direct naar inhoud van 5.8 Natuurwaarden
Plan: Afrikaweg en omgeving
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00030-0004

5.8 Natuurwaarden

5.8.1 Flora- en Faunawet

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van plant- en diersoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen formele koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit betekent dat in het geval er een redelijk vermoeden bestaat dat beschermde planten- en diersoorten in het plangebied kunnen voorkomen in het kader van de planprocedure onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten (ABRvS, 23 februari 2005, Leeuwarden).

5.8.2 Beschermde gebieden

In het kader van de ecologische gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofstructuur) is van belang of het plangebied onderdeel uitmaakt van een beschermd gebied of dat in de nabijheid van het plangebied beschermde gebieden aanwezig zijn die effecten kunnen ondervinden van de ontwikkelingen zoals omschreven in paragraaf 4.2.

Het dichtsbijzijnde Natura-2000 gebied 'De Wilck' ligt ruim 7 kilometer ten noordoosten van Zoetermeer. Het plangebied Afrikaweg en omgeving ligt middenin het stedelijk gebied van Zoetermeer en ook op grote afstand van het gebied 'De Wilck'. Er zijn daarom geen effecten op het Natura 2000-gebied 'De Wilck' te verwachten. Het plangebied ligt ook niet in de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur of in de nabijheid daarvan.

5.8.3 Natuurwaardenonderzoek

Dit bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. In het plangebied is echter sprake van een aantal nog onbenutte bouwmogelijkheden met name ten behoeve van de functie kantoren. Verder komt er nog een aantal ontwikkelingen voor. Deze ontwikkelingen zijn omschreven in paragraaf 4.2.

Voor het hele plangebied van Afrikaweg en omgeving is een onderzoek naar beschermde natuurwaarden verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport 'Quick scan Boerhaavelaan Zoetermeer' van 17 april 2012. Uit dit onderzoek blijkt dat de parkeerplaats aan de zuidzijde van het plangebied geschikt is als groeiplaats voor Duits viltkruid en dat in de aangrenzende watergang de Kleine modderkruiper en Bittervoorn kunnen worden verwacht. In zijn algemeenheid moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van broedvogels met een jaarrond beschermde status. De in het plangebied aanwezige panden zijn niet bijzonder geschikt voor vleermuizen in het algemeen en grote aantallen vleermuizen van gebouwbewonende soorten in het bijzonder. Wel staan er bomen in het gebied die door exemplaren van de Ruige dwergvleermuis in het najaar kunnen worden gebruikt als paarverblijfplaats. In het bijzonder de oude wilgen langs de watergang aan de oostkant van het gebied verdienen in dit verband aandacht.

Bij het gebruik maken van de nog onbenutte bouwmogelijkheden in het plangebied of bij het uitvoeren van andere werkzaamheden in het plangebied (bijvoorbeeld grootschalige graafwerkzaamheden en het rooien van bomen) zal moeten worden gehandeld conform de door het Ministerie van EL&I goedgekeurde Gedragscode Flora en Faunawet van de gemeente Zoetermeer. Daarbij behoeven de volgende zaken bijzondere aandacht:

  • bepaalde werkzaamheden aan het groen in het plangebied zijn alleen toegestaan in bepaalde periodes gedurende het jaar. Voor vogels is dat bijvoorbeeld in de periode september tot en met februari;
  • het rooien van bomen met holtes of ruwe schors is alleen toegestaan nadat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van paarveblijfplaatsen van vleermuizen. Ook is het mogelijk om geen onderzoek uit te voeren, maar sowieso de bomen en functionaliteit van eventuele verblijfplaatsen te sparen (en er dus vanuit te gaan dat er verblijfplaatsen aanwezig zijn);
  • het slopen van bebouwing kan beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen in gevaar brengen. Deze kans wordt klein geacht, maar het is verstandig om eerst hiernaar aanvullend onderzoek te laten doen, voordat gebouwen worden gesloopt;
  • grootschalige werkzaamheden aan de watergangen in het oosten van het plangebied zijn alleen mogelijk nadat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van de Kleine modderkruiper en Bittervoorn;
  • het behouden of opnieuw aanleggen van een zo groot mogelijk areaal aan groenstroken van vergelijkbare kwaliteit.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 bij de plantoelichting.

Voor de parkeerplaats aan de zuidzijde van het plangebied is een vervolgonderzoek verricht naar de eventuele aanwezigheid van beschermde plantensoorten. De resultaten zijn neergelegd in de notitie 'Flora-onderzoek parkeerterrein Boerhaavelaan' van 17 augustus 2012. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen wettelijk beschermde plantensoorten van bijlage Tabel 2 of Tabel 3 van de Flora- en faunawet in het plangebied zijn aangetroffen. Voor de aanvullende notitie wordt verwezen naar bijlage 7 bij de plantoelichting.

Voor de locatie 'Ontwikkeling Boerhaavelaan' is onderzoek uitgevoerd naar verblijfplaatsen van gewone en ruige dwergvleermuizen. Tevens is aandacht besteed aan de groenstructuur aan de zuidzijde van het plangebied en beschermde vaatplanten. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Aanvullend onderzoek natuur Boerhaavelaan' van 1 maart 2012. De conclusies van dit onderzoek zijn:

  • het gebouw aan de Boerhaavelaan 11 is ongeschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen;
  • het terrein op de Boerhaavelaan fungeert als foerageergebied voor ruige en gewone dwergvleermuis. Het is in dat verband van belang dat de groenstrook aan de zuidzijde van het gebied wordt gehandhaafd en waar mogelijk wordt versterkt;
  • de vliegroute aan de zuidzijde kan versterkt worden door de bomenrij aansluitend te maken door nieuwe bomen te planten waar 'gaten' in de bomenrij aanwezig zijn;
  • op het terrein zijn enkele bomen aangetroffen met holtes die in potentie geschikt zijn als verblijfplaats voor ruige dwergvleermuis. Voorafgaand aan (her)inrichting/(her)ontwikkeling dienen deze verblijfplaatsen onderzocht te worden op een eventueel gebruik door vleermuizen;
  • een inventarisatie en aanvullend onderzoek naar de mogelijk voorkomende beschermde soorten is (1 of 2 jaar) voorafgaand aan (her)inrichting/(her)ontwikkeling derhalve noodzakelijk, inclusief onderzoek naar beschermde vaatplanten. Dit kan o.m. duidelijkheid verschaffen over het gebruik van bomen als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. De bomen worden bij voorkeur ingepast in het ontwerp, of er worden vervangende verblijfplaatsen gecreĆ«erd voor boombewonende soorten.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 8 bij de plantoelichting.