Plan: | Harmelerwaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0632.BPHARMELERWAARD-bVA2 |
In deze paragraaf wordt ingegaan op milieuaspecten in het plangebied die gevolgen kunnen hebben voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan. Achtereenvolgens komen geluidhinder, luchtkwaliteit, geurhinder, externe veiligheid en bodemkwaliteit aan de orde.
Huidige situatie
Geluidhinder
Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. In 2008 heeft de gemeente mede voor de Harmelerwaard geluidscontouren voor de wegen en spoorlijnen berekend. Deze zijn opgenomen op afbeelding B.1 in Bijlage 3.
In de Wet geluidhinder (Wgh) worden geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen) ter beperking van geluidhinder. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. Voor dit bestemmingsplan zijn alleen de aspecten weg- en railverkeer van belang. Er zijn binnen het bestemmingsplan of in de directe omgeving geen gezoneerde industrieterreinen.
Geluidzones (algemeen)
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (artikel 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. Toch moet, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, wel degelijk rekening gehouden worden met geluid, ook bij het afwezig zijn van een geluidszone. Het Bouwbesluit is daarbij onverminderd van kracht.
De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. Ook spoorwegen hebben een geluidszone. De breedtes van deze zones zijn vastgelegd op een door het ministerie van VROM vastgestelde kaart.
Wegverkeer
De breedte van de geluidszone van de wegen binnen het plangebied bedraagt 250 m aan beide zijden van de weg. Wegen grenzend aan het plangebied binnen de bebouwde kom van Harmelen, voorzover geen 30 km/uur weg, hebben een geluidszone van 200 m hart van de weg.
De Wgh stelt dat de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen of scholen met een geluidsbelasting van ten hoogste 48 dB (de voorkeursgrenswaarde) zonder aanvullende maatregelen mogelijk is. Hogere geluidsbelastingen kunnen tot wettelijk bepaalde grenswarden door burgemeester en wethouders toegestaan worden onder specifieke voorwaarden. Het college moet in een dergelijk geval motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende doeltreffend zijn en waarom het bouwplan wel gewenst is. Daarbij moet ook voldaan worden aan grenswaarden in de geluidsgevoelige vertrekken van de bestemming.
De grenswaarden die van toepassing kunnen zijn binnen de zones van bestaande wegen in en om het plangebied zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Bestemming | Voorkeurswaarde | Maximale hogere waarde | ||
Binnenstedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied | |||
Woningen | 48 dB | 63 dB (artikel 83 lid 2 Wgh) | 53 dB (artikel 83 lid 1 Wgh) | |
Agrarische bedrijfswoningen | 48 dB | niet van toepassing | 58 dB (artikel 83, lid 4 Wgh) | |
Woningen ter vervanging van bestaande bebouwing (onder voorwaarden)* | 48 dB | 68 dB (artikel 83 lid 5 Wgh) | 58 dB (artikel 83 lid 7 Wgh) |
* Een situatie waarbij een woning herbouwd wordt binnen het bestaande volume is alleen het Bouwbesluit van toepassing
Railverkeer
De zonebreedte voor het railverkeerlawaai op het traject Woerden-Vleuten is 500 m. Binnen deze zone zijn nieuwe woningen met een geluidsbelasting van ten hoogste 55 dB zonder aanvullende maatregelen mogelijk. Bij nieuwbouw van andere geluidsgevoelige gebouwen geldt 53 dB als voorkeurswaarde. Ook hiervoor kunnen burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden een hogere waarde toestaan, tot ten hoogste 68 dB.
Stiltegebied
De provincie Utrecht heeft een aantal locaties aangewezen als stiltegebied. Stiltegebieden bestaan uit een feitelijk stiltegebied en een zone hieromheen. De provincie streeft er naar dat het gemiddeld geluidsniveau binnen het stiltegebied niet hoger is dan een bepaald aantal dB(A). In en nabij het plangebied zijn geen gebieden aangewezen als stiltegebied.
Luchtkwaliteit
In de nabijheid van wegen kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging. Deze luchtverontreiniging kan negatieve effecten op de gezondheid hebben. Nieuwe ontwikkelingen die kunnen leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit moeten worden getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit hoofdstuk 5.2 van de Wet Milieubeheer. Dit hoofdstuk wordt aangehaald als de Wet luchtkwaliteit. Ter uitwerking van de Wet luchtkwaliteit horen een aantal Besluiten en Regelingen.
Bij een nieuwe ontwikkeling kan een project in eerste instantie getoetst worden met behulp van het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarin wordt uitgegaan van de zogenaamde '3%-regeling'. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kleine en grote projecten. Kleine projecten verslechteren de luchtkwaliteit niet 'in betekende mate'. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% verhogen, dragen in betekende mate bij aan de luchtvervuiling.
Volgens is in het Besluit gevoelige bestemmingen (voor scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen) een onderzoeksplicht vastgesteld binnen een afstand van 300 m tot een snelweg en 50 m tot een provinciale weg. Woningen, sportaccommodaties en -velden worden volgens dit besluit niet als een gevoelige bestemming gezien. Bij een overschrijding van de grenswaarden in een dergelijke situatie stelt het Besluit beperkingen aan de ontwikkeling.
Bij overschrijdingen van de grenswaarden kan mogelijk gebruik gemaakt worden van de Ministeriële regeling Projectsalderingsluchtkwaliteit 2007.
In 2008 heeft de gemeente mede voor de Harmelerwaard luchtkwaliteitsberekeningen laten uitvoeren. Een grafische weergave daarvan is opgenomen in bijlage 4. In het gebied zijn geen overschrijdingen van grenswaarden of plandrempels voorzien.
Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is bij Koninklijk Besluit op 1 januari 2007 in werking getreden en vormt het nieuwe beoordelingskader voor stank (geurhinder) uit de veehouderij. Volgens de Wgv moet er een 'ruimtelijke scheiding' (afstand) zijn tussen veehouderij en geurgevoelig object (omwonende).
In de wet zijn twee beschermingscategorieën aanwezig, namelijk binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. In de bij de wet behorende Regeling geurhinder en veehouderij zijn geuremissie factoren vastgesteld voor diercategoriën, zoals varkens en legkippen. Daarnaast gaat de wet ook uit van diercategoriën met een vaste afstanden voor bijvoorbeeld rundvee (50 of 100 m) tot een geurgevoelig object.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De normen in de Wgv zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder een geuremissie. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.
In de wet is voor gemeenten de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de geurbelasting en van de vaste afstanden, binnen vastgestelde grenzen (tot minimaal 25 of 50 m). Dit dient in een verordening te worden geregeld, waarbij de gemeenteraad in elk geval de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied betrekt. De keuzes, die afwijken van de wettelijke afstanden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij, zijn vastgelegd in de gemeentelijke verordening 'Lokaal geurbeleid landelijk gebied, gemeente Woerden'. De geurverordening is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De geurverordening is op 19 juni 2009 in werking getreden.
Geurverordening
Gezien de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het Groene Hart zijn in de gemeentelijke verordening 'Lokaal geurbeleid landelijk gebied, gemeente Woerden' dieren, die veelal binnen de intensieve veehouderij worden gehouden (bijvoorbeeld varkens en kippen), buiten beschouwing gebleven. De verordening beperkt zich tot de vaste afstanddieren (onder andere melkkoeien, paarden). Geoordeeld is dat er sprake was van een knelpunt, omdat indien de afstand tussen de veehouderij en een gebouw waar mensen langdurig verblijven (geurgevoelig object) kleiner is dan de wettelijke afstand, een veehouderij het aantal dieren niet mocht uitbreiden. Met de geurverordening is getracht om enerzijds het aantal knelpunten niet toe te laten nemen en anderzijds agrarische bedrijven wel beperkte uitbreidingsmogelijkheden te geven. Uitgangspunt daarbij is dat de geurhinder van melkkoeien onderdeel uitmaakt van de leefomgeving van het Groen Hart.
Met het vaststellen van de geurverordening is de vaste afstand tussen het dierenverblijf en geurgevoelige objecten verkleind tot de minimale afstand die de Wgv toestaat. Daarbij zijn - op hoofdlijnen - de volgende beperkingen opgelegd:
Voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, is het belangrijk dat daar een geurgevoelige functie in moet kunnen komen, zonder de nabijgelegen veehouderij te beperken. Daarom worden de beperkingen niet toegepast op deze gebouwen.
Besluit glastuinbouw
Het Besluit glastuinbouw is op 2 februari 2002 in werking getreden. In dit besluit zijn de regels met betrekking tot de glastuinbouw samengevoegd en zijn individuele normen opgenomen voor energieverbruik, gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. Het besluit is in principe van toepassing op zowel professionele als hobbymatige glastuinbouwbedrijven. Het is de bedoeling dat zoveel mogelijk glastuinbouwbedrijven binnen het besluit vallen en dat alleen in uitzonderingsgevallen een vergunning nodig is.
In het plangebied is één glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig. Dit is Van Dijk Holding BV gelegen aan de Heldamweg 1 en 14. De vereiste afstand tussen het bedrijf en gevoelige objecten dient minimaal 10 m te bedragen. Aangezien er in de kassen bestrijdingsmiddelen worden toegepast, is een afstand tussen de kassen en gevoelige objecten van 25 m vereist. Om te voorkomen dat het bedrijf door nieuwe ontwikkelingen wordt belemmerd in de bedrijfsvoering, wordt geadviseerd om binnen de voorkomende afstanden geen nieuwe gebouwen toe te staan die bestemd zijn voor het verblijf van personen (zoals woningen, kantoren en scholen).
Daarnaast zijn er circa 15 glastuinbouwbedrijven die onder het Besluit glastuinbouw vallen. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van datum van oprichten, een afstandseis tot de verschillende soorten omliggende objecten. In de volgende tabel zijn de afstanden weergegeven.
Datum oprichting | Vereiste afstand tot categorie I objecten | Vereiste afstand tot categorie II objecten |
Vóór 1 mei 1996 | 25 m | 10 m |
Vanaf 1 mei 1996 | 50 m | 25 m |
De afstand betreft de korte afstand tussen een onderdeel van het glastuinbouwbedrijf (uitgezonderd waterbassin, watersilo, warmwater opslagtank en op erf) en een gevoelig object. Categorie I objecten zijn gevoelige objecten die (gedeeltelijk) zijn bestemd voor het verblijf van personen en aaneengesloten woonbebouwing. Woningen van derden en restaurants zijn aan te merken als categorie II objecten.
Daarnaast zijn binnen het plangebied bedrijven die agrarisch gerelateerde activiteiten uitvoeren dan wel samenhangen met agrarische activiteiten. Deze bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit.
In het plangebied vallen een aantal fruitkwekerijen en tuinbouwbedrijven met open teelt onder het Besluit landbouw milieubeheer. Dit besluit is op 6 december 2006 in werking getreden. Onderstaand tabel geeft de vereiste afstanden weer voor bedrijven die onder dit besluit vallen en waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden.
Datum oprichting | Vereiste afstand tot categorie I en II objecten | Vereiste afstand tot categorie III, IV en V objecten |
Vóór 6 december 2006 | Geen | Geen |
Vanaf 6 december 2006 | 50 m | 25 m |
Externe veiligheid
Kader
Algemeen
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
Wet- en regelgeving
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid kent geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren.
De regelgeving voor inrichting met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) nadere aandacht behoeven.
In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (Stc. 147, 2004). Deze circulaire kan worden gezien als voorbode van een wettelijke verankering van de risiconormen. Met de realisatie van de wetteljike verankering komt de circulaire te vervallen. Aangezien het nog niet duidelijk is op welk moment het Besluit transportroutes externe veiligheid in werking zal treden is de werkingsduur van de circulaire door het ministerie verlengd tot 31 juli 2012.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in twee circulaires, namelijk de circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984 en de circulaire 'Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3' uit 2008. Ook voor deze risicobronnen wordt en wettelijke verankering voorbereid. Deze zogenaamde AMvB Buisleidingen is tot op heden nog niet in werking getreden, zodat de beide circulaires onverkort van kracht blijven.
Onderzoek
Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
In en bij het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Bevi.
Bedrijven die vallen onder overige veiligheidswetgeving
Er zijn geen bedrijven in en bij het plangebied bekend die in deze categorie vallen. Er is in het plangebied een propaantank bekend op Harmelerwaard 20a. Een tank van deze grootte met inhoud van 1.500 liter behoeft geen specifieke planologische bescherming. Er gelden afstandseisen op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Er is geen structurel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen over de weg in of bij dit plangebied. Er hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de Rijksweg A12 is in 2009 in de gemeente Woerden een routering voor gevaarlijke stoffen ingesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Doorgaand verkeer door de gemeente Woerden is daarmee niet (meer) toegestaan. Het risico als gevolg van dit transport ten behoeve van bestemmingsverkeer wordt daarmee dermate laag dat nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico in principe niet noodzakelijk is.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
Over de spoorlijn langs het plangebied vindt grootschalig en structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan en de risico's ten opzichte van de bestaande bebouwing vanuit regelgeving worden geaccepteerd is nader onderzoek niet nodig.
De gemeente Woerden heeft overigens voor nieuwe ontwikkelingen wel beleid opgesteld met betrekking tot de risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen per spoor. Deze notitie vormt de basis voor het voeren van een afwegingsproces ten aanzien van ruimtelijke plannen in de spoorzone in een strook van 200 m aan weerszijden van de spoorbaan. Het proces gaat uit van drie stappen in volgorde van belangen, te weten:
Transport van gevaarlijke stoffen over water
In de gemeente Woerden vindt geen grootschalig en structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over watergangen. Dit onderwerp hoeft daarom niet nader te worden onderzocht.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de 'Risico-evaluatie vervoer gevaarlijke stoffen per buisleiding' van 25 april 2003 (door AVIV Adviserende Ingenieurs) en de belemmeringenkaart 'Infrastructuur' van het Streekplan Utrecht 2005-2015 ligt er in of bij het plangebied geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas of benzine, waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Het normale gasnet voor huishoudens en bedrijven valt overigens niet binnen het kader van externe veiligheid.
Conclusie
De regeling van het bestemmingsplan is niet in strijd met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
Bodemkwaliteit
Kader
Bodemonderzoek bij bouwen
De Woningwet is het wettelijke instrument voor een gemeente om te regelen dat bouwwerken alleen gebouwd worden op grond die daarvoor milieuhygiënisch geschikt is. De eisen die aan een bodemonderzoek worden gesteld zijn onder andere geregeld in de Wabo met de bijbehorende regelingen en de gemeentelijke bouwverordening. Bij een bouwaanvraag kan alleen een bodemonderzoek worden geëist als het gaat om een bouwwerk waar een omgevingsvergunning voor vereist is, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en dat contact maakt met de grond. Een bodemonderzoek wordt altijd voorafgegaan door een (historisch) vooronderzoek, waarbij vastgesteld wordt wat er bekend is over het voormalige en het huidige bodemgebruik en welke bodemkwaliteit bekend is of verwacht mag worden. Op grond hiervan wordt onder andere vastgesteld wat de onderzoekshypothese is en hoe het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Belangrijke informatiebronnen zijn het provinciaal Bodemloket en het bodemloket van de Milieudienst Noord-West Utrecht.
Bodemonderzoek bij slopen
In de gemeentelijke bouwverordening staat dat een bodemonderzoek bij bouwen waar ook gesloopt gaat worden, na de sloop uitgevoerd dient te worden. De strekking hiervan is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld als gevolg van de aanwezigheid van asbest). Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om omgevingsvergunning. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend. Dit tijdstip kan in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning worden vastgelegd op basis van het bepaalde in artikel 56 van de Woningwet.
Om een sloopvergunning te kunnen krijgen dient er voorafgaande aan de sloop van een bouwwerk altijd een asbestinventarisatie plaats te vinden. Indien asbest op, in of aan het bouwwerk aangetroffen wordt dient als voorwaarde in de sloopvergunning te worden opgenomen dat de asbesthoudende materialen door een erkend asbestsaneringsbedrijf verwijderd worden. Bij een bodemonderzoek wordt tegenwoordig altijd visueel aandacht besteed aan de aanwezigheid van asbest in de bodem. Pas als voor het te bebouwen terrein een asbest-vrij verklaring is afgegeven en het terrein ook verder vrij is van afval en andere ongewenste materialen, kan met de daadwerkelijke bouw worden begonnen.
Bodemonderzoek bij functiewijziging
Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit is sinds 1 januari 2008 van kracht. Dit Besluit stelt onder andere regels aan het toepassen van grond en bagger. Een gemeente kan ervoor kiezen om hiervoor het Generieke oftewel Landelijke Beleid te volgen (dat beschreven is in het Besluit) of om Gebiedsspecifiek Bodembeleid op te stellen. Kiest een gemeente voor het Generieke Beleid dan dient een zogenaamde Bodemfunctieklassenkaart vastgesteld te worden door het college van burgemeester en wethouders. Bovendien kan een gemeente er voor kiezen om voorlopig nog gebruik te maken van overgangsrecht, indien er een bodemkwaliteitskaart van kracht is.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor nog tot 1 maart 2010 een bodemkwaliteitskaart van toepassing is. Op deze kaart is het onderhavige plangebied gelegen in bodemkwaliteitszone B3. Van deze zone is bekend dat sommige parameters diffuus verhoogd aanwezig zijn. De meest relevante stoffen zijn de OCB's en PCB's, als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. In het verleden (2002) is er speciaal ten behoeve van de vestiging van de tuinbouwbedrijven in de Harmelerwaard een bodemkwaliteitskaart opgesteld (zie ook afbeelding B.3 in Bijlage 5). Deze kaart is inmiddels vervallen en opgenomen in de (water)bodemkwaliteitskaart Landelijk Gebied Woerden.
Bodemfunctieklassenkaart Woerden
Inmiddels is een Bodemfunctieklassenkaart voor het gehele grondgebied van de gemeente Woerden vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart Landelijk Gebied Woerden is niet verlengd, daarom geldt automatisch de Bodemfunctieklassekaart. In Bijlage 5 is een detail weergegeven van de Bodemfunctieklassenkaart voor het gebied waar ook het plangebied Harmelerwaard in gelegen is (afbeelding B.4).
Gebruik van de Bodemfunctieklassenkaart
Het gehele plangebied Harmelerwaard valt volgens de Bodemfunctieklassenkaart binnen de bodemfunctieklasse 'Landbouw/Natuur'. Dat wil niet zeggen dat voor elk perceel in dit gebied automatisch de bodemfunctie 'Landbouw/Natuur' geldt. Dat hangt namelijk af van het bodemgebruik. Wanneer er bijvoorbeeld volgens het bestemmingsplan sprake is van een woon- of bedrijfsfunctie, geldt voor dit perceel dat de bodemfunctieklasse 'Wonen' van toepassing is. De bestemming die op grond van het bestemmingsplan is toegekend aan een bepaald perceel is doorslaggevend voor de bodemfunctieklasse die geldt.
Onderzoek
Als voornaamste bodembedreigende activiteiten in het plangebied kunnen genoemd worden:
Bij de provincie Utrecht geregisteerde gevallen van bodemverontreiniging
Binnen het plangebied zijn een aantal gevallen van bodemverontreiniging geregistreerd bij de provincie. Een overzicht hiervan is opgenomen in Bijlage 5 (tabel B.1). In Bijlage 5 is tevens een overzichtkaart opgenomen waarop de ligging van deze geregistreerde locaties is weergegeven (afbeelding B.5). De peildatum is 19 oktober 2010.
Algemene bodemkwaliteit
Over het op afbeelding B.3 in Bijlage 5 aangegeven gebied is wel een uitspraak te doen over de algemene bodemkwaliteit, omdat deze in 2001/2002 uitgebreid in beeld gebracht is ten behoeve van de vestiging van de tuinbouwbedrijven die zich hier nadien gevestigd hebben. Van dit gebied is daardoor bekend dat er sprake is van diffuus verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen in de bovengrond (met name DDT en Drins) als gevolg van de tuinbouwbedrijven die hier in het verleden gevestigd waren. Een indruk hiervan is weergegeven op afbeelding B.6 in Bijlage 5.
In Bijlage 5 is een kaartje weergegeven met alle in het verleden gedempte sloten, voorzover bekend bij provincie, milieudienst en waterschap (afbeelding B.7). Omdat sloten in het verleden niet altijd gedempt zijn met schoon materiaal, zijn dit in principe allemaal bodemverdachte locaties.
Binnen het plangebied bevindt zich een voormalige stortplaats (tussen de Gregor Mendelweg en de Heldamweg). De contouren van deze stortplaats zijn aangegeven op afbeelding B.5 in Bijlage 5. Deze stortplaats is bij de provincie geregistreerd onder de code 0318/00014 (zie ook tabel B.1 in Bijlage 5). Deze locatie is opgenomen in het monitoringsprogramma van de provincie Utrecht.
Er is geen uitspraak te doen over de algemene bodemkwaliteit van het plangebied buiten de op de afbeeldingen B.3 en B.5 in Bijlage 5 aangegeven locaties, omdat de bodemonderzoeken die daar uitgevoerd zijn zeer verschillend van aard zijn en betrekking hebben op verspreid gelegen bouwlocaties. Bovendien zijn de meeste bodemonderzoeken niet meer actueel, omdat ze al meer dan 5 jaar oud zijn.
Conclusie
Of de bestaande bodemkwaliteit past bij de functies die in het bestemmingsplan onderscheiden worden is niet getoetst, omdat het onderhavige bestemmingsplan een conserverend karakter heeft.
Toekomstige ontwikkelingen
Geluidhinder
Dit bestemmingsplan heeft een grotendeels consoliderend karakter, waarbinnen onder voorwaarden enkele nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Het betreft woningen binnen de Ruimte voor Ruimte-regeling, woningsplitsing (binnen de bestaande bebouwing) en het toelaten van nieuwe (gevoelige) functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Voor de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten die op afbeelding B.1 in Bijlage 3 in de gebieden vallen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dienen hogere grenswaarden te worden geregeld.
Luchtkwaliteit
Bij nieuwe ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat en hoe de normen voor luchtkwaliteit worden gehaald.
Geurhinder
Zoals reeds is vermeld, kent de Wet geurhinder en veehouderij diercategorieën waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld, zoals varkens, schapen en legkippen. Voor deze dieren geldt een norm in de vorm van odeur units per m3 lucht. Uitbreiding van het aantal dieren is mogelijk voor zover deze bedrijven voldoen aan de wettelijke normen.
Daarnaast kent de wet diercategorieën, zoals melkrundvee en paarden, waarvoor een vaste afstand geldt tussen het emissiepunt van de stal en een geurgevoelig object, zoals een woonhuis. De wet maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De nieuwe wet geeft de gemeente de mogelijkheid om via een verordening lokaal beleid vast te stellen voor de geurbelasting en de vaste afstanden. De vaste afstanden kunnen daarbij worden verkleind. Voor de gemeente Woerden geldt vanaf 19 juni 2009 de gemeentelijke verordening Lokaal geurbeleid landelijk gebied, gemeente Woerden. Bij toetsing van bouwplannen moet rekening worden gehouden met de verordening.
Externe veiligheid
In het plangebied worden geen grootschalige ontwikkelingen toegestaan; er is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Aangezien de risico's ten opzichte van de bestaande bebouwing vanuit regelgeving worden geaccepteerd is het niet nodig nader onderzoek te doen naar externe veiligheid als gevolg van inrichtingen en transport van gevaarlijke stoffen.
Bodemkwaliteit
Voor het gehele plangebied geldt dat bestrijdingsmiddelen aandachtsparameters zijn, zowel in de bodem als ook in het slootslib. Daarnaast zijn asbest, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen aandachtsparameters voor de delen van het gebied waar sprake is van verhardingen en ophogingen. Deze parameters zullen dan ook bij bodemonderzoeken en partijkeuringen ten behoeve van bouwen en graven als extra parameter moeten worden meegenomen. Ter plaatse van de stortplaats aan de Gregor Mendelweg geldt een graafverbod.
Bij toekomstige ontwikkelingen zal getoetst worden of de bodemkwaliteit aansluit bij de geplande bodemfunctie. Dit gebeurt door de bodemkwaliteit conform de rekenregels uit het Besluit bodemkwaliteit in te delen in een bodemkwaliteitsklasse. Tevens kan op deze wijze de toepassingseis voor toe te passen grond en bagger bepaald worden.
Bedrijven en milieuzonering
Bedrijven, welke gevestigd zijn in of in de nabijheid van het plangebied, worden niet beïnvloed door het onderhavige bestemmingsplan. Tevens hebben bedrijven buiten het plangebied geen invloed op het bestemmingsplan.
Aanbevelingen voor visie en planopzet vanuit milieu