direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Nieuw-Beijerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0588.BPNBB14-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De kern Nieuw-Beijerland is begrensd door sterke randen aan de noordzijde (Spui), aan de oostzijde (ontsluitingsweg Buitenom) en aan de zuidzijde (kreek). De dijk langs het Spui is een belangrijk bindend element binnen Nieuw-Beijerland. De dijk verbind de oude haven, het historische centrum, het buitendijkse rabattenlandschap en de Veerstoep.

De uitbreidingslocatie (9,76 ha) is gesitueerd ten zuiden van de kern van Nieuw-Beijerland, tussen de kreek aan de noordzijde en de Buitenom aan de oostzijde. Op deze locatie wordt de bouw van 26 appartementen, 70 rijwoningen, 18 semi-vrijstaande en 10 vrijstaande woningen toegestaan. De ontwikkeling dient duurzaam te worden vormgegeven. De bestaande structuurlijnen dienen hierbij te worden versterkt en aangevuld.

Door RBOI is een stedenbouwkundig plan ontwikkeld voor de nieuwe woonwijk. Het onderhavige bestemmingsplan beoogt de nieuwe woonwijk juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan voorziet in directe bouwtitels voor de woningbouw en de nieuwe kerk.

Ook voor de kernen Goudswaard, Piershil en Zuid-Beijerland zijn uitbreidingen voorzien. Voor elke uitbreiding is een separaat bestemmingsplan opgesteld. De bestemmingsplannen voor de woninguitbreiding van de kernen zijn opgesteld op basis van afspraken die in regionaal verband zijn gemaakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de kern Nieuw-Beijerland, tussen de kreek en de Buitenom. Binnen het plangebied zijn enkele woningen gevestigd langs de Kreekkant. Deze woningen blijven bestaan. De bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf wordt gesloopt. De overige gronden bestaan met name uit agrarische gronden.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0588.BPNBB14-VG01_0001.jpg"

1.3 Vigerend plan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Kernen dat is vastgesteld op 25 juni 2013 door de gemeenteraad. Tegen het bestemmingsplan is een beroep ingesteld. Het beroep richt zich op locaties in de kern Goudswaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient nog uitspraak te doen over dit beroep. Op het plangebied rust de bestemming Agrarische doeleinden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt allereerst het beleidskader aan bod. In hoofdstuk 3 is het stedenbouwkundig plan beschreven en onderbouwd. De sectorale aspecten worden beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk komen de aspecten verkeer en parkeren, milieu, ecologie, water en archeologie aan bod. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk is de wijze van bestemmen uiteengezet. Tevens wordt artikelsgewijs een beschrijving gegeven van de planregels en de bestemmingen. Hoofdstuk 6 behandelt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011) en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een  aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en de energietransitie.
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • 4. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 5. Ruimte voor behoud en versterking van (inter) nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 6. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 7. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.


Bij de ladder dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2) en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

De ladder is in de provinciale verordening nader uitgewerkt. In dit bestemmingsplan is in paragraaf 3.4 een paragraaf opgenomen die ingaat op trede 1 en 2 van de ladder. De locatie gaat onderdeel uitmaken van het dorp, dat met ov bereikbaar is. De locatie wordt goed ontsloten (langzaam verkeer en auto).

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie (2010, actualisering 2012)

De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de provincie de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie

De provincie Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken.

Gebiedsopgaven Hoeksche Waard

De Hoeksche Waard is een nationaal landschap op de overgang van de Randstad naar de Zuid-Hollandse delta. De aanwijzing tot nationaal landschap betekent dat behoud en herstel van de kernkwaliteiten van dit landschap belangrijke beleidsopgaven zijn. De provincie stelt daarin behoud van het open agrarisch landschap centraal, gericht op een duurzame ontwikkeling van de landbouw, met versterking van de gebiedsspecifieke landschapskenmerken zoals de kreken, de dijken en het patroon van verspreide dorpen. Uitbreidingen van kleine kernen zijn in beginsel niet uitgesloten, maar worden in de meest kwetsbare delen van het nationaal landschap terughoudend benaderd.

De ligging van de Hoeksche Waard in de delta en nabij de Randstad heeft in het gebied zelf tot verschillen in karakter en dynamiek geleid. In het zuiden en westen staan rust, ruimte en ervaring van de delta centraal, terwijl het noorden en oosten meer onder invloed van het stedelijk gebied staan. De ligging in de delta betekent een opgave voor de versterking van de toeristische kwaliteiten en mogelijkheden voor extensieve en verblijfsrecreatie in het zuiden van de Hoeksche Waard.

Verordening Ruimte (2010, actualisering 2012)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. Verstedelijking buiten de in figuur 2.1 weergegeven bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0588.BPNBB14-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Bebouwingscontouren

Artikel 2 lid 1 en 2 Regionale afstemming en ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 2, lid 1 en 2 (PVR) zijn de vereisten voor een bestemmingplan met betrekking tot regionale afstemming over de woningbehoefte en inzake duurzame verstedelijking neergelegd:

Kort samengevat schept lid 1 een gemeentelijke verantwoordingsplicht met betrekking tot de aantoonbaarheid van de woningbehoefte, die is gebaseerd op een regionale visie op het programma of die tenminste regionaal is afgestemd. Lid 2 voegt daaraan toe dat daarbij rekening wordt gehouden met de in dat lid opgenomen voorkeursvolgorde (ladder voor duurzame verstedelijking). Beide aspecten dienen te worden opgenomen in de toelichting op het bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan is in paragraaf 3.4 een paragraaf opgenomen die voorziet in de toepassing van de SER-ladder woningbouw.

Ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren, zoals aangegeven op kaart 1, of voor gronden binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt waarvan ruimtelijke effecten zijn te verwachten in het buitengebied of met uitstraling naar het buitengebied, levert een bijdrage aan de ambities behorende bij de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf.

In paragraaf 3.2 is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen, die op bovenstaande punten ingaat in relatie tot de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

Woonvisie 2011-2020 (2011)

De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.

Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.

De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:

  • de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbod naar een vraagmarkt. Dat geldt echter niet voor iedereen. Mensen met een inkomen net boven modaal worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: sociaal huren is niet meer mogelijk en er zijn voor hen geen betaalbare koopwoningen beschikbaar.
  • het afgesproken woningbouwprogramma niet meer voldoet. Er zijn meer nieuwbouwwoningen gepland dan nodig, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt dan verwacht. Dat vraagt om nieuwe prioriteiten in de uitvoering.
  • de kwaliteit van de huidige voorraad beter kan. Deze verbetering is gewenst voor de woning zelf (zoals weinig energieverbruik) en voor de woonomgeving (zoals het gewenste woonmilieu).
  • alle partijen op de woningmarkt terughoudend zijn, waardoor weinig risico's worden genomen en er niet veel van de grond komt. Er is behoefte aan samenwerkingsvormen waarin partijen met elkaar de voorwaarden voor uitvoering scheppen op basis van vertrouwen.

Regionale Woonvisie (actualisatie 2013)

In de regionale woonvisie 'Samen voor kwaliteit', welke is vastgesteld in maart 2010, is een uitwerking op kernniveau beschreven. Over de koers voor Nieuw-Beijerland is het volgende opgenomen:

  • In Nieuw-Beijerland een sterker accent leggen op doelgroepen starters en ouderen.
  • Een sterker accent op zorggerelateerde woningen.
  • Gezien het voorzieningenniveau en de vergrijzing sterker accent op grootschaliger woningbouw voor senioren.
  • Voor Nieuw- Beijerland is een nadere uitwerking van het opplusplan aan de orde.
  • Wooneenheden voor verpleging toevoegen.
  • Richtsnoer dichtheid: 15 woningen per ha bij inbreiding; in een groene setting lagere dichtheden (vijf woningen per ha).
  • Er is geen ruimte voor inbreiding, maar wel voor uitbreiding aan de zuidzijde. Daar zou uitbreiding met enkele honderden woningen mogelijk zijn. Aandachtspunt is de aansluiting bij het huidige woonmilieu (groen dorps) en het omliggende landschap.

Binnen de Hoeksche Waard wordt momenteel gewerkt aan een regionaal woningbouwprogramma en een herziening van de regionale Woonvisie.

Structuurvisie Hoeksche Waard

Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030 (figuur 2.2).

Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Nieuwe ontwikkelingen horen bij een landschap en kunnen bijdragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat om meer dan de openheid en de kreken en dijken, maar ook om de ruimtelijke kwaliteit van de kernen en feitelijk om de leefomgeving als geheel.

De Structuurvisie is in het voorjaar van 2009 definitief vastgesteld door de vijf gemeenteraden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0588.BPNBB14-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Uitsnede structuurvisiekaart Hoeksche Waard

Uitbreiding Nieuw-Beijerland

De zuidellijke uitbreiding van Nieuw-Beijerland is beschreven in de structuurvisie. Dit bestemmingsplan voorziet in een verdere uitwerking van de in de structuurvisie benoemde uitgangspunten ten aanzien van de inpassing in het landschap en de uitbreidingslocatie.

Overig regionaal beleid

Voor het overige heeft de toeristisch- recreatieve visie 'De Hoeksche Waard om te beleven' betrekking op de kern Nieuw-Beijerland. In de toelichting wordt, voor zover relevant, ingegaan op dit beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Korendijk

Het gemeentelijk beleid komt hoofdzakelijk tot uiting in de 'Structuurvisie Korendijk'. Voor de toekomstige ontwikkelingsrichting van Korendijk 2020 zijn drie thema's leidend:

  • duurzame omgeving: gericht op het behouden en versterken van waarden en kwaliteiten van de fysieke omgeving, nu en in de toekomst. Onderwerpen die hierbij aan de orde komen, zijn onder andere natuur en landschap, waterkwaliteit en -kwantiteit, cultuurhistorie en milieu. De gemeente Korendijk wil gaan voorzien in een deel van de recreatiebehoefte van de nabijgelegen stedelijke regio's. Een extensieve recreatieve ontwikkeling past bij de aanwijzing van de Hoeksche Waard als nationaal landschap. Daarbij is het belangrijk de dorpen compact te houden en de eigen identiteit te behouden;
  • leefbaarheid: gericht op een aantrekkelijke leefomgeving, niet alleen ruimtelijk, maar ook sociaal-maatschappelijk. Bijzondere aandacht gaat uit naar beleving (woonmilieus en landschapstypen) en voorzieningen (sport, sociaalmaatschappelijke functies, etc.). De leefbaarheid van Korendijk hangt in grote mate samen met de geringe omvang van de dorpen en de daaruit voortvloeiende sociale samenhang binnen die dorpen. Er is gekozen voor een voortzetting van deze kwaliteit;
  • vitaliteit: alle kansen voor een economisch gezonde gemeente. Landbouw, bedrijven, infrastructuur en recreatie kunnen hier aan bijdragen. In de landbouw kan dit door ontwikkeling van neven takken in de recreatie, zorg of duurzame energie. Door wering van vervuilende bedrijvigheid en concentratie van bedrijven op een centraal bedrijventerrein, wordt doorstroming bevorderd en herstructurering mogelijk.

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als 'uitbreidingslocatie wonen met extra waterberging'. Het noordelijke gedeelte van het plangebied is als 'wonen in kreekzone' aangeduid.

Overig gemeentelijk beleid

Overig gemeentelijk beleid met betrekking op de kernen in de gemeente Korendijk is onder meer:

  • Gemeentelijk Waterplan Korendijk;
  • Gemeentelijk Rioleringsplan;
  • Groenbeleid- en beheerplan gemeente Korendijk 2011-2014;
  • Recreatienota Korendijk;
  • Handleiding Inrichting Openbare Ruimte.

In de toelichting wordt bij de betreffende thema's, voor zover relevant, ingegaan op bovenstaand beleid.

2.4 Conclusie

Het beleid is gericht op kwaliteitsverbetering en een optimale benutting van het bestaand gebied binnen de bebouwingscontour van de provincie. Tevens richt het beleid zich op de instandhouding van de openheid van het buitengebied. In de nieuwbouwplannen aan de rand van de kern Nieuw-Beijerland zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Hierbij moeten de internationaal zeldzame/unieke kenmerkende landschapskwaliteiten van de Hoeksche Waard behouden blijven.

Hoofdstuk 3 Planopzet

3.1 Planbeschrijving

Ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe woongebied in Nieuw-Beijerland is een stedenbouwkundige verkavelingsschets (zie figuur 3.1) opgesteld. Tevens zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten gedefinieerd (zie bijlage 1). De verkavelingsschets gaat uit van een gedifferentieerd woningbouwprogramma (appartementen, starterswoningen, rijenwoningen, etc.). Inmiddels is de beoogde differentiatie van het programma aangepast (zie paragraaf 3.3), waardoor het programma een andere verdeling kent. Doordat bij de ontwikkeling van de uitbreidingswijk rekening is gehouden met flexibiliteit in de woningbouwdifferentiatie is deze aanpassing passend binnen de hoofdopzet van de stedenbouwkundige verkaveling.

De uitbreiding van 124 woningen en de realisatie van een nieuw kerkgebouw met dienstwoning is voorzien aan de zuidzijde van het bestaande dorp in een lage dichtheid (circa 15 wo/ha), passend bij de omgeving en met een dorpse schaal. De uitbreiding wordt voorzien aan beide zijden van de Dorpsweg. Het deel ten oosten van de Dorpsweg wordt begrensd door het Buitenom, de Dorpsweg en de Kreekkant. Het deel ten westen van de Dorpsweg wordt globaal begrensd door de (doorgetrokken) noordelijke grens van de bestaande boomgaard de Dorpsweg, de bestaande boomgaard en de Kreek. De westelijke grens ligt op de tweede poldersloot gezien vanaf de Dorpsweg. Daarnaast is de 25 m brede Kreekzone tot aan de langzaamverkeersontsluiting op de Doelweijck/Voordoel onderdeel van de uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0588.BPNBB14-VG01_0004.png"

Figuur 3.1 Verkavelingsschets Nieuw-Beijerland

Het totale plangebied bestaat uit 10 ha, waarvan een klein deel (circa 1 ha) buiten de bebouwingscontour ligt. Dit deel is gelegen aan de zuidzijde tussen de Dorpsweg en het Buitenom. Door zijn vorm (driehoekig) en zijn ligging wordt dit gebied meegenomen in de planvorming. Het handhaven van een agrarische bestemming op dit deel lijkt gezien de omvang niet meer zinnig. Door deze (onbebouwde) gronden als groen op te nemen in het plan krijgt de uitbreiding ook aan deze zijde een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdplanopzet

Het plangebied bestaat uit drie afzonderlijke deelgebieden. Tussen de Dorpsweg en Buitenom wordt een ruime kavel uitgegeven waarop een nieuwe kerk met dienstwoning wordt gerealiseerd. Deze kavel wordt omzoomd met water en groen. Op deze nieuwe in het oog springende plek bij de entree van het dorp is plaats voor een representatief kerkgebouw dat los in de ruimte staat. De kerk wordt ontworpen als beeldmerk en accentueert deze plek als belangrijke entree van het dorp.

De kerk staat in de zichtlijn vanuit de Wilhelminastraat en is een ankerpunt aan de overzijde van de Kreekzone. Op deze manier wordt de nieuwe kerk ruimtelijk bij de bestaande kern betrokken. In het zuidelijk deel van deze ' puntzak' is plaats voor een ruime vrijstaande woning op een grote landschappelijke kavel. De kerk en deze woning worden ontsloten via de Dorpsweg.

In het noordoostelijk deel wordt de bestaande bebouwing langs de Kreekkant aangevuld met enkele vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen.

Het westelijk deel wordt het grotere woongebied ontwikkeld. Binnen de bestaande structuur van het landschap worden verschillende blokken ingepast. De oude landschappelijke structuur wordt in noord-zuidrichting in de vorm van brede groenstroken door het gebied getrokken. Op deze manier wordt enerzijds de relatie met het landschap gelegd en anderzijds de groenstructuur direct gekoppeld aan de verbrede Kreekzone (25 m). Langs de Kreekzone wordt in relatie met de overzijde een losse bebouwingsstructuur met semi-vrijstaande en vrijstaande woningen voorzien.

De bouwhoogte van de woningen zal aan moeten sluiten bij de bestaande bouwhoogte in het dorp. De grondgebonden woningen worden daarom uitgevoerd in maximaal twee bouwlagen en een kap. De hoogte van het appartementengebouw bestaat uit twee bouwlagen met eventueel een derde terug liggende laag (maximaal 11 m).

De maximale hoogte van architectonische accent(en) van de kerk, zoals een kerktoren, bedraagt 30 m.

Openbare ruimte

De uitbreiding van Nieuw-Beijerland wordt rondom door water en groen begrensd. Aan de noordzijde ligt de Kreekzone. Deze zone wordt circa 25 m verbreed. In deze zone wordt een wandelpad aangelegd dat via een nieuwe langzaam verkeersbrug de oude kern, de uitbreiding en de kerk met elkaar verbindt. Aan de westzijde wordt langs het landschap een groene zone aangelegd. Ook hier wordt een wandelpad gelegd rondom het nieuwe woongebied.

De groene lopers dwars door de wijk bieden zichtlijnen naar buiten en vormen de belangrijkste openbare ruimte in het plangebied. Zoveel mogelijk woningen zijn aan deze groene ruimten gelegd. In deze deels autovrije lopers is ruimte voor speelvoorzieningen.

De bestaande watergangen worden zo veel mogelijk behouden. Aan de zuidzijde wordt als begrenzing van het gebied een nieuwe watergang aangelegd.

Speelvoorzieningen

Binnen de uitbreiding van Nieuw-Beijerland zal worden voorzien in de benodigde speelvoorzieningen. Er is behoefte aan de volgende speelvoorzieningen:

  • een sport en hangplek voor 12 tot 18 jaar van 700 m²;
  • een plek voor 6 tot 12 jarigen van 500 m²;
  • en twee plekken voor 2 tot 6 jarigen van in totaal 50 m².

Deze voorzieningen vullen de in de kern aanwezige speelvoorzieningen aan.

Duurzaamheid

In 2011 is een notitie opgesteld voor de uitbreidingsgebieden van Korendijk.

In deze notitie zijn de aspecten van duurzaamheid opgenomen, waarvan de keuzen met betrekking tot het ambitieniveau in dit stadium van planvorming een verschil kunnen maken in de uitgangspunten die gesteld kunnen worden voor de uitbreiding van Nieuw-Beijerland (bijlage 2).

De onderwerpen met de deelaspecten zijn per kern gerangschikt volgens het gangbare model People Planet Profit (Welzijn Wereld Welvaart).

3.2 Beeldkwaliteitsparagraaf

De uitbreiding van Nieuw-Beijerland ligt direct ten zuiden van het bestaande dorp grenzend aan het Zeekleipolderlandschap van de Hoekse Waard. Juist deze ligging vraagt erom de uitbreiding dusdanig vorm te geven dat deze op een zorgvuldige wijze in wordt gespeeld op de kwaliteiten van dit landschap.

Zeekleipolderlandschap

Ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Van groot belang voor de vorming van het huidige landschap van de Hoeksche Waard is de ontwikkeling van een schoorwallensysteem langs de kust geweest. Door een aanzienlijke stijging van de zeespiegel verdween de kustvlakte onder water en werden vanuit zee onder invloed van de golfbewegingen en stromingen van het getij, langgerekte barrières opgeworpen.

In de lager gelegen gebieden achter deze zogeheten schoorwallen (elders strandwallen genaamd) ontstonden afwisselend onder water en droogstaande wadden en moerasachtige gebieden. Dit leidde uiteindelijk, mede door een stijging van het grondwater en de verdere afname van de invloed van de zee op dit gebied, tot de vorming van een zich tot ver achter de schoorwallen uitstrekkend veengebied.

Dit veengebied werd door het schoorwallensysteem beschermd tegen de zee. Toen vervolgens de invloed van de zee echter weer toenam werden de schoorwallen aangetast. Er ontstonden diepe erosiegeulen waardoor de zee het achtergelegen veengebied kon binnendringen. Aanvankelijk trad vooral in de directe omgeving van de grote riviermondingen erosie van het veen op. Gaandeweg drong het door het zeewater ontwikkelende systeem van kreken echter steeds verder het veengebied binnen en ontstonden in het veen geulen, die later met zand en klei werden opgevuld. De hiermee gepaard gaande erosie leidde tot de afbraak van grote delen van het veenlandschap. Als gevolg hiervan ontstonden veel, door getijdengeulen gescheiden en met zavel- en kleilagen bedekte veeneilanden (opwassen).

Het toenmalige door vele kreken en andere stromen doorsneden gebied bestond uit een stelsel van zandplaten, slikken, gorzen en schorren. Doordat de diverse stromen zich vaak verlegden was enerzijds sprake van een sterke afbraak, anderzijds van de vorming van nieuwe opwassen en ontstond er een groot estuarium.

De in het huidige landschap nog aanwezige resterende opwassen zijn ontstaan als platen te midden van snel stromende getijdengeulen en hebben veelal een zekere ronde vorm. Van een wezenlijke beïnvloeding door de mens was pas sprake aan het einde van de 10e eeuw toen men door het opwerpen van dijken overging tot het stelselmatig beveiligen van de reeds bewoonde eilanden (de zogeheten 'opwassen'). Bewoning vond niet uitsluitend plaats op de bedijkte opwassen maar ook op de onbedijkte platen. In dat geval was echter sprake van een niet-permanente bewoning door vissers, schapenhouders en veendelvers en zocht men bescherming tegen hoog water door het opwerpen van 'stellen' (vluchtheuvels).

Tot de oudste polders (opwassen) behoort onder andere de Polder het Oudeland van Strijen. Door de eb- en vloedbewegingen werden geleidelijk nieuwe platen afgezet, tegen de opwassen aan. Deze meer langgerekte aanwassen werden nadien eveneens ingepolderd en in cultuur gebracht.

Aanvankelijk vond de bedijking op kleine schaal plaats. In de loop van de 15e eeuw vond een meer grootschalige landaanwinning plaats door het systematisch bedijken van de vele nieuwe op- en aanwassen. Bij de inpoldering van de op- en aanwassen werden de 'bovenlopen' van de kreken veelal binnen de dijkringen opgenomen.

Ordeningsprincipes en kenmerken

Voor het plangebied is van belang dat het is gelegen in het zeekleipolderlandschap, waarvan de kenmerken in de provinciale Structuurvisie worden beschreven: 'Het zeekleipolderlandschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek.'

Kernkwaliteiten

Voor het Nationaal landschap Hoeksche Waard zijn drie kernkwaliteiten benoemd:

  • het polderpatroon: een mozaïek van polders die vanaf het einde van de Middeleeuwen zijn bedijkt. Per regio is de ontstaansgeschiedenis van het landschap afleesbaar.
  • het reliëf van kreken en dijken: het dijken- en krekenpatroon is in zijn geheel waardevol. Daarbinnen zijn er gave en minder gave delen, maar juist de samenhang is kenmerkend voor het landschap.
  • de openheid: de open ruimten vormen de tegenhanger van de dijklinten en dorpen en zijn daar onlosmakelijk mee verbonden.

Nieuw-Beijerland

Ontstaansgeschiedenis Nieuw-Beijerland

Nieuw-Beijerland is gesticht na de bedijking van de polder Nieuw-Beijerland (1582). Het dorp ligt direct ten zuiden van het Swaneblake, een brede kreek (het huidige Spui) die een verbinding vormde tussen de Oude Maas en het Haringvliet. Kenmerkend voor deze dorpen is de strakkere vorm van de dorpsplattegrond en de afwezigheid van een binnen bedijkte kreek. Nieuw-Beijerland wordt gerekend tot de zogeheten voorstraatdorpen. De dorpen van dit nederzettingstype ontwikkelden zich op een korte afstand van de dijk. Loodrecht op de dijk werd een Voorstraat aangelegd in de richting van een meestal rechthoekig omgracht terrein (de kerkring). Parallel aan de Voorstraat daaraan verschenen Achterstraten. De Voorstraat vormde veelal een vestigingsplaats voor de dorpsnotabelen. Aan de Achterstraten verschenen veelal de arbeiderswoningen en de bij de Voorstraat behorende werkruimtes. Het tegenover de Voorstraat gelegen deel van de dijk vormde de vestigingsplaats voor winkeliers. Rondom de haven en kaai vestigde zich vooral een vissersgemeenschap.

In vergelijking met veel andere dorpen in de Hoeksche Waard, is er sprake van een meer vergaande planmatige aanleg van het dorp. Hierbij ging men uit van een stratenstramien, dat vier gelijke rechthoeken van 90 bij 175 m omvatte. In de dorpskern werden niet alleen woonhuizen maar ook boerderijen opgenomen. Deze werden met de kopgevel aan de straatzijde gebouwd. De schuren bij de boerderijen waren veelal van hout en hadden met riet gedekte daken.

De dijkring van de polder Nieuw-Beijerland vormde lange tijd de belangrijkste landverbinding met de omgeving. Daarnaast vormde ook het Spui met de haven en het veer naar Hekelingen een belangrijke verbinding met de buitenwereld.

Ruimtelijke opbouw Nieuw-Beijerland

Nieuw-Beijerland heeft een eenduidige ruimtelijke opbouw, waarbij de volgende deelgebieden zich duidelijk als afzonderlijke eenheden van elkaar onderscheiden:

1. Oude dorpskern

De oude dorpskern lag rond 1850 in het gebied dat begrensd werd door de Nieuw-Beijerlandsche Kreek (Swaneblake), de Spuidijk, de Achterstraat-Achterdoel en de Laning. Karakteristiek voor de oude dorpsplattegrond van Nieuw-Beijerland is de rechthoekige indeling van de dorpsplattegrond met een rechthoekig wegenpatroon en een centrale positie van de kerk. In tegenstelling tot de meeste andere dorpen op de Zeeuwse eilanden ontbreekt een min of meer ronde kerkring. De kerk is 'overhoeks' gesitueerd op een rechthoekige kavel en wordt omringd door een rechthoekige gracht.

2. Uitbreidingen

Nieuw-Beijerland heeft zich vanuit de oude 19e-eeuwse kern sterk in oostelijke richting ontwikkeld. De huidige dorpsplattegrond kenmerkt zich door een zekere ringvorm met daarbinnen een overwegend rechthoekig verkavelingspatroon. Alleen in het meer zuidoostelijk en -zuidwestelijk gelegen deel van de kern is sprake van een veel vrijere dorpsuitleg.

In de 20e eeuw is Nieuw-Beijerland vooral in oostelijke richting uitgebreid. Daarbij zijn een aantal deelgebieden te onderscheiden. De 20e-eeuwse woonbebouwing bestaat vooral uit eengezinsrijenwoningen in twee lagen onder kap en uit vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen in vooral één respectievelijk een of twee lagen met kap.

Landschappelijke inpassing

Beschrijving van inpassing

Bij de totstandkoming van deze uitbreiding wordt veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing ervan. Zo wordt rond de huidige Kreek een kreekpark ontwikkeld met extra ruimte voor natuur en waterberging. Aan de zuidzijde wordt een groene zone aangelegd met een breedte van 25 m. Haaks op deze natuurzone wordt in het deel ten westen van de Dorpsweg door middel van groene noord-zuidlopende stroken de verbinding met het zuidelijk gelegen landschap gelegd. Deze stroken gebruiken onderliggende landschapstructuren om geleding te geven aan de nieuwe uitbreiding. In de groene randen rond de gehele uitbreiding worden een aantal informele wandelpaden opgenomen die onderdeel uitmaken van het dorpsrondje. In het deel ten oosten van de Dorpsweg wordt de nieuwe ontsluiting van Nieuw-Beijerland op het Buitenom voorzien. Ten zuiden hiervan ligt een grote kavel die de entree van Nieuw-Beijerland markeert. Op deze kavel wordt een nieuwe kerk voorzien, die in zijn architectuur inspeelt op het ten oosten en ten zuiden gelegen landschap. Door de kerk in de zichtlijn van de Wilhelminastraat te leggen fungeert de kerk als ankerpunt naar het landschap. Langs het hele buitenom wordt een robuuste plas-draszone voorgestaan.

Toetsing aan kernkwaliteiten

De uitbreiding van Nieuw-Beijerland bestaat uit een deel ten westen en een deel ten oosten van de Dorpsweg. Het deel ten oosten van de Dorpsweg betreft een restruimte van polder dat van een groter deel is afgesneden door de komst van het Buitenom. Het deel ten westen van de Dorpsweg aan de overzijde van de Kreek is ingepast binnen de structuur van de polder. De groene dooradering van het nieuwe woongebied is in de richting van het omliggende polderlandschap gelegd. De woningen staan ook in het stramien van de polder, waardoor er een herkenbare hoekverdraaiing ontstaat met de woningen in de bestaande kern aan de overzijde van de kreek. De groene aders maken de verbinding van het landschap met de kreek.

Deze ontwikkeling maakt de verbreding en aanvulling van natuur in de zone rond de Kreek mogelijk. De Kreekzone wordt hiermee versterkt. Door de aanleg van een langzaamverkeerroute in deze zone wordt de Kreek beter beleefbaar gemaakt voor de bewoners.

De uitbreiding wordt beoogd in een gebied dat wordt aangeduid als matig open tot besloten landschap. Naast de locatie liggen enkele boomgaarden. De nieuwe ontwikkeling vormt dan ook een passende overgang van het halfbesloten landschap naar de kern van Nieuw-Beijerland.

Concluderend kan worden gesteld dat door de uitbreiding aan de zuidkant van Nieuw-Beijerland te plannen elders waardevol landschap wordt gespaard. De ontwikkeling gericht is op het behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het Hoekse Waards landschap.

Uitgangspunten bebouwing en beplanting

De beleving van het aanliggende landschap wordt mede bepaald door de uitstraling van bebouwing en beplanting van de uitbreiding. Een belangrijk uitgangspunt is een bebouwingsdichtheid van 15 woningen per hectare. Hiermee speelt de uitbreiding in op het dorpse karakter van Nieuw-Beijerland. Ook de bebouwing dient in zijn vormgeving aan te sluiten op het dorpse karakter van de kern. De woningen en appartementengebouwen worden vormgegeven binnen één architectonische 'familie' met een dorpse uitstraling met traditionele stijlkenmerken zonder een al te historiserende vormgeving. De beplanting in de openbare ruimte dient te passen in de landschappelijke structuur, waarbij nadrukkelijk gebruik zal worden gemaakt van gebiedseigen soorten.

De overgangen van kavels (achtertuinen) en het aanliggende landschap zullen zorgvuldig moeten worden vormgegeven door gebruik van groen zoals struiken, hagen of begroeide hekwerken en zijn onderdeel van de (architectonische) uitwerking van de kavel.

Beeldkwaliteitplan

Om de samenhang en de beeldkwaliteit van de uitbreiding te kunnen waarborgen is een beeldkwaliteitplan voor de gehele uitbreiding opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is een beeldende vertaling van de ruimtelijke aspecten in het stedenbouwkundige schetsplan met aanvullende beeldkwaliteitsaspecten. Het beeldkwaliteitplan maakt onderdeel uit van het gemeentelijk welstandsbeleid en zal ook als zodanig worden vastgesteld.

3.3 Woningbouwprogramma en fasering

In het plangebied zijn een kerk met dienstwoning op een terreinoppervlak van circa 7.500 m² en 124 woningen voorzien. Dit aantal komt overeen met het aantal genoemd in de Algemene Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden Uitbreidingsgebieden Korendijk en valt binnen de afspraken van de Regionale Woonvisie 'Samen voor kwaliteit'.

Woningbehoefteonderzoek

USP Marketing Consultancy bv heeft in opdracht van het Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard een woningbehoefte onderzoek uitgevoerd in de Hoeksche waard. In november 2010 is over dit onderzoek gerapporteerd in het rapport Woningbehoeftenonderzoek Hoeksche Waard 'woonwensen in beeld'.

Aan de hand van extra onderzoeksgegevens uit de database van USP en rekening houdend met de woningbouwverdeling over de kernen in de Hoeksche Waard (Regionale Woonvisie Samen voor kwaliteit) is een woningbouwprogramma verder verfijnd. Hierbij zijn tevens de reacties van de inloopavond van 15 juni 2011, het overleg met HW Wonen (woningcorporatie) en de regionale projectgroep wonen betrokken.

Woningbouwprogramma

In het plangebied zijn een kerk met dienstwoning op een terreinoppervlak van circa 7.500 m² en 124 woningen voorzien in de volgende categorieën:

  • 26 appartementen;
  • 16 starterswoningen;
  • 24 (levensloopbestendige) rijwoningen;
  • 12 patiobungalows;
  • 30 semivrijstaande woningen (twee-onder-één-kap of geschakelde woningen);
  • 16 vrijesector kavels waarvan 10 in particulier opdrachtgeverschap.

3.4 Toepassing SER-ladder woningbouw

De provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van de woonomgeving en woonmilieu waarborgen, daarom moet bij bestemmingsplannen die voorzien in de bouw van nieuwe woningen een zorgvuldige afweging worden gemaakt volgens de zogenaamde SER-ladder (artikel 2 van de provinciale Ruimtelijke Verordening).

Afweging

De afweging verloopt volgens drie stappen (stap 1: behoefte en stap 2 & 3: locatieafweging):

  • 1. Regionale vraag: De nieuwe ontwikkeling moet aantoonbaar voorzien in een regionale of intergemeentelijke vraag. De behoefte aan nieuwe woningen moet blijken uit een actuele regionale woonvisie, of tenminste regionaal zijn afgestemd.
  • 2. Mogelijkheden bestaand gebied: Er moet worden gekeken of de woningbouwopgave binnen het bestaand stads- en dorpsgebied 2010 kan worden gerealiseerd, door middel van transformatie of herstructurering van locaties en/of gebouwen.
  • 3. Locatiekeuze en inpassing: Indien het transformeren of herstructureren geen of onvoldoende soelaas biedt, wordt de woningbouwopgave direct aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied 2010 - binnen de rode contour - gerealiseerd. Voor deze locaties geldt dat ze goed ontsloten moeten zijn of worden, waarbij gebruik kan worden gemaakt van verschillende middelen van vervoer. Daarbij dient de uitbreiding zorg te dragen voor een zorgvuldige locatiekeuze en inpassing.

Toepassing

Trede 1: Regionale vraag

De inzet van de provincie is dat regionale woonvisies een minimale looptijd van 10 jaar hebben en eens in de vijf jaar worden geactualiseerd. De woonvisie van het samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard is in maart 2010 vastgesteld en voldoet in beginsel aan dit criterium. Uit deze woonvisie blijkt de totale woningcapaciteit per gemeente. Voor de gemeente Korendijk is de totale capaciteit van 545 woningen voorzien. Deze capaciteit wordt vervolgens uitgesplitst in 65 woningen voor inbreiding en afronding binnen bestaande contouren en 480 woningen binnen de bebouwingscontouren. Deze capaciteit is berekend door de totaal benodigde woningen voor de regio de Hoekse Waard (3.250 woningen) op grond van migratiesaldo 0 te verdelen over de gemeentes naar rato van het inwonerstal. Voorts is er rekening gehouden met een marge van 30% vanwege planuitval, flexibiliteit en dergelijke.

In het kader van een herijking van het regionaal woningbouwprogramma, de actualisering van de regionale woonvisie en goed risicomanagement zijn alle plannen in de regio die in uitvoering of voorbereiding zijn beoordeeld op risico's (zie bijlage 3). De vier uitbreidingsplannen van de kernen in Korendijk zijn beoordeeld als kansrijke plannen die goed aansluiten bij de actuele markt. Belangrijke overweging daarbij is de opname van een evenwichtige mix van koop en huur, betaalbaar, middelduur en duur in de verschillende plannen. De woonkwaliteiten in de plannen sluiten goed aan bij de conclusies van de regionaal vastgestelde Woonmonitor Hoeksche Waard 2011, die de basis vormt voor de geplande actualisering van de regionale woonvisie.

Het woningbouwprogramma voor de uitbreiding van Nieuw-Beijerland is opgenomen in het convenant die is opgesteld door het samenwerkingsorgaan Hoekse Waard (zie bijlage 4)

Trede 2: Mogelijkheden bestaand gebied

In de regionale woonvisie werd uitgegaan van een capaciteit van 65 woningen voor inbreidingsplannen. Hiervan moeten nog een drietal inbreidingsprojecten met deels vervangende nieuwbouw worden gerealiseerd. Er wordt dan nog rekening gehouden met het toevoegen van 21 woningen na realisatie van deze projecten. De overige denkbare inbreidingsplekken zijn zeer kleinschalig en/of betreft transformatie waarvan nog geen concrete plannen beschikbaar zijn en daardoor de realisatie pas langere termijn wordt verwacht. Met de realisatie van de drie inbreidingsprojecten zijn de mogelijkheden voor herstructurering, transformatie of verdichting (tot 2020) binnen de gemeente geheel benut.

Voor de kern Nieuw-Beijerland bevatten de inbreidingplannen in totaal 80 woningen, waarvan 74 woningen in aanbouw zijn en er is nog 6 woning gepland. Binnen de kern Nieuw-Beijerland zijn verder geen mogelijkheden meer om in te breiden. Bij het opstellen van de provinciale structuurvisie was al bekend dat de inbreidingscapaciteit van de kernen onvoldoende ruimte biedt om de totale woningbouwbehoefte te realiseren. De bebouwingscontour van Nieuw-Beijerland is daarom aan de zuidzijde verruimd.

Trede 3: Locatiekeuze en inpassing

Voor de kern Nieuw-Beijerland geldt dat transformeren of herstructureren binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende soelaas biedt om aan de woonbehoefte te voorzien. De uitbreiding met 124 woningen is voor Nieuw-Beijerland voorzien aan de zuidzijde, binnen de zogenaamde rode contour. Aan de hand van de onderzoeksgegevens uit de database van USP (woningbehoefteonderzoek) is het woningbouwprogramma verder verfijnd. Voor de uitbreiding zijn de 124 woningen verder onderverdeeld in een aantal woningbouwcategorieën (zie paragraaf 3.3) op basis van het woonbehoefteonderzoek, de ambtelijke reacties vanuit de regio, van externe deskundigen en van de inwoners.

De uitbreidingslocatie wordt direct aangesloten op de Buitenom, de ontsluitingsweg van Nieuw-Beijerland. Er is dan ook sprake van een goede ontsluiting via de weg. Bovendien ligt de halte van het openbaar vervoer op korte afstand (zie paragraaf 3.5). De uitbreiding ligt strategisch ten opzichte van de aanwezige voorzieningen.

Een uitbreiding aan de west- of zuidwestzijde (slecht ontsloten) of aan de oostzijde (ligt buiten het dorp) van Nieuw-Beijerland is niet gewenst. Aan de landschappelijke inpassing van de zuidelijke uitbreiding van Nieuw-Beijerland is veel aandacht besteed (zie paragraaf 3.2). Uit onderhavig bestemmingsplan blijkt dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

De gemeente heeft er voor gekozen om bij elke kern binnen de gemeente een uitbreiding te plannen. De uitbreiding van Nieuw-Beijerland ligt aan de zuidzijde van de bestaande kern. In totaal worden er binnen de gemeente meer woningen gerealiseerd als inbreiding ten koste van de woningen in de uitbreiding, dan was voorzien in woonvisie van het samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard. Hierboven zijn de treden van de SER-ladder woningbouw doorlopen. Hierin wordt onderbouwd dat er 124 woningen kunnen worden gerealiseerd in de uitbreiding van Nieuw-Beijerland.

3.5 Verkeer en parkeren

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woonbuurt wordt de aansluiting op de Buitenom verlegd. Deze nieuwe weg vanaf de Wilhelminastraat sluit aan ter hoogte van de begraafplaats. Bij de aanleg van het Buitenom is al rekening gehouden met een aansluiting op dit punt. Op deze weg worden niet direct woningen ontsloten.

Het kleine buurtje aan de noordzijde wordt aangesloten op de Kreekkant. Het overige programma wordt ontsloten via de Dorpsweg. De zuidelijke aansluiting van de Dorpsweg op de Buitenom komt te vervallen en zal alleen nog kunnen worden gebruikt door langzaam verkeer en als calamiteitenroute.

De interne ontsluiting van het nieuwe woongebied voert voornamelijk via de Dorpsweg. De woningen in de westelijke woonbuurt worden via een lus ontsloten. Aan deze lus liggen enkele parkeerclusters voor de rijwoningen. Voor de twee-onder-één-kap woningen en vrije kavels wordt zoveel mogelijk op eigen terrein geparkeerd en zijn enkele parkeerplaatsen in de openbare ruimte voorzien voor met name bezoekers.

Verkeer

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen in Nieuw-Beijerland en wordt op twee plaatsen aangesloten op de omliggende wegenstructuur. Aan de oostzijde wordt het plangebied aangesloten op de Buitenom en aan de noordzijde op de Wilhelminastraat. De Buitenom is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. De maximumsnelheid ten noordoosten van de locatie bedraagt 60 km/h. Ten zuidwesten van de locatie geldt een maximumsnelheid van 80 km/h. De Buitenom verbindt Nieuw-Beijerland met Piershil en met de N217 richting Oud-Beijerland. In het verlengde van de Wilhelminastraat liggen de Julianastraat en de Maximastraat. Deze sluiten aan op de Spuidijk welke eveneens een ontsluiting biedt richting Oud-Beijerland en richting de veerpont naar Spijkenisse. De Wilhelminastraat, Julianastraat en de Maximastraat zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/h. Op termijn wordt een deel van deze route mogelijk opgenomen in een 30 km/h-gebied. Binnen het plangebied krijgt de verbindingsweg tussen de Wilhelminastraat en de Buitenom mogelijk de status als gebiedsontsluitingsweg en daardoor een maximumsnelheid van 50 km/h. De ontsluiting voor het autoverkeer is goed.

Langzaam verkeer

Het fietsverkeer wordt in het plangebied gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Op de Buitenom wordt het fietsverkeer door middel van een vrijliggend fietspad afgewikkeld. Op de Wilhelminastraat en de Julianastraat wordt het fietsverkeer gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. De Maximastraat heeft een vrijliggend fietspad. De ontsluiting voor het fietsverkeer is redelijk.

Ontsluiting openbaar vervoer

Er is een bushalte gesitueerd aan de Kerkstraat welke op circa 800 m afstand van het plangebied ligt. Deze halte wordt bediend door bussen in de richting Oud-Beijerland en Spijkenisse tevens rijdt er een buurtbus in de richtingen Oud-Beijerland en Zuid-Beijerland. Beide buslijnen rijden met een frequentie van 1 keer per uur. Verder is er langs de Buitenom een bushalte die bediend wordt door regionale busdiensten tussen Goudswaard en Rotterdam met een frequentie van 1 tot 2x per uur per richting. De afstand tot deze bushalte is echter groot (circa 1 km). De ontsluiting voor openbaar vervoer is derhalve matig.

Parkeren

Kerkgebouw

De kerk voorziet in parkeren op eigen terrein. Voor de parkeerkengetallen wordt uitgegaan van publicatie 182 (CROW, 2008). Daarin wordt voor een kerk uitgegaan van 0,1 tot 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats. Gezien het autogebruik van de kerkgangers en de parkeerruimte bij het huidige kerkgebouw, is het niet aannemelijk dat de maximale parkeerbehoefte benodigd zal zijn. Wanneer echter uit wordt gegaan van een worstcasebenadering (0,2 parkeerplaatsen per zitplaats), zijn voor 800 zitplaatsen 160 parkeerplaatsen benodigd. Verder bestaat een uitbreidingsmogelijkheid van 200 zitplaatsen, waardoor in totaal (op termijn) 1.000 zitplaatsen mogelijk zijn met een parkeerbehoefte van 200 parkeerplaatsen. Een parkeerplaats neemt circa 25 m² in beslag, waardoor circa 5.000 m² beschikbaar moet zijn om een maximale parkeercapaciteit te realiseren. Deze ruimte is op het terrein aanwezig. Geconcludeerd wordt dat kan worden voorzien in de maximale parkeerbehoefte van 200 parkeerplaatsen.

Woongebied

In onderstaande tabel zijn de parkeernormen voor de verschillende woningtypen opgenomen. De normen in deze tabel zijn gebaseerd op de kentallen uit publicatie 182 (CROW, 2008). De gebruikte getallen gaan uit van niet stedelijk gebied op basis van de adressendichtheid in de omgeving. Er is daarbij uitgegaan van de hoge norm in verband met de afwezigheid van enige overloopcapaciteit in de directe omgeving.

Tabel 3.4 Parkeernormen

afbeelding "i_NL.IMRO.0588.BPNBB14-VG01_0005.png"

* Binnen deze norm is 0,3 parkeerplaats per woning opgenomen voor

bezoekersparkeren.

** Voor het parkeren op eigen terrein gelden de volgende berekeningsaantallen:

    • 1. een enkele oprit (al dan niet met garage) geldt als 1 parkeerplaats bij een lengte van minimaal 5 m;
    • 2. een dubbele oprit (al dan niet met garage) geldt als 2 parkeerplaatsen bij een lengte van minimaal 5 m en een breedte van ten minste 4,5 m.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Kerkgebouw

Op basis van het aantal parkeerplaatsen, is de verkeersaantrekkende werking voor het kerkgebouw bepaald. Hiervoor is het maximaal aantal parkeerplaatsen (200) vermenigvuldigd met 4 (het aantal aankomende en vertrekkende bewegingen op de zondag) wat neerkomt op 800 mvt/etmaal op zondag. Vervolgens is voor de overige dagen uitgegaan van 50 mvt/etmaal wat neerkomt op 300 mvt/etmaal voor 6 dagen. Deze aantallen bij elkaar opgeteld geeft een totaal van 1.100 mvt/week, wat neerkomt op 158 mvt/weekdagetmaal. Het kerkgebouw wordt bij voorkeur ontsloten op de Dorpsweg. Een aansluiting op de nieuwe verbindingsweg naar de Buitenom heeft, gezien het gebiedsontsluitende karakter, minder de voorkeur. Het is op de piekmomenten (met name na afloop van een kerkdienst) echter wenselijk om het parkeerterrein via twee uitgangen te ontsluiten, zodat zo min mogelijk stagnatie op het parkeerterrein ontstaat. Het parkeerterrein wordt ontsloten via de Dorpsweg. Aanvullend kan op zondag worden voorzien in een ontsluiting naar de nieuwe verbindingsweg. Bij voorkeur wordt via deze ontsluiting alleen rechtsafslaand verkeer (richting de Buitenom) toegestaan, zodat het overige verkeer op deze weg zo min mogelijk gehinderd wordt door het afrijdende verkeer vanaf het parkeerterrein. Op deze wijze kan voorzien worden in een goede verkeersafwikkeling.

Woongebied

Op basis van kengetallen uit publicatie 256 (CROW, 2007) heeft de ontwikkeling van de woningen een verkeersaantrekkende werking van circa 781 mvt/etmaal. Hierbij is uitgegaan van 6,3 mvt/etmaal per woning.

Totale ontwikkeling

De totale verkeersaantrekkende werking van de locatie bedraagt 940 mvt/etmaal.

Het verkeer is verdeeld over het omliggende wegennet. Circa 70% zal afwikkelen richting de Buitenom, waarbij uit wordt gegaan van 40% (circa 376 mvt/etmaal) richting Oud-Beijerland en 30% (circa 282 mvt/etmaal) richting Piershil. De overige 30% (282 mvt/etmaal) zal via de Wilhelminastraat worden afgewikkeld.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens in mvt/etmaal die ten grondslag liggen aan de onderzoeken m.b.t. wegverkeerslawaai staan vermeld in tabel 3.5 en 3.6. De verkeersgegevens van de Buitenom zijn ontleend aan telgegevens van Grontmij uit 2010. De verkeersintensiteiten van de Wilhelminastraat en de Dorpsweg zijn gebaseerd op telgegevens uit het jaar 2005 en zijn afkomstig van de gemeente Korendijk. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2023) is uitgegaan van een autonome groei van 1,4% per jaar. De voertuigverdeling van de Buitenom is ontleend aan informatie van Grontmij. De voertuigverdeling van de overige wegen is ontleend aan verkeerstellingen van de gemeente.

Tabel 3.5 Verkeersintensiteiten

  intensiteit (basisjaar)   2023 excl. ontwikkeling   toename   2023 incl. ontwikkeling*  
Buitenom (noord)   3.411 (2010)   4.087   376   4.500  
Buitenom (zuid)   3.411 (2010)   4.087   282   4.400  
Wilhelminastraat   775 (2005)   995   280   1.300  
Dorpsweg   775 (2005)   995   700   700**  
interne ontsluitingsweg 30 km/h   -   -   350   400  
interne ontsluitingsweg 50 km/h   -   995***   658   1.700  

* afgerond op 100-tallen

** Dorpsweg heeft geen ontsluitingsfunctie meer en wordt niet meer aangesloten op Buitenom, maar faciliteert alleen de ontsluiting van de nieuwe westelijke woonwijk

*** aangesloten bij de verkeersgegevens van de Wilhelminastraat/Dorpsweg

Tabel 3.6 Voertuigverdeling

  % uur   lichte mvt (%)   middelzware mvt (incl. bussen) (%)   zware mvt (%)  
Wilhelminastraat/interne ontsluitingsweg 50 km/h  
dag   6,54   93,46   5,08   1,46  
avond   3,76   93,46   5,08   1,46  
nacht   0,81   93,46   5,08   1,46  
Buitenom          
dag   6,41   94,55   4,57   0,88  
avond   3,89   96,80   3,01   0,19  
nacht   0,94   89,45   8,98   1,56  
interne ontsluitingsweg 30 km/h/Dorpsweg  
dag   6,54   94,59   4,76   0,65  
avond   3,76   94,59   4,76   0,65  
nacht   0,81   94,59   4,76   0,65  

Conclusie

De ontsluiting van de verschillende vervoerswijzen is goed. Als gevolg van de ontwikkeling zal de verkeersintensiteit op de wegen rondom het plangebied beperkt toenemen. Verwacht wordt echter dat er geen problemen op zullen treden bij de afwikkeling van het verkeer. Het aspect verkeer zal daarom de ontwikkeling niet in de weg staan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

Rondom de planlocatie zijn voornamelijk woningen en groen gelegen. Ten oosten van het plangebied is een begraafplaats gelegen. Voor begraafplaatsen geld op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect geluid (en 0 m in een gemengd gebied). De afstand van het plangebied tot aan de begraafplaats is circa 50 m. De begraafplaats heeft dan ook geen invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Ten noorden van het plangebied zijn daarnaast voetbalvelden gelegen. Voor veldsportcomplexen met verlichting geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzoneringen een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect geluid (en 30 m in een gemengd gebied). De planlocatie ligt op ruim 50 m afstand van de voetbalvelden. Deze voetbalvelden zijn dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Aan de Damsteeg 14A is het Akkerbouwbedrijf Mts Van Wetten gelegen. Dit bedrijf ligt direct te westen van de uitbreidingslocatie. Het Besluit Landbouw is hierop van toepassing. Mogelijk is er sprake van fruitteelt waarbij rekening gehouden moet worden met een spuitcirkel van 25-50 m. Voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen of biociden geldt een afstand tussen de opslagruimte en de dichtstbijzijnde woning van ten minste 20 m. Met dit bedrijf dient bij de ontwikkeling rekening gehouden worden.

In het plan wordt tevens een nieuwe kerk mogelijk gemaakt. Voor een kerk geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect geluid (en 10 m in een gemengd gebied). De dichtstbijzijnde beoogde woningen liggen op circa 50 m afstand van de planlocatie. Er is ter plaatse van de beoogde woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen, gelet op de aard van de omgeving, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplever voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.2 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Ook in de omgeving van het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen voor die relevant zijn voor de risicosituatie in het plangebied.

Ten noorden van Nieuw Beijerland vindt vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats. De dichtstbijzijnde leiding ligt op een afstand van ruim 700 m van het plangebied en de meeste leidingen liggen op een afstand van ruim 950 m. Door deze grote afstand zijn de leidingen niet relevant voor het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Kabels en leidingen

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied een historische activiteit bekend is die mogelijk heeft geleid tot bodemvervuiling. De voorgestelde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, er is sprake van een functiewijziging. De aanwezige bodemkwaliteit levert hierdoor mogelijk belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Op 25 juli 2011 is op de Dorpsweg 5 te Nieuw-Beijerland een nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). De aanleiding voor het nader bodemonderzoek waren de resultaten van het in 2011 uitgevoerde verkennend bodemonderzoek op de locatie. Uit het verkennend bodemonderzoek zijn matige tot sterke verontreinigingen met koper, DDE, DDT en puin.

Uit het nader bodemonderzoek blijken de volgende conclusies:

  • In de bovengrond rondom de bij het verkennend onderzoek aangetoonde matig tot en met sterk verontreinigde spots zijn bij het nader bodemonderzoek ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met koper en organochloorbestrijdingsmiddelen. In de bodemlaag direct onder de matig tot en met sterk verontreinigde bodemlaag, zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • De verontreinigde spots zijn zowel horizontaal als verticaal volledig afgeperkt.
  • De omvang van de heterogeen matig tot en met sterk verontreinigde grond ter plaatse van spot 1 wordt geschat op 25 m³ en ter plaatse van spot 2 op 30 m³. Omdat ter plaatse van beide spots slechts incidenteel de interventiewaarde wordt overschreven (totaal slechts enkele kuubs per spot) betreft het geen geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoeklocatie is op basis van het verkennend onderzoek in combinatie met onderhavig nader bodemonderzoek voldoende vastgesteld. Het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
  • Formeel geldt er voor de aangetoonde verontreinigde spots geen saneringsplicht. Gezien het toekomstige gebruik van de locatie wordt geadviseerd om de matig tot en met sterk verontreinigde spots bij herontwikkeling te saneren.
  • De locatie is, na verwijdering van beide spots rondom de opstallen, geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik zijnde wonen met tuin.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm, en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 124 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N217 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.6 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Reconstructies: voorkeursgrenswaarde en plafondwaarden

Volgens de Wet geluidhinder is er sprake van een reconstructie indien als gevolg van fysieke wijzigingen aan een weg de geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen met 1,5 dB of meer toeneemt (afgerond 2 dB). Daarbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de verhoging moet worden berekend vanaf 48 dB. Onder een fysieke wijziging aan of op de weg wordt onder meer verstaan een wijziging van het profiel of het wegdek, wijziging van de maximumsnelheid of verschuiving van de wegas waarbij de bestaande weg wordt opgeheven. Ook een nieuwe aansluiting op een bestaande weg wordt als reconstructie van die bestaande weg gezien. Een wijziging van alleen de verkeersintensiteiten of de samenstelling van het verkeer is niet aan te merken als reconstructie.

De periode waarover de geluidsbelasting moet worden berekend, is die tussen het jaar vóór de reconstructie en 10 jaar na reconstructie. Het gaat dus niet per definitie om iedere weg waar een aanpassing plaatsvindt. Alleen indien in deze periode de geluidsbelasting met meer dan 2 dB is toegenomen én indien de geluidsbelasting na reconstructie 48 dB of meer bedraagt, is er sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder.

De geluidsbelasting aan de gevels van bestaande woningen mag in principe niet met meer dan maximaal 5 dB toenemen. Ook hierbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de verhoging berekend moet worden vanaf 48 dB. Een toename met meer dan 5 dB is in uitzonderingsgevallen mogelijk, onder meer in de situatie wanneer als gevolg van de reconstructie de geluidsbelasting van een tenminste gelijk aantal woningen langs andere wegen met een tenminste gelijke waarde daalt.

De voorwaarden die verder aan de hogere waarde is verbonden, is dat de vast te stellen hogere waarde niet hoger zijn dan bepaalde plafondwaarden. Reconstructieonderzoek is noodzakelijk naar de effecten van de nieuwe aansluiting van het woongebied op de Wilhelminastraat en de Buitenom aan de gevels van de omliggende woningen.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. Aangetoond moet worden of ten gevolge van de interne 30 km/h-wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Aftrek ex artikel 3.6 RMG

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Reken- en meetvoorschrift 2006 is gebruikgemaakt.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Buitenom, de Wilhelminastraat en de Dorpsweg. Deze wegen hebben een geluidszone van 200 m-250 m uitgaande van 1-2 rijstroken en een binnen- respectievelijk buitenstedelijke ligging.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6. Voor de verkeersgegevens wordt aangesloten bij tabel 3.3 en 3.4 uit de verkeersparagraaf. De wegdekverharding op de omliggende wegen bestaat uit dicht asfaltbeton.

Resultaten gezoneerde weg

Ten behoeve van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied zijn de geluidscontouren van de bestaande wegen van belang, waarvan de geluidszone over het plangebied heen ligt. Indien een dergelijke nieuwe situatie binnen de geluidszone van een weg ligt, dient te worden getoetst aan de normen die de Wet geluidhinder stelt. In tabel 4 zijn de geluidscontouren weergegeven van de 48 dB- en 63 dB-contour, de voorkeursgrenswaarde, respectievelijk de uiterste grenswaarde. Tevens zijn de tussenliggende 53 en 58 dB-contouren weergegeven. Voor de 48 dB-contour is gerekend op een waarneemhoogte van 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m. Voor de overige contouren is alleen de maatgevende waarneemhoogte berekend. Deze contouren kunnen, bij grondgebonden woningen, worden gehanteerd voor de toetsing van de locaties aan de Wet geluidhinder. De rekenbladen met de gegevens van het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in Bijlage 6.

Tabel 4.1 Contourafstand (m) tot wegas

wegen     snelheid   48 dB       maatgevende waarneemhoogte        
      1,5m   4,5m   7,5m     53 dB   58 dB   63 dB  
Buitenom   ten zuiden van Kreekkant   80   57   75   88   7,5 m   40   16   7  
  ten noorden van Kreekkant   60   32   38   43   7,5 m   19   8   --  
Wilhelminastraat     50   21   25   24   4,5 m   11   4   --  
interne weg 50 km/h     50   19   22   22   4,5 m   9   --   --  
Dorpsweg     60   12   13   13   4,5 m   5   --   --  

-- = contour binnen wegdekverharding

Wanneer aan de gevels van de woningen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient onderbouwd te worden of maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting mogelijk of doelmatig zijn. Als dit niet het geval is kan een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 63 dB.

Resultaten niet-gezoneerde wegen

De verkeersintensiteit op de niet-gezoneerde wegen binnen het plangebied bedraagt maximaal circa 400 mvt/etmaal. De contour van de richtwaarde ligt op maximaal 10 m uit de as van de weg. Ten gevolge van de niet-gezoneerde wegen is daarom sprake van een acceptabel akoestisch klimaat.

Resultaten reconstructie

Ter plaatse van de nieuwe aansluitingen op de Wilhelminastraat en de Buitenom dient reconstructieonderzoek te worden uitgevoerd. Binnen de wettelijke reconstructiezone ter plaatse van de Wilhelminastraat liggen geen woningen. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek gedaan naar het uitstralingseffect. Binnen de reconstructiezone van de Buitenom is wel een woning gelegen. In onderstaande tabel is de kortste afstand van de wegas tot de bestaande woningen weergegeven en de geluidsbelasting voor de huidige en toekomstige situatie berekend. Als de toename gelijk of groter is dan 1,5 dB is er sprake van reconstructie inzake de Wgh.


Tabel 4.2 Reconstructieonderzoek

weg   afstand tot woning   geluidsbelasting 2012   geluidsbelasting 2023   verschil*  
Wilhelminastraat   15 m   48,85 dB   50,68 dB   +1,83 dB  
Buitenom   45 m   49,70 dB   50,70 dB   +1,00 dB  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de reconstructie van de Wilhelminastraat toeneemt met meer dan 1,50 dB. Omdat deze woningen niet binnen de wettelijke reconstructiezone liggen, is er geen sprake van een reconstructiesituatie ingevolge de Wgh en zijn vervolgprocedures niet vereist. Bovendien is de verhoging boven de grens van 1,50 dB beperkt (met 0,33 dB) en wordt de maximaal aanvaardbare toename van 5 dB niet overschreden. Ten gevolge van de Buitenom is geen sprake van reconstructie. De akoestische situatie is acceptabel.

Conclusie

Voor de nieuwe woningen dient getoetst te worden aan de contourafstanden in tabel 4.1. Ten gevolge van de interne weg is sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Verder blijkt dat geen sprake is van een reconstructiesituatie ingevolge de Wgh.

4.7 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek en conclusies

In het plangebied is in 2011 een ecologische quickscan (bijlage 7) uitgevoerd en aan de Dorpsweg is nader ecologisch onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (bijlage 8).

  • In het plangebied zijn algemeen voorkomende licht beschermde (tabel 1) soorten amfibieën en zoogdieren aangetroffen. Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels aanwezig, wel dient het plangebied als foerageergebied voor deze soorten. De locatie aan de Dorpsweg is geen essentieel foerageergebied. De bomenrij van wilgen en Italiaanse populieren langs de Dorpsweg vormt wel een primaire migratieroute voor de laatvlieger en gewone dwergvleermuis.
  • Indien het oppervlak water in het plangebied gelijk blijft, wordt het belangrijkste deel van het foerageergebied gehandhaafd en hoeft dit niet te leiden tot negatieve effecten op vleermuizen.
  • De bomenrij wordt niet aangetast door de ontwikkeling. Door de weg niet te verlichten worden negatieve effecten op de vliegroute voorkomen. Indien de bomenrij niet behouden kan blijven dienen mitigerende maatregelen genomen te worden.
  • Voor vogels blijft voldoende geschikt leefgebied in de omgeving aanwezig, negatieve effecten treden niet op.
  • In de watergangen komen de beschermde kleine modderkruiper en bittervoorn voor. Voor het dempen en/of vergraven van watergangen dienen maatregelen getroffen te worden om de aanwezige vissen, maar ook amfibieën en andere organismen te beschermen. De aanwezige vissen en amfibieën kunnen daartoe voorafgaand aan de werkzaamheden worden weggevangen en uitgezet in de directe omgeving in een soortgelijke watergang. Voor deze werkzaamheden dient ontheffing van de Ffw te worden aangevraagd.
  • De beoogde bouwwerkzaamheden leveren geen of nauwelijks een negatief effect op voor de habitattypen en -soorten die middels de Nb-wet zijn beschermd binnen het Natura 2000-gebied Haringvliet. Het plangebied ligt niet in de EHS.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid/Gemeentelijk Waterplan Korendijk

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het gebied ten zuiden van Nieuw-Beijerland, ten westen van de Buitenom. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,40 en 0,80 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,20 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt op circa NAP -0 m.

Waterkwantiteit en -kwaliteit 

In het plangebied zijn verschillende sloten gelegen. Te noorden van het plangebied is de Nieuw-Beijerlandsche Kreek gelegen. In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 124 woningen.

Waterkwantiteit

Het plangebied is grotendeels onverhard. Door de realisatie van de woningen neemt de verharding toe. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 250 m² dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

De toename in verharding door de ontwikkeling is circa 36.230,5 m². Hiervoor dient circa 3.623 m² watercompensatie plaats te vinden. Bij de ontwikkeling wordt 8.829 m² nieuw oppervlaktewater aangelegd. Dit is dus ruim voldoende om de toename in verharding mee te compenseren.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het Gemeentelijk rioleringsplan en het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologiebeleid Hoeksche Waard

Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B en W van Korendijk hebben in hun vergadering van 23 februari 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld.

 

Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen. Het plangebied heeft volgens de archeologische verwachtingskaart een middelhoge verwachtingswaarde.

Toetsing

In 2011 heeft Synthegra een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering bij de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Eventuele vondsten gedaan tijdens de bouwwerkzaamheden, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.10 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het hoofdstuk Juridische planbeschrijving is onderdeel plantoelichting. Dit hoofdstuk geeft uitleg aan opzet en inhoud van de juridische bestemmingsregeling.

5.2 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Artikel 3 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden en bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook toegestaan.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 4 Maatschappelijk - Religie

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, religie en verenigingsleven, een dienstwoning en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Op deze gronden mag worden gebouwd binnen het bouwvlak. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 30 m. De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel.

Artikel 5 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel en/of herstel van actuele en potentiële landschappelijke en natuurwaarden en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, wandel en fietspaden.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 6 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 7 Verkeer

De ontsluitingsweg in het plangebied is bestemd als Verkeer. Behalve voor verkeersvoorzieningen, zoals wegen en fiets– en voetpaden, zijn de betreffende gronden ook bestemd voor parkeervoorzieningen en straatmeubilair.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen, evenementen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen en parkeervoorzieningen.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 9 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen en straatmeubilair. Tevens is ontsluiting over burgen en duikers mogelijk.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers worden gebouwd.

Artikel 10 Woongebied

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, voet en fietspaden en parkeervoorzieningen.

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook en ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee-aaneen en vrijstaande woningen worden gebouwd.

Op deze gronden mogen maximaal 124 woningen waarvan ten hoogste 26 appartementen worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt voor grondgebonden woningen ten hoogste 6 m en 11 m, voor patiobungalows 3 m en 5 m en voor appartementen 12 m.

5.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de algemene procedure opgenomen.

5.5 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inzicht in de financieel-economische haalbaarheid is nodig om uitspraken te kunnen doen of onderhavige bestemmingsplan vanuit planeconomisch perspectief uitvoerbaar is.

De gemeente Korendijk is deels eigenaar van bij de uitbreiding betrokken gronden. Het overige deel is in eigendom bij private partijen. De gemeente en de private partijen hebben de intentie om voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst te sluiten (anterieur) waarmee ook het kostenverhaal is verzekerd. Indien een dergelijke overeenkomst wordt gesloten zal de gemeente mogelijk geen exploitatieplan vaststellen omdat het kostenverhaal middels de overeenkomst anderszins verzekerd is en de gemeente geen aanvullende uitvoeringsgerelateerde locatie-eisen wenst te stellen die in een exploitatieplan moeten worden geregeld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voortraject

Het woningbehoefteonderzoek, de Structuurvisie HW en de Regionale Woonvisie zijn gebruikt bij het opstellen van het woningbouwprogramma en de eerste stedenbouwkundige schetsen. Deze schetsen zijn met het woningbouwprogramma tijdens een inloopavond gepresenteerd aan de inwoners van Korendijk. Verder zijn gesprekken gevoerd met HW Wonen, de projectgroep Wonen en het maatschappelijk middenveld. Op basis van de gemaakte opmerkingen zijn de plannen voor de uitbreiding aangepast en wederom getoond tijdens een informatieavond. De woningbouwaantallen blijven binnen de toegewezen aantallen uit de structuurvisie HW en de regionale woonvisie.

Inspraak en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Uitbreiding Nieuw-Beijerland heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 18 juni tot en met 31 juli 2012 ter inzage gelegen op het gemeentehuis van de gemeente Korendijk. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen.

Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn er 3 schriftelijke inspraakreacties ingediend. Daarnaast is er een zienswijze ingediend tegen het voorontwerpbestemmingsplan Kernen Korendijk die zich inhoudelijk richt op de uitbreiding van Nieuw-Beijerland. De gemeente heeft de indiener laten weten deze zienswijze op te vatten als een inspraakreactie op het voorontwerp Uitbreiding Nieuw-Beijerland. De vier schriftelijke reacties zijn opgenomen in een aparte nota Eindverslag Inspraak (zie bijlage 10). Hierin wordt ook een samenvatting gegeven van alle ingekomen inspraakreacties en is de beantwoording hierop weergegeven. Daarnaast is per reactie aangegeven of ingekomen inspraakreactie leidt tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan. In verband met het feit dat het vleermuisonderzoek Dorpsweg Nieuw-Beijerland niet volledig ter inzage heeft gelegen is aan één indiener een termijn gegund tot 10 september 2012 voor het deel dat betrekking heeft op het vleermuizenonderzoek. In de nota Vervolg Eindverslag Inspraak inzake Vleermuisonderzoek (zie bijlage 11) is deze reactie samengevat en beantwoord.

Voorts is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties in het kader van het vooroverleg. In totaal hebben 5 instanties gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. In een aparte nota Eindverslag Inspraak (zie bijlage 10) is een samenvatting gegeven van de ingekomen vooroverlegreacties en is de beantwoording hierop weergegeven. Tevens is per reactie aangegeven of de reactie leidt tot aanpassingen van het voorontwerpbestemmingsplan. Alle schriftelijke overlegreacties zijn hierin opgenomen.

Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan en beeldkwaliteitplan

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf 2 december 2013 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden mondelinge en schriftelijke zienswijzen worden ingediend door een ieder. Er zijn negen zienswijzen ontvangen. In een aparte nota Eindverslag Zienswijzen (zie bijlage 7) is een samenvatting gegeven van de ingekomen zienswijzen en is de beantwoording hierop weergegeven. Tevens is per zienswijze aangegeven of deze leidt tot aanpassingen van het ontwerpbestemmingsplan.

Ter gelijker tijd met de ter inzagelegging van het bestemmingsplan heeft het beeldkwaliteitplan ter visie gelegen. Het beeldkwaliteitplan maakt onderdeel uit van het gemeentelijk welstandsbeleid en is ook als zodanig vastgesteld.