direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Poortwijk fase III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0584.BPWONEN2010009-VG99

4.4 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is het uitgebreide onderzoek opgenomen in bijlage 1.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar is op ongeveer 2 kilometer afstand gelegen van het Natura 2000-gebied 'Oude Maas'. Gezien de relatief grote afstand en de tussenliggende buffers (gebouwen en wegen) zijn er geen negatieve effecten te verwachten vanuit de planlocatie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Oude Maas'.

De planlocatie maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), maar is wel tegen de ecologische verbindingszone (EVZ) 'Oud-Beijerlandsche Kreek' aangelegen. In de planvorming wordt rekening gehouden met de ruimte die de EVZ nodig heeft, zodat de Oud-Beijerlandsche kreek kan functioneren als EVZ. Tussen de nieuwe bebouwing en de EVZ wordt een strook van circa 30 m vrijgelaten en zal een groene buffer worden aangeplant. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten vanuit het plangebied op de EVZ.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Vleermuizen maken mogelijk gebruik van het plangebied als foerageergebied of migratieroute. Het gaat hier echter niet om primair foerageergebied. In de directe omgeving van het plangebied is in zeer ruime mate vergelijkbaar foerageergebied aanwezig. Na ontwikkeling van het gebied zal het ook voor de meeste vleermuissoorten weer geschikt nieuw foerageergebied vormen door de aanleg van tuinen, laanbomen en brede watergangen.
  • In de opgaande beplanting in het plangebied kunnen mogelijk vaste nesten van broedvogels als de pimpelmees en koolmees aanwezig zijn. Deze soorten vinden echter zeer gemakkelijk nieuwe broedplaatsen. In de groenstrook langs de ecologische verbindingszone zullen deze broedplaatsen ontstaan. Er kunnen extra nestkastjes opgehangen worden om de broedkansen van deze soorten te vergroten.

Gezien het bovenstaande staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.