direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kethelweg-Plein Emaus
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voor de locatie aan de Kethelweg en het plein Emaus is een herontwikkeling naar woningen beoogd. Hierbij is het voornemen om 37 woningen mogelijk te maken. Het woningbouwprogramma bestaat uit de volgende woningtypologieën: 16 appartementen, 10 twee-onder-één kap woningen en 1 vrijstaande woning op het noordelijke deel van het plangebied en 10 rijtjeswoningen in het zuidelijke deel van het plangebied. Omdat de herontwikkeling niet in het vigerende bestemmingsplan past, is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld om het beoogde project juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Vlaardingen, in de wijk Vlaardinger Ambacht. Deze wijk aan de oostkant van Vlaardingen ligt nabij de A4 (Delft-Hoogvliet) en de A20 (Maassluis-Schiedam).

Door het plangebied heen is de Kethelweg gelegen, de Kethelweg zorgt ervoor dat het plangebied als ware in een noordelijk en zuidelijk deel wordt ingedeeld. Ten noorden van de Kethelweg wordt de begrenzing van het plangebied gevormd door Plein-Emaus aan de westzijde, de Mauritssingel aan de noordzijde en de woningen aan de Burgemeester Verkadesingel aan de oostzijde. Ten zuiden van de Kethelweg wordt de begrenzing van het plangebied gevormd door aan de westzijde de Jan Ligthartstraat, de zuidzijde de Burgemeester de Bordesplein en aan de oostzijde de Asterstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0001.png"

Figuur 1.1 Weergave ligging plangebied op luchtfoto

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan Ambacht zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Vlaardingen d.d. 14 januari 2010. Voor een weergave van de plankaart toebehorend aan dit bestemmingsplan zie figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Ambacht

Op de locatie ligt een wijzigingsbevoegdheid van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen'. De ontwikkeling past niet in zijn geheel binnen het gebied voor de wijzigingsbevoegdheid. Om die reden is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan, in plaats van een wijzigingsplan.

1.4 Planproces

Er heeft een uitgebreid participatietraject plaatsgevonden. Diverse overleginstanties zijn in de gelegenheid gesteld om op het conceptontwerpbestemmingsplan te reageren. De overlegreacties zijn vervolgens in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Het ontwerpbestemmingsplan ligt op basis van artikel 3.8 van de Wro gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend door eenieder. Hierna volgt de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, al dan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 3 is de gebiedsvisie opgenomen met een beschrijving van de bestaande situatie en de visie op de toekomstige ontwikkeling van het gebied. Hoofdstuk 4 gaat in op verkeer en vervoer. Hoofdstuk 5 bevat de sectorale milieuonderzoeken. Het betreft de aspecten milieueffectrapportage, milieuzonering bedrijvigheid, industrielawaai, externe veiligheid en overige milieuaspecten. In hoofdstuk 6 is een toelichting op de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Hieronder is het relevante beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. Het samengevatte beleidskader in dit hoofdstuk is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar (sectoraal) beleid of (sectorale) beleidsnotities die in dit hoofdstuk niet zijn behandeld.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Duurzame energie en wonen zijn voor dit project het meest relevant. De komende jaren krijgt iedereen te maken met de overstap naar duurzame energie en tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een Stedelijk Netwerk Nederland. Een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s waarbij het potentieel van heel Nederland benut wordt.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking verbeteren we niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad.

Toetsing

Het project betreft een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, gericht op meer woningbouw. Het project wordt duurzaam en klimaatadaptief gebouwd. Dit is in lijn met de uitgangspunten van de NOVI.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (geconsolideerde versie 2020)

Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Toetsing

Het Barro staat de ontwikkeling niet in de weg.

2.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen.


Toetsing stedelijke ontwikkeling
In dit geval worden 37 woningen mogelijk gemaakt op een locatie die geen woonbestemming heeft. In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Beschrijving woningbehoefte
Provinciale woningbehoefteraming

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen nog niet regionaal toegedeeld. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Vlaardingen ook meer woningen nodig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0003.png"

Figuur 2.1 Gewenste Woningvoorraadtoename regio Rotterdam (bron: WBR 2021)

Regionale afspraken en woningbehoefteraming

In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De hogere prognose van de WBR 2021 is aanleiding om de regionale afspraken te actualiseren.


ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten, zowel de randgemeenten als de centrumgemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.


De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030. In Vlaardingen is de netto uitbreidingsbehoefte 3.200 woningen.


Kwalitatieve behoefte

Uit het regionale behoefteonderzoek (ABF) blijkt dat voor de verschillende prijssegmenten er een uitbreidingsbehoefte ligt van:

+ 100 sociale woningen (3%, afname sociale huur, toename koop);

+ 1.700 middeldure woningen (53%, vooral koop);

+ 1.400 dure woningen (44%, vooral koop).

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0004.png" 

Figuur 2.2 Woningbehoefte 2020 tm 2030 (bron: woningbehoefteonderzoek ABF)


Omdat de vigerende regionale woningmarktafspraken onvoldoende kunnen voorzien in de nieuw geraamde woningbehoefte is het noodzakelijk het beleid en daarmee de regionale woningmarktafspraken bij te buigen. De regionale afspraken worden daarom geactualiseerd. Deze woningbouwontwikkeling wordt opgenomen op de planlijst van de Rotterdamse regio.

Lokale woningbehoefte

De woonvisie 2021-2030 van de gemeente Vlaardingen geeft aan dat er een tekort is aan woningen in alle prijsklassen in Zuid-Holland. Met de ambitie zoals opgenomen in de Woonvisie zorgt Vlaardingen er voor dat het in 2040 een woonstad is voor iedereen, zoals opgenomen in de Toekomstvisie. De ambitie is om door te groeien naar 39.000 woningen in 2030. Met de bouw van extra woningen en het opknappen en herstructureren van bestaande woningen wordt ingezet op een uitgebreid en evenwichtig woningaanbod. Hiermee wordt gewerkt aan een woonstad in balans met mogelijkheden voor iedere Vlaardinger. Vlaardingen zorgt voor een gevarieerd woonprogramma in een prettige, duurzame leefomgeving.

Hierbij wordt uitgegaan van het bouwen van minimaal 50% van die nieuwe woningen in het duurdere koopsegment. Uitgangspunt bij het bouwen van nieuwe woningen is ook de juiste woning op de juiste plek. Dit om nieuwe woonmilieus bij gebiedsontwikkeling toe te kunnen voegen en bestaande woonmilieus te kunnen versterken. De grote woningambitie van de gemeente wordt ook gezien als een kans om te zorgen dat er meer geschikte woningen en nieuwe woonvormen voor ouderen worden gerealiseerd. Dit ten gunste van doorstroming vanuit de bestaande woningvoorraad en het in gang zetten van een maximale verhuisketen. Maar er wordt ook ingezet op het bouwen voor starters en middeninkomens.


De gemeente wil met de woonvisie in ieder geval de volgende ambities waarmaken:

  • groeien naar 39.000 woningen in 2030;
  • de woningvoorraad in balans brengen, ook in de wijken;
  • extra aandacht geven aan mensen en buurten waar dit nodig is;
  • verbeteren van de bestaande woningvoorraad door onderhoud en verduurzaming te stimuleren;
  • Vlaardingen uitdragen als een prachtige, veelzijdige (woon)stad.


De woonvisie beschrijft aanvullend dat in Vlaardingen maximaal wordt ingezet op het ontwikkelen van nieuwe woningen in de buurt van de bestaande openbaar vervoerslijnen. De nadruk ligt op het toevoegen van een groot aantal woningen in de buurt van het metrostation Centrum, waarmee in Vlaardingen een lang gekoesterde wens van het verbinden van de stad met de rivier vormgegeven kan worden. Met de nabijheid van de rivier, de historische binnenstad, het oude havengebied met haar pakhuizen en de aanwezige recreatiemogelijkheden, biedt dit een interessant en gevarieerd woonmilieu voor diverse doelgroepen. In de directe nabijheid van de stations en vlakbij de rivier is hoogbouw en een flinke dichtheid mogelijk. Daarmee ontstaat een meer hoogstedelijk woonmilieu dat goed aansluit bij de potenties van de plek. Juist in de buitendijkse gebieden wordt een appartement als een passende woonvorm gezien: uitzicht en comfort zijn hierbij belangrijke kwaliteiten. Het plangebied sluit hierbij aan.


De gemeente stelt randvoorwaarden aan nieuwbouw om toekomstbestendigheid en kwaliteit te borgen. Voor appartementen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m2 en voor eengezinswoningen een minimaal gebruiksoppervlakte van 100 m2 en een beukmaat van minimaal 4,80 meter.

Conclusie

De gemeente werkt toe naar een woningvoorraad van 39.000 in 2030. De huidige stand is 35.551 (per 1 januari 2021). Dat betekent dat er nog 3.449 woningen moeten worden toegevoegd aan de voorraad. 50% moet worden toegevoegd in het duurdere segment. Dit plan is een van de initiatieven die nodig is om te kunnen voorzien in de grote woningbouwopgave en wordt opgenomen op de regionale planlijst.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2021)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

De provincie heeft in haar visie opgenomen dat vraag en aanbod van woningen kwantitatief en kwalitatief in balans moeten zijn. Met behulp van woonmilieus wordt de (ruimtelijke) kwaliteit van verschillende typen wijken en buurten onderscheiden. Hiermee kunnen gemeenten sturen op de kwaliteit van de nieuw geplande en bestaande woon/leefomgevingen om zo het kwalitatieve aanbod in balans te brengen met de kwalitatieve vraag.

Toetsing

Met de transformatie van verouderde solitare bedrijfslocaties binnen bestaand stedelijk gebied wordt binnenstedelijke ruimte beter benut. Dit geeft invulling aan de visie.

2.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (2021)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • 2. Lid 2 Nvt.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Omdat sprake is van inpassen van woningen op een solitaire bedrijfslocatie in een bestaande woonwijk, wordt aan de gestelde voorwaarden voldaan. Het overige van artikel 6.9 is dan ook niet relevant.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van woningen wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

De herontwikkeling naar woningen sluit aan op het beter benutten van de bebouwde ruimte. Hiermee wordt de huidige bedrijfsfunctie omgezet naar een functie waaraan behoefte is binnen de gemeente Vlaardingen.

Artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

  • 1. Dit artikel gaat over regionale wateren in beheer van de waterschappen.
  • 2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van:
    • a. 1/100 per jaar voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, met uitzondering van glastuinbouw;
    • b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw;
    • c. 1/10 per jaar voor het overige gebied.

(…)

7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.

(…)

9. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage VI (maaiveldcriteria) behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.

BIJLAGE VI MAAIVELDCRITERIA Omgevingsverordening  
Norm gerelateerd aan vorm landgebruik   Norm   Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven)  
       
Binnen bebouwde kom   Bebouwd gebied   1/100   0%  
  Glastuinbouw   1/50   1%  
  Overig gebied   1/10   5%  

10. In afwijking van het tweede, derde en negende lid gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 4 in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals aangegeven.

11. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap van Delfland, het hoogheemraadschap van Rijnland, het waterschap Hollandse Delta en het hoogheemraadschap voor Schieland en de Krimpenerwaard aan de in het tweede, derde en krachtens het zevende lid opgenomen normen.

Toetsing artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

Zie paragraaf 5.9.

Artikel 6.50 Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Toetsing artikel 6.50

Zie de paragrafen 3.3 en 5.9.

2.4 Regionaal beleid

Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030 (januari 2019)

Gemeenten, woningcorporaties en de provincie Zuid Holland tekenden het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030. De veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen maken zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio.

De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. Voor Vlaardingen betekent dat een afname van het aantal sociale huurwoningen.

Toetsing

Dit woningbouwproject past binnen de regionale afspraken.

Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling

De gemeente Vlaardingen heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.

Toetsing

Zie paragraaf 5.4.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Woonvisie 2021-2030 (2021)

In 2021 heeft de gemeente Vlaardingen een nieuwe woonvisie opgesteld met een horizon tot 2030. In Vlaardingen moet een woningzoekende een goede start kunnen maken en vervolgens ook een wooncarrière. Vlaardingen wil een aantrekkelijke woongemeente zijn voor alle inkomensgroepen met een mix van diverse soorten woningen. De huidige woningvoorraad is echter onevenredig verdeeld en er is schaarste op nagenoeg alle woningcategorieën. Hierdoor zijn de mogelijkheden om te starten op de woningmarkt, of om door te stromen naar een nieuwe woning, beperkt. Daarom gaat de gemeente bouwen en is er oog voor de bestaande woningvoorraad. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige tekort, de bevolkingsprognoses en variatie in aanbod. Ook nieuwe inwoners kunnen een plek vinden in de gemeente Vlaardingen.

Wat wil de gemeente bereiken?

  • 1. groeien naar 39.000 woningen in 2030;
  • 2. de woningvoorraad in balans brengen, ook in de wijken;
  • 3. extra aandacht geven aan mensen en buurten waar dit nodig is;
  • 4. verbeteren van de bestaande woningvoorraad door onderhoud en verduurzaming te stimuleren;
  • 5. Vlaardingen uitdragen als een prachtige, veelzijdige (woon)stad.

Richtinggevende kaders nieuwbouw – stad in balans

Met de stijgende druk op de woningmarkt verhoogt de gemeente Vlaardingen de woningambitie naar 39.000 woningen in 2030. Minimaal 50% van deze nieuwe woningen moet in het duurdere koopsegment worden gebouwd. Uitganspunt bij het bouwen van nieuwe woningen is ook de juiste woning op de juiste plek. Dit om nieuwe woonmilieus bij gebiedsontwikkeling toe te kunnen voegen en bestaande woonmilieus te kunnen versterken. De gemeente werkt hiermee aan een betere spreiding over de stad van de sociale huur, de middeldure huur en diverse prijscategorieën in koop en zo een stad in balans. Uitgangspunt is daarom om ook in gebiedsontwikkeling gemengde woonwijken te realiseren.

In Vlaardingen wordt maximaal ingezet op het ontwikkelen van nieuwe woningen in de buurt van de bestaande openbaar vervoerslijnen. De gebieden in de nabijheid van de drie metrohaltes in Vlaardingen bieden hiervoor voldoende mogelijkheden. De nadruk ligt op het toevoegen van een groot aantal woningen in de buurt van het metrostation Centrum.

De grote nieuwbouwambitie van de gemeente wordt ook gezien als een kans om te zorgen dat er meer geschikte woningen en nieuwe woonvormen voor ouderen worden gerealiseerd. Dit ten gunste van doorstroming vanuit de bestaande woningvoorraad en het in gang zetten van een maximale verhuisketen. Maar er wordt ook ingezet op het bouwen voor starters en middeninkomens.

Klimaatbestendige nieuwbouw

Bij het bouwen van woningen is in Vlaardingen aandacht voor groen en moet rekening gehouden worden met de gevolgen van klimaatverandering en bodemdaling over een lange periode. Het uitgangspunt bij alle gebiedsontwikkelingen is dat de kwetsbaarheid van het bestaande gebied niet toeneemt. In Vlaardingen wordt duurzaam en klimaatadaptief gebouwd. Nieuwbouwlocaties worden daarmee plekken die beter bestand zijn tegen de gevolgen van extremen door klimaatverandering.

Randvoorwaarden kwaliteit woningbouw

Om de kwaliteit en toekomstbestendigheid van woningen te borgen worden randvoorwaarden gesteld aan nieuw te bouwen woningen, zoals minimale gebruiksoppervlakte en beukmaat, en worden initiatieven aan de Vlaardingse pijlers voor woonkwaliteit getoetst. Deze pijlers zijn:

  • Gedifferentieerd woningaanbod zowel in prijs en als in grootte
  • Behouden en waar mogelijk versterken van het groene karakter van de stad
  • Stimuleren en faciliteren ontmoeting
  • Duurzaam en circulair bouwen
  • Doorstroming bevorderen in de stad en in de wijk

Voor appartementen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m2 en voor eengezinswoningen een minimaal gebruiksoppervlakte van 100 m2 en een beukmaat van minimaal 4,80m. Bij bepaalde plannen kan gemotiveerd afgeweken worden van de gestelde kaders. Bijv. bij woningbouw voor specifieke doelgroepen of vernieuwende woonconcepten.

Particuliere initiatieven

De gemeente Vlaardingen biedt ruimte aan particuliere initiatieven om nieuwe woningen te bouwen die passen binnen de kaders van het kwaliteitsbeleid en een bijdrage leveren aan een stad in balans. Deze initiatieven zorgen voor verdere variatie in de wijken en bieden mogelijkheden om kleinschalig op meerdere plekken woningen te realiseren. Het uitgangspunt hierbij is dat goede initiatieven mogelijk gemaakt worden maken, passend binnen de gedachte van de nieuwe Omgevingswet en met behulp van de zogenaamde intaketafel voor (woningbouw) initiatieven.

Toetsing

Het project zorgt voor meer woningaanbod. Hiermee geeft deze herontwikkeling meer ruimte aan toekomstige bewoners van Vlaardingen.

2.5.2 Coalitieakkoord (2019)

In het coalitieakkoord 2019-2022 is aangegeven dat Vlaardingen zich gesteld ziet voor de uitvoering van regionale woningbouwafspraken, waarbij Vlaardingen een taakstelling heeft om in 2030 circa 2.000 extra woningen te hebben gerealiseerd. Inmiddels is de woningbouwambitie verhoogd (zie paragraaf 2.5.1). Dat is een forse opgave die de nodige voorbereiding vergt, ook beleidsmatig. Tegelijkertijd is het een kans om de economische en sociale structuur van Vlaardingen duurzaam te versterken. De voorraad sociaal bereikbare woningen zal conform de reeds gemaakte regionale afspraken minder dalen dan eerder gepland. De gemeente wil zorgen voor breed palet aan woningen in Vlaardingen in verschillende prijsklassen en voor diverse doelgroepen: voor starters, voor doorstromers, voor ouderen, in het bijzonder ouderen met een kleine beurs en studenten. Over de huisvesting van deze groepen zullen afspraken worden gemaakt met de corporaties via de jaarlijkse prestatieafspraken. Realisatie van extra woningen in het centrum en rond knooppunten van openbaar vervoer heeft de voorkeur. Daarmee worden indirect de doelstellingen ten aanzien van economische kracht (binnenstad), duurzaamheid en mobiliteit gediend. Hoogbouw zal daarbij noodzakelijk zijn. Hiermee ontstaat in delen van de stad een meer grootstedelijk klimaat. De realisatie van extra woningen vraagt om veel voorbereidende werkzaamheden, zoals het aanwijzen van geschikte locaties, het formuleren van de beleidsmatige en stedenbouwkundige randvoorwaarden, het voeren van gesprekken met mogelijke ontwikkelaars en het aanpassen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Met het initiatief kan worden voorzien in een deel van de grote woningbehoefte.

2.5.3 Paraplubestemmingsplan Wonen (2020)

Dit paraplubestemmingsplan introduceert of vervangt de definities van de begrippen huishouden, wonen en woning in alle geldende bestemmingsplannen op het grondgebied van de gemeente Vlaardingen. Waar wonen is toegestaan, is alleen maar toegestaan voor één huishouden of twee personen die niet tot een huishouden behoren. Daarmee wordt het mogelijk om op te treden tegen het verkameren (omzetten) van woningen of het huisvesten van meer dan twee personen die niet tot een huishouden behoren.

De betreffende begrippen zijn het in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen uit het paraplubestemmingsplan.

2.5.4 Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040

De toekomstvisie van Vlaardingen beschrijft 4 ambities richting 2040:

  • 1. Vlaardingen is sociaal en veilig
  • 2. Vlaardingen een woonstad voor iedereen
  • 3. Vlaardingen als innovatieve opleider
  • 4. De Vlaardingse binnenstad leeft

De ambities genoemd onder 1 en 2 zijn het meest relevant voor dit initiatief.

Ad 1.

Vlaardingen is in 2040 een sociale gemeente, waar men voor elkaar klaar staat en samen redzaam is. In een samenleving die steeds verder individualiseert, onderscheidt Vlaardingen zich als stad waar saamhorigheid overheerst. Vlaardingen is een plek waar iedereen, ongeacht inkomen, opleidingsniveau, leeftijd of achtergrond, zich thuis en gehoord voelt.

Ad 2.

Vlaardingen is in 2040 dé inclusieve woonstad in de metropoolregio. Er zijn woningen voor iedereen: bij de bouw van extra woningen en het opknappen en transformeren van bestaande woningen is ingezet op een gedifferentieerd en evenwichtig woningaanbod. Er zijn te weinig woningen voor starters en senioren. Met het oog op vergrijzing en vergroening neemt deze urgentie alleen maar toe. Vlaardingen in 2040: Er zijn huur- en koopwoningen, sociale huurwoningen en seniorenwoningen.

Grote gezinnen, studenten, starters of gepensioneerden: in Vlaardingen kan iedereen terecht. Om aan de regionale woonafspraken te voldoen en de bevolkingsgroei in de regio te faciliteren, is er de afgelopen twintig jaar creatief omgegaan met de ruimte die Vlaardingen heeft. Rondom OV-knooppunten is verdicht, zodat op deze centrale punten meer mensen wonen. Zowel ouderen als studenten en forenzen zijn erg geholpen met deze woningen die centraal liggen en goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.

Toetsing

Met het initiatief wordt met appartementen en grondgebonden woningen voor een brede doelgroep bijgedragen aan een gedifferentieerd en evenwichtig woningaanbod.

2.5.5 Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 (2003)

De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:

  • versterken van de stedelijke groenstructuur;
  • herwaarderen van de cultuurhistorie;
  • vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
  • spreiden van zorgvoorzieningen;
  • versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
  • anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
  • vergroten van de werkgelegenheid.

Toetsing

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan de doelstelling van ongedeelde, vitale en duurzame stad. De ruimtelijke structuurschets staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

2.5.6 Parkeerbeleid (2020)

De doelstelling van het is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.

Er heeft herziening van de parkeernormen plaatsgevonden. Er gelden ook fietsparkeernormen. De nieuwe parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeernormen 2019. Deze is samen met het Paraplubestemmingsplan Parkeren op 30 januari 2020 vastgesteld.

Toetsing

In hoofdstuk 4 van deze plantoelichting is ingegaan op de nieuwe parkeernormen.

2.5.7 Actieplan Mobiliteit (2018)

Het Actieplan Mobiliteit vormt het spoorboekje voor het uitvoeren van het verkeers- en vervoerbeleid tot 2030. In het Actieplan is een aantal kernopgaven geformuleerd. Deze kernopgaven vormen de basis voor de verdere uitwerking de komende jaren in diverse uitvoeringsprogramma’s. Het doel is om de verkeersstructuur zo in te richten, dat een duurzaam veilig wegennet ontstaat en een goede bereikbaarheid gegarandeerd is. De focus ligt daarbij op het verder uitbouwen van een prettige, leefbare en gezonde stad om te wonen, te verblijven, te recreëren en te ondernemen.

Toetsing

De uitgangspunten van het Actieplan Mobiliteit worden bij de beoogde ontwikkeling opgevolgd. Voor de Kethelweg is het optimaliseren van de fietsroute specifiek genoemd. De ontwikkeling staat deze opgave niet in de weg.

2.5.8 Integraal veiligheidsplan 2020-2023 (2019)

De gemeente stelt voor in het integraal veiligheidsbeleid de volgende prioriteiten te stellen ten aanzien van Externe veiligheid/rampenbestrijding

Externe veiligheid, de bescherming tegen (de gevolgen van) incidenten en rampen, scoort niet zo hoog in onderzoeken naar veiligheidsbeleving. Pas wanneer een incident plaats heeft en iets fout gaat in de bestrijding daarvan, blijkt het belang van een goede aanpak. Gezien de ligging van Vlaardingen, de enorme impact die een incident of ramp kan hebben en het altijd weer onverwachte karakter ervan, blijft maximale inzet op externe veiligheid noodzakelijk. De tendens dat de gemeente en met name de burgemeester hierbij een essentiële rol vervult is ongewijzigd van kracht. Dit rechtvaardigt de hoogste prioriteit voor externe veiligheid binnen het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Het aantal incidenten wordt beïnvloed door het succes van preventieve activiteiten maar niet alleen daardoor. Schade en aantallen slachtoffers worden onder meer beïnvloed door repressieve activiteiten en geoefendheid. Als kader voor externe veiligheid/ rampenbestrijding moeten er twee rampenoefeningen per jaar worden gehouden.

Toetsing

Zie paragraaf 5.6.

2.5.9 Visie externe veiligheid (2012)

In de beleidsvisie Ruimte voor duurzame veiligheid staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, economie, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente concreet richting aan een aanvaardbaar veilige invulling van haar ruimtelijke ontwikkelingen. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico's. Indien nodig worden hieraan voorwaarden gekoppeld die de risico's beheersbaar houden of zelfs geheel uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen. Dat geldt zowel voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van risicobronnen als voor nieuwe en bestaande risicobronnen. De beleidsvisie bestaat uit vier delen. In het eerste deel zijn de ambities weergegeven, die invulling geven aan het doel van de visie: “concreet richting geven aan een aanvaardbaar veilige en duurzame invulling van de ruimtelijke ontwikkelingen in Vlaardingen”. In het tweede deel is het wettelijk kader weergegeven en de huidige risicosituatie beschreven waaruit de beleidsuitgangspunten en ambities zijn ontstaan. In het derde deel is het risicobeleid uitgewerkt voor specifieke onderwerpen zoals nieuwe en bestaande risicobronnen, veranderingen bij inrichtingen, advisering veiligheidsregio, GR-verantwoording en risicocommunicatie. In het vierde en laatste deel van de visie zijn de ambities uitgewerkt in concrete planologische kaders voor nieuwe ruimtelijke plannen. Bij het opstellen van de planologische kaders is onderscheid gemaakt in risicobronnen en gebieden.

Toetsing

Zie paragraaf 5.6.

2.5.10 Agenda Duurzaamheid 2020-2030 (2021)

Vlaardingen gaat voor een duurzame toekomst met een leefbare, groene en gezonde leefomgeving. Met de Agenda Duurzaamheid zijn de lopende en toekomstige inspanningen voor de volgende thema's onder één samenhangende kapstok gebracht:

  • klimaatbestendige stad, met als streven een klimaatbestendig Vlaardingen in 2050;
  • duurzame energie, met als streven een klimaatneutraal Vlaardingen in 2050 met een betaalbare, betrouwbare, veilige en schone energievoorziening voor alle inwoners en bedrijven;
  • waardebehoud van grondstoffen, met als doel meer hergebruik van grondstoffen in Vlaardingen en een lagere belasting van het milieu door restafval;
  • schone lucht en duurzame mobiliteit, met als doel een betere luchtkwaliteit in Vlaardingen en minder uitstoot door verkeer en vervoer, terwijl de bereikbaarheid op peil blijft;
  • duurzame gemeente en samenleving, met als streven dat duurzaamheid van alle Vlaardingers wordt.

Nieuwe investeringen moeten klimaatbestendig zijn en nieuwbouw moet voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen.

Toetsing

Zie paragraaf 5.13.

2.5.11 Vlaardingen blijvend groen (2012)

In het groenbeleid is het uitgangspunt dat groen een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de identiteit van de stad. Groen is goed voor de gezondheid van de inwoners en draagt bij aan een prettige woon en werkomgeving. In de groenvisie (2012) wordt uitgegaan van:

  • het stimuleren van het gebruik en de beleving van groen;
  • het verbeteren van de groenstructuur en ruimtelijke identiteit;
  • het vergroten van de biodiversiteit;
  • een duurzame instandhouding van het bestaande en nieuw toe te voegen groen.

Bij nieuwe ontwikkelingen zijn zowel voor het reeds aanwezige groen en voor het nieuw aan te leggen groen uitgangspunten geformuleerd. Om voldoende kritische massa te hebben streeft Vlaardingen naar een aandeel groen en water van minimaal 20% van het oppervlak in de groenstedelijke gebieden.

Toetsing

In het ontwerp is rekening gehouden met de realisatie van groen. In bijlage 1 is een overzicht van alle oppervlaktes opgenomen. Het uitgangspunt voor deze locatie is dat tuinen voor 50% verhard zijn, zie paragraaf 5.9.

Groen (474 m2) + Water (52 m2) + Tuin (1.162 m2) = 1.688 m2

Het plangebied heeft een oppervlakte van 7.723 m2. Dit betekent dat het aandeel groen en water 22% bedraagt. Hiermee wordt het streven naar minimaal 20% waar gemaakt. In de huidige situatie is de locatie volledig verhard, de beoogde ontwikkeling zorgt voor de toevoeging van groen. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan het groenbeleid van de gemeente.

2.5.12 Nota Vlaardings Erfgoed (2017) en Kadernota Erfgoed Vlaardingen (2019)

Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad van Vlaardingen de richtinggevende nota Vlaardings Erfgoed vastgesteld. In de erfgoednota beschrijft de gemeente het belang van het optimaal behouden, beschermen en benutten van het kwetsbare Vlaardingse erfgoed. Om dat te kunnen borgen moet het erfgoed bekend zijn, beheerd (kunnen) worden en toegankelijk zijn. De gemeente neemt daarin de regie, stuurt aan op samenwerking met derden en stelt middelen beschikbaar. Objecten die als Vlaardings erfgoed zijn bestempeld, hebben een beschermde status. In die gevallen kan handhaving worden ingezet als middel om het erfgoed goed te kunnen beschermen.

In de Kadernota Erfgoed Vlaardingen (2019) zijn de hoofdpunten van het erfgoedbeleid met beleidsmatige en financiële kaders onderbouwd. De gemeentelijke verantwoordelijkheid ligt bij de verzameling objecten waar de gemeente invloed op heeft doordat het in eigendom is, er regels aan gesteld kunnen worden en/of er subsidies kunnen worden verstrekt voor de instandhouding ervan. Het gaat over:

  • cultuurhistorische structuren en elementen (landschappelijk en stedelijk);
  • gebouwen en objecten (monumenten en beeldbepalende panden/objecten);
  • bekende en verwachte archeologische vindplaatsen en vondsten;
  • archiefbescheiden.

Toetsing

Om archeologisch erfgoed te beschermen is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen. Zie paragraaf 5.11.

2.5.13 Visie op de Openbare Ruimte (2014)

De gemeente heeft samen met bewoners bepaald welke waarden in de openbare ruimte ertoe doen, waarden die belangrijk zijn en de stad aangenamer maken:

  • Identiteit: een plek met een sterke identiteit, een eigen waarde, bijvoorbeeld door een bomenrij, prachte plek om te zitten of een fantastisch uitzicht.
  • Gastvrij en bruikbaar voor iedereen: de buitenruimte moet uitnodigend zijn om elkaar te ontmoeten, te spelen en te bewegen, daarbij spelen veiligheid en comfort een belangrijke rol.
  • Gezonde openbare ruimte: een aangename openbare ruimte is niet alleen goed voor bewoners en bezoekers, ook in aanraking komen met natuur is belangrijk voor de gezondheid.
  • Duurzaam, door robuuste materialen en voorzieningen, samenwerking en innovatie zorgen we voor een duurzame (klimaatbestendige) leef- en werkomgeving.

Toetsing

In het plan is veel aandacht besteed aan de aansluiting op de bestaande en omliggende wijk. De bomen aan de Kethelweg blijven behouden, zie paragraaf 3.3.

2.5.14 Beleid hogere waarden Vlaardingen (2016)

Gemeenten hebben een zekere mate van beleidsvrijheid bij het vaststellen van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder. De gemeente Vlaardingen heeft beleid ontwikkeld om richting te geven aan deze beoordelingsvrijheid. Het hogere waardenbeleid heeft als uitgangspunt dat wonen op geluidbelaste locaties niet hoeft te leiden tot een toename van de geluidhinder. Het uiteindelijke doel is het zoveel mogelijk voorkomen of verminderen van (nieuwe) geluidhindersituaties in de gemeente. In algemene zin wordt bij het ontwerp van een plangebied gestreefd naar een goede afscherming van geluid door vorm en situering van de bebouwing.

Bij het vaststellen van een hogere waardenbesluit worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. minimaal één geluidluwe zijde of loggia;
  • b. een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon);
  • c. de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde.

Voor alle voorwaarden geldt dat een gelijkwaardig of beter alternatief (minimaal dezelfde effecten) ook mogelijk is.

Deze voorwaarden gelden voor de geluidbronnen spoorweglawaai en wegverkeerslawaai, maar niet voor industrielawaai.

In het beleid wordt onder een geluidluwe gevel verstaan:

  • Een geluidbelasting van spoorwegen = 55 dB, en
  • Een geluidbelasting van wegverkeer = 53 dB, waarbij de geluidbelasting van alle wegen zonder aftrek wordt opgeteld.

Het is mogelijk om (voor een gedeelte van een plan) gemotiveerd af te wijken van de bovenstaande voorwaarden. Het beleid gaat tevens in op de gecumuleerde geluidbelasting en de totale geluidbelasting.

2.5.15 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 en Strategie Klimaatadaptatie 2021

Deze bieden de kaders op het gebied van riolering en stedelijk water. Aan de hand van het grondwaterbeleid wordt gestreefd om nieuwbouw en de inrichting van de openbare ruimte zoveel mogelijk bestand te maken tegen de (geo)hydrologische situatie in Vlaardingen (zakkende polder met hoge grondwaterstanden) en de gevolgen van klimaatverandering (hevige neerslag, toename van kwel, droogte) en maaivelddaling.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 (vGRP) beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de thema's:

•           Schoon & Gezond;

•           Droog & Veilig;

•           Duurzaam & Doelmatig.

 

In het vGRP is de voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater omschreven: de gemeente streeft bij nieuwbouw naar een volledig gescheiden inzameling en verwerking van afval- en hemelwater, zolang de lokale situatie dit toelaat.

•           zoveel mogelijk hemelwater verwerken en vasthouden op eigen terrein;

•           overtollig hemelwater gescheiden aanleveren van het vuilwater;

•           hemelwater waar mogelijk terugbrengen in de bodem, in het watersysteem óf in de riolering.

De Strategie Klimaatadaptatie 2021

De klimaatstrategie heeft een integraal karakter. Vanuit meerdere vakdisciplines is gewerkt aan een onderwerp dat de verschillende afdelingen van de organisatie overstijgt. In de strategie zijn de knelpunten voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen geïdentificeerd, gekwantificeerd en vertaald naar scorekaarten. Deze methode is geschikt om de opgaven voor Vlaardingen te bepalen en de voortgang de komende jaren te monitoren.

2.5.16 Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen 2022

In de Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen (hemel- en grondwaterverordening) worden voorwaarden gesteld aan het lozen van afstromend hemelwater en overtollig grondwater op het rioleringssysteem. Daarnaast is een verplichting opgenomen om bij nieuwbouw waterberging op particuliere percelen te realiseren. Het realiseren van waterberging bij nieuwbouw is noodzakelijk om Vlaardingen aan te passen aan het veranderende klimaat.

In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het watersysteem en de toekomstige afvoer. Het is nog niet bekend hoe het afstromend hemelwater en het overtollige grondwater wordt geloosd op het rioleringssysteem. Het toepassen van de voorwaarden uit de verordening en bijhorende maatregelen worden bij de verdere uitwerking van de plannen nader geconcretiseerd.

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke situatie en de visie op de gewenste ontwikkeling beschreven. De visie op de gewenste ontwikkeling vormt samen de basis voor de bestemmingsregeling.

3.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het westen van Vlaardingen en bestaat momenteel voornamelijk uit leegstaande bedrijfsbebouwing en voormalige bedrijfswoningen. In figuur 3.1 is weergegeven welke functies er aanwezig zijn/waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0005.png"

Figuur 3.1 Weergave van de bestaande en/of voormalige functies van het plangebied

3.3 Visie op gewenste ontwikkeling

Langs de Kethelweg en aan het Burgemeester de Bordesplein, midden in de wijk Ambacht, worden de voormalige locaties van een automobielbedrijf herontwikkeld tot woningbouw. Binnen het plangebied worden 37 woningen gerealiseerd. Hiervan komen 16 appartementen in het appartementencomplex en de andere woningen zijn grondgebonden. Locatie 1 wordt ontsloten via een hofje op de Kethelweg. Locatie 2 wordt via het hofje met parkeerplaats ontsloten via het Burg. de Bordesplein op de Kethelweg. Het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de uitgangspunten van de Gemeente Vlaardingen. Hierdoor zal de parkeerdruk op de bestaande wijk niet toenemen. In de onderstaande figuren zijn de toekomstige inrichting en verschillende impressies van de toekomstige woningen weergegeven. De ingetekende brug maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0006.png"

Figuur 3.2 Toekomstige inrichting plangebied

De bebouwing sluit aan in de omgeving met veel groen en de warme jaren 30 architectuur. Dit komt terug in veel details, zoals het metselwerk, de kleuren en de erkers. De bomen langs de Kethelweg blijven behouden om het groen in de wijk te waarborgen. De doelgroep van de grondgebonden woningen zijn voornamelijk starters en gezinnen met kinderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0007.png"

Figuur 3.3 Impressie twee-onder-een-kappers locatie 1

De overige woningen betreffen eengezinswoningen in verschillende vormen: rijwoningen, hoekwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Alle grondgebonden woningen hebben een bouwmassa van twee lagen en een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0008.png"

Figuur 3.4 Impressie rijwoningen locatie 2

Op de locatie van de voormalige school wordt een appartementencomplex gebouwd. Dit appartementencomplex krijgt de stijl van het historische schoolgebouw (Vissersschool). Dit komt terug in het detailniveau. De entree, het metselwerk en de verticale ramen komen terug in het ontwerp. De bouwmassa en veel details, kleuren en materialen refereren aan de oude school waardoor de inpassing van het gebouw in Ambacht optimaal is. Het gelijkvloerse wonen maakt een doorstroming in de eigen wijk mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0009.png"

Figuur 3.5 Impressie appartementencomplex locatie 1

Hoofdstuk 4 Verkeer en vervoer

4.1 Beleidskader

Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de diverse regionale en provinciale verkeer- en vervoersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:

  • 1. op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
  • 2. er (indien nodig) tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer.

De gemeente Vlaardingen heeft haar parkeernormen opgenomen in het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019'. De gehanteerde parkeernormen zijn rechtstreeks afgeleid van de meest actuele CROW-kengetallen, nader onderverdeeld in deelgebieden en toegesneden op de meest voorkomende functies. Via dit parapluplan zijn de normen, zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen 2019' geborgd. Voor het plangebied gelden de normen voor woonwijken. Voor de normen is als basis de publicatie van het CROW gebruikt (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren).

4.2 Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt aan de Kethelweg (erftoegangsweg met maximum toegestane snelheid van 30 km/u) deze weg doorkruist het plangebied. In noordelijke richting wordt via de Burgemeester Verkadesingel de A20 bereikt.

De wegen nabij het plangebied zijn ingericht als erftoegangswegen en hebben een maximum toegestane snelheid van 30 km/u.

Openbaar vervoer

Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. Op een afstand van 1,3 km ligt het metrostation Vlaardingen Oost. Hier halteert de lijn tussen Hoek van Holland en Rotterdam Nesselande. Via deze lijn is tevens een directe verbinding met het centrum van Rotterdam.

Langzaam verkeer

Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers.

Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381), hierbij zijn de kenmerken 'zeer sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie van de verkeerstoename is opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal

  Functie benaming CROW   Hoeveelheid   Mvt/hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Appartementen   Koop, appartement, midden   11 eenheden   5,1 per woning   56,1 mvt/etmaal  
Appartementen   Koop, appartement, midden   2 eenheden   5,1 per woning   10,2 mvt/etmaal  
Appartementen   Koop, appartement, duur   3 eenheden   6,8 per woning   20,4 mvt/etmaal  
Grondgebonden woning   Koop, huis, twee-onder-een-kap   10 eenheden   7,3 per woning   73 mvt/etmaal  
Grondgebonden woning   Koop, huis, vrijstaand   1 eenheid   7,7 per woning   7,7 mvt/etmaal  
Grondgebonden woning   Koop, huis, tussen/hoek   10 eenheden   6,8 per woning   68 mvt/etmaal  
Toename         235,4 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie bedraagt circa 235 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 24 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Het plangebied was in het verleden in gebruik door onder andere een autohandelaar en -reparateur en een school. De berekende verkeerstoename zal in werkelijkheid minder zijn door het eerdere gebruik.

4.3 Verkeersveiligheid

Op basis van het Actieplan Mobiliteit is verkeersveiligheid bij nieuwe ontwikkelingen altijd het leidende uitgangspunt. De verkeersveiligheid, met name voor kwetsbare verkeersdeelnemers, dient zo optimaal mogelijk te zijn. Door de hofjesstructuur wordt een veilige woonwijk aangeboden. Verkeersdeelnemers worden gedwongen om langzaam het plangebied te betreden.

4.4 Parkeren

De gemeente Vlaardingen heeft haar eigen parkeernormen. In tabel 4.2 is de (normatieve) parkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt.

Tabel 4.2 Parkeerberekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0010.png"

In het plangebied worden 64 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 12 op eigen terrein (garages niet meegeteld). Via het koopcontract wordt geregeld dat de beoogde parkeerplaatsen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Er worden meer parkeerplaatsen gerealiseerd dan de normatieve behoefte (62,3 parkeerplaatsen). Door 64 parkeerplaatsen te realiseren wordt zodoende voldaan aan de verwachte parkeerbehoefte.

Fietsparkeren

Voor fietsparkeren heeft de gemeente Vlaardingen normen opgenomen in haar nota. De grondgebonden woningen hebben voldoende berging om de fietsparkeerbehoefte (1 per kamer) op te vangen. Voor het appartementencomplex zijn bergingen opgenomen. De fietparkeerbehoefte van 0,75 per kamer wordt gedeeltelijk in deze bergingen en gedeeltelijke op het openbaar terrein opgevangen. Om dit te faciliteren worden fietsnietjes gerealiseerd.

4.5 Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en per openbaar vervoer. In de parkeerbehoefte kan worden voorzien in het plangebied. De verkeerstoename zal worden verdeeld over de ontsluitingswegen en zodoende niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

 

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komende de volgende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde:

  • Besluit milieueffectrapportage;
  • milieuzonering bedrijvigheid;
  • geluid (industrielawaai en wegverkeerslawaai en cumulatie van geluidbronnen);
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • bodemkwaliteit;
  • water;
  • ecologie;
  • archeologie;
  • cultuurhistorie;
  • duurzaamheid.

Elk milieuaspect wordt in een separate paragraaf behandeld. Per milieuaspect wordt ingegaan op:

  • het toetsingskader: eerst wordt bekeken wat het toetsingskader is waaraan het betreffende milieuaspect moet worden getoetst;
  • het onderzoek: vervolgens zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen;
  • de conclusie: elke paragraaf sluit af met een conclusie over de gevolgen van het milieuaspect voor dit bestemmingsplan.

5.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

M.e.r.-beoordelingsplicht

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van 37 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat geen belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu optreden.

Op 15 februari 2022 heeft het college besloten dat het opstellen van een milieueffectrapportage niet nodig is (zie bijlage 2).

5.3 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand met één stap worden verkleind. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 37 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een kerk, een kantoor en een basisschool. Door de ligging aan ontsluitende wegen en de verschillende functies in de direct omgeving kan de omgeving getypeerd worden als 'gemengd gebied'.

Direct ten westen van het plangebied bevindt zich de bestemming 'Maatschappelijk'. Het betreft een basisschool uit milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter voor een rustige woonwijk. Het plangebied bevindt zich op circa 45 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand.

Ten noorden van het plangebied is aan de Burg. Verkadesingel een kerkgebouw aanwezig. Het betreft een functie die volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 2 valt, met op basis van het aspect geluid een richtafstand van 30 meter voor een rustige woonwijk. De kerk ligt op een afstand van circa 70 meter van het plangebied en voldoet daarmee aan de richtafstand.

Ten oosten van het plangebied is een kantoorgebouw (adres Kethelweg 46) aanwezig. Kantoren vallen volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 en mogen in gemengd gebied naast woningen gerealiseerd worden. De meest nabijgelegen nieuw te bouwen woning bevindt zich op circa 5 meter afstand van het kantoorgebouw en voldoet daarmee aan de richtafstand. De ingang van het kantoorgebouw, en daarmee de voornaamste geluidsproductie, bevindt zich tevens aan de andere zijde van het perceel. Hiernaast zijn er enkele airco-units op het dak van het kantoor aanwezig. Direct naast het kantoorgebouw is reeds een woning aanwezig. Deze installaties staan op voldoende afstand vanaf de nieuwbouwwoningen. Hiermee wordt voldaan aan de eisen vanuit het Bouwbesluit. Gezien de verder passende functie van het kantoorgebouw in een oude woning in een woonwijk wordt dan ook geen geluidshinder verwacht. Ook wordt niet verwacht dat het kantoorgebouw wordt belemmerd in het uitvoeren van diens activiteiten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

De locatie Kethelweg 1 is als een horecafunctie bestemd. Hier is een bar mogelijk. Dit valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 en mag in een gemengd gebied naast woningen gerealiseerd worden. Op het perceel ten oosten hiervan, op Kethelweg 1A, is een bedrijfsbestemming gelegen. Hier mogen bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2 worden gerealiseerd. De richtafstand bedraagt 10 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde beoogde woongevel bevindt zich op circa 10 meter, hiermee wordt er aan de richtafstand voldaan. Direct aan de weerszijden van deze bestemmingen is de bestemming Bedrijf met functieaanduiding 'wonen' gelegen. Met deze woning moeten de bedrijven al rekening houden in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.4 Geluid

Toetsingskader

Wet geluidhinder

Industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. De uiterste grenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - en spoorlijnen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden:

  • De breedte van de geluidszones langs wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
  • De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zones van een weg of spoorweg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een (spoor)weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden (zie tabel 5.1). De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.

Tabel 5.1 Relevante grenswaarden woningen

  Voorkeursgrenswaarde   Uiterste grenswaarde  
Wegverkeerslawaai   48 dB   63 dB  
Railverkeerslawaai   55 dB   68 dB  

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor wegverkeer en van 35 dB voor railverkeer.

Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling

De gemeente Vlaardingen heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen. Het plangebied is gelegen binnen de groene zone zoals aangeduid op de kaarten in de bijlage bij het RAK (geluidbelasting onder de 55 dB(A). Omdat de 55 dB(A) niet wordt overschreden, is woningbouw mogelijk en gelden op grond van het RAK slechts een beperkt aantal procesafspraken.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Door de gemeente Vlaardingen is een beleidsregel hogere grenswaarden geluid vastgesteld. In de beleidsregel zijn voorwaarden opgenomen voor het vaststellen van hogere waarden. De beleidsregel heeft geen betrekking op industrielawaai. Deze voorwaarden gelden alleen voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De voorwaarden zijn afhankelijk van de vraag welke geluidsbron het betreft, of het om woningen dan wel om andere geluidsgevoelige bestemmingen gaat, of de geluidsgevoelige bestemming dan wel de geluidsbron het eerst aanwezig was en onder welke omstandigheden de woningen of geluidsgevoelige bestemmingen dan wel de geluidsbron wordt gerealiseerd. De voorwaarden zijn in de beleidsregel nader gespecificeerd.

Onderzoek

Het plangebied ligt in de geluidzone van de A. Knottenbeltsingel, Burgemeester Heusdenslaan, Burgemeester Verkadesingel, Holysingel, Rijksweg A20, de Westlandseweg en de industrieterreinen Botlek-Pernis en Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven/Vettenoord (VKV). Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.

Geluidbelasting wegverkeerslawaai

Voor de gezoneerde wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Ook voor de 30 km/uur wegen Burgemeester de Bordesplein, Emaus, Mauritssingel en Plein-Emaus geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de 30 km/uur weg Kethelweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe vrijstaande woning en het appartementenblok de richtwaarde van 48 dB met maximaal 5 dB overschrijdt. Voor een 30 km/uur weg kan echter geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze weg niet zoneplichtig is. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.

Bron- en overdrachtsmaatregelen

Toepassing van bron- en overdrachtsmaatregelen is in het akoestisch onderzoek afgewogen. Maatregelen zijn redelijkerwijs niet mogelijk en/of gewenst.

Geluidbelasting industrielawaai

Conform opgave van de DCMR bevindt het bouwplan zich buiten de 48 dB(A) MTG-contour van het geluid gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis. Derhalve is de geluidbelasting ten gevolge van het geluid gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Met betrekking tot de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven/Vettenoord (VKV) kan conform opgave van de DCMR uit het verschil tussen de 55 dB(A)-contour vóór en na sanering worden afgeleid dat het bouwplan buiten de 50 dB(A) contour na sanering ligt. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van industrielawaai evenmin aan de orde.

Cumulatieve geluidbelasting

Omdat geen enkele geluidbron zorgt voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, is het formeel niet nodig de gecumuleerde geluidbelasting te bepalen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter een berekening gemaakt van de geluidbelasting van alle wegen, ook de wegen waar geen zone voor geldt. De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 59 dB (zonder aftrek art 110g Wgh).

Afweging akoestisch woon- en leefklimaat

Aangezien in de onderhavige situatie geen hogere waarde hoeft te worden aangevraagd, is het hogere waarde beleid van de gemeente Vlaardingen formeel niet aan de orde. Voor de beoordeling van het akoestisch woon- en leefklimaat is in het akoestisch onderzoek echter wel aansluiting gezocht bij het gemeentelijke geluidbeleid, zie bijlage 4.

Uit de rekenresultaten blijkt dat alle grondgebonden woningen beschikken over ten minste één geluidluwe gevel en buitenruimte (maximaal 53 dB, exclusief aftrek). Dat geldt niet voor alle appartementen. Op de volledige zuidgevel en een groot gedeelte van de westgevel van het appartementenblok wordt de grenswaarde voor een geluidluwe gevel en buitenruimte overschreden. In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat door de balkons van de betreffende appartementen te voorzien van een kierdichte, gesloten borstwering alsnog een geluidluwe gevel en buitenruimte kunnen worden gerealiseerd. Verwacht wordt echter dat de borstwering hiervoor de volledige verdiepingshoogte dient te hebben. Aangezien het in de onderhavige situatie een niet-gezoneerde bron, een beperkte overschrijding van de richtwaarde voor de geluidbelasting vanwege de Kethelweg en een beperkte overschrijding van de grenswaarde voor een geluidluwe gevel betreft, worden ingrijpende gebouwgebonden maatregelen zoals afsluitbare loggia’s en verdiepingshoge balkonschermen niet realistisch geacht. Om te komen tot een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat wordt ervoor gekozen om de benodigde gevelwering af te stemmen op de cumulatieve geluidbelasting (zie hierna).

Geluidwering gevels

Volgens het Bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel GA;k voor verblijfsgebieden in een woning minimaal de in het vastgestelde besluit hogere waarde opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB te bedragen. Een gevel van een nieuwbouwwoning dient bovendien minimaal een GA;k van 20 dB te hebben.

Ondanks dat voor de onderhavige woningen geen hogere waarde kan worden aangevraagd, wordt in het kader van een goed akoestisch woon- en leefklimaat aangesloten bij de genoemde nieuwbouweis, waarbij voor de benodigde gevelwering de cumulatieve geluidbelasting op de gevels wordt aangehouden. Deze maatregel is geborgd in de planregels. In het kader van de omgevingsvergunning bouwen dient een aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevels van de vrijstaande woning en het appartementenblok.

Conclusie

Voor alle grondgebonden woningen met uitzondering van de vrijstaande woning en een deel van de appartementen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wgh (dan wel de richtwaarde voor de geluidsbelasting vanwege 30 km/u wegen). Bij de vrijstaande woning en een deel van de appartementen is (vanwege het verkeer op de Kethelweg) sprake van overschrijding van de richtwaarde van 48 dB met maximaal 5 dB. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen is ook voor de vrijstaande woning en de appartementen een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Dit minimaal benodigde geluidwering is geborgd in de planregels.

5.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. In tabel 5.2 is een overzicht opgenomen van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zoals die gelden na het in werking treden van het NSL (op 1 augustus 2009).

Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Uit de beschikbare informatie over de luchtkwaliteit binnen de gemeente Vlaardingen (grootschalige achtergrondconcentraties, monitoringstool) blijkt dat de concentraties ter hoogte van het plangebied en langs de ontsluitende wegen ruim onder de grenswaarden zijn gelegen.

De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden en zal geen beperking vormen voor de beoogde woningbouwontwikkeling. Gezien de concentraties langs de ontsluitende wegen, is het daarnaast uitgesloten dat een overschrijding van grenswaarden zal optreden ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking. Het aantal woningen dat wordt gerealiseerd ligt ver onder de drempelwaarde van 1.500 zoals opgenomen in het Besluit NIBM.

Conclusie

Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreining. Uit oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen. Ook het risico van luchthavens valt onder het aspect externe veiligheid.

In het veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Voor het PR is een maximaal toelaatbaar niveau van 10-6 per jaar vastgesteld, dat in nieuwe situaties niet mag worden overschreden. Kwetsbare functies mogen in principe niet voorkomen binnen de PR 10-6-contour. Het gaat dan om functies en objecten waar zich personen gedurende een langere tijd kunnen bevinden.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Het groepsrisico wordt weergegeven in een fN-curve, waarbij f de kans op jaarbasis weergeeft en N het aantal slachtoffers. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het groepsrisico toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

In oktober 2012 heeft de gemeente de Visie externe veiligheid 'Ruimte voor duurzame veiligheid' vastgesteld. In deze visie is vastgelegd hoe de gemeente Vlaardingen omgaat met het aspect externe veiligheid in ruimtelijke plannen. Eén van de belangrijke beleidsuitgangspunten voor dit bestemmingsplan is dat geen nieuwe risicobronnen mogen worden toegestaan en dat de hoogte van bestaande risico's bij woongebieden afneemt.

Het advies van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is opgenomen in bijlage 5. Het advies is verwerkt in deze paragraaf.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting ligt. Het plangebied ligt op circa 1,5 km van de Nieuwe Maas (waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt) en op circa 500 meter vanaf de rijksweg A20.

Transport van gevaarlijke stoffen

Over de Nieuwe Maas vindt transport van gevaarlijke stoffen in binnenvaart- en zeeschepen plaats. Gezien de afstand van het plangebied tot de Nieuwe Maas (> 200 m) zal de beoogde transformatie geen gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico.

Over de A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied valt binnen het invloedsgebied (880 meter). Vanwege de ligging in het invloedsgebied is een beknopte verantwoording noodzakelijk.

Op circa 370 meter ten noorden van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze aardgasleiding (380 meter). In de bestaande situatie zijn reeds een school, bedrijfsgebouwen en woningen binnen het plangebied gelegen. De ontwikkeling leidt dan ook tot een beperkte persoonstoename. Door de beperkte toename en de afstand tot de buisleiding kan een relevante toename van het groepsrisico worden uitgesloten. Een berekening van het groepsrisico kan achterwege blijven. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is wel een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Rotterdam The Hague Airport

Het plaatsgebonden risico van het vliegverkeer is weergegeven in figuur 5.1 (bron: notitie Groepsrisicobeleid vanwege luchtvaart in de omgeving van Rotterdam The Hague Airport van 16 december 2014 van PZH). De rode en oranje contour in deze figuur vertegenwoordigen respectievelijk de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 en 10-7 per jaar. De ontwikkellocaties vallen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daardoor geen belemmering voor dit plan.

Het plangebied valt binnen het verantwoordingsgebied groepsrisico van RTHA (figuur 5.1). Zoals eerder vermeld leidt de ontwikkeling tot een beperkte persoonstoename. Gezien de beperkte persoonstoename en de afstand tot de risicobron kan een relevante toename van het groepsrisico worden uitgesloten. Vanwege de ligging binnen het verantwoordingsgebied is wel een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0307bpKeth2021-0020_0011.png"

Figuur 5.1 Plaatsgebonden risicocontouren en verantwoordingsgebied groepsrisico RTHA (het plangebied is rood omcirkeld), bron: provincie Zuid-Holland

Notitie Scenario's & Advies Externe Veiligheid inzake luchtvaartongevallen RtHA

Deze notitie heeft als doel te komen tot eenduidige externe veiligheidsadvisering op luchtvaartincidenten. Dit document biedt een handvat om externe veiligheid vroegtijdig te betrekken in de ruimtelijke ontwikkeling. Het is een bestuurlijke keuze om te kiezen welke maatregelen wel of niet worden toegepast. Bij het nemen van meerdere maatregelen wordt de kans op slachtoffers kleiner en de zelfredzaamheid en/of bestrijdbaarheid verbeterd.

Om de omvang van een mogelijke ramp te beperken en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te

bevorderen, worden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en bij herontwikkelingen binnen het

verantwoordingsgebied de volgende maatregelen voor deze locatie geadviseerd:

  • Richt de buitenruimte van het verantwoordingsgebied zodanig in dat vluchten mogelijk is, onafhankelijk van de locatie van het incident. Voorkom daarbij doodlopende wegen of hofjes, waarbij vluchten slechts via één zijde mogelijk is. De realisatie van fiets- en looppaden kunnen zorgen voor een verbetering van de vluchtmogelijkheden.

Binnen het plangebied worden doodlopende wegen gerealiseerd. De buitenruimte biedt vanwege de ruime opzet voldoende ruimte om te vluchten.

  • Het is wenselijk dat (nood)uitgang(en) van gebouwen zodanig worden gesitueerd zodat aanwezige personen veilig in tegengestelde richting van een mogelijk incident kunnen vluchten, waardoor de zelfredzaamheid van aanwezigen wordt verbeterd en het aantal slachtoffers kan worden beperkt. Omdat de plaats van het incident bij een vliegtuigongeval niet bekend is, wordt geadviseerd minimaal twee (nood)uitgang(en) aan verschillende zijden van het gebouw te realiseren. Daarbij is het van belang dat alle (nood)uitgang(en) in voldoende mate aansluiten op de bestaande infrastructuur in de buitenruimte van het verantwoordingsgebied.

Elk gebouw is via twee zijden te bereiken, zodat aanwezige personen in tegengestelde richting kunnen vluchten. 

  • Ten behoeven van de bestrijding van secundaire brandhaarden en bereikbaarheid voor de hulpdiensten van het mogelijke rampgebied wordt geadviseerd om binnen het plangebied zorg te dragen voor de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorzieningen conform de richtlijnen van Brandweer Nederland, dan wel het regionale beleid omtrent bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen.

In de beknopte verantwoording van het groepsrisico wordt aandacht besteed aan deze maatregelen.

  • Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van bewoners en gebruikers van de aanwezige objecten, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Dit is onder andere mogelijk door gebruik te maken van landelijke en/of regionale campagnes op het gebied van risicocommunicatie.

Uitwerking van deze maatregel volgt in de realisatiefase.

  • Maak de risicoafweging over de ruimtelijke ontwikkeling en de al dan niet te treffen maatregelen door het bevoegd gezag een expliciet beslispunt tijdens de procedure.

Uitwerking van deze maatregel volgt in de realisatiefase.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen (Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR, 2019). Het plangebied wordt ontsloten via de Kethelweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Vlaardingen. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zijn 37 woningen in het plangebied. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Ook is goede voorlichting en instructie van aanwezige personen van belang, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de A20, de hogedruk aardgasleiding A517 en binnen het verantwoordingsgebied van RTHA. Gezien de beperkte persoonstoename en de afstand tot de risicobron kan een relevante toename van het groepsrisico worden uitgesloten. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig.

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke

beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Door het plangebied loopt een rioolpersleiding. Deze is voorzien van een toepasselijke dubbelbestemming. Met de planontwikkeling van de wijk is en wordt rekening gehouden met de ligging van deze leiding. Verder zijn er binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

5.8 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig bodemonderzoek te worden uitgevoerd en zonodig een sanering uitgevoerd te worden als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de bodemkwaliteit behorende bij de nieuwe bestemming, vanwege de functiewijziging naar een gevoeligere bestemming (van industrie naar wonen met en zonder tuin).

Onderzoek

Vanwege de functiewijziging is bodemonderzoek noodzakelijk. Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 6) voor de locatie ten noorden van de Kethelweg blijkt dat de locatie verontreinigd is met zware metalen. Op basis van deze resultaten is een nader bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Uit het nader bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de locatie in de bovengrond (tot gemiddeld circa 0,5 m-mv) lichte, matige en sterke verontreinigingen met zware metalen worden aangetroffen. De verontreiniging is mogelijk perceelsoverschrijdend. Er is sprake van een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging (ruim meer dan 25 m3 verontreinigd boven de interventiewaarde). Er is sprake van een saneringsnoodzaak.

De locatie ten zuiden van de Kethelweg is in 1995 gesaneerd, zie bijlage 8. Mogelijk is er nog een verontreiniging met zink aanwezig.

Na de sloop van de aanwezige bebouwing zal actualiserend bodemonderzoek plaatsvinden. Daarbij zal ook naar de aanwezigheid van asbest worden gekeken.

Voorafgaand aan de realisatie van de woningen zullen alle noodzakelijke saneringsmaatregelen zijn getroffen.

Conclusie

Met de te nemen maatregelen vormt de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling. Waar het gaat om de financiële uitvoerbaarheid van het plan wordt rekening gehouden met de kosten die samenhangen met deze maatregelen.

5.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Omgevingsvisie;
  • Provinciale Omgevingsverordening.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden;
  • Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem;
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven;
  • Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.

In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving. Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Waterplan

De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. In de plannen geven Vlaardingen en het Hoogheemraadschap een gezamenlijke visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem, waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt aangelegd. In het waterplan is de integrale wateropgave bepaald en worden maatregelen uitgewerkt om die opgave te realiseren. De hoofddoelstellingen van het waterplan Vlaardingen zijn:

Water draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen. De stedelijke polders van Vlaardingen voldoen aan de NBW-normering wateroverlast. Het water in Vlaardingen is schoon en voldoet op termijn aan de eisen van de KRW. De vuilemissie uit de riolering is teruggebracht volgens de normering basisinspanning. Het oppervlaktewater wordt niet meer via riolering afgevoerd.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 (vGRP) beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de volgende thema's:

  • schoon & gezond;
  • droog & veilig;
  • duurzaam & doelmatig.

Huidige situatie

In de huidige situatie is de locatie geheel verhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied is gelegen in stedelijk bebouwd gebied en niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Vlaardingen is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Op circa 3 kilometer afstand van het plangebied bestaat de bodem uit klei tot zware klei ((knippige) poldervaaggronden) en is sprake van grondwatertrap III. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ondieper ligt dan 40 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 80 en 120 centimeter onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse ligt tussen de -0,9 en -0,4 meter +NAP.

Waterkwantiteit

De peilbuizen van de gemeente Vlaardingen laten zien dat de waterstand het afgelopen jaar schommelde tussen 0,9 meter -NAP en 1,5 meter -NAP. Volgens de Legger van Hoogheemraadschap van Delfland ligt binnen het plangebied een primaire watergang.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Door het gebied loopt een rioolpersleiding.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 37 nieuwe woningen.

Waterkwantiteit

Om de kans op wateroverlast te verkleinen, is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Hiervoor hanteert het Hoogheemraadschap van Delfland het standstill beginsel. Dit houdt in dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem.

Het plangebied is in de huidige situatie compleet verhard. Het realiseren van tuinen en openbaar groen zorgt voor een afname van het verhard oppervlak op de locatie. Watercompensatie is dus niet aan de orde. Dit wordt tevens bevestigd door het invullen van de watersleutel van het Hoogheemraadschap voor beide deelgebieden afzonderlijk, zie bijlage 9 voor de resultaten hiervan. In overleg met het Hoogheemraadschap Delfland is het uitgangspunt voor de tuinen 50% verharding. Dit sluit aan op de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

GrondwaterOm grondwateroverlast te voorkomen, wordt voor de woningen een minimaal bouwpeil gehanteerd. De gemeente heeft geadviseerd om een minimale hoogte van 0,20 meter ten opzichte van het hart van de straat aan te houden. De gekozen peilniveaus van de woningen voldoen hier alle aan.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid en waterkeringen.

Het noordelijke deelgebied ligt aan een primaire watergang, die in beheer is bij het Hoogheemraadschap Delfland. Onderhoud vindt rijdend plaats vanaf de zijde aan de Mauritssingel. Binnen het plangebied dient 1 meter vanaf de oever vrij gehouden te worden voor inspectie.

Klimaatadaptatie

Om in te spelen op klimaatverandering worden (in lijn met de voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater uit het vGRP) aanvullende maatregelen getroffen voor het bufferen van water. Het kan gaan om maatregelen op, onder of in de gebouwen, of onder het maaiveld. In de huidige situatie is de locatie volledig verhard. Door meer groen te realiseren verbetert de leefbaarheid ter plaatse.

Om hittestress tegen te gaan kan gebruik worden gemaakt van de daken van het appartementengebouw. Hierbij kan worden gedacht aan het realiseren van een groen dak, eventueel in combinatie met waterberging en zonnepanelen en het toepassen van halfverharding. Het toepassen van deze maatregelen worden bij de verdere uitwerking van de plannen nader geconcretiseerd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

In de Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces geeft het Hoogheemraadschap van Delfland aan hoe zij omgaat met het beoordelen van vasthoudmaatregelen bij verhardingstoename. Bij deze ontwikkeling is sprake van een afname van het verhard oppervlak. Om die reden wordt verder niet ingegaan op deze Richtlijn.

De nieuw te bouwen woningen zullen met het afvalwater worden aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringsstelsel. De gemeente Vlaardingen accepteert geen hemelwater op het riool. Voor de afvoer van hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals de aanleg van groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer en dergelijke.

De rioolpersleiding heeft een beschermingszone van 4 meter aan weerszijden. Hier gelden beperkingen voor bouwen en gebruik.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

In de huidige situatie is de locatie volledig verhard. Met de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak af. Watercompensatie is dan ook niet aan de orde. Voor het overige zijn er geen effecten op het watersysteem. De rioolpersleiding met beschermingszone is voorzien van een toepasselijke dubbelbestemming.

5.10 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied "Oude Maas" ligt op een afstand van circa 5,6 kilometer. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het NNN (de Nieuwe Maas) ligt op een afstand van circa 1,8 kilometer.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' is voor de gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 10). Uit de berekening (zie ook bijlage 11) blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor gebruiksfase van de ontwikkeling.

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve geheel worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Het voornemen is om een gebied aan de Kethelweg te Vlaardingen te herbestemmen waardoor het mogelijk is om woningbouw te realiseren. Deze activiteit zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten (zie bijlage 12).


In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien en gebouwen te slopen buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland.


Verder kan, op basis het verkennend veldonderzoek, de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) en broedvogels met vaste rusten verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) in beide deelgebieden niet worden uitgesloten; effecten op deze soort(groep)en kunnen dan ook niet op voorhand worden uitgesloten. Om die reden is een gerichte veldinventarisatie in beide deelgebieden uitgevoerd, zie bijlage 13.

Uit de resultaten van de veldinventarisatie komt naar voren dat in en direct rond de deelgebieden laatvlieger, gewone en ruige dwergvleermuizen foerageren. Er zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen de vleermuizen er blijven foerageren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Negatieve effecten op de vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Gedurende het onderzoek zijn ook geen gierzwaluwen of huismussen aangetroffen. Ook negatieve effecten op de gierzwaluwen of huismussen worden derhalve uitgesloten. Op grond van de onderzoeken worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen in de twee deelgebieden aan de Kethelweg te Vlaardingen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden en negatieve effecten op beschermde soorten kunnen worden uitgesloten. Het aspect ecologie staat de beoogde functiewijziging niet in de weg.

5.11 Archeologie

Toetsingskader

In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezig dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in een gebied met middelhoge archeologische verwachting, zoals ook blijkt uit het vigerende bestemmingsplan.

Archeologisch onderzoek is aan de orde bij grondwerkzaamheden groter dan 100 m2 of dieper dan 30 cm. Archeologisch onderzoek is voor de ontwikkeling dan ook aan de nodig. Dit onderzoek wordt na sloop van de huidige bebouwing uitgevoerd. Vooralsnog wordt een archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan overgenomen. Hierdoor zijn de eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied gewaarborgd.

5.12 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezig dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.

Onderzoek en conclusie

Nabij het plangebied staat de molen Aeolus uit 1790. Deze molen heeft een molenbiotoop (beschermingszone) met een straal van 400 m. Binnen deze biotoop worden eisen gesteld aan de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting.

Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang. Daarnaast staat met name de zichtbaarheid van de molen centraal. Doorgaans wordt de eerste 100 m obstakelvrij gehouden, vanaf 100 m loopt de hoogte van de bebouwing en beplanting langzaam op. Het plangebied ligt op een afstand van circa 240 meter vanaf de molen. Binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk en de beplanting tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. De wieken van molen Aeolus staan circa 18 meter boven het maaiveld. De maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt ter hoogte van het plangebied 26 meter (240/30 + 18 meter).

De bouwhoogte van de nieuw op te richten woningen bedraagt maximaal 13 meter, de bouwhoogte zal derhalve in geen geval meer dan de toegestane 26 meter bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de regels van de molenbiotoop.

Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

5.13 Duurzaamheid

Vlaardingen wil in 2050 een klimaatneutrale stad zijn en in 2020 voor minimaal 20% gebruik maken van duurzame energie: zon, wind, rest- en aardwarmte, biomassa etc. Om dit doel te kunnen bereiken stimuleert de gemeente alle inwoners hier een steentje aan bij te dragen. Zelf heeft de gemeente geïnvesteerd in een energiezuinig stadskantoor.

In paragraaf 2.5 is ingegaan op het gemeentelijk beleid met betrekking tot duurzaamheid. In het programma Duurzaamheid wil de gemeente een impuls geven aan energiebesparende maatregelen en het stimuleren van het gebruik van duurzame energie. Hiervoor zijn 8 opgaven geformuleerd:

  • 1. Verbeteren van de energie-efficiëntie en het omschakelen naar duurzame energie;
  • 2. Bevorderen van duurzame mobiliteit en transport;
  • 3. Verminderen van geluidsoverlast, het bevorderen van schone lucht en aanvaardbare externe veiligheidsrisico’s;
  • 4. Instandhouden van een groene en schone stad;
  • 5. Bevorderen van duurzame bedrijvigheid, producten en diensten en duurzaam afvalbeheer;
  • 6. Voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering(adaptatie);
  • 7. Bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling;
  • 8. Vergroten van bewustwording en draagvlak voor duurzaamheid en de voorbeeldfunctie van de gemeente.

In het Actieplan Wonen (actualisatie 2017) zijn kaders voor de milieuambities voor nieuwe woningen opgenomen. De gemeente streeft naar energieneutrale en nul-op-de-meter-woningen.

Bouwplan in relatie tot duurzaamheid

De woningen worden zoals door de wet VET voorgeschreven gasloos gebouwd. Om wateroverlast in het plangebied te voorkomen, is het wenselijk om tuinen zo groen mogelijk in te richten en de eventuele verharding aan te leggen met waterdoorlatende bestratingsmaterialen. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat nieuwe investeringen klimaatbestendig moeten zijn en nieuwbouw moet voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen uit de Agenda Duurzaamheid.

Mobiliteit

Door de ideale ligging ten opzichte van het openbaar vervoer netwerk wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd, zie ook hoofdstuk 4.

Gezondheid

Uit de toets per milieuaspect in hoofdstuk 5 blijkt dat wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. De ontwikkeling sluit door de afname van het verhard oppervlak aan bij de doelstelling voor klimaatadaptatie.

Isolatie

De bouwkundige schil van de woningen wordt geheel geïsoleerd op basis van de nieuwbouwnorm.

Warmte-opwekking/zonnepanelen

Uitgangspunten zijn:

  • individuele bodemwarmtebronnen voor de grondgebonden woningen. Voor het halen van de BENG-eis zijn PV-panelen niet noodzakelijk, maar ze kunnen worden geplaatst;
  • luchtwarmtepompen voor de appartementen. PV-panelen zijn hierbij nodig om aan alle eisen te voldoen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de uitgangspunten voor het plangebied. Om deze waarden te kunnen waarmaken dienen deze (voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk) juridisch doorvertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de uitgangspunten vertaald zijn in het bestemmingsplan.


In het algemeen kan worden gesteld dat in onderhavig bestemmingsplan wordt gestreefd naar bescherming en versterking van de aanwezige kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor ruimtelijk aanvaardbare bouw- of andere initiatieven een afwijkingsprocedure dan wel een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen. Het zoveel mogelijk voorkomen van binnenplanse afwijkingsbepalingen bevordert daarbij de rechtszekerheid. Het kan echter toch wenselijk zijn om enkele bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op te nemen in de vorm van binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, zodat er een extra toetsingsmoment is.


De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.


Op de kaart worden alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de kaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn ook afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en aanlegregels opgenomen.

6.2 Opzet regels

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.3 Bestemmingen

In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Groen

De huidige groene locaties aan de Kethelweg zijn bestemd als 'Groen'. Op deze gronden mogen er binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gerealiseerd.

Artikel 4 Tuin

Aan de voorzijde van de woningen is de bestemming 'Tuin' toegevoegd. Deze gronden zijn bestemd voor tuin en erf- en terreinafscheidingen. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden opgericht. Een uitzondering geldt voor erkers en toegangsportalen, onder bepaalde voorwaarden.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingswegen en parkeerplaatsen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.

Artikel 6 Water

De watergang is bestemd tot 'Water'. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.

Artikel 7 Wonen - 1

Voor de grondgebonden woningen is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 21 grondgebonden woningen. Op de verbeelding is een maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen vastgelegd. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Voor erfbebouwing is aangesloten bij de gemeentelijke erfbebouwingsregeling.

Artikel 8 Wonen - 2

Voor het appartementengebouw is de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen. Het maximaal aantal wooneenheden bedraagt 16 appartementen. Op de verbeelding is langs de randen een maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen vastgelegd en voor het platte deel een maximale bouwhoogte.

Dubbelbestemming

Artikel 9 Leiding - Riool

De aanwezig rioolleiding inclusief beschermingszone (4 m aan weerzijden) heeft de dubbelbestemming Leiding - Riool gekregen. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. De leidingbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad. Voor diverse werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht.

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 2

Aan het gehele plangebied is een archeologische dubbelbestemming toegekend. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren ervan nodig. Een archeologisch rapport is in de in de regeling opgenomen gevallen indieningsvereiste bij de aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen dan wel aanleggen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd.

Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld.

Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In de onderhavige situatie wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project anderszins is verzekerd. Er is een anterieure overeenkomst afgesloten.

De gemeente acht het plan economisch uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 20 november 2018 is een informatieavond ten behoeve van het plan geweest. Hier hebben mensen hun op- en aanmerkingen en vragen kunnen toelichten op het plan. Het verslag hiervan is opgenomen in bijlage 14. In 2020 is een brief aan circa 1.100 woningen gestuurd. Ter ondersteuning hiervan is een website opgesteld (www.nieuwambacht.nl). Er zijn 59 reacties binnengekomen. De opmerkingen zijn verwerkt of met een reden, zoals de haalbaarheid, niet verwerkt in het plan. Een gebundelde reactie is naar omwonenden gestuurd, zie bijlage 15. 

Hiernaast is een klankbordgroep opgezet, zie bijlage 16 voor het verslag van het startoverleg op 20 januari 2021.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden. De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van (overleg)reacties, zie bijlage 17.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Dan kan eenieder zienswijzen indienen.