Plan: | Mijlpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0585.BPMijlpolder2012-VG01 |
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het bevoegd gezag heeft de verplichting om bij de vaststelling van bestemmingsplannen (de toename van) het groepsrisico te verantwoorden.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
Referentiesituatie
Op basis van de provinciale risicokaart en informatie van de milieudienst Zuid-Holland Zuid is geïnventariseerd welke risicobronnen in het plangebied en omgeving aanwezig zijn.
Risicorelevante inrichtingen
In het plangebied is één inrichting aanwezig die valt onder de werking van het Bevi. Dit betreft de inrichting Dasic Holland BV. Binnen de inrichting vindt opslag van maximaal 30 ton verpakte brandbare gevaarlijke stoffen plaats. De oppervlakte van de opslagvoorziening bedraagt ongeveer 780 m2. Op grond van de vigerende milieuvergunning voldoet de opslagplaats aan beschermingsniveau 2. Er wordt uitgegaan van een inzettijd van de brandweer tot 15 minuten.
PR
Vanwege deze activiteiten valt de inrichting onder de zogenaamde categoriale inrichtingen waarvoor generieke afstanden tot de PR 10-6 contour zijn bepaald in bijlage 2 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Gelet op de uitvoering van de opslagvoorziening is op de inrichting een afstand van 290 m tot de PR 10-6 contour van toepassing. Binnen deze contour zijn in de huidige situatie geen kwetsbare objecten aanwezig zodat wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR.
Voor beperkt kwetsbare objecten geldt het risico PR 10-6 als richtwaarde voor bestaande situaties en voor nieuwe ontwikkelingen. In de referentiesituatie zijn binnen de PR10-6 contour diverse bedrijfsgebouwen aanwezig die worden getypeerd als beperkt kwetsbaar object. Omdat het om bestaande bebouwing gaat wordt de situatie aanvaardbaar geacht.
Groepsrisico
Op grond van het Bevi moet ook voor bestaande situaties inzicht worden gegeven in de hoogte van het groepsrisico. Voor de inrichting geldt naast een generieke PR 10-6 contour een generieke afstand voor het invloedsgebied voor het groepsrisico. Het invloedsgebied, dat wordt begrensd door de 1% letaliteiteffectafstand bedraagt 930 m, zoals volgt uit bijlage 2 van het Revi. Omdat Dasic Holland in het milieuspoor niet is verplicht om een kwantitatieve risicoanalyse uit te voeren bestaat in de huidige situatie geen inzicht in de hoogte van het groepsrisico. Onder plansituatie wordt aan de hand van kentallen ingegaan op de hoogte van het groepsrisico, zowel voor als na uitvoering van het bestemmingsplan.
Figuur 4.5 Dasic Holland: PR 10-6-contour (roze) en invloedsgebied GR (geel)
Binnen overige inrichtingen op het bedrijventerrein vinden mogelijk ook risicorelevante bedrijfsactiviteiten plaats maar deze activiteiten zijn niet ruimtelijk relevant omdat in het milieuspoor aan veiligheidsafstanden moet worden voldaan en de risico's niet tot buiten de inrichting mogen reiken.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de Dordtse Kil vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats per schip. Op deze verbinding is het Basisnet Water van toepassing. De Dordtse Kil vormt een zogenaamde 'rode vaarweg', hetgeen betekent dat er vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt met binnenvaartschepen en met zeeschepen. Een rode vaarweg vormt een belangrijke verbinding vormt met een zeehaven. Voor vaarwegen geldt dat in de regel op de oever aan de grenswaarde 10-6 voor het PR wordt voldaan. In het Basisnet Water en in de circulaire is geen indicatie gegeven van de hoogte van het GR binnen het kilometervak ter plaatse van het plangebied.
Over de Maasdamseweg en de N217 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen maken onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De omvang van het vervoer is echter beperkt vanwege de beperkingen die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de Kiltunnel. Vanuit het oogpunt van tunnelveiligheid is het vervoer van brandbare gassen (GF-3) niet toegestaan. Het transport van brandbare vloeistoffen zoals benzine en diesel is wel toegestaan. De externe veiligheidsrisico's van deze stoffen zijn relatief klein ten opzichte van de risico's van het vervoer van brandbare gassen.
Uit de vuistregels voor de beoordeling van het PR en het GR langs wegen, die volgen uit bijlage 9 bij de Handleiding risicoanalyse transport (concept, november 2011) blijkt dat er geen sprake is van een PR en dat het GR minder dan 10% van de oriënterende waarde bedraagt, zowel in de referentiesituatie als in de plansituatie. Hierbij wordt aangenomen dat er geen vervoer van LT3, GT4 en GT5 stoffen over de N217 plaatsvindt. Op grond van de toepassing van de vuistregels is het uitvoeren van een risicoberekening niet noodzakelijk.
Transport door buisleidingen
Aan de oostzijde van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan is een risicoberekening uitgevoerd voor de huidige en toekomstige situatie. De rapportage van de risicoberekeningen, die zijn uitgevoerd met het rekenpakket CAROLA, is opgenomen in Bijlage 7. In de huidige situatie ligt de PR 10-6-contour niet buiten de leiding, het GR bedraagt ruimschoots minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Voor meer informatie over deze leidingen zie onderstaand onder 'plansituatie'.
Plansituatie
Risicorelevante inrichtingen
Het bestemmingsplan staat geen nieuwe Bevi-inrichtingen toe, de vestiging van dergelijke bedrijven is pas mogelijk nadat onderzoek is verricht naar de externe veiligheidsrisico's in de omgeving. Vestiging van dergelijke inrichtingen is pas mogelijk nadat daarvoor een aparte ruimtelijke procedure is doorlopen, hetzij door middel van een zelfstandig bestemmingsplan hetzij door middel van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.
Voor de bestaande Bevi-inrichting Dasic Holland is een veiligheidszone opgenomen op de verbeelding die overeenkomt met de PR 10-6-contour die behoort bij de huidige vergunde situatie. Binnen deze contour is op grond van de regels van het bestemmingsplan de oprichting van kwetsbare objecten uitgesloten. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn niet uitgesloten omdat daarmee de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven ernstig worden beperkt en een normale uitoefening van bedrijfsactiviteiten, binnen een afstand van 209 m van de inrichting, onmogelijk wordt gemaakt. Een dergelijke situatie is ongewenst. De risico's worden aanvaardbaar geacht, mede gelet op het feit dat in bedrijfsgebouwen doorgaans alleen in de dagperioden sprake is van de aanwezigheid van personen.
Voor het GR geldt dat op basis van kentallen inzicht kan worden gegeven of het GR beneden de oriënterende waarde is gelegen. In tabel 17.1 van de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, worden maximaal toelaatbare personendichtheden gegeven waarbij de oriënterende waarde voor het GR nog juist niet wordt overschreden. De oppervlakte van het invloedsgebied (tussen de PR 10-6-contour en de grens van het invloedsgebied) bedraagt in dit geval circa 245 ha. De maximale personendichtheid waarbij de oriënterende waarde nog niet wordt overschreden, gelet op de activiteiten binnen de inrichting, bedraagt 80 personen per hectare. Dit houdt in dat bij een aanwezigheid van 19.600 personen in het invloedsgebied (245 ha x 80 pers/ha = 19.600 personen) sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR. Gelet de bebouwingsdichtheid in het invloedsgebied wordt dit aantal personen zowel in de referentiesituatie als in de plansituatie niet gehaald. Ter vergelijking: het bedrijventerrein Mijlpolder biedt circa 1.100 arbeidsplaatsen en het inwonertal van de gehele kern 's Gravendeel bedraagt circa 9.000 inwoners.
Het is goed mogelijk dat in toekomst wijzigingen plaatsvinden in de bedrijfsvoering en de milieuvergunning van Dasic Holland die leiden tot kleinere risicocontouren. Tevens geldt dat wanneer de risicocontouren zouden worden bepaald met behulp van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), naar alle waarschijnlijkheid op kortere afstand van de inrichting aan de grenswaarde voor het PR kan worden voldaan.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan echter niet op mogelijke wijzigingen in de bedrijfsvoering worden geanticipeerd. Het is ook niet doelmatig om op dit moment een QRA uit te voeren, omdat het bedrijf op korte termijn mogelijk aanpassingen doorvoert in de opslagvoorzieningen. De veiligheidscontour in het bestemmingsplan is daarom gebaseerd op de bedrijfssituatie zoals deze ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vergund is.
In de verantwoording GR wordt nader ingegaan op de effecten van het maatgevend ongevalsscenario en op de maatregelen om de zelfredzaamheid te verhogen en de bestrijdbaarheid van incidenten te verbeteren.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In onderstaande tabel zijn voor alle voorkomende stofcategorieën de vervoerscijfers weergegeven die zijn opgenomen in de Circulaire RVGS. Uit de circulaire volgt dat brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) veruit de meest vervoerde gevaarlijke stoffen zijn over de Dordtse Kil. Het vervoer van licht ontvlambare gassen (GF3) zoals lpg en propaan is maatgevend voor het invloedsgebied en de hoogte van het GR.
Tabel 4.7 Vervoersaantallen schepen Dordtse Kil prognosejaar 2030
(bron: circulaire RVGS)
aantallen schepen met gevaarlijke stoffen voor berekening van het GR | ||||||||
LF1 | LF2 | LT1 | LT2 | GF2 | GF3 | GT3 | GT5 | |
binnenvaartschepen | 7.191 | 5.612 | 90 | 0 | 0 | 3.735 | 41 | 0 |
zeeschepen | 239 | 82 | 1 | 0 | 70 | 74 | 0 | 0 |
Met behulp van de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van I&M, november 2011, concept) kan indicatief inzicht worden gegeven in het PR en de hoogte van het GR langs vaarwegen. In de handleiding wordt bevestigd dat bij vaarwegen die in dezelfde bevaarbaarheidsklasse vallen als de Dordtse Kil (bevaarbaarheidsklasse 6) geen PR 10-6 voorkomt buiten de vaarweg. De indeling in een bevaarbaarheidsklasse is afhankelijk van de maximaal toegestane afmeting van schepen.
Uit de handleiding volgt dat de langs een vaarweg zoals de Dordtse Kil (bevaarbaarheidsklasse 6) geen overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR voorkomt, tenzij er sprake is van een nautisch complexe situatie. Daarvan is ter hoogte van het plangebied geen sprake. Verder volgt uit de handleiding dat de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde mogelijk wordt overschreden indien binnen 200 m van de oever personendichtheden voorkomen van meer dan 500 pers./ha. Gelet op de voorkomende bebouwing worden personendichtheden van meer dan 500 pers./ha niet gehaald. In de kern 's Gravendeel is sprake van woningen binnen een zone van 200 m van de vaarweg, het plangebied is grotendeels op grotere afstand gelegen. Zelfs in drukke woonwijken (met overwegend grondgebonden woningen) worden geen dichtheden van meer dan 500 pers./ha gehaald. Dat geldt eveneens voor bedrijventerreinen zoals deze op de oostoever van de Dordtse Kil voorkomen. Voor bedrijventerrein met een hoge personeelsdichtheid komen geen personendichtheden van meer dan 200 personen per hectare voor. Het is daarom waarschijnlijk dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt.
Naast het GR moet rekening worden gehouden met de effecten ingeval van een incident met gevaarlijke stoffen. Op de oevers, ter hoogte van het plangebied, moet rekening worden gehouden met de effecten van een BLEVE als gevolg van een incident met licht ontvlambare gassen en met een plasbrand als gevolg van een incident met brandbare vloeistoffen. Het plasbrandaandachtsgebied voor vaarwegen is nog niet vastgelegd, dat volgt in het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BTEV). In het Basisnet Water is wel onderzoek gedaan naar de omvang van de effecten van een plasbrand. Het advies is om op de oever van rode vaarwegen rekening te houden met een plasbrandaandachtsgebied van 40 m. Omdat de Dordtse Kil een gekanaliseerde vaarweg is geldt deze afstand ten opzichte van de waterlijn. Binnen deze afstand zijn geen (beperk) kwetsbare objecten gelegen, deze worden ook niet mogelijk gemaakt. In de verantwoording GR wordt nader ingegaan op de effectscenario's voor de vaarweg en op de mogelijkheden om de mate van zelfredding te verhogen en de bestrijdbaarheid te verbeteren.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N217 is beperkt. Bedrijven die zich vestigen in het plangebied, dienen rekening te houden aan de beperkingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die vanuit het oogpunt van tunnelveiligheid worden gesteld. Dit geldt niet alleen voor de Kiltunnel, maar ook voor de Heinenoordtunnel. Intensivering en uitbreiding van het bedrijventerrein heeft naar verwachting geen significante effecten voor de externe veiligheidsrisico's langs wegen in en rond het plangebied.
Transport door buisleidingen
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een risicoberekening uitgevoerd voor de hogedrukaardgasleidingen die zijn gelegen in het plangebied en directe omgeving. Het gaat om de hogedruk aardgasleidingen aan de oostzijde van het plangebied. Leiding W-524-01 vormt de hoofdroute. Leiding W-524-07 heeft een lengte van slechts enkele tientallen meters en vormt een verbinding tussen W-524-01 en een aardgasontvangstation dat is gelegen ten noorden van de aansluiting van de Viltweg op de Gordsijk. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van de leidingen weergegeven. In figuur 4.6 zijn de leidingen inclusief het invloedsgebied voor het GR op een ondergrond weergegeven. Het volledige rapport van de risicoberekening is opgenomen in Bijlage 7.
Tabel 4.8 Kenmerken leidingen
naam | maximale werkdruk | uitwendige diameter |
PR 10-6 risicocontour |
invloeds- gebied |
afstand tot plangebied | ||||
Aardgasleiding N.V. Nederlandse Gasunie (W-524-01) | 40 bar | 12 inch | 0 m | 140 m | ligt in plangebied | ||||
Aardgasleiding N.V. Nederlandse Gasunie (W-524-07) | 40 bar | 6 inch | 0 m | 70 m | ligt in plangebied |
Figuur 4.6 Invloedsgebied voor het groepsrisico
PR
Uit de risicoberekening blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de leidingen is gelegen. Voor de leidingen wordt in het bestemmingsplan evenwel een belemmerende strook van 5 m aan weerszijden van de leidingen opgenomen waarbinnen de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in beginsel niet is toegestaan teneinde een ongestoorde ligging van de leidingen zeker te stellen. Binnen deze dubbelbestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarvan enkel met instemming van de leidingbeheerder gebruik kan worden gemaakt.
GR
Uit de risicoberekening blijkt dat het GR ruimschoots beneden de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde is gelegen. De toename van de personendichtheid als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden in het plangebied is beperkt. Binnen het invloedsgebied is grotendeels sprake van bestaande bedrijfsactiviteiten. Alleen de uit te werken bedrijfsbestemming leidt tot een toename van de personendichtheid in de plansituatie. Uit de risicoberekening blijkt dat het GR niet toeneemt als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid rond buisleidingen zijn daarom geen maatregelen nodig, er worden geen beperkingen gesteld aan de ontwikkelingen op het bedrijventerrein.
Verantwoording GR
Effectscenario
In het advies van de Veiligheidsregio zijn de effectscenario's en effecten beschreven die behoren bij de Bevi-inrichting Dasic Holland, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Dordtse Kil, de aardgastransportleidingen. Dit advies is opgenomen in Bijlage 8.
Maatregelen ter beperking van risico's
Voor de Dordtse Kil is in het Basisnet Water een vervoersplafond vastgesteld waarmee ruimte is geboden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Maatregelen aan de bronkant om risico's te beperken zijn daarom niet aan de orde. Het vervoer van gevaarlijke stoffen leidt ook niet tot knelpunten ten aanzien van externe veiligheid. Dat laatste geldt ook voor de aardgastransportleiding waardoor er geen aanleiding is tot het treffen van risicoreducerende maatregelen zoals het beperken van het vervoer of het streven naar het beperken van de aanwezigheid van personen binnen het invloedsgebied.
Voor Dasic Holland geldt dat binnen de PR 10-6-contour geen kwetsbare objecten aanwezig zijn, de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare objecten is uitgesloten. In de huidige situatie zijn geen knelpunten ten aanzien van het PR of het GR. Door ontwikkelingen in de bedrijfsvoering is de kans groot dat de risicocontouren in de toekomst worden verkleind.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Uit het advies van de Veiligheidsregio blijkt dat bij de onderscheiden effectscenario's de effecten kunnen worden beperkt door het treffen van maatregelen:
In het bestemmingsplan is een beperking opgenomen voor het toestaan van kwetsbare objecten binnen de veiligheidscontour van Dasic Holland. Voor de overige genoemde maatregelen geldt dat het bouwkundige maatregelen betreft waarvan de uitvoering niet kan worden zeker gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van een omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Uit het advies van de VRR blijkt dat in het plangebied geen bijzonderheden zijn ten aanzien van de bereikbaarheid van objecten waar mensen verblijven. De bereikbaarheid is voldoende.
De inzettijd door de brandweer is een van de factoren die van invloed is op de voorzieningen die moeten worden getroffen door Dasic Holland en daarmee ook op de omvang van de risicocontouren. De veiligheidsregio heeft in een brief aangegeven dat een opkomsttijd van 15 minuten voor Dasic Holland niet kan worden gegarandeerd. Dit heeft mogelijk consequenties voor de bedrijfsvoering van Dasic Holland die in het spoor van de milieuvergunning nader worden onderzocht.
De bluswatervoorziening in het plangebied voldoet aan de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moet de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid met de lokale brandweer worden afgestemd.
Beschouwing van zelfredzaamheid
Binnen het invloedsgebied van de beide onderscheiden risicobronnen is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. De omgeving is zodanig ingericht dat vluchten van de bron af mogelijk is.
In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Aanwezige personen moeten zijn voorbereid op hoe te handelen ingeval van een calamiteit. Risicocommunicatie vormt daarom een permanente taak van de gemeente.
Conclusie
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit betekent dat er bij een incident, ondanks het treffen van de bovengenoemde maatregelen, slachtoffers kunnen vallen in het plangebied. De mogelijk optredende incidenten worden door de veiligheidsregio beheersbaar geacht. Het restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Om knelpunten ten aanzien van het PR in de omgeving van Bevi-inrichtingen te voorkomen is de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen uitgesloten. Nieuwe inrichtingen zijn pas mogelijk, door middel van een zelfstandige ruimtelijke procedure, nadat vooraf onderzoek is gedaan naar de externe veiligheidsrisico's. Voor de bestaande Bevi-inrichting, Dasic Holland, geldt dat nieuwe kwetsbare objecten zijn uitgesloten binnen de PR 10-6-contour van de inrichting. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.