Plan: | Cool |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1109Cool-va01 |
Samenvatting
Het geldende bestemmingsplan “Cool” wordt met dit nieuwe bestemmingsplan geactualiseerd en zal het genoemde bestemmingsplan vervangen. De veranderingen in het plangebied, die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden worden in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen. Voor het grootste deel zal het bestemmingsplan wijzigingen als gerealiseerde woningen volgens de feitelijke situatie vastleggen.
In het bestemmingsplan zijn opnieuw globale centrumbestemmingen opgenomen, die meerdere functies mogelijk maken. In hoofdstuk 4.2 van de toelichting zijn in de juridische planbeschrijving de bestemmingen nader toegelicht. Voor horeca is de flexibele regeling per horecacluster behouden. Daarbinnen wordt voortaan getoetst aan het maximum aantal horecavestigingen per horecacluster i.p.v. het maximum aantal verleende exploitatievergunningen.
De parallel aan dit bestemmingsplan lopende (vergunnings/wijzigings)procedures voor o.a. de Baantoren, de Maasbode en Downtown zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan, maar lopen hun eigen traject.
Het nu geldende bestemmingsplan voor de wijk Cool is aan vernieuwing toe. Het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan gebeurt in het kader van het meerjarenprogramma voor de actualisering van bestemmingsplannen.
Het nieuwe bestemmingsplan "Cool" sluit aan op de grenzen van de omliggende geldende bestemmingsplannen. Het geldende bestemmingsplan "Cool" worden juridisch-planologisch dan ook zoveel mogelijk verankerd in het nieuwe bestemmingsplan. De opzet van het huidige bestemmingsplan "Cool" met voornamelijk globale bestemmingen is nog goed werkbaar gebleken en zal dus vooral worden geactualiseerd. Het plan wordt gedigitaliseerd ter voorbereiding op de Omgevingswet.
Het plangebied ligt in de binnenstad van Rotterdam. De wijk Cool bestaat uit drie kwartieren, te weten het Mauritskwartier, het Witte de Withkwartier en het Baankwartier. Het Mauritskwartier (Cool-Noord) maakt deel uit van de Centrumruit en ligt ten noorden van de West-blaak, de andere kwartieren (Cool-Zuid) liggen ten zuiden van deze verkeersboulevard. Het plangebied wordt omringd door het Museum-park, Waterstad en het Nieuwe Werk/Scheepvaartkwartier. Het plan wordt in het westen begrensd door de Mauritsweg en Eendrachtsweg (culturele as), in het noorden door de Mauritsplaats en het Schouwburgplein, in het oosten door de Karel Doormanstraat overgaand in de Westblaak en vervolgens in de Schiedamsedijk (stadsas) en in het zuiden door het Vasteland.
Figuur: Plangebied Cool
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan "Cool" (2011) en heeft dezelfde plangrens als het voorliggende bestemmingsplan.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Vastgesteld op 15 juni 2011
In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.
De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit geeft het perspectief van Zuid-Holland als geheel en is zelfbindend voor de provincie. De Visie is op onderdelen uitgewerkt in het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. In deze programma's is tevens een realisatiestrategie voor de desbetreffende doelen opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
Voor het bestemmingsplan "Cool" zijn de volgende onderwerpen uit het Provinciale Omgevingsbeleid alsmede het Programma ruimte van belang.
Detailhandel
Uit de visie blijkt dat de provincie streeft naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra. Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat worden voorkomen. In het algemeen spoort het planaanbod niet met de gewijzigde maatschappelijke vraag en neemt leegstand toe.
De gezamenlijke inspanning van de provincie en andere partijen is erop gericht om het winkelvloeroppervlak en de planvoorraad op de die plaatsen waar ruimtelijke gezien de minste vraag is terug te brengen. Toevoeging van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande provinciale detailhandelstructuur aan de orde zijn.
Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches vanwege aard of omvang van de goederen die niet goed inpasbaar zijn in de centra zelf. Dit zijn perifere branches die in het Programma ruimte nader worden omschreven. Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een driedeling van detailhandelscentra. Deze driedeling "in te ontwikkelen locaties", "te optimaliseren locaties" en "overige locaties" is uitgewerkt in het Programma ruimte. Voor de te optimaliseren locaties en de overige locaties zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.
Uit het Programma ruimte blijkt dat de binnenstad van Rotterdam onder "te ontwikkelen locaties" valt en tevens is aangemerkt als internationaal centrum. Op basis van het ja mits principe, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Primair wordt voor deze categorie centra gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving.
Kantoren
Uit de Visie blijkt dat leegstand toeneemt en de provincie zoveel mogelijk wil dat in de behoefte wordt voorzien via de bestaande voorraad. Dat kan door hergebruik en zo nodig vernieuwbouw. Voor bedrijven en gemeenten is daarnaast transformatie van kantoren naar andere functies een belangrijke opgave. De provincie bevordert dat het aanbod aan plannen voor kantoorlocaties beter aansluit bij de ontwikkeling van de vraag. Met deze inzet ontstaat volgens de provincie op termijn een gezonde markt en wordt nieuwe leegstand voorkomen. Aan samenwerkende gemeenten wordt gevraagd om een selectie van nog uit te voeren plannen te maken met inachtneming van de criteria in het Programma ruimte. De bijdrage aan de agglomeratiekracht is een belangrijk criterium.
In het Programma ruimte is aangegeven dat de provincie ernaar streeft om leegstand te beperken door plancapaciteit te reduceren en door bestaande leegstaande kantoren te herstructrureren of te transformeren. Er is geen specifiek provinciaal beleid om hergebruik of functieverandering te bevorderen. Nieuwe plancapaciteit wordt zoveel mogelijk gebundeld op concentratielocaties. Het aantal locaties is ten opzichte van de voorgaande provinciale visie verder beperkt. Concentratielocaties betreffen treinstations en het invloedgebied daarvan. Rotterdam CS is aangemerkt als concentratiegebied. In ieder geval een deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Cool" is als invloedgebied aan te merken.
In aanvulling op de concentratielocaties is ook een aantal scienceparken aangewezen waar nieuwe kantoren mogelijk zijn. Tevens wordt een uitzondering gemaakt voor onder meer kleinschalige, zelfstandige kantoren tot een b.v.o. van 1.000 m2 per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren. Dit is aangegeven in de Verordening ruimte.
Blijkens het Programma ruimte betekent het voorgaande niet dat harde plancapaciteit buiten de concentratiegebieden niet kan worden gerealiseerd. Bestemmingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet worden opgenomen in de actuele kantorenvisies.
De Verordening ruimte is met voornoemde Visie en Programma's op 9 juli 2014 vastgesteld. De verordening bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen. Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende onderwerpen uit de Verordening van belang. Deze Verordening is in 2019 omgezet naar een Omgevingsverordening, aanhakend op het provinciale Omgevingsbeleid.
Detailhandel
In de Omgevingsverordening zijn regels gegeven voor de bebouwde ruimte en mobiliteit. Onder deze regels valt onder meer het onderwerp "Detailhandel".
In de Omgevingsverordening is tevens de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder schrijft voor aan welke voorwaarden voldaan moet worden indien een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De eerste voorwaarde betreft het aantonen dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. Vervolgens dient bekeken te worden of in die behoefte binnen het bestaande stads- en dorpsgebied voorzien wordt door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Indien geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied, dan moet van locaties, die aan bepaalde randvoorwaarden dienen te voldoen, gebruik worden gemaakt.
In de regels is vervolgens aangegeven hoe met nieuwe detailhandel omgegaan dient te worden in aanvulling op voornoemde ladder. Dat betekent dat indien aan de voorwaarden is voldaan nieuwe detailhandel kan worden toegestaan.
Kantoren
De Ladder voor duurzame verstedelijking is ook van toepassing op het onderwerp "Kantoren". In aanvulling daarop is tevens aangegeven hoe met nieuwe kantoren dient te worden omgegaan.
Detailhandel
Belangrijkste winkelgebied
De binnenstad is het belangrijkste winkelgebied van Rotterdam. De binnenstad met al haar voorzieningen en kwaliteiten draagt het bij aan de aantrekkingskracht van Rotterdam als geheel. Met het aanbod weet de binnenstad zowel lokale consumenten als consumenten van buiten de stad aan te trekken. Ook vanuit toeristisch perspectief is een aantrekkelijk aanbod van winkels en andere voorzieningen zoals horeca, leisure en cultuur in de Binnenstad essentieel.
Naast de inzet op een breed retailaanbod dat sterk gericht is op het recreatief winkelen als dagje uit, is in de afgelopen jaren ingezet op de ontwikkeling van nieuwe woningen, een aantrekkelijke buitenruimte en goede bereikbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn het nieuwe centraal Station en de Markthal. Een levendige omgeving en een mix van functies in een compact gebied staan daarbij centraal. Voor de toekomst blijft het een opgave om de Binnenstad te vernieuwen door telkens weer in te spelen op de dynamiek, zowel qua omvang als op het onderscheidend vermogen.
City Lounge is de leidraad voor de ontwikkeling van de binnenstad. Dat wil zeggen dat de binnenstad het visitekaartje van Rotterdam is. Een plek waar mensen shoppen, ontspannen, lekker eten en drinken op een terras en kunnen genieten van alles wat een grote stad te bieden heeft. Voor de binnenstad als recreatief winkelgebied is naast een goede en aantrekkelijke branchering de inrichting en verblijfskwaliteit essentieel. Rotterdam ontwikkelt de binnenstad blijvend als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak.
Een juiste mix tussen horeca, detailhandel en cultuur is essentieel voor een vitale en aantrekkelijke binnenstad. Juist die diversiteit zorgt ervoor dat bezoekers van de binnenstad ook verrast worden en er graag komen. Dit geldt voor winkelstraten en -gebieden, maar ook voor een goede inzet op beleving in cafés, winkels of restaurants. Een winkel met een gevelzitplaatsje, pop-up horeca in een leegstand pand of een koffiebar waar je een workshop kunt volgen. Het zijn juist deze mengvormen, waar consumenten steeds meer om vragen. Dit is wat de levendigheid en gezelligheid in de binnenstad kan vergroten en waar kansen liggen voor verdere ontwikkeling.
Detailhandel is één van de belangrijkste functies die de binnenstad voor consumenten tot een recreatieve bestemming maakt, maar het kan niet zonder de samenwerking met andere voorzieningen zoals horeca, leisure, dienstverlening en een aantrekkelijke buitenruimte. Gelet daarop is in het voorliggende bestemmingsplan dan ook gekozen voor een bestemming die de ruimte geeft aan verschillende functies. Zo kan er makkelijk ingespeeld worden op initiatieven. Het beperken van deze functies op locatie of in metrages zou een vergaande beperking betekenen van de benodigde flexibiliteit voor de uitwisseling van verschillende voorzieningen in een dynamisch gebied als de binnenstad.
Gebiedsafbakening binnenstad als winkelgebied
Het centrum van Rotterdam is groter dan het gebied dat vanuit het detailhandelsperspectief geldt als definitie voor de binnenstad. In het kader van het detailhandelsbeleid is een duidelijke begrenzing van de binnenstad als winkelgebied belangrijk, zodat optimaal beantwoord kan worden aan uitgangspunten van concentratie en profilering. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan valt geheel binnen het gebied dat vanuit het detailhandelsperspectief als binnenstad wordt gezien. De verschillende delen van de binnenstad hebben elk een eigen kwaliteit, profiel en dynamiek. Juist door de verschillen tussen deze gebieden in uitstraling en branchering, kunnen ze inspelen op specifieke doelgroepen. Daarmee heeft de binnenstad de kans om middels verschillende milieus een grotere doelgroep aan te spreken. Door het onderscheid van de gebieden ontstaat een totale binnenstad die verrast en voor verschillende bezoekers kan bieden wat men zoekt.
Functionele mix zones
Rond de binnenstad liggen verschillende gebieden waar winkels een rol hebben, maar niet de boventoon voeren. Het zijn stedelijke en gemixte milieus, veelal gelegen aan stadsstraten. Het gaat in het centrum om de Goudse Singel, Mariniersweg, Westblaak, Schiedamsedijk, Central District. Beleidsmatig worden deze gebieden gedefinieerd als functionele mixzones. Het zijn geen typische winkelgebieden waar de winkelfunctie de boventoon voert, maar waar winkels wel een plek hebben. Uitbreiding van het winkelbestand is in deze gebieden niet gewenst en als winkelpanden willen transformeren naar een andere functie behoort dat zeker ook tot de opties. Heel nadrukkelijk is het in deze gebieden geen harde opgave om de zittende winkels te transformeren naar een andere functie.
Meer flexibiltieit en dynamiek
Om te kunnen anticiperen op consumententrends en gedrag is het belangrijk dat zowel gemeente, als ondernemers en de vastgoedsector flexibel inspelen op veranderingen in de detailhandel. Dynamiek van de retail is nodig om tot een aantrekkelijke stad te komen. De centrale vraag bij flexibiliteit en een dynamische retail is waar flexibiliteit wenselijk is en waar niet. In Rotterdam moeten we de ontwikkelingen in de detailhandel faciliteren, maar wel in gebieden waar vanuit detailhandelsstructuur voldoende toekomstperspectief is. Dit betekent nadrukkelijk dat nieuwe concepten in de toekomstbestendige winkelgebieden ruimte kunnen krijgen om dit gestalte te geven. De Binnenstadsgebieden zijn bij uitstek de plekken waar toevoeging van kwalitatieve retail tot de mogelijkheid moet behoren. Gelet op deze opgave is het nodig om in het voorliggende bestemmingsplan een ruime bestemmingslegging op te nemen die enerzijds detailhandel overal toestaan, maar anderzijds ook de ruimte geeft aan andere centrumfuncties. Alleen op die manier kan uitwisseling van functies op een makkelijke manier plaatsvinden en wordt tegemoetgekomen aan de benodigde flexibilteit en dynamiek.
Conclusie
De binnenstad van Rotterdam is het belangrijkste winkelgebied. De populariteit van de binnenstad is de laatste jaren sterk toegenomen. Het winkelaanbod speelt bij deze populariteit een hoge rol. In een dynamisch gebied als de binnenstad van Rotterdam moet uitwisseling van functies mogelijk zijn om snel in te kunnen spelen op initiatieven. Op die manier kan het wegvallen van een centrumfunctie makkelijk worden ingevuld door een andere centrumfunctie. In het bestemmingsplan is dit mogelijk gemaakt door ruimte te geven aan verschillende functies, waaronder detailhandel. Omdat de binnenstad zo'n belangrijk winkelgebied is, wordt actief ingezet op versterking van die functie in dat gebied. Dat gebeurt door ontwikkelingen die buiten het binnenstadsgebied vallen niet te faciliteren en waar mogelijk detailhandelsmogelijkheden weg te bestemmen.
Gezien het voorgaande, kan worden aangenomen dat voldaan wordt aan het provinciaal beleid voor het onderdeel detailhandel
Kantoren
Voor het onderhavige plangebied is ervoor gekozen om de bestaande kantoorlocaties te begrenzen op de verbeelding. Dat wil zeggen dat op deze locaties naast de verschillende centrumfuncties tevens een kantoor is toegestaan. Hierdoor kan, indien een kantoorfunctie komt te vervallen, uitwisseling plaatsvinden met een andere functie. Transformatie van (overbodige) kantoorruimte wordt hierdoor makkelijker gemaakt. Buiten de op de verbeelding aangegeven locaties zijn kantoren niet toegestaan.
De binnenstad is opgenomen in het overzicht concentratielocaties voor kantoren dat is opgenomen in de hierna te melden Agenda Kantoren MRDH 2015-2025. Deze regionale kantorenagenda is met de provincie afgestemd. De concentratielocaties uit de kantorenagenda voldoen op basis van de Omgevingsverordening aan het onderdeel verantwoording van de behoefte en de regionale afstemming daarvan (trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking).
Gezien het voorgaande, kan worden gesteld dat voor het onderdeel kantoren voldaan wordt aan het provinciaal beleid.
De Strategie Werklocaties bevat de visie tot 2030 en regionale afspraken tot 2023 over werklocaties in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is een samenwerkingsverband waar concrete ruimtelijk-economische vraagstukken worden geagendeerd. Die rol is ook het uitgangspunt van deze strategie. Regionale afstemming is ook een vereiste vanuit de provincie Zuid-Holland bij wijzigingen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De strategie is een samenhangende visie op de ontwikkeling van werklocaties vanuit de bestaande situatie, en richting de gewenste ramingen tot 2030.
Strategie kantoren: op weg naar een goede balans
door gedeputeerde staten op 21 mei 2019 aanvaard als regionale kantorenvisie
Het beleid voor kantoren stuurt op het kwalitatief versterken van de bestaande voorraad en het onttrekken van incourant bestaand aanbod en overmatige plancapaciteit (geplande nieuwbouw). De geactualiseerde aanbodinventarisatie geeft nieuwe inzichten. Op toplocaties en binnen (inter)nationaal concurrerende vestigingsmilieus kan uitbreiding plaatsvinden, en op minder goed met OV-bereikbare locaties wordt het aanbod geoptimaliseerd. Daarnaast wordt op veel snelweglocaties de overmaat in het vastgoed gereduceerd door transformatie naar nieuwe functies (zoals wonen). Met maatwerk stemmen de regiogemeenten het aanbod af op specifieke ruimtelijk-economische ontwikkelingen.
Voor kantorenlocaties met een strategische opgave (versterken, optimaliseren of herbestemmen) stellen de regiogemeenten gebiedsvisies op om de goede voornemens concreet te maken.
In aanvulling op de Ladder van de Duurzame Verstedelijking is een regionaal “Afwegingskader nieuwe plancapaciteit kantoren” opgenomen om de toevoeging van plancapaciteit te kunnen toetsen. Daarbij wordt vooral gekeken naar marktruimte, onderscheidende kwaliteiten en toegevoegde waarde voor de regionale kantorenmarkt.
Strategie bedrijventerreinen: focus op behoud van marktevenwicht
Het beleid voor bedrijventerreinen stuurt op evenwicht tussen vraag en aanbod, en borgt duurzame vitaliteit. Het marktevenwicht is redelijk in balans, maar in sommige gebieden gaat de uitgifte bovengemiddeld snel. In de hele regio zorgt het forse woningtekort voor conflicterende ruimteclaims in het stedelijke gebied. Op veel bedrijventerreinen wordt gekeken naar transformatiemogelijkheden naar wonen. Die zijn echter wel belangrijk in de ontwikkeling en behoud van de regionale werkgelegenheid. Veel bedrijventerreinen hebben een kwalitatieve achterstand opgelopen die revitalisering of herprofilering noodzakelijk maakt. De regiogemeenten maken gebiedsvisies en verbeteren de organisatiegraad van ondernemers met bedrijfsinvesteringszones, ondernemersfondsen of parkmanagement. Dit vergroot ook draagvlak en mogelijkheden voor investeringen in de verduurzaming van bedrijventerreinen.
Strategie detailhandel: behoud goede structuur
Het beleid voor detailhandel stuurt op het versterken van hoofdcentra en het optimaliseren van middelgrote centra, waardoor inwoners ook in de toekomst terecht kunnen in aantrekkelijke en economisch gezonde winkelgebieden. Er is naast de Ladder voor Duurzame Verstedelijking een regionaal afwegingskader om de toevoeging van plancapaciteit te kunnen toetsen, en de hoofdstructuur te behouden.
De MRDH hanteert een regionaal afwegingskader om uitbreiding van de winkelvoorraad te kunnen toetsen.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden.
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
De basis op orde houden door:
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad
De verdere ontwikkeling van de binnenstad staat centraal in het stedelijk beleid van Rotterdam. De verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de binnenstad.
De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen:
1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen.
2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren.
3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger.
4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen.
5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau.
6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij (her)ontwikkeling.
7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingrijpender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg Boompjes
8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder.
9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken.
10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling op het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge.
De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse quality of life. Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, EMC/Hoboken, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid.
Vastgesteld op 3 december 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeersplan bevat een samenhangend beleid en is gebaseerd op vier pijlers:
Het resultaat is een binnenstad die goed is verbonden met de omliggende stadswijken door een netwerk van herkenbare en levendige stadsstraten met een aangename stedelijkheid en menging van verkeerssoorten. Het Verkeersplan Binnenstad stuurt op duurzame bereikbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in hoge kwaliteit van de fietsvoorzieningen en in de openbaar vervoerhalten. Het doorgaande verkeer rijdt niet meer door het hart van de binnenstad, maar is gebundeld op een beperkt aantal hoofdwegen. Vanaf de Ruit wordt geïnvesteerd in een goede doorstroming naar de binnenstad. In combinatie met de parkeerstrategie wordt daarmee de autobereikbaarheid en de economische vitaliteit van de binnenstad gegarandeerd. De P+R-voorzieningen voor zowel bezoekers als werknemers zijn gekoppeld aan de belangrijkste invalswegen en metroverbindingen naar de binnenstad. Aan de rand van de binnenstad komen nieuwe grote parkeergarages (Park en Walk) voor bezoekers, zodat er minder autoverkeer in het hart van de binnenstad rijdt. Verder wordt ingezet op het verbeteren van openbaar vervoer, prijsbeleid om mobiliteitsgedrag te beïnvloeden, innovatief kleinschalig vervoer en duurzame vormen van stedelijke distributie.
Vastgesteld door de Rotterdamse gemeenteraad op 12 december 2019
De vastgestelde Hoogbouwvisie 2019 vormt een herijking van het oude hoogbouwbeleid en geldt voor alle nieuwe hoogbouwinitiatieven. In de herziening blijft de Binnenstad belangrijk als plek voor nieuwe hoogbouw, maar wordt aangevuld met gebieden die invulling kunnen geven aan de verstedelijkingsopgave én ook een knooppunt van HOV hebben. Er is sprake van hoogbouw als een gebouw hoger is dan 70 meter.
In Rotterdam kan een lijn worden getrokken die vanaf het Hofplein via de Coolsingel eindigt op het Wilhelminaplein. Dit is de ruggengraat van de Rotterdamse hoogbouw, waar de diverse deelgebieden op aansluiten, de zogenoemde hoogbouw-as. Aan deze as grenzen de locaties waar een concentratie van hoogbouw aanwezig is: het Centraal District Rotterdam, Het Wijnhaveneiland en de Kop van Zuid. Voor de binnenstad wordt een maximum hoogte van circa 250 meter gesteld langs de stadsas. Vanuit de stadsas loopt de hoogbouw in de binnenstad af naar 70 meter richting de grenzen van de hoogbouwzone. De grens, die in hoofdlijnen de afbakening is voor het hoogbouwbeleid, is de brandgrens. De binnenstad ontwikkelt zich verder en wordt groter. Hierdoor zijn er plekken die vanuit de ontwikkelingen rondom deze plek en hun positie ten opzichte van OV toegevoegd worden aan de hoogbouwzone van de binnenstad. Het gaat dan om de gebiedsontwikkeling Pompenburg en de omgeving Rijnhaven.
De grootschalige ontwikkelingen en woningbouwopgave in Rotterdam bieden een kans om ook op andere plekken dan de binnenstad hoogbouw te overwegen. Het bijplaatsen van hoogbouw zorgt voor toevoeging van een groot aantal woningen, nieuwe werkplekken en voorzieningen. Het is van belang dat er goede en nabijgelegen OV-verbindingen zijn. Gebieden die hieraan voldoen zijn Feyenoord City, Hart van Zuid en Alexanderknoop. Ook voor deze gebieden gelden dezelfde uitgangspunten die in de binnenstad gelden voor hoogbouw. Het enige verschil is dat voor deze gebieden waar hoogbouw mogelijk wordt gemaakt de maximale hoogte 150 meter is.
Hoogbouw moet onderdeel uitmaken van de zogenoemde 'stedelijke laag'. Deze stedelijke laag is het deel van een gebouw dat door voorbijganger het meest ervaren wordt: de begane grond en de eerste paar etages. Door de onderbouw ruimer te maken kunnen aantrekkelijke en onaantrekkelijke functies in de plint beter verdeeld worden. Functies die bijdragen aan levendigheid moeten de overhand hebben (woningen, winkels, horeca).
De gemeente heeft gebieden en plekken aangewezen die representatief zijn voor de binnenstad of zich kenmerken door een hoge mate van gebruik. Op deze locaties gelden specifieke regels t.a.v. het klimaat (schaduw en wind). Tevens worden specifieke volume en slankheidseisen gesteld. De onderbouw van een toren moet de hele bouwkavel omvatten. De hoogte van de onderbouw hangt af van de zogenoemde Rotterdamse laag. Deze Rotterdamse laag kan per gebied verschillen en is de gemiddelde bebouwingshoogte in een gebied, meestal tussen de 15 en 25 meter. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de maximale vloeroppervlaktes.
Aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen en terrassen, parkeren en mobiliteit, duurzaamheid en vergunningenbeleid dragen verder bij aan kwalitatieve hoogbouw in de stad. Daarnaast is extra aandacht voor ontmoeting in hoogbouw om anonimiteit tegen te gaan. Ook is aandacht voor duurzaamheid (energie en klimaat, groen, multifunctionele daken).
Vastgesteld op 12 maart 2020 door de Rotterdamse gemeenteraad
Op 12 maart 2020 heeft de gemeenteraad de nota kantoren en de nota bedrijfsruimte vastgesteld.
Kantoren
Doel van het beleid is om richting te geven aan de ontwikkeling van de Rotterdamse kantorenmarkt, door:
Bedrijfsruimte
Doel van het beleid is om voldoende bedrijfsruimte in Rotterdam te waarborgen - en richting te geven aan de ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijfslocaties:
Relatie met regionaal beleid
Het nieuwe Rotterdamse beleid sluit aan op de Strategie Werklocaties 2019 - 2030 van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), waarin de regiogemeenten afspraken hebben gemaakt over de programmering van bedrijventerreinen. De nota's voor kantoren en bedrijfsruimte vormen samen met de Nota Detailhandel 2017 totaalbeleid voor werklocaties. Dit samenhangende beleid dient onder meer als basis voor gemeentelijke investeringen in de lokale economie.
Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.
Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel
Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.
Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:
De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:
Cool behoort tot de Binnenstad van Rotterdam. De Binnenstad is het belangrijkste winkelgebied van Rotterdam. De Binnenstad met al haar voorzieningen en kwaliteiten draagt bij aan de aantrekkingskracht van Rotterdam als geheel. Met het aanbod trekken we zowel lokale consumenten als consumenten van buiten de stad aan. Ook vanuit toeristisch perspectief is een aantrekkelijk aanbod van winkels en andere voorzieningen zoals horeca, leisure en cultuur in de Binnenstad essentieel.
Begrenzing van de Binnenstad als winkelgebied
Het centrum van Rotterdam is groter dan het gebied dat vanuit detailhandelsperspectief als de
Binnenstad gedefinieerd wordt. Vanuit detailhandelsperspectief is een duidelijke begrenzing van de Binnenstad als winkelgebied belangrijk, zodat optimaal beantwoord wordt aan uitgangspunten van concentratie en profilering. De verschillende delen van de Binnenstad (waartoe ook de winkelstraten Nieuwe Binnenweg en West Kruiskade behoren) hebben elk een eigen kwaliteit, profiel en dynamiek. Verschillende gebieden kunnen verschillende doelgroepen aanspreken of een ander doel hebben. Door het onderscheid van de gebieden ontstaat een totale binnenstad die verrast en voor verschillende bezoekers kan bieden wat men zoekt. Het is belangrijk dat markt en overheid blijvend inzetten op de kwaliteit en ontwikkeling van de verschillende gebieden. Winkels en winkelontwikkelingen horen bij uitstek in die gebieden.
Vastgesteld door B&W op 1 november 2016
In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.
Belang voor de stad
Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.
Visie en ambities
Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.
De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.
Het creëren van levendigheid in het centrum komt in veel beleidsdocumenten terug (Binnenstadsvisie, Horecanota 2017-2021). Wat op dat onderwerp echt aandacht nodig heeft is de plintenaanpak. Dit betreft onder andere het beplakken van leegstaande winkels met ‘opvrolijkfolie’. In de praktijk komt daar weinig van terecht. Ook een leegstaande plint van het politiebureau aan de Hartmansstraat/Witte de Withstraat is al jaren voor velen een doorn in het oog. Het nog verder terugdringen van gesloten rolluiken, bijvoorbeeld op de Lijnbaan, verdient blijvende aandacht. Het centrum vervult een belangrijke rol voor de economie van de hele stad. Detailhandel en horeca vormen daarin belangrijke pijlers. De afgelopen jaren hebben met name de Witte de Withstraat maar ook de Schiedamsevest (gedeelte tussen Schilderstraat en Westblaak), de Hartmanstraat en de Schilderstraat zich steeds verder ontwikkeld als populaire horecastraten. Tegelijkertijd is het aantal klachten over horeca en (vertrekkend) horecapubliek toegenomen en ervaren de bewoners van de omliggende straten meer druk op het woon- en leefklimaat. Dit is een proces van jaren geweest en is niet plotseling gekomen maar momenteel lijkt wel het punt bereikt waarop verdere horecaontwikkelingen ongewenst zijn. Om die reden geldt voor deze wijk een consoliderend beleid, om de balans tussen de woonfunctie en overige functies niet verder te verstoren en ook de winkelfunctie verder te beschermen.
Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad
Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:
Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad
In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad
Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.
In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.
Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders
Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woonomgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.
Het plangebied maakt deel uit van een klei-op-veengebied aan de rechteroever van de Nieuwe Maas. Hoewel archeologische locaties uit het plangebied vooralsnog niet bekend zijn, kan op grond van vindplaatsen met een vergelijkbare geologische context aangenomen wordt dat het gebied in de Romeinse tijd (begin jaartelling - 350 na Christus) werd bewoond. Ook bewoning op het onderliggende veen uit de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) is mogelijk.
Het gebied werd in 10e-11e eeuw ontgonnen. Ten gevolge van de ontwatering kwam het maaiveld lager te liggen, waardoor de overstromingskans toenam. Rond het midden van de 12e eeuw werd het gebied daadwerkelijk overstroomd en werd een kleipakket afgezet. In de 13e eeuw kwam het gebied binnendijks te liggen met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk, waarvan de Westzeedijk en de Schiedamsedijk deel uitmaken. Op en langs de dijktracés vond bewoning plaats.
Het grootste deel van het plangebied ligt binnen het oude stadsgebied van Rotterdam in 1811-1832. Ten oosten van de Schiedamse Vest zijn bewoningssporen te verwachten vanaf de 16e eeuw, die te relateren zijn aan de stedelijke uitbreiding van Rotterdam vanaf die tijd. Dit gedeelte van het bestemmingsplan valt binnen de zogenaamde Rotterdamse Stadsdriehoek.
In het plangebied kunnen bewoningssporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen voorkomen. Bewoningssporen uit de 13e eeuw en later zijn te verwachten langs de noordzijde van de Westzeedijk en de Schiedamsedijk. Voor het hele plangebied is sprake van een intensieve stadsbebouwing vóór 1811-1832, waarvan die in het Baankwartier terug kan gaan tot in de 16e eeuw.
Waarde - Archeologie 1
Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 m2.
Tot in de negentiende eeuw werd de stad Rotterdam omringd door polders die rond 1200 door de graven van Holland waren aangelegd. De huidige wijk Cool lag oorspronkelijk in de Coolpolder, die zich ten westen van de stad uitstrekte tot aan Delfshaven. De polder was ontstaan door de aanleg van de Schielandse Hoge Zeedijk in de tweede helft van de dertiende eeuw en was verdeeld in de ambachten Schoonderloo en Cool. De grens tussen de twee ambachten bevond zich ongeveer op de overgang van het huidige Museumpark en het Erasmus MC. De Coolsche- of Binnenweg deelde het ambacht in tweeën. Ter weerszijden van de Binnenweg strekte zich smalle, langgerekte percelen uit van elkaar gescheiden door sloten. Een dergelijke structuur wordt ook wel slagenlandschap genoemd. In 1358 werd een stuk van het noordelijk deel van het ambacht Cool bij de stad getrokken ten behoeve van de aanleg van de Coolvest, de huidige Coolsingel. Aan het begin van de zeventiende eeuw werd een strook van het zuidelijk deel van het ambacht afgesnoept toen de stadsvest in zuidwestelijke richting werd doorgetrokken. Deze Schiedamse Vest werd in 1616 verbreed en voorzien van twee bolwerken naar ontwerp van vestingbouwkundige David van Orliens.
Rond 1700 breidde de stad zich vooral uit in het buitendijkse gebied langs de rivier. In het zuidwesten werd de Zalmhaven aangelegd waarvoor het meest zuidelijke van de twee bastions in de Schiedamse Vest werd vergraven. Door de beperkte ruimte binnen de stadsdriehoek zochten ook andere kleine bedrijven naar mogelijkheden om zich buiten de stadsvest te vestigen. De grond was hier bovendien goedkoper. Het ambacht Cool en de polder Rubroek, ten oosten van de stad, transformeerden zich tot het zogenaamde lanenkwartier. Vanaf de zeventiende eeuw vulde het lanengebied zich met blekerijen, lijnbanen en enkele loodwitfabrieken. Behalve voor bedrijven waren de lanen ook in trek bij de beter gesitueerden die er nutstuinen, theehuizen en lusthoven aanlegden.
In de eerste helft van de negentiende eeuw waren door de groei van de stad, de tuinen en erven in de lanen grotendeels bebouwd met kleine, schamele woonhuizen die vaak zonder voorschriften of regels waren opgetrokken. De Eendrachtslaan vormde een uitzondering en stond bekend als een herenlaan.
Door deze ongeregelde groei van de stad liet de hygiënische situatie veel te wensen over. De choleraepidemie van 1832 tot 1834 noopte de stad maatregelen te nemen om ruimte te maken in de overvolle stad om verdere ophoping van mensen te voorkomen. Voor het probleem van de vervuilde stadswateren werd in 1854 door stadsingenieur Rose het 'waterproject' ontwikkeld, en de uitvoering werd vrijwel meteen opgepakt. Met de aanleg van de Westersingel werd in 1859 begonnen. Het singelparcours werd zo economisch mogelijk ingepast in de bestaande polderstructuur.
Rose ging uit van een slingerende weg aan de westzijde van de singel geflankeerd door sierlijke
landhuizen en aantrekkelijke villa's. Met de eigenaren van de percelen aan de Oostzijde werd uiteindelijk een compromis bereikt en werd in 1862 begonnen met de aanleg van de Eendrachtsweg als rechte, bestrate rijweg geflankeerd door hoge bomen aan de singelzijde. Hierlangs verrees een aaneengesloten rij herenhuizen.
Op basis van het Tweede Coolpolderplan, eveneens van stadsingenieur Rose (1858), werd een reeks nieuwe straten haaks op de 'laanstraten' aangelegd, daarbij bleef de structuur van de lanen grotendeels gehandhaafd. Met dit plan koppelde Rose de singels uit het Waterproject aan de bestaande stad. Met de uitvoering van het Coolpolderplan werd het gebied tussen de oude stad en de nieuwe singels bebouwd. Door het verschil in breedte tussen de 'laanstraten' en de nieuwe stadsstraten ontstond als vanzelf een hiërarchie in de bebouwing. De smalle straten werden door particuliere bouwers voorzien smalle woonpanden in 3 lagen met kap. De brede straten kregen meer voorname bebouwing met middenstandswoningen afgewisseld met enkele publieke voorzieningen, zoals scholen.
Bij het bombardement van 14 mei 1940 bleef het zuidelijk deel van Cool grotendeels ongeschonden. De brandgrens van het verwoeste gebied valt min of meer samen met de huidige Hartmanstraat en William Boothlaan. Alleen het meest oostelijke deel van de Witte de Withstraat werd verwoest. Binnen enkele dagen na het bombardement werd in het verwoeste gebied het puin geruimd en op last van de Duitsers gebruikt om op verschillende plekken water te dempen. Een van de locaties was het laatste, nog niet gedempte deel van de Schiedamse Vest tot aan de Westzeedijk.
In de wederopbouw volgens het Basisplan van C. van Traa, werd Rotterdam voorgesteld als een functionele stad waarin overeenkomstige bestemmingen zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt werden geplaatst. Zo ontstond een indeling in vakken, begrensd door brede boulevards en smalle winkelstraten. De verschillende verkeersstromen, zoals voetgangers, fietsers, automobielen en trams werden zoveel mogelijk van elkaar gescheiden. De orthogonale ordening van straten en blokken werd als een dambordpatroon over de vooroorlogse structuur gelegd met als gevolg dat niet alle straten op dezelfde plek terugkeerden.
De Westblaak maakte deel uit van de grootstedelijke boulevards die Van Traa voor ogen stonden en werden belijnd met moderne kantoren en woningbouw passend in een zorgvuldig ontworpen profiel met gescheiden rijbanen en brede trottoirs. Met de aanleg van de Westblaak werd halverwege de jaren vijftig begonnen. Daarvoor werden ruim 200 woningen gesloopt, waaronder zo'n 15 panden aan de Eendrachtsweg.
Het gedeelte van de Westblaak tussen Churchillplein en Hartmansstraat vormt een representatief en goed bewaard voorbeeld van de in het Basisplan geïntroduceerde boulevardtypologie. Vooral de zuidelijke gevelwand vertoont een bijzondere reeks kantoorgebouwen met een uniforme doorsnede en samenhangend gevelontwerp.
Na veel kritiek op grootschalige plannen voor de oude wijken werd onder druk van de bewonersorganisaties in 1973 de Verordening Organisatie Stadsvernieuwing opgesteld die de organisatie van de stadsvernieuwing en de betrokkenheid van bewoners hierin regelde. Onderdeel van de verordening was niet alleen de renovatie van de bestaande woningvoorraad maar ook het bebouwen van lege plekken in de binnenstad in een hoge dichtheid en zoveel mogelijk voor lagere inkomens.
Na de politieke ommezwaai in 1974 kreeg ook het binnenstadsbeleid een andere wending.
Er kwamen plannen om de monocultuur van kantoren en grootwinkelbedrijven in de binnenstad te doorbreken. Als gevolg van het gezelligheidsdenken werd ook het Churchillplein tegen het licht werd gehouden. De aanleg van de metrolijnen, die elkaar onder het plein kruisen, en de verkeerstunnel had de definitieve afronding van het kruispunt vertraagd. Jan Hoogstad ontwikkelde een masterplan voor de vier hoekpunten van het plein, waarbij deze tot leven worden geroepen met een mix van functies als musea, wereldhavencentrum en woningen.
Halverwege de jaren tachtig kwam er aandacht voor de problematiek in en rond de Witte de Withstraat In 1990 ging de Rotterdamse Wijkontwikkelingsmaatschappij van start en binnen enkele jaren lukte het om de dominantie van overlast gevende functies als nachtclubs, drugshandel en prostitutie te doorbreken. En kreeg de straat een nieuw cultureel profiel met galeries, lifestylewinkels en kleinschalige horeca
In Cool en omgeving zijn veel voorzieningen aanwezig: winkels, horeca, culturele voorzieningen, onderwijsinstellingen, maatschappelijke voorzieningen, etc. De ligging van de wijk in het centrum van
Rotterdam maakt de wijk populair als woongebied en als vestigingsgebied voor diverse bedrijven. Het
plangebied wordt omringd door stedelijke en regionale voorzieningen zoals het winkelhart van de stad:
Beurstraverse, Lijnbaan en Binnenwegplein, het stedelijk uitgaanscentrum Schouwburgplein en
omgeving, het Museumpark en het Rotterdamse Waterfront.
De wijk Cool valt qua functioneren min of meer in drie delen uiteen:
Mauritskwartier
Het Mauritskwartier kenmerkt zich door een vrij sterke scheiding van functies. In de Van Oldenbarneveltstraat, de Oude Binnenweg en de Karel Doormanstraat bevinden zich veel winkels en
horecagelegenheden op de begane grond met daarboven woningen. De winkelstraten zijn de uitlopers/
aanloopstraten van het kernwinkelgebied en verschillen onderling van sfeer en karakter. De Mauritsweg past niet bij de benoeming winkelstraten. Deze straat is gemengd van karakter en wordt vooral
gedomineerd door horeca. De winkels en restaurants maken hier een sprong over de Westersingel.
De bebouwing aan de Van Oldenbarneveltstraat bestaat uit een mix van stijlen. Panden van voor 1900, uit de wederopbouwperiode (1940-1965) en uit het stadsvernieuwingstijdperk staan hier naast elkaar. In de straat bepalen de winkels het beeld. Horeca is in beperkte mate aanwezig. De straat wordt getypeerd als chic of exclusief en vormt daarmee één geheel met de Karel Doormanstraat.
De Oude Binnenweg bestaat voor een groot deel uit bebouwing van voor 1900, wat de straat een historisch karakter geeft. De winkels bevinden zich in vrijwel alle mogelijke branches, afgewisseld met zowel dag- als avondhoreca.
De Karel Doormanstraat bestaat grotendeels uit bebouwing uit de wederopbouwperiode. Het type winkels in deze straat bevindt zich ook steeds meer in het chique, duurdere segment.
De Westblaak is te omschrijven als een kantorenboulevard met op enkele plaatsen publieksfuncties op de begane grond. De Westblaak wordt vaak gezien als een barrière tussen Cool noord en Cool zuid,
mede door de functie als verkeersboulevard maar ook doordat zich weinig publiek programma bevindt in de plint. Het skatepark heeft de barrièrewerking al voor een groot deel geslecht. De achterkant van de
bebouwing aan de Westblaak staat in schril contrast met de oudere bebouwing daaromheen, waardoor ondefinieerbare plekken ontstaan, zoals de Boomgaardhof en de Kromme Elleboog. Deze plekken bevorderen ook de wisselwerking tussen Cool noord en zuid niet.
Naast de genoemde winkelstraten en de kantorenboulevard bevinden zich in de rest van Cool noord vooral rustige woongebieden. Voorbeelden zijn de Jacobusstraat, de Mauritsstraat en de Mauritsplaats. In deze straten bevinden zich vrijwel geen andere functies dan het wonen. Slechts op enkele plaatsen gaat het programma uit de drukkere winkelstraten de hoek om.
Witte de Withkwartier
Het Witte de Withkwartier is zeer gevarieerd qua functies en verschijningsvorm. De noordrand van het
gebied wordt, net als het Mauritskwartier, begrensd door grootschalige kantoorpanden aan de Westblaak. De grootste mate van functiemenging is te vinden in de Witte de Withstraat, de Hartmansstraat, William Boothlaan en de Eendrachtsweg. Deze straten hebben veelal publieksfuncties op de begane grond met woningen daarboven. Het karakter van de Witte de Withstraat is gebaseerd op het thema kunst en cultuur. Er bevindt zich een behoorlijk aantal galeries afgewisseld met horecagelegenheden en winkels. De inrichting van de buitenruimte is afgestemd op het kunst/cultuurthema. Steeds vaker zijn ook de zijstraten van de Witte de Withstraat als vestigingsgebied in trek. In functioneel opzicht vertoont het gebied de kenmerken van een centrumrandzone.
Naast de winkel- en uitgaansstraten in het Witte de Withkwartier bevindt zich ook nadrukkelijk een
maatschappelijk cluster van voorzieningen in dit gebied. Langs de Schiedamse Vest en Schiedamse
singel komen de bovenwijkse voorzieningen in beeld. Voorbeelden hiervan zijn een tweetal scholen,
diverse kinderdagverblijven, de Schotse kerk en de Russisch Orthodoxe kerk. Aan de oostkant van de
Schiedamse Vest liggen ook nog een school, een kerk, het Oogziekenhuis.
Naast de genoemde drukke, publieke straten bevinden zich ook in dit deel van Cool rustigere woongebieden, zoals de Eendrachtsstraat, Boomgaardstraat, Van Brakelstraat en Zwarte Paardenstraat. Het grootste deel van de woningen in dit gebied stamt uit de stadsvernieuwingsperiode.
Baankwartier
Het gebied tussen Westblaak, Schiedamse Vest, Vasteland en Schiedamsedijk wordt ook wel het
Baankwartier genoemd. Het is qua karakter een totaal ander gebied dan de overige deelgebieden van
Cool. Aan de noordzijde van het gebied, omgeving Schiedamse Vest en Schilderstraat, is de
branchering vergelijkbaar met de Witte de Withstraat. De zuidkant wordt voornamelijk bepaald door
dominante woongebouwen. In het Baankwartier zijn tevens enkele bovenwijkse voorzieningen gevestigd, zoals het Oogziekenhuis, de GGD, de Waalse kerk.
Algemeen
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:
Beschermde stadsgezichten
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.
Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status:
Een specifiek onderdeel van de historische structuur van Cool is het tot aandachtsgebied benoemde gebied van de Witte de Withstraat en de Schiedamsedijk. Dit gebied onderscheidt zich door een hoge concentratie van waardevolle ensembles van wederopbouwarchitectuur. De bedoeling van een dergelijk aandachtsgebied is dat behoud en instandhouding centraal staan, maar gecombineerd kunnen worden met zorgvuldige vernieuwing door inpassing in of transformatie van de bestaande bebouwing. De nadruk dient gelegd te worden op de samenhang tussen de bebouwing en de stedenbouwkundige structuur. Het gebied van de Witte de Withstraat en de Schiedamsedijk omvat in feite twee belangrijke ensembles. Deze liggen in elkaars nabijheid en worden omringd door waardevolle bebouwing uit de wederopbouwperiode, waardoor ook de directe omgeving van belang is. Het eerste ensemble is het bouwblok tussen de Witte de Withstraat, Schiedamse Vest, Westblaak en Hartmansstraat. Dit bouwblok wordt gekenmerkt door een reeks bijzonder vormgegeven woningbouwcomplexen met winkels, en aan de Westblaak door een reeks 'hoge' kantoorgebouwen als begeleiding van deze verkeersboulevard. De Witte de Withstraat vormt één van de lange lijnen uit het Basisplan die een sterke relatie hebben met de vooroorlogse structuur. De woningbouw in het bouwblok wordt gekenmerkt door traditionele bouwtrant met baksteen gevels, pannendaken en ornamenten. De kantoorgebouwen hebben een meer moderne uitstraling met een overeenkomstige opbouw met terugliggende dakverdiepingen. Het tweede ensemble wordt gevormd door de Schiedamsedijk met een bijzondere reeks gebouwen als begeleiding van het Leuvehavenbekken. De gebouwen huisvesten woningen en winkels, hebben een zeer levendige vormgeving met over de gehele lengte vooruitgeschoven etalages en vormen tezamen een krachtige, langgerekte wand langs de Schiedamsedijk. De achterliggende bebouwing, bestaat uit een mix van kleinschalige bedrijfsgebouwen en openbare voorzieningen, zoals de voormalige Rotterdamse Melkinrichting, het Oogziekenhuis, een brandweerkazerne en een onderstation van het energiebedrijf. De relatief ruime begrenzingen van het aandachtsgebied zijn getrokken om de relatie tussen de ensembles en de omringende bebouwing te kunnen versterken, met de Schilderstraat en de Schiedamse Vest als verbinding tussen de ensembles.
Niet zozeer de individuele architectonische waarde van panden is van belang in het wederopbouwaandachtsgebied als wel de stedenbouwkundige structuren. In het Baankwartier gaat het vooral om de lineaire structuur, zowel wat betreft de straatrichting als de bebouwing langs de Schiedamsedijk.
Rijksmonumenten en Gemeentelijke monumenten
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
Beeldbepalende objecten en Beeldbepalende gevelwanden
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenoemde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd: De Schiedamse Vest met het open gebied ter hoogte van de Kortenaerstraat, waarin de gebogen vorm van de voormalige veste herkenbaar is, geflankeerd door een rijke bebouwing van herenhuizen. Deze plek is de enige plek waar de voormalige stadswal nog voelbaar is, maar de huidige inrichting van het gebied draagt niet bij aan de historische betekenis.
Het gebouwde cultuurhistorische erfgoed is belangrijk voor de stad. Een cultuurhistorische verkenning, ofwel een onderzoek naar-, en waardering van de bestaande kenmerken van het gebouwde vanuit historische perspectief, is een instrument om cultuurhistorisch erfgoed in te zetten als afwegingsfactor bij gebiedsontwikkelingen. In 2008 is door het toenmalige college besloten om bij gebiedsontwikkelingen een cultuurhistorische verkenning (cv) te laten opstellen zodat er een cultuurhistorisch afwegingskader beschikbaar is. Daarnaast is ook besloten om cultuurhistorie structureel mee te nemen in de ruimtelijke planvorming (bv. bestemmingsplan). Dit besluit wordt versterkt door de kadernotitie "Cultuurhistorie in bestemmingsplannen: de Rotterdamse Aanpak" en de ambities die in de Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 benoemd zijn. In dat kader zijn in 2020 de Cultuurhistorische Verkenningen "Cool-Zuid" en "Baankwartier" vastgesteld door B&W. De panden die in de cultuurhistorische verkenningen een beeldbepalende status hebben gekregen, hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 gekregen.
Het plangebied
Rijkbeschermd stadsgezicht: het Waterproject
Het stadsgezicht Waterproject bestaat uit een serie weteringen die aan weerszijden bebouwd zijn met representatieve architectuur. Het Waterproject omvat twee singeltrajecten door Rotterdam:
De singeltrajecten bestaan uit een quasi natuurlijk slingerende wetering, met aan beide kanten een singel. Aan de ene kant is dit een bijna rechte weg en aan de andere kant volgt de singel de wetering. Aan beide kanten staan negentiende eeuwse woonhuizen voor de welgestelde burger en voor de middenstand.
Het Waterproject werd in 1854 goedgekeurd. Het is ontworpen door stadsarchitect W.N. Rose en J.A. Scholten van het Hoogheemraadschap Schieland. De singels van het Waterproject werden tussen 1859 en 1866 aangelegd door landschapsarchitecten L.P. Zocher en J.D. Zocher jr. Het betekende een grote verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding. Dat was hard nodig, want er braken regelmatig cholera-epidemieën uit in Rotterdam. Bovendien ordende het Waterproject de officieuze stadsuitbreiding die al volop gaande was en bood het tot slot een kader voor de toekomstige stadsuitbreiding en stadsverfraaiing.
Vandaag de dag is verreweg het grootste deel van het oorspronkelijke Waterproject nog intact en functioneert het niet alleen als waterhuishouding, maar ook als lint van bijzondere schoonheid en allure. De typisch negentiende eeuwse mix van doelstellingen én het feit dat het Waterproject ook echt gerealiseerd en bewaard is gebleven, maakt het tot een bijzonder zeldzaam verschijnsel.
Samengevat is het Waterproject cultuurhistorisch van belang door de verschillende typisch negentiende eeuwse oogmerken bij aanleg: verbetering stadshygiëne; ordening wildgroei stad; kader voor toekomstige stadsuitbreiding en –verfraaiing; zeldzaam en beeldbepalend artefact: tastbaar geworden waterhuishoudkundige annex stedenbouwkundige ingreep; representatief voor het veelzijdige oeuvre van ingenieur-architect W.N. Rose; van belang vanwege de landschappelijke aanleg door L.P. Zocher en J.D. Zocher jr.
In de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht (2014) is onderstaande waardenkaart voor de Westersingel opgenomen. Voor het plangebied betekent dit dat de bebouwing aan de Mauritsweg, Eendrachtsplein en Eendrachtsweg binnen de grenzen van het beschermde gebied vallen. De aanwijzing houdt in dat in het bestemmingsplan de historische waarden van dit gebied zijn vastgelegd. In elk geval wordt met het beschermd stadsgezicht ingezet op behoud van de historische kwaliteiten van de singels, zoals de inrichting van de openbare ruimte en de bebouwing.
Ten behoeve van het vastleggen van de verschijningsvorm van de gevelbebouwing in het Beschermde Stadsgezicht hebben deze panden en het gebied de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1 gekregen.
Monumenten en beeldbepalende panden
Binnen het plangebied liggen de volgende rijks- en gemeentelijke monumenten. Deze panden hebben geen extra aanduiding gekregen, omdat die al via andere wegen zijn beschermd.
Rijksmonumenten :
Eendrachtsweg 19-27 (even + oneven), Eendrachtsweg 33-35 (even + oneven), Eendrachtsweg 59-61 (even + oneven), Eendrachtsweg 67, Mauritsweg 47-51 (even + oneven), Mauritsweg 56-60 (even + oneven), Pierre Baylestraat 1, Schiedamsesingel 181-185, Schiedamsesingel 203, Schiedamsesingel 205, Schiedamse Vest 2-40, Schiedamse Vest 89 / Witte de Withstraat 2-8.
Gemeentelijke monumenten :
Eendrachtsstraat 95, Eendrachtsweg 51-54 (even + oneven), Karel Doormanstraat 335-337, Kortenaerstraat 55-63, Mauritsweg 24*, Mauritsweg 28-29, Mauritsweg 36, Mauritsweg 39, Mauritsweg 61-66 (even + oneven), Mauritsstraat 36*, Mauritsstraat 98*, Mauritsstraat 167, Mauritsstraat 173, Oude Binnenweg 102*, Oude Binnenweg 120, Oude Binnenweg 132, Oude Binnenweg 135-139, Oude Binnenweg 150, Schiedamsesingel 161-165, Van Oldenbarneveltstraat 116*, Westblaak 2-22, William Boothlaan 4, Witte de Withstraat 5-23, Witte de Withstraat 14-16, Witte de Withstraat 38-40, Witte de Withstraat 45, Witte de Withstraat 50, Witte de Withstraat 61-63 / Eendrachtsstraat 8-12 / Boomgaardsstraat 69-71
* brandgrenspanden
Beeldbepalende panden
De panden die in de cultuurhistorische verkenningen een beeldbepalende status hebben gekregen, hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 gekregen. Het betreffende volgende adressen:
Mauritskwartier:
Jacobusstraat 164 - 216, Jacobusstraat 187 - 227, Karel Doormanstraat 445-461, Mauritsstraat 16, Mauritsstraat 28 - 32, Mauritsstraat 100 - 110, Mauritsstraat 219 - 245, Oude Binnenweg 45-47/Karel Doormanstraat 471, Oude Binnenweg 55, Oude Binnenweg 89 - 91, Oude Binnenweg 95 - 97, Oude Binnenweg 101 - 105, Oude Binnenweg 107, Oude Binnenweg 109 - 111, Oude Binnenweg 115, Oude Binnenweg 117,119, Oude Binnenweg 106-110, Oude Binnenweg 112 - 118, Oude Binnenweg 134-148, Van Oldenbarneveltstraat 118-128, Van Oldenbarneveltstraat 119 - 127, Van Oldenbarneveltstraat 129, Van Oldenbarneveltstraat 142-148, Van Oldenbarneveltstraat 150-156, Westblaak 69-81.
Cool-Zuid en Baankwartier:
Baan 72, Boomgaardsstraat 40, Boomgaardsstraat 78, Boomgaardsstraat 82, Boomgaardsstraat 84 t/m 166, Boomgaardstraat 172-186, Churchillplein 12-186, Eendrachtsstraat 79-81, Eendrachtsstraat 157, 159 en 161, Eendrachtsweg 50, Hartmansstraat 65, Kortenaerstraat 24-26/28-30, Kortenaerstraat 12 t/m 22, Ketelaarsstraat 15, Schiedamsesingel 129-131, Schiedamsesingel 139-143, Schiedamsesingel 155, Schiedamsesingel 175, 177 en179, Schiedamsesingel 191, 193 en 195, Schiedamsesingel 197, 199 en 201, Schiedamsesingel 217, Van Brakelstraat 110 t/m 124, Schiedamsesingel 221, Van Brakelstraat 139-145, Schiedamse Vest 119 - 121, Schiedamsesingel 6, Schiedamse Vest 158 - 160, Schiedamse Vest 180, Westblaak 24-34, Westblaak 184-232, William Boothlaan 8-10, William Boothlaan 9 t/m 19, Witte de Withstraat 25, Witte de Withstraat 41, Witte de Withstraat 49, Witte de Withstraat 59-61, , Witte de Withstraat 68 t/m 78, Witte de Withstraat 77, Zwarte Paardenstraat 48-102, 89, 91 en 93.
Het huidige bestemmingsplan "Cool" is zoveel mogelijk vertaald naar een nieuw bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft veel globale gemengde centrumbestemmingen, die steeds meerdere functies mogelijk maken naast de huidige functie.
Daarnaast worden de twee bestaande wijzigingsbevoegdheden opnieuw opgenomen. Er geldt nog steeds dat onder voorwaarden een nieuwe ontwikkeling op deze locaties is toegestaan.
wetgevingzone - wijzigingsgebied 1: Cinerama (Westblaak)
Voor het Cineramacomplex is een ontwikkeling mogelijk waarbij onder voorwaarden de bouwhoogte mag worden verhoogd tot 100 meter en een andere samenstelling van functies mogelijk is. Uitgangspunt is behoud van het gemeentelijk monument Cineramatheater
wetgevingzone - wijzigingsgebied 2: GGD-complex (Schiedamsedijk)
Voor het GGD-complex is een ontwikkeling mogelijk onder voorwaarden.
Op deze locatie dient een mix van hergebruik van de bestaande bebouwing en nieuwbouw te ontstaan. Hergebruik van het oude gedeelte van het huidige GGD-complex, met diverse functies passend in de wijk (bedrijfsverzamelgebouw, studentenhuisvesting, cultureel programma) biedt mogelijkheden om het informele karakter van Cool verder vorm te geven.
Nieuwbouw en verdere verdichting is beoogd ter plekke van het noordelijke gedeelte van het GGD-complex. Een gebouw, passend in de samenhangende wederopbouwbebouwing langs de Schiedamsedijk, behoort tot de mogelijkheden. Hoogbouw dient plaats te vinden op een sokkel met een hoogte van 25 meter. De bouwhoogte mag maximaal 150 meter bedragen in de tweede lijn. Voorwaarde is dat de begane grond aan de Ketelaarsstraat een publieksfunctie heeft, aangezien de Ketelaarsstraat een belangrijke verbinding tussen de Schiedamsedijk en de Schiedamse Vest vormt.
Ontwikkelingen in het plangebied, die niet in dit bestemmingsplan worden meegenomen, maar waarvoor een eigen procedure loopt:
De volgende projecten zijn nog in procedure en doorlopen een eigen procedure:
In dit bestemmingsplan worden de begane gronden flexibel bestemd om een mix van diverse functies mogelijk te maken en Cool beter aan te laten sluiten op de omliggende stad. Door flexibel te bestemmen is een transformatie van gebieden qua functies, naar de toekomst toe gewaarborgd.
In de binnengebieden, vaak de betrekkelijk rustige woongebieden, worden de bestemmingen ook ruimer. Deze gebieden hebben de bestemming "Centrum - 1" gekregen. Op de begane grond zijn woningen, bedrijfjes, kantoren, hotels, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel toegestaan. Hiermee wordt de wijkeconomie gestimuleerd en kunnen startende ondernemers zich vestigen in de ruimtes in de zijstraten. Op de bovengelegen verdiepingen zijn wonen en hotels toegestaan. Een kantoor is niet toegestaan aan de Eendrachtweg, nadat het is gewijzigd in een woonfunctie.
De Westblaak is nu vooral een kantoren- en verkeersboulevard. Wonen en de aanwezigheid van meer maatschappelijke voorzieningen in de panden aan de Westblaak kunnen ervoor zorgen dat het karakter van de boulevard verandert. Om dat te stimuleren is in het bestemmingsplan de bestemming "Centrum - 2" opgenomen. Op de begane grond is een groot scala aan functies toegestaan zoals detailhandel, Horeca, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen.
Deze bestemming geldt ook voor de Mauritsweg. Daar waar ten tijde van de vaststelling woningen op de begane grond aanwezig zijn zijn deze woningen aangeduid met de aanduiding "wonen". Het betreffen de adressen Mauritsweg 39, 40, 44, 50, 56 en 57 en Eendrachtsplein 57. Op de verdiepingen is eveneens een mix van functies gewenst zoals kantoren, maatschappelijke voorzieningen en woningen.
Straten die op dit moment een commerciële invulling van de plint hebben met woningen op de verdiepingen, zoals de Schiedamse Vest en de Schiedamsedijk, krijgen in het bestemmingsplan de
bestemming "Centrum - 3". Op de begane grond zijn toegestaan: detailhandel, Horeca, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven. Woningen zijn uitsluitend toegestaan op de verdiepingen.
De Van Oldenbarneveltstraat, Oude Binnenweg, Karel Doormanstraat en de Witte de Withstraat hebben al de eigenschappen van een binnenstedelijke randzone. Het zijn straten met publieksfuncties op de
begane grond en woningen daarboven, maar iedere straat met een eigen karakter, sfeer en uitstraling.
Langzaam maar zeker breiden de stedelijke functies zich steeds verder uit richting de zijstraten, zoals de Mauritsweg, Eendrachtsweg, Hartmansstraat, William Boothlaan en de Schiedamse Vest. De verbindingen tussen Cool noord en zuid en tussen Cool en de omliggende gebieden kunnen programmatisch gezien echter beter. In dit bestemmingsplan zijn de begane gronden opnieuw flexibel bestemd om een mix van diverse functies mogelijk te maken en Cool beter aan te laten sluiten op de
omliggende stad.
Langs de belangrijkste (verbindings)routes door Cool, de meest publieke straten worden op de begane grond alleen detailhandel, Horeca en maatschappelijke voorzieningen toegestaan ("Centrum - 4"). De woonfunctie is op de begane grond uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen" toegestaan.
Wetgevingszone - Wijzigingsgebieden:
Cinerama
Voor wat betreft het met wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 aangegeven gebied ten behoeve van een hogere maximum bouwhoogte en een verruiming van de bestemming door voor het als Maatschappelijk - 2 en Verkeer - Verblijfsgebied bestemde gebied:
tevens woningen, kantoren en een hotel toe te staan binnen de contouren van de bestemming Centrum - 2, een verhoogd parkeerdek met tuin voorzover de gronden zijn bestemd voor Verkeer - Verblijfsgebied, alsmede een bouwhoogte met een maximum van 100 meter toe te staan wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
GGD-complex
Voor wat betreft het met wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 aangegeven gebied ten behoeve van een hogere bebouwing door voor de als Centrum - 2 en Verkeer - Erf bestemde gebieden als maximumhoogte een hogere maximum hoogte conform het in de toelichting opgenomen kaartje toe te staan wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De maximum bouwhoogte is toegestaan wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Structurele groengebieden zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, trambanen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Eén van de belangrijkere trekkers van Cool, is het grote aanbod aan horecavoorzieningen. Met name in de Cool-Zuid heeft het aantal cafés en restaurants de laatste jaren een vlucht genomen. De toename in het aantal horecavoorzieningen heeft ook gezorgd voor een toename van druk in de openbare ruimte. Er zijn meer terrassen en bezoekers dan 10 jaar geleden, wat wel allemaal in dezelfde ruimte een plek moet krijgen. Deze toegenomen drukte heeft ervoor gezorgd dat bij omwonenden (maar ook langer zittende ondernemers) verzadiging is opgetreden in het aantal horecavoorzieningen dat zij kunnen verdragen. In Cool dient een betere balans te bereiken tussen wonen, werken, winkelen en toerisme te worden bereikt. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande balans behouden en waar mogelijk verbeterd. In dit bestemmingsplan wordt onder horeca verstaan: Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank. De hotelfunctie (het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf) behoort daar niet toe, zie Hotels.
Het Horecagebiedsplan Centrum 2019-2021 is bepalend ten aanzien van de gewenste ontwikkeling van de horeca. De ontwikkelingsrichtlijnen voor horeca zoals omschreven in het Horecagebiedsplan Centrum, zijn daarom verwerkt in dit bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan is de situatie vastgelegd, zoals die is ten tijde van het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De ervaring met het horecaclusterkaartje uit het vorige bestemmingsplan (2011) leerde dat onduidelijkheid m.b.t. de toetsbaarheid hiervan werd ervaren. Ter verbetering wordt daarom voortaan uitgegaan van "het aantal horecavestigingen" in plaats van "het aantal te verlenen exploitatievergunningen". In de afgelopen jaren zijn er namelijk ook exploitatievergunningvrije horecavestigingen bijgekomen, die door uit te gaan van horecavestigingen ook mee worden geteld. In Bijlage 2 van de toelichting is een lijst toegevoegd met daarop de adressen van de horecavestigingen op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
In het plangebied van dit bestemmingsplan "Cool" is het maximum aantal horecavestigingen per straat opgenomen:
Horecaclusters |
Maximum aantal horecavestigingen |
1. Mauritsweg | 10 |
2. Witte de Withstraat - Schilderstraat | 40 |
3. Van Oldebarneveltstraat - Karel Doormanstraat | 10 |
4. Oude Binnenweg | 19 |
5. Hartmansstraat - William Boothlaan | 7 |
Horecaclusters "Mauritsweg", "Van Oldebarneveltstraat/Karel Doormanstraat", "Oude Binnenweg" en "Hartmansstraat/William Boothstraat"
Voor de horecaclusters "Mauritsweg", "Van Oldebarneveltstraat/Karel Doormanstraat", "Oude Binnenweg" en "Hartmansstraat/William Boothstraat" geldt een consoliderende ontwikkelingsrichting. Dat betekent dat per horecacluster het maximum aantal horecavestigingen is vastgelegd in de planregels en dat binnen elk horecacluster uitwisseling van horecavestigingen kan plaatsvinden. Dus als binnen een horecacluster een horecavestiging verdwijnt, mag op een willekeurig andere plaats binnen dat horecacluster een nieuwe horecavestiging worden gevestigd, mits het maximum aantal horecavestigingen binnen het horecacluster niet wordt overschreden.
Horecacluster "Witte de Withstraat/Schilderstraat"
Het horecacluster "Witte de Withstraat/Schilderstraat" bestaat uit de straten Witte de Withstraat en Schilderstraat. Deze straten karakteriseren zich door een mix van verschillende functies, zoals horeca, wonen en detailhandel. Om de horeca in deze straat niet de overhand te laten krijgen is uitbreiding van horecavestigingen alleen mogelijk tot een in de planregels opgenomen maximum aantal horecavestigingen (overeenkomstig het aantal horecavestigingen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan) en maximum aantal m2 b.v.o. Met deze regeling kan binnen dit in de planregels genoemde horecacluster uitwisseling van horecavestigingen plaatsvinden. Dus als binnen het horecacluster een horecavestiging verdwijnt, mag op een willekeurig andere plaats binnen het horecacluster een nieuwe horecavestiging worden gevestigd, mits het maximum aantal horecavestigingen binnen het horecacluster niet wordt overschreden.
Buiten de horecaclusters: bestaande horeca
Horeca buiten de clusters, die ten tijde van de vaststelling aanwezig was heeft binnen de bestemming Centrum - 1 een aparte functieaanduiding "horeca" gekregen op de verbeelding.
Buiten de horecaclusters: nieuwe horeca
Voor de Westblaak (incl. noordelijk deel Schiedamsevest), de Schiedamsedijk en het Baankwartier is de mogelijk om nieuwe horeca met nadruk op eten en drinken te realiseren en het horecagebiedsplan is hierin regulerend. Deze regeling bestond ook in het vorige bestemmingsplan "Cool" en zal voor genoemde straten behouden blijven.
Paviljoens
In de twee gevallen waarin het een solitair horecapaviljoen betreft hebben de panden de bestemming Horeca gekregen. Het betreft het Oude Tramhuis aan de Hermesplantsoen/Eendrachtsplein en het pand bij het skatepark aan de Westblaak.
Horeca definitie en afbakening
In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.
Wat is horeca?
Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.
De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.
Exploitatievergunning of niet?
In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.
Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.
Exploitatiecategorie 0.1
Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.
Exploitatiecategorie 0.2
Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten: muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is).
Exploitatiecategorie 0.3
Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. In die gevallen is dus altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren. In Horecagebiedsplan Centrum 2019-2021 is bepaald, dat voor enkele straten in het plangebied geldt dat vrijstelling van categorie 0.2 en 0.3 niet is toegestaan.
Exploitatievergunning
Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.
Exploitatiecategorieën
De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).
Gebiedsgericht werken
Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.
Terrassen
Binnen de bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.
Hotels zijn net als in het bestemmingsplan "Cool" (2009) toegestaan binnen de diverse Centrumbestemmingen. Onder een hotel wordt verstaan een ruimte bestemd voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf.
Horeca bij een hotel, ook ondergeschikte horeca, in de vorm van bijvoorbeeld een restaurant, bar of ontbijtzaal worden niet tot de hotelfunctie gerekend, maar deze horeca dient als aparte horecavestiging te voldoen aan de regeling voor horeca in de horecaclusters, zie 4.2.3.1.
In het plangebied is een planologisch relevante waterleiding aangeven met de dubbelbestemming Leiding - Water. Op deze gronden is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in het artikel genoemde werken (geen bouwwerken zijnde) en/of werkzaamheden uit te voeren, met uitzondering van werken en werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en de betreffende leiding en evenmin voor werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren, alsmede graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.
In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming Maatschappelijk - 1 zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.
In de bestemming Maatschappelijk - 2 zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.
Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen aanwezig en derhalve ook niet bestemd.
De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. Daarbij is uitgangspunt het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam.
In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan komt een dergelijke bestemming niet voor en zijn belwinkels derhalve niet toegestaan.
Dynamische verwijzing
Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.
Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 32 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.
Beleidsregeling
De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:
http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html
De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.
Over het plangebied ligt een straalpad ten behoeve van de telecommunicatie. Dit straalpad is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding vrijwaringszone - straalpad. Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken binnen het straalpad. De maximumhoogte is 70 meter.
Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.
Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.
Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Wegverkeer gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn doorgaans de 50 km/u-wegen opgenomen.
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Op het plangebied "Cool" zijn de toetsingsvlakken behorende bij de VDF Rotterdam alsmede de VOR/DME Rotterdam, beiden onderdeel van de navigatie infrastructuur van LVNL, van toepassing.
LVNL heeft de toetsingsvlakken in overeenstemming gebracht met de berekeningsvoorschriften op grond van de actuele versie van ICAO EUR DOC 015. Dit houdt in dat een deel van deze toetsingsvlakken enkel van toepassing is op windturbines. Hieronder volgt een korte toelichting.
VDF Rotterdam
Een VDF (VHF Directional Finder) is een navigatiehulpmiddel voor de luchtverkeersleider om de richting te bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd. Met twee of meer VDF-stations kan de positie worden bepaald door middel van kruispeilingen. Het toetsingsvlak van de VDF kent een 500 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Binnen deze straal van 500 meter geldt een toetsingshoogte van 0 meter; elk op te richten object binnen dit gebied kan verstoring veroorzaken. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 48,16 meter t.o.v. NAP op een afstand van 3 km. Alle op te richten objecten die binnen dit gebied het toetsingsvlak doorsnijden kunnen verstoring veroorzaken.
Vanaf de straal van 3 km geldt een vaste toetsingshoogte vanaf 48.16 m t.o.v. NAP tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Deze vaste toetsingshoogte van 48,16 meter t.o.v. NAP is enkel van toepassing op windturbines.
Specifiek voor het plangebied “Cool” betekent dit dat indien de maximale (tip)hoogte van een windturbine het toetsingsvlak van de VDF Rotterdam doorsnijdt (in het apart windturbinegebied op een hoogte van 48,16 meter t.o.v. NAP), een toetsing en advies nodig is van LVNL over het effect van uitvoering van de plannen op de correcte werking van de VDF Rotterdam.
In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
De gronden en gebouwen die binnen het Beschermde Stadsgezicht "Waterproject" vallen hebben de dubbelbestemming "Cultuurhistorie - 1" gekregen.
In de regels bij deze dubbelbestemming is bepaald dat bij herbouw van gebouwen geen andere kapvorm is toegestaan dan de kapvorm die het pand had op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Teneinde te garanderen dat het bestaande stratenprofiel zoveel mogelijk gehandhaafd blijft, is in de bouwregels opgenomen dat binnen de bestemmingen "Groen", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Verkeer - Wegverkeer" geen nieuwe bouwwerken mogen worden opgericht en de bestaande indeling van bouwblokken dienen te blijven gehandhaafd. Van deze bepaling kan worden afgeweken voor kleine bouwwerken voor voorzieningen van openbaar nut, verkeer en vervoer (niet groter dan 80 m3). Voorts is voor aanlegwerkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste gekoppeld aan de bestemmingen "Tuin", "Verkeer - Erf", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Groen". Voor deze bestemmingen is voorgeschreven dat het terrein niet verhard mag worden en niet meer dan een halve meter opgehoogd of ontgraven mag worden zonder omgevingsvergunning. Ten aanzien van de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Verkeer - Wegverkeer" is geregeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning wegwerkzaamheden te verrichten, tenzij het bestaande wegprofiel niet wordt aangetast. Overigens is geen omgevingsvergunning vereist indien het gaat om werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen, werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of voor werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Naast het weren van bouwwerken op bepaalde bestemmingen, het eisen van omgevingsvergunning voor bepaalde aanlegwerkzaamheden, kent dit bestemmingsplan ook nog een bijzondere vergunningvereiste voor het slopen van bouwwerken binnen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1". Voor verkrijging van de vergunning zal sprake moeten zijn van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel van economische overwegingen, en bovendien nieuwbouw mogelijk moeten zijn. Aanvrager zal alsdan aannemelijk moeten maken dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.
Artikel "Uitzondering op verbod" geeft een opsomming van gevallen waarin het sloopverbod niet geldt. Met deze instrumenten kunnen de gronden van het Beschermde Stadsgezicht "Waterproject" een optimale bescherming krijgen die zij vanuit cultuurhistorisch oogpunt verdienen. Het belang van de gewenste bescherming ligt niet zo zeer op de individuele kenmerken van de afzonderlijke panden, alswel op het ensemble van het gehele gebied.
De Commissie Welstand en Monumenten zal voor deze gebieden als beschermde stadsgezichten extra zorgvuldig toetsen, ook op het punt van materiaalgebruik. Materiaalgebruik (toepassing baksteen, hout, keramische dakpannen) betreft een zaak van welstand, alsmede een uitvoeringsaspect dat buiten het bestek van een bestemmingsplan valt.
In alle gevallen waarin door burgemeester en wethouders over vergunningverlening moet worden beslist in het kader van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" wordt vooraf advies ingewonnen bij de Commissie voor Welstand en Monumenten.
De beeldbepalende panden, die zijn gelegen buiten het Beschermd Stadsgezicht hebben de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 2" gekregen.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Het provinciaal waterbeleid maakt onderdeel uit van het Omgevingsbeleid vastgelegd in Visie ruimte en mobiliteit.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
De beheerder van het oppervlaktewater in het plangebied is het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard
De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
Het enige oppervlaktewater in het plangebied is de Westersingel. Deze heeft een vast peil van NAP
– 2,40 m. Aanvoer van water in de Westersingel vindt plaats door middel van een spuileiding onder
vrij verval vanuit de Rotteboezem. Het stroomt vervolgens zuidwaarts richting het gemaal Eendrachtsweg dat het water uitmaalt en loost op de Nieuwe Maas.
Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de kleinste ontwateringsdiepte in het plangebied 80 centimeter is. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte groter/kleiner is dan 80 centimeter zal niet/wel snel grondwateroverlast in het plangebied optreden. Er zijn uit "Cool" geen klachten over het grondwater bekend.
Langs de zuidgrens van het plangebied loopt de primaire waterkering. Aan de oostzijde loopt een
regionale waterkering. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd. In het BARRO (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) is vastgelegd hoe de zones van
primaire waterkeringen moeten worden weergegeven op de verbeelding van een bestemmingsplan.
Het waterstaatswerk moet worden bestemd met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". De beschermingszone moet worden bestemd als "vrijwaringszone - dijk", of "vrijwaringszone - overig". Ook de regionale waterkering in het bestemmingsplangebied moeten conform provinciaal beleid worden bestemd als "Waterstaat - Waterkering" en de beschermingszone als "vrijwaringszone - dijk" of "vrijwaringszone - waterstaatswerk".
In hun advies merkt het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard op dat voor de
regionale waterkering een nieuwe legger in ontwerp is vastgesteld. Als deze wordt vastgesteld voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld moet de nieuwe leggerzonering in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Deze (primaire en/of secundaire) waterkeringen en de beschermingszones aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen.
Het bestemmingsplangebied ligt in rioleringsdistrict 9 (centrum). In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 9 voert het afvalwater af naar AWZI Dokhaven. Bij extreme regenval kan ook water rechtstreeks op de Maas worden geloosd. Ook zijn er een aantal overstorten aanwezig die uitkomen op de Westersingel.
Het gebied Cool heeft een wateropgave blijkt uit de analyse die gemaakt is in het kader van de herijking van het Waterplan 2. Door klimaatverandering kunnen in de toekomst vaker hevige regenbuien voorkomen. Creëren van opvangmogelijkheden voor regenwater is gewenst. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen die gekoppeld kunnen worden aan de wateropgave. Wel maakt het bestemmingsplan het mogelijk om in gebieden met de bestemming "Groen" nieuw water aan te leggen
Andere mogelijkheden voor het creëren van meer waterberging zijn bijvoorbeeld:
Ook is het toevoegen van meer groen gewenst om het stedelijk hitte-eiland effect tegen te gaan.
In de wijk staat een aantal huizen met houten paalfunderingen. De aandachtspunten hier zijn grondwateronderlast en paalrot.
Waterveiligheid binnendijks
Het plangebied ligt binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring. Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/4.000 of 1/10.000 per jaar. Dit betekent dat deze waterkering is ontworpen om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 4.000/10.000 jaar.
De gevolgen van een overstroming binnendijks (bij een dijkdoorbraak) zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat van het binnendijkse gedeelte van "Cool" bij een dijkdoorbraak zal overstromen, waarbij de waterstand op het maaiveld kan oplopen tot circa 4 meter.
De lange termijn visie van de gemeente Rotterdam gaat voor het centrum van Rotterdam uit van het realiseren van voldoende waterberging en het vertraagd afvoeren van regenwater. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor toekomstige ontwikkelingen moet er rekening mee worden gehouden dat de gemeente Rotterdam eist dat hemelwater op het eigen terrein wordt vastgehouden. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 70 mm regenwater in een uur en 80 mm regenwater in een dag. Dit leidt tot vermindering van
vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI.
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als
gemengd woongebied. Dit houdt in dat in principe binnen het plangebied alleen activiteiten in de
milieucategorieën 1, 2 en 3 zijn toegestaan. In dit plan zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2
toegestaan. De aanwezige inrichting voor de productie van warm water voor het stadsverwarmingsnet is gelegen op het gezoneerd industrieterrein "Blekerhof". Bij besluit van 10 april 2019 hebben gedeputeerde staten besloten tot het doorvoeren van een technische aanpassing bij de ketels, zodat deze niet meer tegelijkertijd kunnen worden aangezet, een wijziging van de bedrijfstijden van de ketels en een verzoek tot wijziging van de geluidvoorschriften. De zonering is niet meer nodig en er wordt een maatbestemming "specifieke vorm van bedrijf - elektriciteitscentrale" opgenomen voor de aanwezige inrichting.
In het plangebied van bestemmingsplan "Cool" en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU m.e.r.-richtlijn 2014/52/EU. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Toetsing bestemmingsplan aan m.e.r.-beoordelingsplicht
In het bestemmingsplan "Cool" zal het aantal woningen toenemen, vooral door de transformatie van kantoren naar woningen (circa 700 woningen). Daarnaast wordt onder voorwaarden door wijzigingsbevoegdheden de nieuwbouw van woningen mogelijk gemaakt (circa 300 woningen). Een groei met circa 1.000 woningen wordt tijdens de planperiode voorzien. Daartegenover staat dat het programma aan kantoren binnen het plangebied in deze periode per saldo met circa 60.000 m2 zal afnemen. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De bovengenoemde mogelijkheden moeten worden gezien als een stedelijke ontwikkeling zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkelingen echter ruim onder de drempelwaarden (o.a. 2.000+ nieuwe woningen in een aaneengesloten gebied) van deze activiteit blijven. Daarom kan (met een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Tevens zal hiervoor een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Als uitgangspunt geldt dat alleen een MER hoeft te worden opgesteld indien het bevoegd gezag (in dit verband het college) van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan dienen de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt, te worden beschouwd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de drie criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:
1. Kenmerken van het project als omvang, cumulatie met andere projecten, gebruik natuurlijke hulpbronnen, productie afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen (i.v.m. stoffen/technologieën).
Motivering: dit bestemmingsplan maakt de transformatie van kantoren naar woningen en de nieuwbouw van woningen in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Het vorige bestemmingsplan bood deze mogelijkheden ook al. In dit bestemmingsplan zijn deze nog ongebruikte mogelijkheden opnieuw onderzocht. Er is geen sprake van cumulatie met een andere ontwikkeling in de omgeving, geen gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of (bedoeld) risico van ongevallen.
2. Plaats van het project (de kwetsbaarheid van het milieu in het gebied waarop het project effect kan hebben), bijvoorbeeld een natuurgebied.
Motivering: de ontwikkelingsmogelijkheden hebben geen effecten op gevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en/of het Natuurnetwerk Nederland.
3. Kenmerken van het potentiële effect (bereik, waarschijnlijkheid, duur frequentie en onomkeerbaarheid).
Motivering: er worden geen (grote) negatieve effecten op het milieu verwacht, ook niet voor wat betreft het bereik, de waarschijnlijkheid, de duur en frequentie van de mogelijke effecten. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken die ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een significante toename van verkeer, en draagt daarmee ook niet in betekenende mate bij aan een toename van geluid en luchtverontreiniging (zie de conclusie in de paragrafen 6.4.4 en 6.5.2). Het bestemmingsplan leidt niet tot een verandering ten opzichte van de huidige situatie bij bodemverontreiniging en externe veiligheid (zie de conclusies in de paragrafen 6.6.1 en 6.7.1). Ten slotte wordt ten aanzien van watercompensatie geen extra verharding aangebracht, omdat het om transformatie van bestaande panden gaat en sloop/nieuwbouw van gebouwen (zie voor de conclusie in de paragraaf 5.4).
Conclusie
Uit de bovenstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen (grote) negatieve effecten op het milieu worden verwacht.
Op basis hiervan heeft het college van B&W besloten dat het opstellen van een milieueffectrapport (MER) dan ook niet noodzakelijk is. Het besluit is bijgevoegd als Bijlage 8.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
Plangebied
Het bestemmingsplan "Cool" is geluidsonderzoek verricht op een aantal locaties waar thans geen geluidsgevoelige functies zijn gevestigd. Deze functies waren in het vorige bestemmingsplan planologisch al wel mogelijk, maar bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moeten deze locaties op grond van de Wet geluidhinder als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. Het betreft de locaties W01, W02 en W03 aan de Westblaak en W04 en W05 aan de Witte de Withstraat. Voor de locaties WB01 en WB02 was in het vorige bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een woongebouw. Deze mogelijkheid is akoestisch opnieuw onderzocht.
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.
Tabel Breedte geluidszones langs wegen
Soort gebied | Stedelijk- | -gebied | Buiten- | -stedelijk- | -gebied | ||||
Aantal rijstroken | 1 of 2 | 3 of meer | 1 of 2 | 3 of 4 | 5 of meer | ||||
Zonebreedte | 200 meter | 350 meter | 250 meter | 400 meter | 600 meter |
Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 decibel (dB). Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (snelwegen worden altijd als buitenstedelijk gezien) en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, heeft tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen.
Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn weergegeven in de onderstaande tabel
Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg
Uit de tabel blijkt dat de voorkeurswaarde (48 dB) op alle onderzochte locaties vanwege één of meerdere wegen wordt overschreden. Daarbij wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor nieuwe woningen (63 dB) op locatie W01 vanwege de Karel Doormanstraat met maximaal 3 dB overschreden en op locatie WB02 vanwege de Schiedamsedijk inclusief tramverkeer met maximaal 5 dB.
Geluidbelasting 30 km/u-wegen
Voor de 30 km/u-wegen geldt geen toetsingsverplichting aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit is omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/u-wegen is echter wel van belang bij de afweging ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Bij relevante wegen die direct langs de nieuwe situaties liggen dient de geluidsbelasting te worden berekend. De geluidbelastingen mogen conform artikel 110g van de Wgh met 5 dB worden gecorrigeerd. Er zijn twee relevante 30 km/u-wegen namelijk Witte de Withstraat en Boomgaardsstraat. Het verkeer op de Witte de Withstraat veroorzaakt op locatie W04 een geluidsbelasting van 56 dB. Deze geluidsbelasting is acceptabel in stedelijk gebied, aangezien deze locatie kan worden uitgevoerd met een geluidsluwe gevel. Het verkeer op de Boomgaardsstraat veroorzaakt op locatie W05 een geluidsbelasting van 56 dB. Deze geluidsbelasting is acceptabel in stedelijk gebied, aangezien deze locatie kan worden uitgevoerd met een geluidsluwe gevel.
Tram
Door het plangebied rijden de tramlijnen 4, 7, 8, 20, 21, 23, 24 en 25.
Metro
De metrolijnen A t/m E liggen binnen het plangebied. Conform de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder hebben deze metrolijnen een geluidszone van 25 meter. Echter, omdat deze spoortrajecten binnen het plangebied ondertunneld zijn, wordt de geluidsbelasting vanwege deze spoorlijnen door het tunnellichaam afgeschermd. Vanwege deze trajecten wordt daarom geen geluidsbelasting bij de ontwikkellocaties verwacht. Metrolawaai is daarom niet van belang voor dit bestemmingsplan. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is daarom geen onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting vanwege deze metrolijnen. Wel is in het geluidsonderzoek aandacht besteedt aan trillingen.
Er is sprake van cumulatie bij meerdere zoneplichtige geluidbronsoorten ten gevolge waarvan de voorkeurswaarde wordt overschreden. In het akoestisch onderzoek is alleen sprake van de zoneplichtige geluidbron wegverkeer. Cumulatie is derhalve niet van toepassing.
Op alle onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor nieuwe woningen (63 dB) wordt daarbij op locatie W01 vanwege de Karel Doormanstraat met maximaal 3 dB overschreden en op locaties WB02 vanwege de Schiedamsedijk inclusief tramverkeer met maximaal 5 dB. Voordat kan worden besloten de hoogst berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen moet eerst worden bekeken of door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd.
Bronmaatregelen
In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat maatregelen aan de geluidsbron, zoals vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en/of toepassing van stillere wegdekken kunnen worden overwogen.
Gelet op de (toekomstige) ontwikkelingen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is een vermindering van (vracht)verkeer op de wegen die op de onderzochte locaties een overschrijding van de voorkeurswaarde veroorzaken niet aan de orde.
Invoering van een 30 km/uur-regiem op diverse stedelijke wegen in het gebied behoort, gelet op de verkeersfunctie van deze wegen, tot de mogelijkheden en kan, naast een verbetering van de verkeersveiligheid, leiden tot een afname van de geluidbelasting met circa 4 dB. Bovendien worden deze wegen daarmee gedezoneerd waardoor een toetsing van deze wegen aan de normen van de Wgh niet meer aan de orde is.
De stillere asfalttypes zijn veelal slijtagegevoeliger dan DAB en ze kunnen veelal op wegen met hellingen, bochten of kruispunten (wegens wringend, optrekkend en afremmend verkeer) niet of slechts op een deel van de weg worden toegepast. Ze zijn daardoor minder effectief. Op de onderzochte wegen met tram (Eendrachtsweg, Eendrachtplein, Coolsingel, Erasmusbrug, Vasteland) is vanwege een groot aantal kruisingen een stiller asfalt op veel plaatsen verkeerskundig niet mogelijk en de geluidreductie is beperkt.
Overdrachtsmaatregelen
Hierbij kan worden gedacht aan afstandsvergroting en/of afschermende maatregelen. Aangezien de ontwikkelingen binnen de (bebouwingsgrenzen van de) bestaande bebouwing plaatsvinden is een afstandsvergroting niet aan de orde. De onderhavige wegen en tramsporen bevinden zich in een stedelijk gebied. Het plaatsen van een geluidscherm langs deze wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/wenselijk.
Ontvangersmaatregelen
Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB (norm voor de geluidsluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam) door een adequate akoestische inrichting van het plan en een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels.
Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.
Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidsbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan ten minste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.
De nieuwbouwwoningen en de transformatiewoningen worden bij het toepassen van het Ontheffingenbeleid als twee verschillende categorieën gezien.
Bij de bestaande (kantoor)gebouwen op de locaties W01, W02 en W03 zijn de locatie, oriëntatie en vormgeving een gegeven. Deze woningen kunnen allemaal na transformatie over een geluidluwe gevel aan de achterzijde van het gebouw beschikken (op een klein gedeelte van W01 na). De locaties W04 en W05 beschikken aan twee zijden over geluidsluwe gevels.
Voor de locaties WB01 en WB02 gaat het om nieuwbouwwoningen, waarbij de locatie, de oriëntatie en de vormgeving nog vrij is. WB01 beschikt aan de zuid- en zuidwestzijde van het gebouw op alle bouwlagen over een geluidsluwe gevel. WB02 is ter plaatse van enkele bouwlagen geluidsbelast op de meest noordoostelijke hoek van de locatie.
Vanwege de positionering van de appartementen ten opzichte van de aanwezige geluidbronnen, beschikken niet alle woningen over een geluidsluwe gevel. De buitenruimten (balkons en terrassen) van de woningen kunnen echter worden voorzien van een gesloten borstwering en een geluidabsorberend plafond. Dit leidt tot een reductie van de geluidbelasting met 3 dB. Hierdoor beschikt een significant deel van de voorziene woningen alsnog over een gevel met een maximale belasting van 53 dB en daarmee conform het Rotterdamse ontheffingenbeleid over een geluidluwe gevel. Het Rotterdamse ontheffingenbeleid biedt ook een mogelijkheid om af te wijken van de voorwaarde omtrent de geluidluwe gevel/buitenruimte. In dat geval moet ingezet worden op een zo optimaal mogelijke leefomgeving. Voor de voorziene woningen geldt, dat zij op korte afstand gelegen zijn van een parkachtige omgeving. Gesteld wordt, dat daarmee voldaan wordt aan een zo optimaal mogelijke leefomgeving. Hierbij wordt tevens opgemerkt, dat de te realiseren woningen passen binnen het gemeentelijk beleid om binnen bestaand stedelijk gebied de woningvoorraad uit te breiden.
De gemeente Rotterdam kiest er in deze gevallen bij het bestemmingsplan "Cool" voor van haar beleid af te wijken dat nieuwe woningen over een geluidluwe gevel dienen te beschikken. De motivering daarvoor is als volgt:
In dit bestemmingsplan is voor de locatie WB02 opgenomen dat de woningen aan de zijde van de Schiedamsedijk dienen te beschikken over een geluidsluwe gevel en buitenruimte en tenminste één slaapkamer dient aan de geluidsluwe zijde te worden gesitueerd (andere geluidsgevoelige ruimten dienen zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde te worden gesitueerd).
Vanwege de bovenstaande redenen heeft het college van B&W de hoogste berekende geluidsbelasting van een geluidsbron (een weg, een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein) op een locatie als hogere waarde vastgesteld. Deze hogere waarde geldt dan als maximaal toegestane geluidsbelasting vanwege de betreffende geluidsbron op de betreffende locatie. Een uitzondering hierop vormen de situaties waarin de hoogste berekende geluidsbelasting hoger is dan de maximaal toegestane geluidsbelasting.
Bij gevels waar dit speelt kan mogelijk de geluidsbelasting worden teruggebracht door het aanbrengen van een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen), of een loggia of binnenbalkon. Een andere mogelijkheid om bij een overschrijding van de wettelijk maximale geluidsbelasting woningen te kunnen realiseren is het toepassen van een 'dove gevel'. Deze goed geïsoleerde gevels hoeven niet aan de normen uit de Wet geluidhinder voor de geluidsbelasting op de gevel te worden getoetst (maar moeten wel aan de norm voor de binnenwaarde voldoen).
Procedure hogere waarde
Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het weg- en railverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. Deze waarden zijn door het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan "Cool" als hogere waarden vastgesteld (zie Bijlage 4).
Tabel: aan te vragen hogere waarden
* De maximaal berekende geluidsbealsting op deze locatie is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbealsting van 63 dB voor nieuwe woningen vanwege een stedelijke weg. In het bestemmingsplan moet dan worden opgenomen dat op deze locatie één of meerdere gevels met een geluidsbelasting hoger dan 63 dB als een dove gevel wordt uitgevoerd of moet middels een nader akoestisch onderzoek worden aangetoond dat eventueel met maatregelen (bijvoorbeeld toepassing van vliesgevel) de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB niet wordt overschreden.
Ontheffingsbeleid Rotterdam
De beoogde woningen op alle onderzochte locaties kunnen beschikken over minimaal één geluidluwe gevel, en indien van toepassing over een geluidluwe buitenruimte, en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen hoofdzakelijk vormen van transformatie van functies. Door de afdeling Verkeer & Vervoer is onderzocht wat het effect van deze mogelijke ontwikkelingen op het aantal verkeersbewegingen per etmaal is.
Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan "Cool" blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.
De locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn liggen niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden. Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg. De bestemmingen "Centrum - 1", "Centrum - 2", "Centrum - 3" en "Centrum - 4" staan nieuwe kinderdagverblijven niet toe. In de regels bij deze bestemming is opgenomen dat een nieuw kinderdagverblijf niet is toegestaan binnen 50 meter vanaf de rand van de volgende wegen: Westblaak, Schiedamsedijk, Vasteland en Karel Doormanstraat.
Door het ontbreken van ontwikkelingen is er in de plansituatie geen verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte ven de huidige situatie. Dit betekent dat omdat in de huidige situatie reeds aan de grenswaarden wordt voldaan ook in plansituatie aan de grenswaarden wordt voldaan.
Het bestemmingsplan "Cool" zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan "Cool".
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Wat algemene bodemkwaliteit betreft is het plangebied onderverdeel in twwe gebieden. In het plangebied is er in de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) sprake van een door loodwitfabrieken sterk beïnvloede antropogene bodemlaag. Als gevolg van stadsvernieuwing zijn een beperkt aantal locaties op lood gesaneerd volgens de leeflaagmethode.
In de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld met loodwit vervuilde ophhoglaag verontreinigd.
Het bestemmingsplan "Cool" voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden, en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Op basis van de indicatieve Bodemkwaliteitskaart is de verwachting dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de locaties waar het bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt thans al schoon genoeg is voor de woonfunctie.
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Er is nagegaan of er ten behoeve van het bestemmingsplan "Cool" onderzoek gedaan moet worden naar externe veiligheid. De conclusie is dat dit niet nodig is. In of rond het plangebied is namelijk geen sprake van:
Kortom, in en om het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan "Cool".
Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.
De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.
Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.
De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.
Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen kerngebieden. Grenzend aan de oostzijde van het plangebied (buiten het plangebied) is de bomenrij langs de Schiedamsedijk aangemerkt als Groene Wijkdooradering
De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen). Voor het bestemmingsplan "Cool" is de Wet natuurbescherming relevant.
De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn de Oude Maas en Boezems Kinderdijk, beiden op circa 9 km afstand tot het plangebied. Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats liggen op een afstand van tenminste 20 kilometer tot het bestemmingsplangebied (dit betreffen de gebieden Nieuwkoopse Plassen & De Haek, de Biesbosch en Solleveld & Kapittelduinen). De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000 gebieden. Dit blijkt uit de berekeningen (voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase) van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden, vanwege de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met de Aerius Calculator 2.0.
Voor de aanlegfase zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Voor de gebruiksfase zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Resultaten en conclusie
Uit deze voortoets blijkt dat er geen (significante) stikstofdepositie wordt veroorzaakt door het bestemmingsplan, en dat een passende beoordeling niet vereist is. Het bestemmingsplan "Cool" is daarmee uitvoerbaar.
Het meest nabijgelegen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de Nieuwe Maas, op korte afstand ten zuiden van het plangebied. Het meest nabijgelegen Belangrijk Weidevogelgebied is Polder Schieveen, op circa 4,4 kilometer ten noordwesten van het plangebied. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze NNN-gebieden. Daarvoor zijn deze ontwikkelingen te beperkt van omvang en liggen ze op te grote afstand van deze gebieden.
Vogelrichtlijn
Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.
In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Dit betreffen enkele waarnemingen van Huismus, Grote gele kwikstaart en Gierzwaluw. Van Gierzwaluw zijn bezette nesten bekend aan de Witte de Withstraat. Andere waarnemingen van bezette nesten van Gierzwaluw zijn bekend in de Jacobusstraat en de Oude Binnenweg. Tijdens het veldbezoek op 8 februari 2019 is een roepende man Huismus waargenomen in de Zwarte Paardenstraat.
Het bestemmingsplangebied is geschikt voor Huismus en Gierzwaluw. Bebouwing met openingen zoals dakpannen, dilatatievoegen of boeiborden bieden geschikt habitat voor voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig. Geschikt functioneel leefgebied (foerageergebied en schuilplaatsen) voor Huismus is aanwezig in de vorm van beplantingen in binnentuinen van woonblokken, lage boen in de straten en groen in bakken in de winkelstraten. Voor overige vogels met jaarrond beschermde jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen in gebouwen is het plangebied ongeschikt.
Het plangebied is ongeschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen. Dichte bosschages of hoge bomen in een relatief rustige omgeving zijn niet aanwezig, het plangebied ligt in hoogstedelijk gebied.
In het plangebied is broedhabitat aangetroffen voor soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Deze zogeheten Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In het bestemmingsplangebied kunnen soorten verwacht worden zoals Spreeuw, Koolmees, Pimpelmees, Zwarte kraai en Ekster. Nesten van ekster zijn op meerdere locaties waargenomen in hoge bomen in binnentuinen.
Binnen het plangebied is één waarneming bekend van de aandachtssoort Huismus. Er zijn geen andere waarnemingen van aandachtssoorten.
Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In de natuurdatabase zijn in het plangebied waarnemingen van vleermuizen bekend. Dit betreffen waarnemingen van foeragerende en overvliegende Gewone dwergvleermuizen en Ruige dwergvleermuizen. Naast deze waarnemingen is een paarverblijfplaats van Ruige dwergvleermuis bekend aan de Oldebarneveltstraat.
Deze waarnemingen vormen echter geen compleet beeld van de aanwezige populaties vleermuizen. De meerderheid van de waarnemingen hebben betrekking tot een onderzoek uit 2013. In nagenoeg het hele plangebied is geschikt leefgebied voor vleermuizen aanwezig, maar zijn geen waarnemingen bekend. Naast Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis is het plangebied tevens potentieel geschikt voor de gebouwbewonende soorten Laatvlieger en Tweekleurige vleermuis. Laatstgenoemde soort is in Nederland relatief zeldzaam en waarnemingen zijn schaars. Geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen is aanwezig in de aanwezige bebouwing. Nagenoeg alle bebouwing binnen het plangebied is geschikt voor vleermuizen. Verblijfplaatsen kunnen zich (onder andere) bevinden in de luchtspouw die toegankelijk is door open stootvoegen, ventilatieroosters, onder gevelpannen, in ruimten onder boeiborden, onder het dakvlak (dakpannen dak), achter (raam)luiken, in dilatatievoegen of onder metalen dakstrips. Nagenoeg alle in het plangebied aanwezige bebouwing heeft ten minste één van bovenstaande kenmerken waardoor deze geschikt is voor vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen. In de bebouwing is potentie aanwezig voor de functies zomer-, paar-, kraam-, of (massa)winterverblijfplaats. Op enkele plaatsen in het plangebied, zoals aan de Westblaak, is hoogbouw (>8 verdiepingen) aanwezig. Deze gebouwen zijn in potentie geschikt als massawinterverblijfplaats voor met name Gewone dwergvleermuis.
Het plangebied is redelijkerwijs ongeschikt voor boombewonende vleermuizen. De bomen staan in sterk verlicht habitat en/of hebben geen scheuren en holten die door vleermuizen gebruikt kunnen worden.
Functioneel leefgebied voor vleermuizen is verspreid door het plangebied aanwezig in de vorm van de (grotendeels) onverlichte binnentuinen en bomenrijen langs de verkeerswegen. Grotere, aaneengesloten en donkere structuren zijn afwezig in of grenzend aan het plangebied.
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren, doordat geschikte habitat in de vorm van sterk begroeide oevers en houtopstanden ontbreekt of het plangebied is gelegen buiten het natuurlijke verspreidingsgebied van de soorten.
Reptielen en amfibieën
Het plangebied is ongeschikt voor de habitatrichtlijnsoorten, doordat de geschikte habitat voor deze soorten ontbreekt of het plangebied is gelegen buiten het natuurlijke verspreidingsgebied van de soorten Vissen
De singel binnen het plangebied is ongeschikt voor voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van de habitatrichtlijnsoorten. Binnen het plangebied kunnen naar verwachting wel algemeen voorkomende vissoorten waaronder Brasem, Snoek en Blankvoorn.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen die binnen een bestaande bestemming vallen, zoals sloop en nieuwbouw van woningen, renovaties of het herinrichting, dient voorafgaand nog flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Bij bestemmingsplanwijzing of een projectbestemmingsplan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.
Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan "Cool" aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.
In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.
Op grond van gemeentebeleid wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.
Het bestemmingsplan legt overwegend de huidige planologische mogelijkheden vast. Daarmee biedt het bestemmingsplan ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Het betreft vooral bestemmingsverruimingen, waardoor er geen bouwplannen/ontwikkelingen op financiële haalbaarheid getoetst kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, is een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan.
In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Cool" toegezonden aan:
Door de partijen vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 4 en 5 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen vermeld onder nummers 2, 3, 4 en 5 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.
1. Evides
Evides verzoekt de door het plangebied lopende waterleidingen op te nemen met de dubbelbestemming "Leiding - Water".
Reactie
De planregels en de verbeelding zijn aangepast en de betreffende dubbelbestemming is opgenomen.