Plan: | Landelijk Gebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0553.bplg2012-vgx1 |
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In het plangebied zijn bodemonderzoeken bekend bij de Omgevingsdienst West-Holland. Een deel hiervan is verouderd (ouder dan vijf jaar). Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit betekent dat het niet noodzakelijk is om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied opnieuw vast te stellen. Eén en ander hangt af van de functies van de bodem op detailniveau.
Bij de toekomstige ontwikkeling moet gekeken worden welke bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Onderhavig gebied is agrarisch gebied. Van deze gebieden is bekend dat er in de toplaag residuen van bestrijdingsmiddelen aanwezig kunnen zijn. Bij toekomstig bodemonderzoek moet men hier rekening mee houden. Vaak zijn er in dit soort gebieden puinhoudende dammen aangelegd waar soms asbest in voorkomt. Ook dit is een aandachtspunt bij de ontwikkeling van het gebied. Mocht er grond worden aan- of afgevoerd, dan moet dit volgens de door de overheid gestelde regels gebeuren. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.