realiseren bebouwing geen uitloogbare materialen toe te passen die in contact kunnen komen met het hemelwater. Tevens dient een gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Het schone hemelwater van verharde oppervlakken kan op deze wijze via het hemelwaterriool worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Het plangebied is in de huidige situatie braakliggend en derhalve vindt verharding als gevolg van voorliggend plan plaats. Tevens vinden als gevolg van voorliggend plan wijzigingen plaats aan de bestaande 'Hoofdwatergang' ten westen van het plangebied (aan de Scheldestroom). In overleg met het Hoogheemraadschap zijn hiertoe de benodigde (watercompenserende)maatregelen getroffen.

5.5.1 Watertoets

In de huidige situatie is het plangebied braakliggend. Als gevolg van de woningbouwontwikkeling is sprake van een toename van verharding. De watergang in het noorden van het plangebied wordt gedempt en aan de hoofdwatergang in het westen van het plangebied worden inhammen gegraven. Als gevolg van voorliggend plan en de daarmee optredende verharding dient de watercompensatie 5% te zijn. In afstemming met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimperwaard wordt de benodigde watercompensatie via de BRC (bergings rekening courant) verrekend. De BRC heeft ruim voldoende saldo om te compenseren voor deze ontwikkeling. De kwantificering van de compensatie zal bij de aanvraag van de watervergunning aan de orde komen.

In een overlegreactie heeft het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimperwaard aangegeven dat de watergang die binnen het plan gedempt wordt, een toevoerroute is. Hiertoe wordt een nieuwe toevoerroute aangelegd. De bestemmingen staan het graven van water en het realiseren van kunstwerken toe.

5.5.2 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.

5.6.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Tabel 5.1 Richtafstanden handreiking VNG.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0023.png"

5.6.3 Milieuzonering in het plan

Aan het gehele plangebied is op basis van het vigerende bestemmingsplan "Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord" de bestemming 'Sport' toegewezen. Hierdoor kunnen binnen het plangebied geen bedrijven gerealiseerd worden. Voorliggend plan voorziet in een woningbouwontwikkeling, bestaande uit de realisatie van 218 woningen, ter plaatse van het plangebied.

Gemengd - 2
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de bestemming 'Gemengd - 2'.

Figuur 5.5 Bestemming 'gemengd - 2' (plangebied oranje omlijnd).
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0024.png"

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een kinderboerderij uit ten hoogste milieucategorie 2 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (voor gemengd gebied en rustige woonwijk) met bijbehorende dierenverblijven en informatieruimtes;
  • b. horeca tot ten hoogste categorie 1 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staat van horeca-activiteiten met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 250 m2;
  • c. ondergeschikte detailhandel met een winkelvloeroppervlak (wvo) dat minder bedraagt dan 5% van het totale bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) met een maximum van 50 m2;
  • d. wijk- en schooltuinen;
  • e. natuur- en milieueducatie;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. nutsvoorzieningen, waaronder windturbines;
  • i. objecten van beeldende kunst;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. terrassen;
  • m. vlaggenmasten en lichtmasten;
  • n. windturbines;
  • o. water;
  • p. wegen en paden;

met de daarbij behorende bouwwerken.

Relatie tot het plangebied
Voor bedrijven (waaronder kinderboerderij) uit ten hoogste milieucategorie 2 geldt binnen het omgevingstype 'rustige woonwijk' een richtafstand van 30 meter. Voorliggend plangebied is op meer dan 30 meter van deze 'Gemengd - 2' bestemming gesitueerd en dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend plan.

Bedrijventerrein
Ten zuiden van het plangebied zijn de gronden bestemd als 'Bedrijventerrein' op basis van het vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Oosterhage / Businesspark Oosterheem".

Figuur 5.6 Bestemming 'bedrijventerrein' (projectlocatie oranje omlijnd).
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0025.png"

Relatie tot het plangebied
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.1. Voor bedrijven behorend tot milieucategorie 3.1 geldt een te hanteren richtafstand van 50 meter binnen het omgevingstype rustige woonwijk. Het meest zuidelijke woonblok is op meer dan 50 meter gesitueerd van deze bestemming 'Bedrijventerrein' en derhalve vormt dit aspect geen belemmering de woningbouwontwikkeling waar voorliggend plan in voorziet.

5.6.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag, en vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals vuurwerk, lpg en munitie) over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Op grond van het Bevi zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) voor dergelijke bedrijven vaste veiligheidsafstanden opgenomen. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn in besluit vervangen door een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR).

5.7.1 Inrichtingen

In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen of contouren van inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is. Voorliggend plan voorziet niet in de realisatie van een risicovolle inrichting.

Figuur 5.7 Uitsnede risicokaart (projectlocatie oranje omlijnd).
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0026.png"

5.7.2 Transport gevaarlijke stoffen

Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzenipo aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet plaatsvinden. Gezien de ligging van het plangebied en de daaraan gelegen wegen kan gesteld worden dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.De projectlocatie is tevens niet gelegen binnen een invloedsgebied van een weg waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Over de HSL lijn (ten oosten van het plangebied) vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

5.7.3 Buisleidingen

In het plangebied bevinden zich geen buisleidingen of contouren van buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Op circa 380 meter van het plangebied is een buisleiding gelegen, maar vormt gezien de afstand geen belemmering voor voorliggend plan.

5.7.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Beleid en normstelling

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieen, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een "nee-tenzij-toets".

5.8.2 Natuurwaardenonderzoek

Door Bureau Stadsnatuur is een verkennend natuurwaardenonderzoek (quick scan) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Deze rapportage is aan de bijlage toegevoegd (Bijlage 4 Quick scan).

Het plangebied kenmerkt zich door een intensief onderhouden karakter, in de zin dat er sprake is van een regelmatig maairegime en regelmatig onderhoud van sloten en groen. Het plangebied wordt vaak betreden door mensen.

Flora
Er zijn geen wettelijk strikt beschermde plantensoorten aangetroffen, ondanks dat het veldbezoek in een periode plaatsvond met een betrekkelijk hoge trefkans voor wat betreft diverse strikt beschermde plantensoorten.

Vissen en overige waterfauna
In het kavel aan de Martin Luther Kinglaan liggen enkele ondiepe greppels. Het voorkomen van vissen en Platte schijfhoren Anisus vorticulus, een strikt beschermde waterslak, is daarmee uitgesloten. De watergang aan de noordzijde van het kavel is te ondiep om op enige wijze een geschikt leefgebied te vormen voor enige in deze regio te verwachten beschermde vissoort en valt bovendien buiten het plangebied.

Amfibieën
Op de oever van de watergang die de noordelijke begrenzing vormt, was op 9 mei 2019 een volwassen Rugstreeppad aanwezig. Het leefgebied onder de huidige condities beperkt zich vrijwel zeker tot de betreffende watergang en oevers; maar uitbreiding richting het bouwkavel is aannemelijk wanneer hier graafwerkzaamheden plaatsvinden, waardoor een geschikt leefmilieu ontstaat.

Vogels
Ter plaatse zijn broedverdachte vogels waargenomen.

Zoogdieren
Er worden geen beschermde vaste verblijfplaatsen van zoogdieren verwacht.

Beschermde gebieden

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichstbijzijnde Natura 2000-gebied is "De Wilck" en is gelegen op circa 5,6 kilometer. Dit gebied is niet stikstofgevoelig.

Figuur 5.8 Afstand plangebied tot 'De Wilck' (uitsnede synbiosys.alterra.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0027.png"

Op circa 15,3 kilomter van het plangebied is het Natura 2000-gebied "Meijendel & Berkheide" gelegen. Op circa 14,5 kilometer van de projectlocatie ligt zowel het Natura 2000-gebied "Nieuwkoopse Plassen & De Haeck" als "Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein". Voor het Natura 2000-gebied "Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein geldt dat dit gebied niet stikstofgevoelig is. Met inachtneming van uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 van Raad van State d.d. 29 mei 2019, is het Programma Aanpak Stikstofdepositie (PAS) onverbindend verklaard. In het verlengde hiervan heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 16 september 2019 een herziene rekentool 'Aerius Calculator' beschikbaar gesteld. Om een zorgvuldige afweging te maken bij nieuwe activiteiten (waaronder woningbouw) wordt de AERIUS Calculator ingezet. In onderhavig geval is door Mees Ruimte en Milieu ten behoeve van de woningbouwontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie een stikstofberekening uitgevoerd. Deze rapportage is als bijlage toegevoegd aan voorliggend plan (Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening). Daarnaast worden de 218 woningen gasloos uitgevoerd.

Figuur 5.9 Afstand tot Natura 2000-gebieden (uitsnede synbiosys.alterra.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0028.png"

Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland en Groene Hoofdstructuur (GHS). Deze gebieden liggen op zeer grote afstand van het plangebied. De ontwikkelingen binnen het plangebied leiden dan ook niet tot negatieve effecten op deze gebieden.

5.8.3 Conclusie

Op basis van de condities aangetroffen tijdens de quick scan is geen aanvullende ontheffing van de Wnb noodzakelijk om tot ingebruikname van de bouwkavel over te gaan. Aanvullend onderzoek is bovendien niet nodig omdat de functionaliteit voor beschermde soorten voldoende inzichtelijk is. Er zijn wel redelijk grote risico's met betrekking tot de kans op vestiging van Rugstreeppad ter plaatse van het plangebied. Voor de omgang met Rugstreeppad bestaat reeds een ontheffing (kenmerk: ODH-2018-00010716) die op de afbouw van Oosterheem van toepassing is. In de onderstaande aanbevelingen wordt nader op de omgang met deze soort ingegaan; deze is deels gebaseerd op bepalingen in de genoemde ontheffing.

Aanbevelingen

  • Maai het plangebied na 15 juli en zo nodig tussen 15 februari en 15 maart om de kans op vestiging van broedende vogels te verkleinen, voor zover dat nog niet is gebeurd.
  • Verwijder in het terrein aanwezige struiken en bomen -waar nodig- buiten de periode 15 maart-15 juli. Hoewel er nu geen broedende vogels zijn aangetroffen, is toekomstige vestiging niet uit te sluiten.
  • Voorafgaand aan graafwerkzaamheden t.b.v. bouwrijp maken, moet het kavel aan de Martin Luther Kinglaan worden omzoomd met amfibiewerend scherm.
  • Het is cruciaal dat eerst schermen worden geplaatst en pas daarna wordt gestart met graafwerkzaamheden
  • Gebruik geen emmers in combinatie met een scherm. Deze mogen alleen worden ingezet om dieren weg te vangen op een dagelijkse basis. Indien niet gecontroleerd vinden veel dieren de dood in een emmer.
  • Laat een ecoloog periodiek (eens per maand) controleren of het scherm nog afdoende functioneert en of er reparaties nodig zijn.
  • Laat een ecoloog, indien werkzaamheden nog moeten starten in het voorjaar, begin april een terreininspectie uitvoeren om eventuele risico's m.b.t. vestiging van vogels en andere dieren als gevolg van veranderingen in het terrein scherp te houden.
  • Voorkomen verspreiding van Reuzenberenklauw vanuit het terrein aan de Martin Luther Kinglaan.

Op basis van de reeds uitgevoerde stikstofdepositieberekening en quick scan en in acht genomen aanbevelingen alsmede de bestaande ontheffing (kenmerk: ODH-2018-00010716) voor de omgang met de Rugstreeppad, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Strategische milieu-beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

De voorgenomen ontwikkeling kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Tabel 5.2: relevant onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 t/m 7.20 van de wet van toepassing is.
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00091-0003_0029.png"

De beoogde ontwikkeling valt niet binnen de richtwaarden van het Besluit m.e.r. ten aanzien van projecten waarbij milieusignificantie een rol speelt (kolom 2). De aard en omvang van de voorgenomen woningbouwontwikkeling is beperkt t.o.v. de richtwaarden van het Besluit m.e.r.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Uitkomst van de aanmeldnotitie is dat belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu niet te verwachten zijn (zie tevens de in deze toelichting beschreven milieu-aspecten). Het bevoegd gezag zal hierover een besluit nemen.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Inleidende regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels bepalen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden. De bestemming is zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het plan is opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Het bestemmingsplan is primair bedoeld om de beoogde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkelingsplan. De ruimtelijke en functionele kaders zijn voldoende duidelijk, waardoor gekozen is voor directe bouwtitels

6.1.1 Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.

6.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten van een bouwwerk moeten worden gemeten.

6.2 Bestemmingsregels

6.2.1 Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor (openbare) groenvoorzieningen, en waterpartijen en waterlopen die van lokaal belang zijn. Voorts zijn fiets-en/of voetpaden toegestaan door het gebied zoals bijvoorbeeld ter plaatse van de bestaande voetbrug. Ook voor de geplande fietsbrug is het mogelijk om een fietspad aan te leggen in het groen.
Binnen de bestemming 'Groen' zijn alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

6.2.2 Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen die behoren bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen.

Het betreft de woningen die direct grenzen aan het water. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan. Het uitgangspunt is namelijk om een groene noord-zuid verbinding en inrichting langs het talud aan het water te realiseren en ook in stand te houden. Hierbij dient de openheid bebouden te blijven.

Om ook het 'vergunningvrij bouwen' hier uit te sluiten, wordt de tuin c.q. het talud aan de zijde van het water bestemd als 'Tuin'. Het vergunningvrij bouwen wordt in de regels voor dit gebied uitgesloten, door in de planregels bij de bestemming 'Tuin' het volgende op te nemen: "Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan". Het gevolg van deze bepaling is dat dit gebied niet als “achtererfgebied” kan worden aangemerkt, waardoor vergunningvrij bouwen op grond van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor) op die locatie niet is toegestaan.

In de bestemming 'Tuin' wordt wel een bouwregeling opgenomen die erfafscheidingen toelaat. Vanwege het te behouden open karakter van de groenstrook mogen deze maximaal 1,0 m hoog en moeten deze minimaal 50 % van de oppervlakte opengewerkt zijn. Tevens wordt in de tuinbestemming aan de achterzijde van de woning, ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'vlonder', een vlonder toegestaan van maximaal 10 m2.

Materiaalgebruik, verschijningsvorm en de vraag of het bouwwerk passend is in de omgeving wordt getoetst door de Stadsbouwmeester, aangezien voor deze bouwwerken een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden.

Het open karakter dat hiermee wordt bereikt is een belangrijk doel en draagt bij aan de groene beleving en kwaliteit van het binnenwater en een goede stedenbouwkundige uitstraling.

6.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' omvat de buurt- en erfontsluitingswegen met de daaraan of daarlangs gelegen paden, woonstraten, parkeervoorzieningen, groen- en waterelementen. Deze wegen zijn uitsluitend van belang voor het buurtverkeer. De bestemming biedt ruimte voor nutsvoorzieningen en fietsenstallingen met een beperkte omvang.

6.2.4 Water

De bestemming 'Water' geldt voor de gronden die zijn aangewezen voor waterberging, en waterhuishouding. Er mogen uitsluitend kunstwerken worden gerealiseerd, nutsvoorzieningen en objecten van beeldende kunst. Onder 'kunstwerken' wordt onder meer een fietsbrug verstaan.

6.2.5 Wonen

Binnen de bestemmingen 'Wonen' is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Dit bouwvlak omvat het hoofdgebouw inclusief galerijen, balkons en noodtrappen.

Er is onderscheid gemaakt tussen 'gestapelde woningen' en 'aaneen gebouwde woningen'. Daar waar een onderdoorgang is voorzien in het bouwplan, is dat aangegeven.

De standaardregeling voor 'aan huis verbonden beroepen of bedrijven' is opgenomen.

Buiten het bouwvlak voor het hoofdgebouw, zijn mogelijkheden voor erfbebouwing opgenomen.

6.3 Algemene regels

6.3.1 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.

6.3.2 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheden. Deze afwijkingsmogelijkheden gelden voor het hele plangebied.

6.4 Overige regels

In dit artikel zijn de algemene bouw- en gebruiksregels opgenomen over parkeernormen overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota, zoals deze geldt op het moment van indienen van een aanvraag omgevingsvergunning.

6.4.1 Parkeren en laad- en losvoorzieningen

Dit artikel bevat regels die waarborgen dat bij de verlening van omgevingsvergunningen getoetst wordt of voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. De regeling is van toepassing wanneer een omgevingsvergunning benodigd is voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of het handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening. Dit artikel bevat een dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid. Hierdoor zijn altijd de meest actuele parkeernormen van toepassing.

In dit artikel is ook een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Afwijking is alleen mogelijk als wordt voldaan aan de regels en voorwaarden om af te wijken zoals die zijn opgenomen in het actuele parkeerbeleid. Ook bevat het artikel een nadere eisen regeling. Hiermee kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning om de verkeersveiligheid en/of om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Om na realisatie van de parkeerplaatsen een goed woon-, leef- en werkklimaat te waarborgen is het wenselijk dat deze gerealiseerde parkeerplaatsen in stand worden gehouden. Hiervoor is in dit artikel een regeling strijdig gebruik opgenomen. Het gebruik van de gronden, zoals dat is toegestaan volgens de onderliggende bestemmingen, wordt gezien als strijdig gebruik wanneer de parkeergelegenheid niet in stand is gehouden. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat de betreffende parkeergelegenheid wordt gebruikt voor andere doeleinden dan parkeren en de parkeerdruk wordt afgewenteld op de omgeving. Met deze regeling inzake strijdig gebruik is het mogelijk om handhavend op te treden in situaties waarin de parkeergelegenheid niet in stand wordt gehouden.

Fietsparkeren
Ook ten aanzien van voldoende fietsparkeerplekken zijn eisen en voorwaarden opgenomen in het gemeentelijk parkeerbeleid. De planregels ten aanzien van parkeren in voorliggend bestemmingsplan zijn ook van toepassing op het voorzien en in stand houden van voldoende parkeergelegenheid voor fietsen.

Laden en lossen 
In artikel 10.1 sub a is een bepaling opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende laad- en losvoorzieningen. Voor de bepaling wat voldoende laad- en losvoorzieningen zijn, wordt verwezen naar de vastgestelde beleidsregels met betrekking tot laden en lossen. De gemeente hanteert het uitgangspunt dat bij functies waar laden en lossen aannemelijk is, de initiatiefnemer een bijpassend aantal laad- en losplaatsen realiseert. Per geval wordt beoordeeld hoeveel laad- en losvoorzieningen binnen de contouren van de ontwikkeling moeten worden gerealiseerd. De Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels 2019 bevat in dat kader richtinggevende uitspraken over de laad- en losvoorzieningen bij een ontwikkeling.

6.4.2 Geluidsgevoelige objecten

Met artikel 10.5 wordt geregeld dat een eventueel besluit hogere waarden als toetsingskader geldt bij de verlening van omgevingsvergunningen. Een besluit hogere waarden is op zichzelf namelijk geen toetsingskader voor de verlening van omgevingsvergunningen. Deze koppeling in het bestemmingsplan is daarvoor noodzakelijk.

Een besluit hogere waarden kan voorwaarden bevatten om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen ter plaatse van een nieuw geluidsgevoelig object.

De regeling ten aanzien van nieuwe geluidsgevoelige objecten is van toepassing bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Er zijn bij de toetsing twee mogelijkheden: of het bouwplan voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder of het bouwplan voldoet aan het besluit hogere waarden dat bij dit bestemmingsplan of het betreffende wijzigingsplan is vastgesteld.

6.5 Overgangs- en slotregels

6.5.1 Overgangsrecht

Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de met de bouwregels, gebruiksregels of beide.

6.5.2 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

7.1.1 Grondexploitatie (artikel 6.12 Wro)

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan een bouwplan, als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, is voorgenomen, zijn in eigendom bij de gemeente. Het verhaal van kosten van grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd via de gronduitgifte. Indien er een noodzaak bestaat om locatie-eisen of een fasering vast te stellen, dan zal dit eveneens worden gedaan via de gronduitgifte.

7.1.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in deze toelichting inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Deze uitvoerbaarheid heeft in het bijzonder betrekking op de financieel economische uitvoerbaarheid.

In dat verband is hiernaar onderzoek verricht. De initiatiefnemer is bereid het woningbouwprogramma te realiseren en is daarmee verantwoordelijk voor de financieel economische uitvoerbaarheid. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Door het sluiten van een koopovereenkomst zijn de gemeentelijke kosten gedekt, en zijn de planning en uitvoering vastgelegd. Ten behoeve van het bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Op 11 juli 2018 is een inloopbijeenkomst georganiseerd met het doel om de omgeving te informeren over het woningbouwplan. Naar aanleiding van deze eerste bijeenkomst is een klankbordgroep geformeerd met vertegenwoordigers van omwonenden, de gemeente en de ontwikkelaar.

Op 16 oktober 2018 en 10 december 2018 hebben twee klankbordbijeenkomsten plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten zijn door de ontwikkelaar wijzigingen aangebracht in het plan.

Op 14 mei 2019 was wederom een inloopbijeenkomst met een presentatie van het plan en een terugkoppeling over de wijzigingen die naar aanleiding van de klankbordbijeenkomsten zijn aangebracht. Verder is de ruimtelijke procedure toegelicht.

Het eindverslag van de samenspraak is vastgesteld door het college van B&W en op 28 januari 2020 ter kennisname aan de raad gestuurd. Het is tevens op de gemeentewebsite geplaatst.

Bestuurlijk vooroverleg

Het concept ontwerp-bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar verschillende overheden en instanties. De vooroverleg reacties zijn verwerkt in een nota van beantwoording en hebben niet geleid tot aanpassingen van het plan.

Op 21 januari 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders een besluit genomen over het voorontwerpbestemmingsplan Martin Luther Kinglaan. Eén van de besluitpunten was het toezenden van het voorontwerpbestemmingsplan aan de gemeenteraad met het verzoek om eventuele aandachtspunten mee te geven. Op 30 april 2020 hebben de raadsfracties in een commissievergadering de gelegenheid gekregen om hun aandachtspunten mee te geven. De toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van de aandachtspunten op een aantal punten aangepast en aangevuld. Zie hiervoor Bijlage 6 van de toelichting.

Het ontwerpbestemmingsplan is door het college op 16 juni 2020 vastgesteld en is ter visie gelegd vanaf 25 juni 2020 gedurende zes weken.

Er zijn in totaal 43 zienswijzen ingediend.

Alle indieners van een zienswijze zijn uitgenodigd voor het bijwonen van de hoorzitting in de raadscommissie Stad van 16 november 2020. Tijdens de hoorzitting zijn degenen die daar prijs op stelden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven op hun zienswijze en vragen te beantwoorden van de commissieleden.

De zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van Beantwoording Zienswijzen. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Zie Bijlage 8 van de toelichting.

Op 30 november 2020 is het bestemmingsplan Martin Luther Kinglaan ongewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is bijgevoegd in Bijlage 9.

Daarna is door het college van B&W de omgevingsvergunning (7 december 2020) verleend. Zie Bijlage 10