Plan: | Parkweg-Midden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP00046-0002 |
De locatie Parkweg-Midden ligt deels in de buurt Schiehart en deels in de Nolensbuurt. Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit portieketagewoningen met een matige woonkwaliteit, in eigendom van woningbouwvereniging Woonplus. Het voornemen bestaat om de technisch en functioneel sterk verouderde woningen te slopen en het gebied te herontwikkelen. Het doel van de herontwikkeling is om een buurt te realiseren waar het prettig en veilig is om te wonen en te verblijven en waar het mogelijk is wooncarrière te maken, in lijn met de uitgangspunten van de Woonvisie 'Groei als kans voor de stad'. Daarbij past het toevoegen van duurzame woningen voor gezinnen en duurzame levensloopbestendige woningen (één- en tweepersoonshuishoudens, senioren), die momenteel in Schiedam in zowel de (sociale) huursector als de koopsector schaars zijn. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Nieuwland 2016'.
Het gedeelte van de herontwikkellocatie ten oosten van de M.C.M. de Grootstraat valt buiten dit wijzigingsplan. Reden hiervoor is dat voor dit gedeelte niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. De bestemming van dit gedeelte van de herontwikkellocatie zal worden herzien met de volgende verzamelherziening van de bestemmingsplannen.
Het plangebied is gelegen in de wijk Nieuwland, ter hoogte van de Parkweg, die het gebied doorsnijdt. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Burgemeester van Haarenlaan en aan de zuidzijde door de Mgr. Nolenslaan en Joop den Uyllaan. De Van Heuven Goedhartstraat vormt de westelijke begrenzing van het plangebied. De M.C.M. de Grootstraat de oostelijke grens.
Afbeelding 1 - Begrenzing plangebied
In het plangebied zijn momenteel 2 bestemmingsplannen van kracht, welke met dit plan (gedeeltelijk) worden herzien. Dit betreft het bestemmingsplan 'Nieuwland 2016' (id-nummer NL.IMRO.0606.BP0038-0003) en het facetbestemmingsplan 'Parkeren' (id-nummer NL.IMRO.0606.BP0044-0002).
Het wijzigingsplan bestaat uit drie delen:
De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:
De hoofdstructuur van de wijk Nieuwland, waar Parkweg-Midden onderdeel van is, werd vastgelegd in het 'Memorandum over de stedenbouwkundige ontwikkeling van Schiedam' (1944) en het 'Uitbreidingsplan in onderdelen Nieuwland' (1961). Nieuwland werd voorgesteld als een lichtgekromde uitbreidingswijk, gelegen tussen het spoor en de oude binnenstad. Nieuwland is op basis van deze plannen vanaf ongeveer 1950 in fasen gebouwd. De realisatie van de wijk startte in het westen, nabij de Vlaardingerdijk, en duurde tot circa 1965. Zo zijn in een periode van ongeveer 15 jaar ruim 6.300 woningen met bijbehorende voorzieningen gebouwd. De bebouwing op Parkweg-Midden dateert uit het begin van de jaren '60 van de vorige eeuw. Het betreft 8 complexen met flat- en portiekwoningen, bestaande uit 5 bouwlagen.
Afbeelding 2 - Parkweg, 1962
De stedenbouwkundige en architectonische hoofdopzet van Parkweg-Midden wordt gevormd door een open stempelverkaveling in meerdere varianten, die doorsneden wordt door de Parkweg. Deze stempelverkaveling is samengesteld uit een aantal, loodrecht op elkaar geplaatste, bouwblokken gegroepeerd rond een overwegend groen binnengebied. De bouwblokken bestaan uit 5 bouwlagen met identieke woningtypen. Het betreft 300 portieketagewoningen op een gesloten plint met bergingen. De woningen zijn 'alzijdig' ontworpen en kennen in de regel geen privé-groen. De ruimten van de binnengebieden vloeien naadloos over in die van de overige openbare gebieden. Door de toegepaste uniforme bouw komt de buurt sterk homogeen over.
Afbeelding 3 - Parkweg-Midden
Herstructurering
De wijk Nieuwland kende medio jaren '80 van de vorige eeuw een periode van sterke achteruitgang. Om deze achteruitgang te stoppen werd het 'Beheerplan Nieuwland' (1992) gepresenteerd. Met dit integrale Beheerplan werd Nieuwland de eerste naoorlogse stadsvernieuwingswijk van Nederland. De vernieuwing van Nieuwland werd een nieuwe impuls gegeven met het programma 'Nieuwland Vernieuwend Verder' (1999). Het accent is daarmee komen te liggen op een buurtgerichte aanpak, waarbij het weinig gedifferentieerde en grotendeels verouderde woningbestand als het grootste probleem werd gezien. De herontwikkeling van de locatie Parkweg-Midden is onderdeel van deze vernieuwingsopgave.
Bij de buurtsgewijze herstructurering is Nieuwland opgedeeld in een drietal 'schillen'. Dit heeft enerzijds tot doel om te komen tot de gewenste ruimtelijke differentiatie en anderzijds om de gewenste samenhang binnen het transformatieproces te bewerkstelligen. Deze 'schillen' vormen een uitgangspunt bij de verdere herstructurering van Nieuwland. Het plangebied is onderdeel van de 'tuinstadschil'. Voor dit gebied gelden de volgende uitgangspunten:
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het wijzigingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het wijzigingsplan.
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit, en schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en het behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Schiedam maakt onderdeel uit van de regio Zuidvleugel. De structuurvisie zet voor wat betreft deze regio, en voor zover van belang voor Schiedam, in op het verbeteren van het vestigingsklimaat door het optimaal benutten en verbeteren van de bereikbaarheid, mede door het ontwikkelen van een efficiënt multimodaal logistiek netwerk, het borgen van de waterveiligheid en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) aan woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij.
De structuurvisie gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen. Een dergelijke wijze van programmeren is vereist om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en om krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen (zie paragraaf Duurzame verstedelijking).
Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven voort. In aanloop naar de Omgevingswet komt er één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De eerste Nationale Omgevingsvisie staat gepland voor de zomer van 2020. Het Ontwerp van deze Nationale Omgevingsvisie is in juni 2019 verschenen.
De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050.
Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn: (1) een duurzame en concurrerende economie, (2) een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving, (3) een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving en (4) een waardevolle leefomgeving. De vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Geen van deze rijksbelangen zijn van toepassing op het plangebied. Het wijzigingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.
De provincie Zuid-Holland heeft in 2019 voor de gehele provincie de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. Met het provinciale omgevingsbeleid wordt gestreefd naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door samenhangende beleidskeuzes te maken, die volgen uit de verschillende provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes zijn:
In de omgevingsvisie is onder andere bepaald dat nieuwe verstedelijking moet passen in de regionale (woon)visies en de kwaliteitskaart van de Visie 'Ruimte en Mobiliteit'. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied, met een inzet op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Op basis van de bij de visie behorende kwaliteitskaart heeft het plangebied het gebiedsprofiel 'steden en dorpen'. De herontwikkeling van het plangebied voldoet aan de voor dit profiel geldende uitgangspunten. Daarnaast wordt voldaan aan de regionale woningmarktafspraken. De ontwikkeling van de planlocatie voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsvisie.
Afbeelding 4 - Kwaliteitskaart, Visie op Zuid-Holland
Samen met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het wijzigingsplan. De volgende provinciale belangen zijn van toepassing op het plangebied.
Het wijzigingsplan voorziet in de herontwikkeling van een bestaande woonwijk, passend in het regionale woningbouwprogramma. De ontwikkeling betreft het 'inpassen' als bedoeld in artikel 6.9 van de Omgevingsverordening, welke voldoet aan de op grond van de bij de visie behorende kwaliteitskaart geldende richtpunten. Het plan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in de Omgevingsverordening inzake ruimtelijke kwaliteit. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar het hoofdstuk 'Planbeschrijving'.
Het wijzigingsplan voorziet in de herontwikkeling van een bestaand woongebied en betreft derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het bepaalde in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening inzake de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op dit wijzigingsplan.
Rond traditionele windmolens dient in het wijzigingsplan een molenbeschermingszone te worden gelegd ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen. Omdat het molenbeleid van de gemeente Schiedam strenger is dan de provinciale normen ter bescherming van de molens wordt in de planregels uitgegaan van de normen uit het Schiedamse molenbeleid. De molenbiotoop is aangegeven met de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'. Het wijzigingsplan laat geen bebouwing toe hoger dan de binnen de molenbiotoop toegelaten maximale bouwhoogten.
Het plangebied omvat geen gronden die op grond van de Omgevingsverordening als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Dit neemt niet weg dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze regeling is een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Leiden, Dordrecht en de gemeenten van de Bestuurlijke Tafel Wonen Haaglanden en het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (waaronder de gemeente Schiedam) hebben de Woondeal Zuidelijke Randstad gesloten. De woondeal is een wederzijdse erkenning van de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de zuidelijke Randstad; een gebied waar de spanning op de woningmarkt binnen Nederland het grootst is. In de woondeal zijn de wederzijdse verantwoordelijkheden en inspanningen voor die opgaven vastgelegd. Doel van de woondeal is om op korte termijn tot doorbraken te komen voor de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de gebieden waar de spanning op de woningmarkt het grootst is. Gemeenten en provincie zetten zich in voor:
De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de ‘Verstedelijkingsalliantie’. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden. De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet er toe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.
Begin 2019 hebben 14 gemeenten en 25 woningcorporaties uit de Regio Rijnmond het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' vastgesteld. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 woningen uit te breiden. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen. De provincie Zuid-Holland heeft op 19 maart 2019 (gedeeltelijk) ingestemd met de woningmarktafspraken en (geheel) met het Schiedamse bod dat daar onderdeel van is.
Afgesproken is dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Aanvullend wordt, gezien de ambities van de Verstedelijkingsalliantie, bij een tweetal projecten de mogelijkheid gezien voor versnelling (van de laatste fasen), waarmee maximaal 2.200 woningen extra kunnen worden gerealiseerd en de woningvoorraad groeit tot 42.809 woningen. Met de uitbreiding van het aantal woningen gestreefd wordt naar een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling te realiseren. Om dit doel te bereiken zal de sociale voorraad de komende jaren in absolute aantallen gelijk blijven, maar zal het aandeel afnemen van 64% naar 56% van de totale voorraad. Deze afname is mogelijk doordat in andere regiogemeenten sprake zal zijn van een relatieve toename, waardoor een betere verdeling van de sociale voorraad over de regio ontstaat.
Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich focussen. De volgende opgaven zijn relevant voor het plangebied.
In het kader van integrale gebiedsontwikkeling wordt de wijkenaanpak doorgezet. De aanpak richt zich op het verbinden van de beleidsthema's sociaal, fysiek, economie en veiligheid. Speerpunt in deze aanpak is het doorzetten van de herstructurering (transformatie) van woongebieden in Nieuwland en Groenoord. Bij het wijkgericht werken staat de betrokkenheid van bewoners centraal. De aanpak is dan ook niet alleen gericht op het bestrijden van overlast, het tegengaan van verloedering en het wegnemen van onveiligheidsgevoelens, maar ook op het bestrijden van werkloosheid en het wegwerken van opvoedings- en integratieproblemen. Ook het onderhouden van gebouwen, fysieke herstructurering en een mooie openbare ruimte maken onderdeel uit van de aanpak.
In de Stadsvisie wordt ingezet op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven voor een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar het realiseren van een duurzame en kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving, levensloopbestendige wijken en het bevorderen van sociale stijging.
Op 29 september 2020 is de woonvisie 'Groei als kans voor de stad' vastgesteld. De woonvisie geeft een actuele kijk op het wonen in Schiedam en beschrijft de koers die de gemeente de komende 20 jaar wil volgen. De belangrijkste ambities van de woonvisie zijn: groei als kans voor de stad, wooncarrière voor alle Schiedammers, passende en herkenbare woonmilieus, passende woningen, groei van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving, een veilige en leefbare woonomgeving en verduurzaming van de bestaande bouw en nieuwbouw. Om deze ambities te realiseren gaat de woonvisie uit van:
Afbeelding 5 - Woonvisie, locaties stedelijke vernieuwing (uitsnede)
Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke tekorten aan passende woningen aan te vullen en daarnaast de sociale voorraad in absolute aantallen gelijk te houden. Het doel is dat er voldoende passende woningen beschikbaar komen om een wooncarrière in Schiedam te kunnen maken. De behoefte bestaat met name uit meer verschillende typen woningen voor Schiedammers die willen doorstromen binnen Schiedam, maar ook het toevoegen van woningtypen die momenteel nog ontbreken in Schiedam. Om in deze behoefte te voorzien zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de leefomgeving stijgt. De herstructurering van de locatie Parkweg-Midden is één van de in de Woonvisie genoemde locatie voor stedelijke vernieuwing.
De mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' is op 3 november 2020 vastgesteld. De Mobiliteitsvisie heeft als ambitie om bij te dragen aan het realiseren van een leefbare en bereikbare stad, een gezonde en duurzame stad en een sociale en veilig stad.
Een aantrekkelijke stad is een stad waar ruimte is voor wonen, ontmoeten, werken en recreëren. Mobiliteit zorgt voor verbinding en kan ontwikkelingen aanjagen. Mobiliteit heeft ook een keerzijde; hoge parkeerdruk, toenemende overlast van binnenstadslogistiek en een groeiend aantal files in en rondom de stad, die de leefbaarheid en bereikbaarheid van de stad onder druk zetten. Tegelijkertijd heeft een goede bereikbaarheid van bedrijven voor werknemers, werkgevers en leveranciers een directe invloed op het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Schiedam in de regio.
De Mobiliteitsvisie geeft een andere, vernieuwende kijk op mobiliteit, met een juiste balans als uitgangspunt. Keuzes die verblijfkwaliteit toevoegen en er tegelijkertijd voor zorgen dat mensen en plekken verbonden blijven. Daarbij wordt meer ingezet op duurzame en ruimte-efficiënte vervoersmiddelen, zoals lopen, fietsen en een kwalitatief hoogwaardig OV en worden auto's en vrachtverkeer zoveel als mogelijk geweerd uit de drukke binnenstad. Tegelijkertijd wordt het eenvoudiger en aantrekkelijker om te kiezen voor alternatieven.
Transportmiddelen zijn verantwoordelijk voor bijna een derde van alle CO2 uitstoot door verkeer en voor meer dan 60 procent van de uitstoot van stikstofdioxide (NO2). De bijdrage hiervan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee ook de gezondheid is aanzienlijk. De ambitie is om deze uitstoot terug te dringen, met een sterkere inzet op duurzame en groene alternatieven voor met name het auto- en vrachtverkeer. Bij de sociale component van mobiliteit wordt ingezet op 'inclusiviteit': iedereen moet van het mobiliteitsaanbod gebruik kunnen maken.
Bij de publieke discussie die in het kader van de Stadsvisie is gevoerd, is gebleken dat de openbare ruimte een belangrijk punt van aandacht is. Dit loopt uiteen van samenhang en uitstraling tot het functionele gebruik en de manier van beheren. De Visie Openbare Ruimte Schiedam gaat over de betekenis en de uitstraling van de openbare ruimte, in samenhang met investeringsniveau en beheer. In de visie is de samenhang tussen en de structuur binnen de openbare ruimte gedefinieerd. De structuur is op stadsniveau geanalyseerd aan de hand van de landschappelijke onderlaag en de stedelijke invloeden van lokaal en bovenlokaal niveau hierop. Voor de naoorlogse wijken, zoals Nieuwland, wordt op basis hiervan uitgegaan van een moderne, ruime en groene karakteristiek. De uitgangspunten van deze nota zullen worden gebruikt bij de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied.
Het klimaatbeleid heeft twee invalshoeken: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Mitigatie richt zich op het aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering. Adaptatie accepteert klimaatverandering en richt zich op aanpassen van de omgeving aan de gevolgen daarvan.
Op 3 november 2020 heeft de gemeenteraad het klimaatbeleid 'Een wereld te winnen' vastgesteld. Het Klimaatbeleid bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. De ambitie is om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen en de stad voor te bereiden om de energietransitie. Op 12 maart 2019 heeft de gemeenteraad het Klimaatadaptatieplan Schiedam vastgesteld, waarin de ambitie is vastgelegd dat de stad in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. De belangrijkste doelstellingen uit beide nota's zijn:
Om deze doelstellingen te bereiken wordt voor wat betreft klimaatmitigatie verder ingezet op de toepassing van zonne-energie, met als ambitie om in 2030 op 40% van de daken zonnepanelen te hebben. Ook is er ruimte voor andere vormen van hernieuwbare energie-voorziening, zoals windenergie, warmtepompen en warmte-koude opslag. De ambities zijn er op gericht om in 2050 voor wat betreft de woningen volledig aardgasvrij te zijn. Voor nieuwbouw en bij herstructurering geldt daarbij dat voldaan moet worden aan de wettelijke BENG-normen ten aanzien van de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiele energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. Daarnaast geldt dat zoveel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van circulaire materialen, waarbij bijvoorbeeld aandacht is voor materiaalregistratie, losmaakbaarheid, biobased en non-virgin.
Klimaatadaptatie betreft vier thema's, die betrekking hebben op 'te veel' of 'te weinig' aan water: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Om de opwarming van de stad in tijden van een hittegolf te beperken, is de doelstelling dat de stad hooguit 2 °C meer opwarmt dan het omliggende landelijke gebied. Doelstelling voor overstromingen is dat Schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor de overstromingsgevoelige gebieden.
Een ander gevolg van klimaatverandering is de wereldwijde afname van biodiversiteit. Om verschillende redenen wil Schiedam het groen in de stad versterken. Er is een samenhang met klimaatadaptatie, omdat vergroening ook een rol speelt in met name de aanpak van hittestress. Door een goede groeninrichting van de buitenruimte en door in en rond bebouwing natuur-inclusieve maatregelen te nemen, wordt (mede) een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de biodiversiteit in de stad.
De gemeenteraad heeft op 15 september 2003 de nota 'Molenbeleid Schiedam' vastgesteld. De nota heeft tot doel de vijf Schiedam kenmerkende stellingmolens, de hoogste stellingmolens in de wereld, te beschermen tegen ontwikkelingen in de omgeving die de vrije windvang en het uitzicht op de molens kunnen beperken. Op grond van het molenbeleid geldt dat binnen 100 meter van de molen geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan de onderste punt van de wieken. Tussen de 100 en 400 meter geldt een oplopend profiel waarbij de hoogte mag worden vermeerderd met 1/50ste van de afstand tussen de bebouwing en de molen. Deze regels zijn opgenomen in het wijzigingsplan met zogenaamde molenbiotopen (Vrijwaringszone - molenbiotoop). Omdat de bouwhoogte van de toegelaten nieuwbouw lager is dan het oplopend profiel van de molenbiotoop wordt bij de transformatie van het gebied voldaan aan de uitgangspunten van het molenbeleid.
Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt met aanpalende wijken en de binnenstad. De Parkweg is een belangrijke verbinding tussen het zuidelijke deel van de stad en de ten noorden van de A20 gelegen groengebieden. Om deze reden wordt in de visie voorgesteld deze zo groen mogelijk in te richten en deze (mede) in te richten als route voor langzaam verkeer.
De groenvisie 'Buitengewoon groen' is op 2 februari 2021 vastgesteld. De Groenvisie sluit aan op de GroenBlauwe Structuurvisie uit 2015 en de daarin gegeven beschrijving van de aanwezige groenstructuren en bijbehorende doelstellingen. Aanvullend op de GroenBlauwe Structuuvisie gaat de Groenvisie dieper in op de waarde van het groen in de leefomgeving.
Schiedam beschikt over een groot aantal mooie, groene voorzieningen, zoals parken, groene- en blauwe verbindingszones, boomstructuren en groene gebieden in de wijken. Tegen de achtergrond van alle stedelijke ontwikkelingen wordt dit bestaande groen gekoesterd. Verspreid over de stad liggen tal van kansen om het groen als belangrijke pijler voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet alleen te handhaven, maar vooral te versterken, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.
Het 'groen' vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Schiedam wil haar kwaliteiten als aantrekkelijke, groene stad beter presenteren en verder uitbouwen. De komende jaren wil de stad werken aan het versterken van de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de openbare ruimte. Groen is van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. Daarnaast draagt groen bij aan het versterken van de ecologische waarde en de biodiversiteit. De kwaliteit en belevingswaarde van het groen wordt uitgebreid door het toevoegen en versterken van groene, ecologische verbindingen tussen de grotere groengebieden.
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw wijzigingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.
Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets moet in samenhang met een wijzigingsplan een waterparagraaf worden opgesteld. Het wijzigingsplan biedt, in vergelijking tot het voorheen geldende bestemmingsplan, ruimere mogelijkheden om verhardingen aan te brengen. Het plan heeft daarmee een planologisch effect op het watervasthoudend vermogen binnen het plangebied. Voor wat betreft de overige wateraspecten treden geen wijzigingen op en wordt verwezen naar de waterparaaf behorend bij het bestemmingsplan 'Nieuwland 2016'.
De invloed van de herontwikkeling op het waterbergend vermogen in het gebied is beoordeeld in het 'Watercompensatieplan Parkweg-Midden'. De herontwikkeling van het gebied leidt tot een toename van het verhard oppervlakte met 5.472 m². Uit de 'watersleutel' van het Hoogheemraadschap van Delfland volgt de benodigde watercompensatie 715 m³ bedraagt (of 1.191 m² aan oppervlaktewater). Het moeten realiseren van de voor de herontwikkeling van het gebied vereiste waterberging is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in artikel 4.5, onder c van de planregels.
Gelet op het beheer en onderhoud van de waterberging heeft het de voorkeur dat deze wordt aangelegd in of onder het openbaar gebied. Indien dit niet mogelijk is, en de berging op privéterrein wordt aangelegd, zullen met de eigenaren van de gronden nadere afspraken worden gemaakt over de instandhouding van de berging, en het beheer en onderhoud daarvan zodat het goed functioneren van de bergingsvoorziening geborgd is.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het gebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de bodem niet tot licht verontreinigd is. Deze mate van verontreiniging komt overeen met de verwachtte bodemkwaliteit, zoals deze is vastgelegd in de Nota bodembeheer 2020-2030. Uitzondering hierop zijn een tweetal boringen waarin zwakke tot matige bijmengingen met puin zijn waargenomen. Uit de analyseresultaten is gebleken dat de grond hier in één boring sterk is verontreinigd met zink en in de andere boring sterk is verontreinigd met PCB.
Vanwege deze twee verontreinigingen is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat de verontreiniging met zink niet is teruggevonden en dat de verontreiniging met PCB beperkt van omvang is. De omvang van beide spots overschrijden het volumecriterium van 25 m3 niet, waardoor geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In het kader van de voorgenomen herontwikkeling is geen sprake van een saneringsverplichting. Wel is het advies om tijdens de sloop van de huidige bebouwing beide spots te ontgraven.
Onderzoek naar het voorkomen van PFAS in de grond heeft niet plaatsgevonden. Op basis van de (recente) gemeentelijke PFAS-verwachtingskaart, is het de verwachting dat PFAS niet tot boven de toepassingsnorm voor Wonen is verontreinigd. Eventueel vrijkomende grond kan op basis van de PFAS-verwachtingskaart binnen Schiedam worden toegepast. Voor toepassing buiten Schiedam is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling. Er zijn 2 locaties aangetroffen, waar de procedures uit de Wet bodembescherming niet voor van toepassing zijn. Geadviseerd wordt om deze twee locaties tijdens de sloop te verwijderen. Daarnaast is onderzoek naar PFAS noodzakelijk bij afvoer van grond buiten Schiedam.
De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een wijzigingsplan moeten de gevolgen van het wijzigingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wnb gestelde regels.
Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
De aanwezigheid van beschermde flora en fauna is beoordeeld aan de hand van een literatuuronderzoek en een verkennend veldonderzoek. Geconcludeerd wat dat de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in het plangebied redelijkerwijs is uitgesloten. Het plangebied en de directe omgeving kan wel geschikt zijn als voortplantingsplaats voor algemene vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Deze nesten mogen niet worden verstoord op het moment dat deze in gebruik zijn. Enige mogelijke schadelijke effecten op de nesten van deze soorten kan worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Het plangebied is daarnaast potentieel geschikt voor een aantal beschermde faunasoorten, zoals de gewone pad, bruine kikker en (spits)muis. Voor deze soorten is een vrijstellingsbesluit van kracht. Indien bij uitvoering van de werkzaamheden dergelijke soorten worden aangetroffen dienen deze, op basis van de algemene zorgplicht, te worden verplaatst naar een veilige locatie buiten het werkgebied.
Een aanvullend (veld)onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen. Binnen het plangebied is één kraamverblijfplaats voor 84 Gewone Dwergvleermuizen aangetroffen en 2 paarverblijfplaatsen van deze soort. Daarnaast zin 8 paarverblijfplaatsen van de Ruige Dwergvleermuis aanwezig. Geconcludeerd wordt dat het plangebied geen onderdeel is van het foerageergebied of de vliegroutestructuur van deze of ander vleermuissoorten. Voor het, ten gevolge van de sloop, verstoren van de kraam- en paarverblijfplaatsen van de vleermuizen dient een ontheffing te worden aangevraagd. Daarnaast dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen voor borging van de gunstige instandhouding van deze soorten. Dit betreft onder andere het creëren van tijdelijke verblijfplaatsen tijdens de bouw en permanente verblijfplaatsen als onderdeel van de nieuwbouw.
Gelet op voorgaande bevindingen wordt geconcludeerd dat voor de uitvoering van het wijzigingsplan ontheffing van de Wet natuurbescherming moet worden gevraagd wegens het verstoren van verblijfplaatsen van vleermuizen. Deze ontheffing zal onderdeel zijn van de voor de sloop- en bouwactiviteiten vereiste omgevingsvergunning.
Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied, of als bijzonder nationaal natuurgebied, aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wnb een zorgplicht. Voor de Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit. In de omgeving van Schiedam (25 kilometer) bevinden zich de volgende Natura 2000-gebieden: Oude Maas, Kinderdijk Boezems, Oudeland van Strijen, Solleveld & Kapittelduinen en Voornes Duin.
Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het gebied Oude Maas, op 8,5 kilometer. Dit gebied ligt, net als de overige, verder weg gelegen, Natura 2000-gebieden, buiten de invloedssfeer van de meeste storingsfactoren zoals lichtverstoring, geluidsverstoring en verdroging. Significant negatieve effecten ten gevolge van deze storingsfactoren op de natuurlijke waarden van de Natura 2000-gebieden zijn daarmee uit te sluiten.
Verzuring en vermesting kunnen via de lucht verder reiken dan de directe omgeving van het plangebied en kunnen optreden in stikstofgevoelige habitattypen. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypen is Solleveld & Kapittelduinen, gelegen op 15,1 kilometer van het plangebied. De afstand tot het Natura 2000-gebied, de beperkte omvang van het project (238 woningen) en de duur van de realisatie (2020-2024) maken dat stikstofdeposities groter dan de maximale depositiewaarde 0,00 mol/hectare/ jaar kunnen worden uitgesloten. Het wijzigingsplan is daarmee niet van invloed op de instandhoudingsdoelstelling van (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebieden. Voor de uitvoering van het wijzigingsplan is geen Wnb-vergunning vereist.
De Wnb draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van het landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het in Schiedam gelegen gedeelte van het veenweidelandschap van Midden-Delfland behoort ingevolge de provinciale Omgevingsverordening tot het NNN en is aangewezen als Belangrijk Weidervogelgebied. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Het plangebied vormt geen onderdeel van een gebied met een beschermde status. Daarbij valt, gelet op de afstand tot deze gebieden, op voorhand uit te sluiten dat de ontwikkelingen die dit wijzigingsplan mogelijk maakt een negatieve invloed zullen hebben op de waarden en kenmerken van deze gebieden. De Wnb en de provinciale Omgevingsverordening staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met een groot aantal bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.
Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel, zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.
Binnen of in de omgeving van het plangebied is geen sprake van enige voor de externe veiligheid relevante inrichtingen of transportroutes. Het plangebied is evenmin gelegen binnen de PR 10-6 contour of het effectgebied van enige buiten het plangebied gelegen inrichting of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het water, het spoor of via buisleidingen. Omdat de ontwikkeling van het plangebied geen effect heeft op het groepsrisico kan uitvoering van het wijzigingsplan, uit het oogpunt van externe veiligheid, op een verantwoorde wijze plaatsvinden.
Op grond van de Wet geluidhinder zijn normen gesteld met betrekking tot de maximale geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Op grond van de Wet geluidhinder moet aan deze normen worden voldaan indien een woning binnen een wettelijke geluidzone is gelegen. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone behorende bij de rijksweg A20, de Burgemeester van Haarenlaan en de spoorlijn Rotterdam-Schiedam-Delft.
Afbeelding 6 - Geluidzones: spoorwegen, rijkswegen en binnenstedelijke wegen (v.l.n.r.)
Het 'Onderzoek omgevingsgeluid Parkweg-Midden' uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen. Geconcludeerd wordt dat:
Indien een plan binnen de zone van meerdere geluidsbronnen ligt, dient tevens de gecumuleerde geluidsbelasting van de verschillende geluidsbronnen te worden beoordeeld. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met geluidsbronnen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder geen normen gelden, zoals het verkeer op wegen met een maximale snelheid van 30 km/h. Geconcludeerd wordt dat de geluidsbelasting aan de noordzijde van de meest geluidsbelaste noordelijke woonblokken 65 dB bedraagt en daarmee als zeer slecht moet worden gekwalificeerd. Aan de straatzijden bij de andere woningen is sprake van een slecht akoestisch klimaat (60-64 dB), terwijl aan de binnenzijde van het gebied sprake is van een redelijk tot matig akoestisch klimaat (50-59 dB). Een dergelijk akoestisch klimaat is voor een stedelijke woonomgeving acceptabel en niet anders dan het akoestisch klimaat van de voorheen aanwezige woningen.
Wegens de overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is gekeken naar de mogelijkheden om aanvullende maatregelen te treffen om de geluidsbelasting te verlagen. Uit het onderzoek blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet zinvol, doelmatig of stedenbouwkundig gewenst zijn. Wel zal de gevel zodanig worden uitgevoerd dat de geluidsbelasting in de woningen niet meer bedraagt dan 33 dB (afdeling 3.1 Bouwbesluit 2012).
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder en artikel 83 en 110a van de Wet geluidhinder zullen, ten behoeve van 106 woningen, in samenhang met dit wijzigingsplan, hogere waarden (geluid) worden vastgesteld. Het Besluit hogere waarden geluid is bij het wijzigingsplan gevoegd.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40,0 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m³. De concentratie van NO2 bedraagt ter plekke van het plangebied 28,5 µg/m³. De concentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) bedragen respectievelijk 19,7 µg/m³ en 12,0 µg/m³. De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht voldoen aan de wettelijke normen en zijn niet dusdanig hoog dat geoordeeld moet worden dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De waarden voldoen eveneens aan de ambities uit het 'Actieplan Lucht & Geluid 2019-2022'.
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. In dit geval is een dergelijk toetsing niet noodzakelijk omdat sprake is van de herstructurering van een bestaande woonwijk, waarbij het aantal woningen wordt teruggebracht van 300 naar ongeveer 240 woningen. Het verminderen van het aantal woningen zal een vermindering van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg hebben en daarmee een afname van de bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de VNG- publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009. De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedgebied van enig in de omgeving gevestigd bedrijf. De aanwezigheid van milieubelastende bedrijven in de ruime omgeving van het plangebied vormt derhalve geen belemmering voor uitvoering van het wijzigingsplan.
Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben. Beoordeeld is of sprake is van dusdanige milieugevolgen dat een MER-(beoordelings)procedure vereist is. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, het gebied reeds werd gebruikt voor stedelijke functies en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze eerder in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Geconcludeerd wordt dat voor het wijzigingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is.
Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een wijzigingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).
De herstructurering van Parkweg-Midden betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. De ontwikkeling betreft de herstructurering van een bestaande woonwijk, gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam, waarbij geen sprake is van een toename van het aantal woningen. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, het gebied reeds werd gebruikt als woongebied en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze eerder in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Geconcludeerd wordt dat voor het wijzigingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is.
Voor geheel Schiedam is een inventarisatie gemaakt naar de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven. Op basis van deze inventarisatie wordt geconcludeerd dat het plangebied niet verdacht is op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven, omdat in (de omgeving van) het plangebied geen bombardementen en grondgevechten (met stellingen) hebben plaatsgevonden.
De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats.
Een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Geconcludeerd wordt dat de bodem tot gemiddeld 1,5 tot 1,8 meter onder maaiveld bestaat uit opgebracht materiaal. Het oudere landschap ligt hier grotendeels ongestoord onder, waarbinnen 2 niveaus met mariene afzettingen en 2 veenlagen zijn te herkennen. Binnen de mariene afzettingen zijn in het noordoostelijke deel van het plangebied geulen gevormd. Met name de geul- en oeverafzettingen van het oudste geulsysteem (Duinkerke I) hebben een hoge archeologische verwachting. Voor dit deel van het plangebied dient, indien sprake is van (grootschalige) verstoringen dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld, een nader karterend archeologisch booronderzoek plaats te vinden. Voor het zuidwestelijke deel van het plangebied, waar vanwege de aanwezige bebouwing nog geen onderzoek heeft plaats kunnen vinden, geldt dat een verkennend en karterend archeologisch booronderzoek moet worden uitgevoerd bij (grootschalige) verstoringen dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld.
De gronden hebben gelet op de archeologische verwachtingen en het archeologisch onderzoek de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een bouwregeling voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m² beslaan.
Het wijzigingsplan heeft tot doel de bestaande portieketagewoningen, met een matige woonkwaliteit, te herontwikkelen tot een nieuw, modern woongebied. Met deze herontwikkeling wordt invulling gegeven aan de opgave uit de Stadsvisie om de wijk Nieuwland te herstructureren, alsmede de ambitie uit de Woonvisie om meer verschillende typen woningen voor alle inkomensgroepen te realiseren. Het doel is een buurt te realiseren waar het prettig en veilig is om te wonen en te verblijven en waar het mogelijk is wooncarrière te maken. Een sociaal veilige en leefbare woonwijk met een open indeling die de sociale controle bevordert, mede door de aanwezigheid van grondgebonden woningen. Een buurt die daarbij qua uitstraling en architectuur aansluit op de wijk Nieuwland en de eisen uit het 'Beeldkwaliteitsplan Nieuwland'. Voor een volledige onderbouwing wordt verwezen naar het 'SMP Parkweg-Midden'.
Afbeelding 7 - Impressie nieuwbouw Parkweg-Midden
Gestreefd wordt naar de ontwikkeling van een duurzame woonwijk. De duurzaamheidsambities voor de buurt zijn breed, betreffen zowel de te bouwen woningen als de inrichting van de buurt en reiken verder dan wat wettelijk wordt voorgeschreven. Daarom is in het kader van de Europese aanbesteding aandacht gevraagd voor duurzaamheid en zijn de initiatieven hier op beoordeeld. De ambitie is uitgesproken om te komen tot een energieneutrale ontwikkeling, waarbij de woningen NOM (Nul op de meter) of NOM-ready zullen worden gebouwd.
Bouwmaterialen die worden toegepast dienen een lange of bij de functie passende levensduur te hebben en zoveel mogelijk herbruikbaar of recyclebaar (cradle-to-cradle) te zijn. Uit de toegepaste bouwmaterialen mogen geen uitloogbare stoffen vrijkomen welke schadelijk zijn voor de mens en flora en fauna. Bij de inrichting van het gebied wordt, mede uit het oogpunt van klimaatadaptatie, terughoudend gebruik gemaakt van (verhardings)materialen.
Voor een volledige onderbouwing wordt verwezen naar het als bijlage bijgevoegde 'Duurzaamheidsplan Parkweg-Midden'.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder vereist dat indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de behoefte aan deze ontwikkeling wordt beschreven. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet gemotiveerd worden waarom dit niet kan binnen het bestaand stedelijk gebied.
De uitgangspunten van duurzame verstedelijking zijn tevens onderdeel van de provinciale Omgevingsverordening. De vereisten wijken echter af van de vereisten uit het Besluit ruimtelijke ordening. De provinciale ladder vereist dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd, en welke plaatsvindt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Ontwikkeling buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht zijn enkel toegelaten in de in de verordening genoemde gevallen en op de genoemde locaties.
Het wijzigingsplan ziet op de herontwikkeling van een bestaande woonwijk, waarbij het aantal woningen wordt verminderd naar 240 woningen. De herontwikkeling van het gebied past binnen de regionale woningmarktafspraken en de gemeentelijke Woonvisie. Het plan draagt bij aan het realiseren van de provinciale, regionale en gemeentelijke doelstellingen om te voorzien in meer en een meer gevarieerd aanbod aan woonmilieus. De ontwikkeling vindt geheel plaats binnen bestaand stedelijk gebied en sluit aan bij de verstedelijkingsafspraak om het woningbouwprogramma te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van het plangebied voldoet daarmee aan de vereiste van een duurzame verstedelijking.
Voor de locatie Parkweg-Midden is in artikel 28.3 van het bestemmingsplan 'Nieuwland 2016' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond hiervan zijn Burgemeester en wethouders bevoegd om, ter plaatse van de betreffende aanduiding op de verbeelding, de bestemmingen 'Groen - 1', 'Tuin', 'Gemengd - 2', 'Verkeer- Verblijfsgebied' en 'Wonen' met de aanduiding 5 bouwlagen te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan van deze bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
Voor de Parkweg geldt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemming is ongewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan. De bestemming biedt de mogelijkheid de openbare ruimte in te richten ten behoeve van langzaam en gemotoriseerd verkeer, alsmede parkeergelegenheid en groenvoorzieningen.
De bestemming 'Wonen' geldt voor de gronden waar herontwikkeling van woningen plaats zal vinden. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Nieuwland 2016' en, overeenkomstig de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, aangevuld met een bepaling inzake het maximale aantal woningen (226) en de eis dat minimaal 30% daarvan een grondgebonden woning moet zijn. Voor de woningen is in alle gevallen een maximum aantal bouwlagen opgenomen, waarbij een kap niet wordt beschouwd als bouwlaag. In aanvulling op het wonen biedt de bestemming ook ruimte voor het gebruik van de woningen ten behoeve van mantelzorg en de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of (bedrijfs)activiteit.
Het plangebied wordt ter plaatse van de Parkweg doorsneden door een ondergrondse watertransportleiding. Deze leiding is met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aangeduid op de verbeelding. Ter plaatse van deze leidingen geldt binnen de op de verbeelding aangegeven belemmeringszone een bouwverbod. Voor het aanleggen van werken en werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning vereist. Afwijken van het bouwverbod of het verlenen van een omgevingsvergunning is mogelijk indien de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.
Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie: Archeologie). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en een vergunningplicht gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van meerdere wettelijke geluidsbronnen. Deze zones zijn op de verbeelding aangeduid als 'Geluidzone'. Binnen deze zone geldt dat, in overeenstemming met de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, geen (extra) woningen mogen worden gebouwd, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid of een verkregen hogere waarde (geluid). De aanvullende werking van deze bepaling is beperkt doordat het aantal toegelaten woningen reeds is gemaximeerd en in samenhang met dit bestemmingsplan, voor zover noodzakelijk, voor deze woningen reeds hogere waarden (geluid) zijn vastgesteld.
Ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molens geldt rond de in het plangebied aanwezige molens een beschermingszone ('Vrijwaringszone - molenbiotoop'). Binnen een zone van 100 tot 400 meter van een molen zijn geen bouwwerken toegestaan die hoger zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek plus 1/50ste van de afstand tussen het bouwwerk en het hart van de molen. Van deze regel kan worden afgeweken indien de vrije windvang al beperkt is en deze niet onevenredig verder wordt beperkt. De stichting De Schiedamse Molens wordt bij het toepassen van een afwijking gehoord. Overigens moeten de bouwregels uit de andere bestemmingen wel in acht worden genomen. Op basis van deze aanvullende regels is reeds geen bebouwing toegelaten met een hoogte die de vrije windvang of het zicht beperkt.
In het wijzigingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is een aantal 'Algemene afwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. De hoofdregel is dat deze parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van de als beleidsregels vastgestelde parkeernormen. Deze parkeernormen zijn thans neergelegd in de op 22 augustus 2017 door het college vastgestelde nota 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017'. In de planregels is bepaald dat, indien de parkeernormen worden gewijzigd, rekening moet worden gehouden met de nieuw vastgestelde parkeernormen. Daarnaast geldt dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.
Het bestemmingsplan voorziet in een drietal situaties waarbij het mogelijk is om binnenplans af te wijken van de hoofdregel om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Dit betreft de volgende situaties:
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente biedt met dit wijzigingsplan de ruimte aan één ontwikkelaar om het plangebied te herontwikkelen. De ontwikkelaar is geselecteerd naar aanleiding van een, samen met woningbouwvereniging Woonplus, gevoerde Europese aanbesteding. In dat kader zijn afspraken gemaakt over de kosten voor het bouw- en woonrijp maken van het gebied, de inrichting van het openbaar gebied en de eventuele planschade. De economische uitvoerbaarheid is daarmee aangetoond.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het Bro dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.
De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Bro. Een exploitatieplan is onder andere vereist indien een bestemmingsplan voorziet in de bouw van één of meer woningen. Indien een exploitatieplan vereist is moet het exploitatieplan tegelijk met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt worden vastgesteld. Een gemeente behoeft op grond van artikel 6.2.1a van het Bro geen exploitatieplan vast te stellen indien er geen verhaalbare kosten zijn. Omdat er ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied, mede gelet op de in het kader van de Europese aanbesteding gemaakte afspraken, geen verhaalbare kosten zijn behoeft op grond van artikel 6.12, tweede lid van de Wro geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Zienswijzen
Het wijzigingsplan heeft vanaf 15 oktober 2020 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hiervan zijn 2 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen en de reactie hierop zijn opgenomen in de 'Nota van zienswijzen Parkweg-Midden'. Hierin is tevens verantwoord op welke wijze het bestemmingsplan, mede naar aanleiding van de zienswijzen, is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp.
Beroep
De vaststelling van het wijzigingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het wijzigingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.