direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kruishoorn, fase 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Grevelingstraat in Lisse was van oudsher een van de oudste bedrijventerreinen van Lisse gelegen. In de loop der jaren is het bedrijventerrein grotendeels getransformeerd tot een woonwijk aan het water. Voor de transformatie is in 2001 het Masterplan Greveling opgesteld ten behoeve van deze transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0001.png" Figuur 1.1 Uitsnede masterplan Greveling en daarop aangegeven de indicatieve ligging van het plangebied

Het plangebied is momenteel een braakliggend terrein, het bedrijf wat hier voorheen gevestigd was is inmiddels gesloopt. Het voornemen is om, conform het Masterplan, gefaseerd woningen te realiseren. Deze woningen zijn niet mogelijk in het huidige vigerende bestemmingsplan Meerzicht. Om de woningen mogelijk te maken dient een planologische procedure te worden doorlopen. Dit bestemmingsplan biedt de juridische en planologische regeling voor de ontwikkeling van de woningen van de eerste fase aan de Grevelingstraat in Lisse.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het gebied Greveling, ten oosten van de Mandenmakerskade en ten westen van het appartementengebouw La Cascade. In onderstaand figuur is de exacte ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied, geel omlijnd

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Meerzicht', dat op 8 december 1976 is vastgesteld door de gemeenteraad van Lisse. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan vervolgens op 13 april 1977 goedgekeurd. In het kader van de uitvoering van het Masterplan Greveling is voor een aantal percelen reeds een artikel 19-procedure WRO gevoerd. Dit is voor het plangebied niet het geval. De ontwikkeling van de woningbouw past daarmee niet binnen het vigerende bestemmingsplan en is nog niet planologisch-juridisch toegestaan. Dit is de reden dat voorliggend plan is opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Kruishoorn, fase 1' bestaat uit een toelichting, de verbeelding en de regels.

De toelichting van dit bestemmingsplan is het niet-juridisch bindende deel van het bestemmingsplan waarin op een heldere wijze de afwegingen die ten grondslag liggen aan de regeling uiteen worden gezet. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de beleidscontext van het plan en de ruimtelijke-functionele structuur;
  • hoofdstuk 4 toont de conclusies van de uitgevoerde onderzoeken op het gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie en water;
  • hoofdstuk 5 maakt de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
  • hoofdstuk 6 geeft een uitleg van de bij dit plan behorende regels;
  • in de bijlagen bij de toelichting zijn de benodigde onderzoeken te vinden waarin in de voorgaande hoofdstukken naar verwezen wordt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Huidige situatie

Omgeving plangebied

Het plangebied ligt binnen de zone langs de Greveling zelf. Hiervoor is het van belang openheid te houden in de stedenbouwkundige structuur langs het water. De openbare ruimte bij de kades en voorts bij een groot deel van de oevers, dient toegankelijk te zijn voor eenieder. Zo kan er enerzijds openbaarheid van de oever worden gecreëerd en anderzijds een privésfeer aan de oever.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0003.png"

Figuur 2.3 Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps) met markering plangebied (geel)

Plangebied

Het plangebied was voorheen een locatie waar een bedrijf gevestigd was dit is echter gesloopt in 2015. Sindsdien is het een braakliggend terrein.

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen maakt deel uit van de realisatie van in totaal 41 nieuwe woningen. De ontwikkeling wordt ook wel Kruishoorn genoemd. De naam Kruishoorn komt voort uit een stukje geschiedenis dat heeft plaatsgevonden nabij Greveling. Hier lag in het verleden het schiereilandje 'Ruijs Hoorn'. In 1923 is een verbinding gegraven aan de noordzijde van de Kruishoorn. Hierdoor wordt het schiereiland Ruijs Hoorn een eiland. Met het dempen van De Gracht jaren later wordt het voormalige eiland Kruishoorn aan de zuidzijde weer verbonden aan het vasteland en is het opnieuw een schiereiland.

De woningen worden, omdat de initiatiefnemer nog niet over alle gronden beschikt, gefaseerd gerealiseerd. Voorliggend plan maakt de eerste fase mogelijk. Deze bestaat uit 25 woningen. Het gaat daarbij om de volgende type woningen:

  • vrijstaande woningen: 2;
  • 2-onder-1 kap woningen: 12;
  • eengezinswoningen: 7;
  • seniorenwoningen: 4.

De woningen worden gerealiseerd in lijn met de structuur van de bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied. De woningen hebben een maximale bouwhoogte van 11 meter.

Ten behoeve van de ontsluiting van fase 1 wordt tijdelijk een ontsluiting gerealiseerd ter plaatse van fase 2. Na realisatie van fase 2 wordt het plangebied via twee locaties aan de Grevelingstraat ontsloten.

Het bestemmingsplan voorziet in een regeling die meer ruimte biedt aan de toekomstige bewoners als het gaat om de definitieve invulling van het perceel en de beeldkwaliteit van de woning. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste stedenbouwkundige waarden van het gebied vastgelegd. Dit betreffen de bouwgrenzen voor de woningen, het aantal woningen, de bouwhoogte van de woningen, de openbare ruimte en de ontsluiting van het plangebied. Onderstaand is een impressie opgenomen van de verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0004.png"

Figuur 2.4 Impressie verkaveling fase 1 (Bron: voorlopig ontwerp, IDDS, d.d. 9 december 2016)

Het plan zoekt in zijn schaal en stedenbouwkundige uitleg aansluiting bij karakteristiek van de omgeving. Ten behoeve van de stedenbouwkundige inpassing is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie bijlage 10. Daarin zijn de algemene uitgangspunten beschreven die ervoor zorgen dat het plan past bij de omgeving en ook de twee fasen bij elkaar aansluiten. De belangrijkste morfologische uitgangspunten worden overgenomen. De architectuur wordt daarentegen juist in contrast met de omliggende bebouwing uitgewerkt. Voor wat betreft het kleurpalet wordt contrast gezocht met de omliggende bebouwing en een eigen identiteit geïntroduceerd. Ter onderscheid met de omliggende woongebieden met een vrij donker kleurpalet worden de gevels uitgevoerd in lichte, optimistische kleuren. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld keimwerk of metselwerk in wit, crème, lichtgrijs of beige. Binnen het plangebied worden verschillende zones onderscheiden. Voor iedere zone zijn in het beeldkwaliteitsplan uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het massabeeld, de bouwhoogte, daken, gevels, erfafscheidingen, bijgebouwen en materialisatie. Ook voor het openbaar gebied zijn richtlijnen geformuleerd. Daarbij is het van belang dat voldoende speelvoorzieningen worden gerealiseerd (zie ook paragraaf 3.4). In het plan wordt voorzien in jollebollen, knippertegels, speeltoestellen en een gebied waar boter, kaas en eieren kan worden gespeeld. Hierbij is rekening gehouden met de eisen conform de ASVV 2012, zodat voldoende vrije ruimte over blijft voor voetgangers, zie ook onderstaande figuur ter illustratie. De welstandscommissie heeft reeds ingestemd met het plan en er bestaat dan ook overeenstemming over de gepresenteerde invulling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0005.png"

Figuur 2.5. Voorlopig ontwerp inclusief oppervlaktebepaling speeltoestellen (zie ook bijlage 11)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het Rijk wil zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.


De realisatie van 41 woningen (in twee fasen) binnen bestaand stedelijk gebied wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In bijlage 9 is daarom de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte binnen de relevante woonregio Holland-Rijnland beschreven. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerd 2018)

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Op 14 december 2016 is de Actualisering 2016 van de Visie vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Op 30 mei 2018 is de Wijziging 2018 vastgesteld. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'.

Beter benutten en opwaarderen van wat er is
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.  

Met de realisatie van woningbouw op deze locatie wordt het een-na-laatste deel van het bedrijventerrein getransformeerd tot woningbouw. Gezien de ligging van het plangebied tussen andere woningen wordt hiermee een bestaande niet-passende functie binnen bestaand stedelijk gebied omgezet naar een functie die beter past binnen de omgeving en wordt zo het terrein beter benut.

Bestaand stads- en dorpsgebied

Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Programma Ruimte (geconsolideerd 2018)

Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit. Op 30 mei 2018 is eveneens de Wijziging 2018 van het programma vastgesteld.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied

Indien een gemeente een nieuwe stedelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied. Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'.

De woningbouwbehoefte voor de gemeente Lisse is regionaal afgestemd en de behoefte is onderbouwd in bijlage 9. Er is behoefte aan de 25 woningen die worden gerealiseerd in het bestemmingsplan (en ook de woningen uit de tweede fase).

Conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van het Programma Ruimte.

Verordening Ruimte (geconsolideerd 2018)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. Op 14 december 2016 is ook de Actualisering 2016 van deze verordening vastgesteld en op 30 mei 2018 de Wijziging 2018. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen.

Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

  • Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd. Toepassing van de ladder is zowel aan de orde bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een lokale behoefte, als bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een (boven)regionale behoefte. In het Programma Ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma Ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip 'regio'.
  • Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen hanteert de provincie aanvullende regels, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel.
  • Stap 3 houdt in dat, indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Een uitwerking hiervan is opgenomen in het Programma Ruimte. Als het gaat om de ontwikkeling van een locatie met een omvang van meer dan 3 ha moet deze locatie ook zijn opgenomen in het Programma Ruimte.

De woningbehoefte is regionaal afgestemd binnen de regio Holland-Rijnland en de behoefte is onderbouwd in bijlage 9. Hiermee wordt voldaan aan de eerste trede van de ladder. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, (oftewel bestaand stads- en dorpsgebied). De provincie wil deze bebouwde ruimte beter benutten. Het herontwikkelen van het voormalige bedrijventerrein naar woningbouw past binnen de uitgangspunten van het beter benutten en opwaarderen van wat er is. Toetsing aan stap 3 (multimodale ontsluiting) is niet vereist.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Provinciale Verordening.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.

De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. Gezien de ligging van het plangebied binnen de rode contour die het stedelijk gebied begrenst en de beperkte omvang van de ontwikkeling, past dit binnen de regionale structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 'Vertalen, verbinden en versterken' (2011) en Toekomstvisie Lisse 2020 (2009) en

Structuurvisie Vertalen, verbinden en versterken

De Structuurvisie Vertalen, verbinden en versterken vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie uit 2010. In de visie positioneert Lisse zich niet alleen als onderdeel van de Bollenstreek maar ook als zelfbewuste zelfstandige gemeente. De Structuurvisie borduurt voor een groot gedeelte voort op de reeds bestaande beleidsstukken. Het doel van de structuurvisie is het samenbrengen en ruimtelijk op elkaar afstemmen van alle ruimtelijk relevante regionale en lokale beleidsuitspraken op kaart en te komen tot een afgestemde uitvoering van de beleidsuitspraken via een integraal uitvoeringsprogramma.

In de structuurvisie zijn de opgaven voor de toekomst opgenomen en vertaald in een ruimtelijk kader waarbij de volgende ruimtelijke principes gelden:

  • contrasten behouden en versterken;
  • verbindingen leggen;
  • herstructurering stedelijk gebied;
  • herstructurering en bevorderen medegebruik landelijk gebied;
  • versterken imago Lisse: centrum van de Bollenstreek.

In dit bestemmingsplan is vooral het principe 'herstructurering stedelijk gebied' van belang. Met de ontwikkeling wordt een van de laatste delen van het voormalige bedrijventerrein aan de Grevelingstraat getransformeerd tot woningbouwlocatie.

Toekomstvisie Lisse 2020

In deze visie beschrijft de gemeente Lisse het gewenste beeld op sociaaleconomisch, toeristisch en ruimtelijk vlak in 2020. De toekomstvisie heeft drie hoofddoelstellingen:

  • Bloeiend, bruisend en goede kwaliteit;
  • Ruimte; identiteit, kwaliteit, ontmoeten en verbinden;
  • Economie en toerisme: van Flower Science tot bruisend centrum.

Lisse heeft haar eigen identiteit en profiel en zal die moeten uitwerken en gebruiken om Lisse in de toekomst aan voornoemde doelstellingen te laten voldoen. Lisse is in 2020 een dorp met stedelijke allure. Vanwege de beperkt beschikbare ruimte streeft Lisse ernaar zo efficiënt mogelijk om te gaan met die ruimte. Dit kan tevens de levendigheid bevorderen (meer activiteit). Onderhavig plan geeft invulling aan het efficiënt gebruiken van de ruimte, doordat het op het moment een braakliggend terrein betreft.

Masterplan Greveling (2001)

Voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein aan de Greveling naar een woningbouwlocatie is in 2001 een Masterplan opgesteld. Deze ontwikkeling wordt gefaseerd ontwikkeld. Het Masterplan is de ruimtelijke onderbouwing voor de verschillende bouwplannen die op basis van een artikel 19 WRO-procedure verleend kunnen worden. Voor de ontwikkeling van de Greveling zijn onderstaande uitgangspunten van belang:

  • a. de lengte van het water zal geheel worden benut: enerzijds zal de uitgifte van particuliere gronden aan het water belangrijk zijn voor kopers van een woning in het hogere segment, omdat de mogelijkheid wordt geboden om boten bij het eigen perceel aan te meren. Anderzijds zal op enkele plekken door middel van onder andere kaden (in het westelijke deelgebied), en insteken vanuit de Greveling het gebied in, de oever juist openbaar worden gemaakt als een 'balkon' van de wijk Meerzicht aan het water;
  • b. behouden van de groene zone langs de Grevelingstraat;
  • c. de locatie zal worden verdeeld in een viertal deelgebieden die een eigen karakteristiek hebben en daardoor ook verschillende ruimtelijke uitgangspunten kennen. Onderscheiden worden de zone langs en grenzend aan de Grevelingstraat, de zone direct gelegen langs het water van de Greveling, de locatie op het Sierexterrein en het gebied dat grenst aan de Ringvaart van de Haarlemmermeer.

In het Masterplan wordt voor beide fases in totaal uitgegaan van 40 grondgebonden woningen. In totaal worden dit er nu 41. Onderdeel daarvan is klein appartementengebouw met 5 sociale appartementen om te voldoen aan de 30% sociale bouw. Er is behoefte aan dergelijke woningen, zie ook de opgestelde ladderonderbouwing in bijlage 9.

In onderstaande figuur zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten vertaald in een stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0006.jpg"

Figuur 3.2 Stedenbouwkundig plan Greveling

Woonvisie Lisse 2015-2020 (2015)

Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad 'Goed wonen op Lis', de Woonvisie voor Lisse en Bollen-3, vastgesteld. De Woonvisie bestaat uit een lokaal en een regionaal deel. Het regionale deel is opgesteld in samenwerking met Hillegom en Teylingen. In de woonvisie voor Lisse staan de concrete doelen en ambities voor Lisse. Deze woonvisie geeft richting aan ontwikkeling van wonen in Lisse in een veranderende samenleving. Speerpunten zijn:

  • Lisse blijft bloeien
  • Betaalbaar wonen mogelijk maken
  • Langer zelfstandig wonen

In de woonvisie is een onderverdeling gemaakt naar de toe te voegen woningtypes naar prijsklasse en

eigendomsvorm. Daarnaast zijn er doelstellingen rondom de gewenste kwaliteit en doelstelling van

nieuwbouwplannen geformuleerd.

Op 12 december 2016 hebben de betrokken partijen afspraken gemaakt voor de periode 2017 t/m 2020. De afspraken gaan over:

  • het verkleinen van het tekort aan woningen voor lage inkomens
  • het bevorderen van doorstroming en duurzaam en veilig wonen
  • het tegengaan van ‘scheef wonen’
  • het vergroten van het aantal op ouderen, jongeren en kwetsbare groepen afgestemde woningen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de speerpunten uit de woonvisie. Voorzien wordt in verschillende type woningen die aantrekkelijk zijn voor huishoudens van binnen en buiten de gemeente. Over de invulling van de te ontwikkelen woningen (verhouding huur/koop) zijn afspraken gemaakt met de gemeente Lisse, zodat de ontwikkeling passend is binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie.

Bomenbeleidsplan (2014)

Lisse heeft als visie een leefbare, groene gemeente te willen zijn, waar bewoners en bezoekers door haar sterke, kleurrijke bomenkapitaal een positief welbevinden ervaren. De gemeente Lisse heeft een bomenbestand met meer dan 11.000 geregistreerde individuele bomen. Bij bijna de helft van deze bomen is de conditie matig te noemen. Daarnaast bevindt zich binnen de gemeentegrenzen nog een veelvoud aan niet geregistreerde bomen. Om het bomenbestand en -beheer kwalitatief op orde te hebben en blijvend te versterken is in mei 2014 het bomenbeleidsplan vastgesteld. Het Bomenbeleidsplan is het beleidsdocument waarmee Lisse het kapitaal aan bomen in de gemeente wil waarborgen, het belang van behoud en versterking van het bomenbestand wil vastleggen en concreet invulling hieraan wenst te geven. Dit leidt tot een tweeledige doelstelling:

  • behoudenswaardige bomen dienen beschermd te worden;
  • het kwaliteitsniveau van het bomenbestand dient verhoogd te worden en voldoende ruimte te bieden om gewenste wijzigingen in het bomenbestand te kunnen realiseren.

Om deze doelstellingen te realiseren is in het beleidsplan tevens een uitvoeringsprogramma opgenomen. De aanwezige bomen worden hierbij in drie statuscategorieën opgedeeld: waardevolle bomen, structuurbomen en functionele bomen. In 2015 is een bomenverordening vastgesteld. Dit is een nadere uitwerking van het bomenbeleidsplan. De verordening voorziet bijvoorbeeld in een herplantplicht.

Toetsing

In het kader van de herontwikkeling is een boombeoordeling gedaan voor de in het plangebied aanwezige bomen. Bij de beoordeling is men uitgegaan van de criteria zoals opgenomen in het gemeentelijk Bomenbeleidsplan. In overleg met de gemeente is een bomenplan opgesteld, welke onderdeel uitmaakt van de anterieure overeenkomst. Op deze manier wordt in de toekomstige situatie voorzien in voldoende bomen (zie bijlage 5). Hiermee levert dit aspect geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

Welstandsnota 2015 (2015)

Welstandstoezicht levert een belangrijke bijdrage aan de borging van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van Lisse. De raad van Lisse heeft in de raadsvergadering van 17 december 2015 de Welstandsnota 2015 gemeente Lisse vastgesteld.

Het in bijlage 10 bijgevoegde Beeldkwaliteitsplan is, in navolging van de welstandsnota, uiteengezet welke criteria op de beoogde woningen van toepassing zijn. Dit Beeldkwaliteitsplan is in overleg met de welstandscommissie tot stand gekomen en zorgt voor een goede stedenbouwkundige inpassing. Daarmee levert het welstandsbeleid geen belemmering op voor de beoogde woningbouw.

Speelruimtenota ‘recht op vieze knieën’

Deze nota vigeerde officieel tot eind 2012. Eind 2012 is deze nota door de gemeenteraad geëvalueerd en heeft de raad het toen vigerende beleid en de beleidsnota verlengd. Uitgangspunt van deze nota is dat bij herinrichtingen rekening wordt gehouden met de landelijke normen. Zo moet de gemeente zich houden aan de minimale speelruimtenorm bij de ontwikkeling van nieuwbouwwijken en herstructureringsgebieden. Dit is 3% formele speelruimte van het totale oppervlak aan de voor wonen bestemde gebieden. Stoepen en vergelijkbare openbare ruimte worden hierin niet meegeteld. Groenvoorzieningen wel, mits deze in het bestemmingsplan opgenomen zijn als speelruimte.

De gemeente Lisse heeft een uitvoeringsplan speelruimte vastgesteld. In deze planning is aangegeven welke speelplekken de gemeente in de periode 2013 tot en met 2018 gaat (her)inrichten. Ook worden er speelplekken opgeheven.

In het bestemmingsplan zijn binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' groen- en speelvoorzieningen toegestaan, waarmee de realisatie van speelplekken mogelijk wordt gemaakt. In overleg met de gemeente Lisse wordt het daarnaast mogelijk om ter hoogte van het plangebied een vissteiger te realiseren. Een dergelijke functie sluit eveneens aan bij hetgeen met de speelruimtenota wordt beoogd. In paragraaf 2.2 is hierop een nadere toelichting gegeven. Daaruit volgt dat met de voornoemde invulling wordt voldaan aan de uitgangspunten van de nota.

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De ontwikkeling is gelegen aan de erftoegangsweg Grevelingstraat. De Grevelingstraat vervult een verzamelfunctie voor het verkeer komende uit de omliggende straten, zoals de Mandenmakerskade en Gasstraat. Beide wegen hebben een maximumsnelheid van 30 km/h. De route Laan van Rijckevorsel-Gladiolenstraat waarop het plangebied via de Grevelingstraat wordt ontsloten, heeft een gebiedsontsluitende functie met een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze weg sluit ten zuiden aan op de provinciale weg N208. De N208 geeft in zuidelijke richting verbinding met Sassenheim en de A44. In noordelijke richting geeft de weg verbinding met Haarlem via Hillegom en Heemstede en de N207 richting de A4.

Langzaam verkeer

Ook voor het langzaam verkeer vindt de ontsluiting van het plangebied plaats op de Grevelingstraat. Fietsers maken op deze erftoegangsweg, conform de richtlijnen uit Duurzaam Veilig, gebruik van dezelfde rijloper als het gemotoriseerde verkeer. De functie van de weg met daarbij passende verkeersintensiteiten en een relatief lage verkeerssnelheid maken dit mogelijk. Ten noordwesten van het plangebied sluit de Grevelingstraat aan op de route Laan van Rijckevorsel-Gladiolenstraat. Deze weg beschikt aan beide zijden van de weg over fietssuggestiestroken. Hier is, vanwege beperkingen in het ruimtegebruik, een minimale inrichting voor een gebiedsontsluitingsweg. Ter hoogte van het kruispunt met de Heereweg wordt aangesloten op de daar aanwezige vrijliggende fietspaden richting de N208. Langs alle genoemde wegen zijn, ten behoeve van voetgangers, trottoirs aanwezig.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De beoogde ontwikkeling maakt onderdeel uit van het Masterplan Greveling van de gemeente Lisse. Er is destijds uitgegaan van de realisatie van circa 340 nieuwe woningen en een gemiddelde verkeersproductie van 5,5 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal per woning. Dit betekent een toename van het verkeer op de Grevelingstraat met circa 1.900 mvt/etmaal tot 3.700-4.700 mvt/etmaal. Onderhavige ontwikkeling van in totaal 41 woningen zal verantwoordelijk zijn voor circa 226 mvt/etmaal. De totale ontwikkeling van het Masterplan Greveling, waaronder dus ook de realisatie van de 25 woningen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, leidt niet tot een overschrijding van de capaciteitsgrenzen op de omliggende wegen. Voor de Grevelingstraat bedraagt de capaciteit circa 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling is dan ook voldoende gewaarborgd.

Parkeren

De parkeerbalans is in overleg met de gemeente bepaald op basis van de gemiddelde parkeerkencijfers per functietype zoals opgesteld door het CROW in de ASVV 2012 ('Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom'). In onderstaande figuur is de parkeerbalans opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0007.png"

Figuur 4.1 Parkeerbalans

Voornoemde parkeerbalans is inclusief de parkeerbehoefte voor bezoekers, namelijk 0,3 parkeerplaatsen per woning. Uit figuur 4.1 volgt dat na realisatie van fase 1 en fase 2 is voorzien in de parkeerbehoefte voor de bewoners. Het aantal parkeerplaatsen in openbaar gebied biedt daarnaast voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van bezoekers op te kunnen vangen.

Conclusie

De ontsluiting van de ontwikkelingslocatie voor het autoverkeer en het langzaam verkeer is goed. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is toereikend voor de parkeerbehoefte ten gevolge van de ontwikkeling. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan/BUS-melding;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde "spoed- of risicolocaties")).

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit.

In het deel van de gemeente Lisse waarin het plangebied is gelegen, is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem - (op niveau van bodemkwaliteitsklasse) ;
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

De gemeente Lisse beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels zijn opgenomen in de regionale bodembeheernota.

Onderzoek en conclusie

Het huidige bestemmingsplan staat toe dat de bestemming wijzigt van bedrijven naar wonen met tuin, een gevoeliger gebruik.

De locatie kan ten aanzien van de verontreinigingsstatus worden ingedeeld in twee deellocaties, te weten:

1. Westelijk deel, Grevelingstraat 58-60

2. Oostelijk deel, Grevelingstraat 62

Hieronder volgt per deel een overzicht van de beschikbare informatie, een korte evaluatie en conclusie.

Westelijk plandeel, Grevelingstraat 58-60

Ter plaatse waren in het verleden o.a. een garagebedrijf met tankinstallatie en diverse afzonderlijke tanks, metaal/galvanische industrie en een baggerbedrijf aanwezig. Uit de resultaten van een reeks bodemonderzoeken uit de periode 1993 - 2007 is gebleken dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen, minerale olie en asbest. In 2007 is een saneringsplan opgesteld (zie bijlage 1), het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb) heeft hiermee ingestemd. Vervolgens is de locatie gesaneerd, waarna in 2011 een interim-evaluatierapport is opgesteld (zie bijlage 2). Het bevoegd gezag heeft hier mee ingestemd. Omdat het een deelsanering betreft is de volledige sanering van de bodem hiermee dus formeel nog niet afgerond. Nog benodigde saneringsmaatregelen dienen te worden afgestemd met het bevoegd gezag Wbb.

De bestemmingswijziging kan op basis van het saneringsplan waarvoor door het bevoegd gezag Wbb een saneringsbeschikking is afgegeven, worden doorgevoerd. De locatie dient volledig conform dit saneringsplan te worden gesaneerd.

De omgevingsvergunning voor de bouw en/of herinrichting kan voor wat betreft het bodemaspect onder nader te noemen voorschriften worden verleend en in werking treden. Hiervoor dient dan een beoordelingsverzoek te worden ingediend bij de Omgevingsdienst.

Oostelijk plandeel, Grevelingstraat 62

Ter plaatse waren in het verleden o.a. een vrachtwagen-, machine- en autoreparatiebedrijf aanwezig. Op de locatie waren in het verleden een wasplaats en minimaal 4 tanks aanwezig. In 1996 zijn twee ondergrondse dieseltanks verwijderd. Uit de resultaten van een bodemonderzoek ter vastlegging van de nulsituatie in 1996 bleek dat het grondwater ter plaatse van een ondergrondse dieseltank sterk verontreinigd was met minerale olie. Verder waren niet noemenswaardige verontreinigingen in grond en grondwater gemeten.

Om wijziging naar het gebruik wonen met tuin te kunnen realiseren zal met een verkennend bodemonderzoek een actueel beeld van de bodemkwaliteit moeten worden verkregen. In 2015 is een verkennend bodemonderzoek verricht en in 2017 een verkennend bodemonderzoek naar asbest volgens de norm NEN 5707. Uit deze onderzoeken blijkt dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging welke nog moet worden gesaneerd. Voor sanering is op 6 juli 2017 een BUS-melding ingediend. Op 20 juli 2017 is hiermee ingestemd door het bevoegd gezag Wbb (brief met kenmerk 2017085403, datum 20 juli 2017). Deze BUS-melding is 1 jaar dus tot 6 juli 2018 geldig.

Op basis van deze instemming kan de bestemmingswijziging worden doorgevoerd, zolang binnen deze termijn conform deze BUS-melding wordt gesaneerd. Lukt dat niet dan dient opnieuw een BUS-melding te worden ingediend om dit mogelijk te maken.

De omgevingsvergunning voor de bouw en/of herinrichting kan voor wat betreft het bodemaspect, onder nader te noemen voorschriften worden verleend en in werking treden. Hiervoor dient dan een 'beoordelingsverzoek bodem' te worden ingediend bij de Omgevingsdienst.

Opgemerkt wordt dat ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan de saneringswerkzaamheden zijn gestart en nagenoeg gereed zijn. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf. In het kader van het vooroverleg heeft zij een positief wateradvies uitgebracht.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert het Hoogheemraadschap van Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap van Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat met het Hoogheemraadschap van Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het Hoogheemraadschap van uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Gemeentelijk beleid - waterplan Lisse (i.s.m. Hoogheemraadschap Rijnland)

Het waterplan is geschreven om te anticiperen op de veiligheid tegen overstromingen, op het tegengaan van wateroverlast en extreme droogte en hoe water een plek kan krijgen in de inrichting van ons land. Het waterplan Lisse heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de waterpartners, gemeente en hoogheemraadschap, op elkaar af te stemmen. Het waterplan is opgebouwd rondom zeven thema’s. Voor elk thema is in het waterplan een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de kansen en de knelpunten. De zeven thema's zijn als volgt:

  • veiligheid;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • water in de ruimtelijke ordening;
  • afvalwaterketen;
  • beheer en onderhoud;
  • recreatie en beleving;
  • communicatie.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het gebied Greveling, ten oosten van de Mandenmakerskade en ten westen van het appartementengebouw (figuur 1.2). Het plangebied is momenteel een braakliggend terrein. Ten tijde van de aanwezige bedrijvigheid was het plangebied deels verhard.

Bodem en grondwater

Uit eerder uitgevoerde metingen t.b.v. grondwaterstand blijkt dat de grondwaterstand tussen de -1,25 en -1,50 m N.A.P. bevindt. Ten oosten van het plangebied bestaat de bodem uit veen op ongerijpte klei. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 m en 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten zuiden van het plangebied is een primaire watergang gelegen (figuur 3.2). Daarnaast is ten oosten van het plangebied een overige watergang gelegen. De primaire watergang heeft een beschermingszone van 5 m en de overige watergang een beschermingszone van 2 m. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. In voorliggend plan is hier rekening mee gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0008.png"

Figuur 3.2 Watergangen nabij plangebied. Bron: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Veiligheid en waterkeringen

Het plan bevindt zich deels in de regionale kern- en beschermingszone van de waterkering (figuur 3.3). Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0009.png"

Figuur 3.3 Regionale waterkering plangebied. Bron: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van 25 woningen.

Bodem en grondwater

In tabel 3.1 is de minimale ontwateringsdiepte overeenkomstig het HIOR van de gemeente Lisse te zien.

Tabel 3.1: minimale ontwateringsdiepte

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0010.png"

Uitgaande van de onderzoekresultaten moeten de volgende peilen minimaal worden gehanteerd voor de verschillende objecten:

  • Woningen met kruipruimte -0,55 m N.A.P.
  • Groenvoorziening -0,75 m N.A.P.
  • Wegen (secundair) -0,55 m N.A.P.

Ten behoeve van de verschillende uitvoeringswerkzaamheden moet mogelijk water worden onttrokken. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel water onttrokken dient te worden. De aannemer die het werk uit gaat voeren, dient straks een melding te doen of een watervergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland voor zijn werkzaamheden.

Waterkwantiteit

Bij toename van verharding met 500 m2 of meer zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Tijdens het vooroverleg met de adviseur van het Hoogheemraadschap van Rijnland in 2014, is besproken dat het erf van de kavel, op de dakoppervlakte na, niet wordt meegenomen als verharding. Vervolgens is in juni 2017 in het kader van het vooroverleg een positief wateradvies uitgebracht. Op basis van dit uitgangspunt is verharding in de huidige situatie 7.065 m2 en in de toekomstige situatie 4.385,6 m2. Ten opzichte van de huidige situatie neemt verharding af met 2.679 m2. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Binnen de kernzone en de beschermingszone van de waterkering zijn ontwikkelingen (woningbouw en aanleggen van wegen inclusief ondergrondse infrastructuur) gepland. Daarom is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Deze vergunning zal dan ook worden aangevraagd.

Door te zorgen dat de werkzaamheden boven de kruinhoogte en buiten de kruinbreedte blijven, kan de waterkering zijn functie houden. Mocht er werkzaamheden komen binnen de kernzone van de waterkering, zal hiervoor een constructie worden gebouwd die de functie van de waterkering kan vervangen. De benodigde toetsingsgegevens zullen dan worden verstrekt bij de aanvraag van de Watervergunning. Conform de eerder uitgevoerde plannen worden hier houten damwanden geplaatst inclusief ankers op de bestaande waterlijn.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Op dit moment ligt een gescheiden stelsel in de Grevelingstraat. In het plan Kruishoorn wordt een gescheiden stelsel aangelegd. De vuilwater rioolleiding zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel in de Grevelingstraat. Het hemelwater wordt afgevoerd via het gescheiden stelsel. Om het systeem niet te zwaar te belasten wordt bekeken of het hemelwater van de woningen aan de Greveling direct kan worden afgevoerd naar de Greveling. Wanneer het niet mogelijk is, dan wordt het hemelwater afgevoerd via een gescheiden rioolstelsel. Deze sluit dan uiteindelijk aan op het bestaande rioolstelsel in de Grevelingstraat.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst het Hoogheemraadschap van Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

Het plan heeft rekening gehouden met en voldoet aan de verschillende eisen en randvoorwaarden van de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Rijnland en aan het gemeentelijk beleid. Dit is gebleken uit de onderstaande:

  • Het scheiden van het afval- en hemelwater door het aanleggen van een volledig gescheiden rioolstelsel;
  • Het zorgen dat de bewoners geen wateroverlast krijgen door te voldoen aan de minimale droogleggingseisen;
  • De afname van verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie;
  • Het voeren van de bouwwerkzaamheden alleen buiten de kruinbreedte en boven de kruinhoogte van de waterkering.

Voor het uitvoeren van ontgravingen is reeds een watervergunning verleend. Voor de realisatie van het bouwplan wordt nog een vergunning op basis van de Keur aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ervan uitgaande dat deze vergunning wordt verleend staat het aspect water de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.4 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Normstelling en beleid

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Provinciale vrijstellingen Zuid-Holland

Bij de implementatie van de Wet natuurbescherming binnen provincie Zuid-Holland is ervoor gekozen om dat beleidsarm te doen. Uitgangspunt is om de landelijke vrijstelling zoals ie gold onder de Ffw voor te zetten onder de Wnb. De landelijke vrijstelling gold voor algemene amfibieën en zoogdieren. Om te beoordelen of de soorten in aanmerking komen voor een provinciale vrijstelling is per soort gekeken naar de verspreiding en talrijkheid in provincie Zuid-Holland. Hieruit blijkt dat de soorten molmuis, ondergrondse woelmuis en tweekleurige bosspitsmuis niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland, hierdoor is een provinciale vrijstelling voor deze soorten niet opportuun.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 5 km afstand van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Door de ligging in de bebouwde kom van Lisse en het ontbreken aan geschikte biotopen, is het gebied niet van betekenis voor de kwalificerende soorten van dit Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt evenmin deel uit van de EHS / Natuurnetwerk.

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie geneert het plan geen problemen voor Natura 2000. De realisatie van 25 woningen zal niet leiden tot een meetbare toename in stikstofdepositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied. De ontwikkeling leidt derhalve niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten uit de Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan, zie ook bijlage 5. Vanwege de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 zijn de resultaten van dit onderzoek getoetst aan deze wetgeving. De volgende soorten die zijn benoemd in de quickscan en waarvan de aanwezigheid in de regio bekend is, zijn niet meer beschermd onder de Wet natuurbescherming: bittervoorn, meerval, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, tongvaren, steenbreekvaren en rietorchis. De nieuw beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming betreffen soorten die hoge eisen stellen aan hun leefgebied. De aanwezigheid van deze soorten kan vanwege de gebiedskenmerken en de ligging in de kern van Lisse worden uitgesloten. In tabel 3.2 zijn de onderzochte soortgroepen en onderzoeksresultaten in het plangebied weergegeven.

Tabel 3.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0011.png"

Een bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier-of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Wet natuurbescherming niet optreden. Het plan voorziet in de realisatie van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. De realisatie van de woningen kunnen leidt mogelijk tot verstoring van diverse soorten en/of hun leefgebied.

De zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming is altijd van toepassing. Hieronder wordt geadviseerd hoe aan deze zorgplicht invulling kan worden gegeven.

De zorgplicht zoals weergegeven in artikel 1.11:

  • 1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
  • 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
    • a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
    • b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
    • c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Invulling zorgplicht artikel 1.11

Zodra een niet in de Wet Natuurbescherming beschermd in het wild levende dier wordt aangetroffen tijdens de werkzaamheden kan deze worden gevangen en direct worden overgeplaatst naar een geschikte habitat in de nabijheid van het plangebied. Mocht in de vegetatie rondom de huizen worden gewerkt dan moet hiervoor voorzichtig worden gekeken of egel aanwezig is omdat een egel niet zal vluchten maar zich bij gevaar zal drukken op de plaats zelf.

De zorgplicht specifiek voor vogels in artikel 3.1

  • 1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
  • 2. Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
  • 3. Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben.
  • 4. Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
  • 5. Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Invulling zorgplicht specifiek voor vogels in artikel 3.1

De werkzaamheden moeten in verband met verstoring van broedvogels buiten het broedseizoen uitgevoerd worden. Wel kan gestart worden voor het broedseizoen en doorgewerkt worden in het broedseizoen wanneer continue verstoring plaatsvindt.

Indien de werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, mogen deze pas uitgevoerd worden indien vooraf door een deskundig ecoloog is vastgesteld dat geen verstoring van broedvogels zal plaatsvinden.

Gezien voorgaande leidt de ontwikkeling niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Erfgoedwet

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Hiermee wordt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen geregeld: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Recentelijk is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart voor het grondgebied van de gemeente Lisse geactualiseerd. Dit is vastgelegd in het rapport: Wink, K. e.t. 2014: Toelichting op de archeologische verwachtings(waarden) kaart en beleidskaart Gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom, Weesp (Raap-rapport 2852). Op deze kaart staat het plangebied aangeduid als zone waarvoor een lage archeologische verwachting geldt. In ruimtelijke plannen wordt voor deze zones de volgende regel gehanteerd: archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 70 cm.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bpKruishoornFase1-Vax1_0012.png"

Figuur 4.4 Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: Gemeente Lisse)

Onderzoek en conclusie

Vanwege de archeologische waarden is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Op basis van het huidige bureauonderzoek is naar voren gekomen dat het plan een lage tot middelhoge archeologische verwachting heeft. Tevens komt uit het bureauonderzoek naar voren dat een aanvullend verkennend bodemonderzoek benodigd is. Uit het aanvullend uitgevoerde booronderzoek (zie bijlage 4), uitgevoerd in februari 2018, volgt dat het gebied kan worden vrijgegeven van nader archeologisch onderzoek en de archeologische dubbelbestemming van het terrein verwijderd kan worden. De Omgevingsdienst West-Holland kan zich vinden in de resultaten van het onderzoek. Er is derhalve niet voorzien in een archeologische dubbelbestemming en dit aspect vraag dan ook niet om nadere aandacht.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek 

Ten noorden van het plangebied liggen enkele bedrijven die mogelijk hinder kunnen ondervinden van de beoogde ontwikkeling. De omgeving van het plangebied wordt vanwege de ligging van het bedrijventerrein ten opzichte van de bestaande aanwezige woonbebouwing en ten opzichte van de beoogde ontwikkeling aangemerkt als een gemengd gebied. De bedrijven liggen allemaal in meer of mindere mate in de directe omgeving van bestaande woningen en langs de belangrijkste ontsluitingsweg van het bedrijventerrein (Grevelingstraat). In tabel 3.3 is een overzicht van de aanwezige bedrijven gegeven, inclusief de bijbehorende richtafstanden uit de VNG-uitgave ten opzichte van omgevingstype 'gemengd gebied'. De bedrijfsinformatie en het omgevingstype is gebaseerd op advies van de Omgevingsdienst West-Holland.

Tabel 3.3 Overzicht bedrijven

bedrijf   Greveling
straat
nr  
SBI-
code 2008  
milieu-
categorie  
richtafstand volgens VNG-uitgave tov
gemengd gebied  
werkelijke afstand
(in m) en opmerkingen  
bandencentrum Bollenstreek   69   453   2   10 m   > 50 m, voldoet aan richtafstand  
mandenmakerij Aangeenbrug, incl. spuiterij   69a   162902   3.1   30 m (en 50 door spuiterij (vanwege het aspect geur, conform meubelfabrieken en autospuitinrichting)   52 m, voldoet aan richtafstand  
scooter van der Ham Trading, autobekleding   71   453
 
2   10 m   circa 20 m, voldoet aan richtafstand  
autobeklederij   71   45204   1   0 m   circa 20 m, voldoet aan richtafstand  
Schuurman installatiebedrijf   71   45204
41/42/43  
2   10 m   circa 20 m, voldoet aan richtafstand.  
autobedrijf Reijerkerk (Daihatsu, autoreparatie, zonder plaatwerkerij en spuiterij)   75   451/ 452/
454  
2   10 m   minstens 10 m, voldoet aan richtafstand  
timmer- en aannemingsbedrijf Dol. Aannemersbedrijf met werkplaats met een bruto vloeroppervlak van minder dan 1.000 m².   77   162   2   10 m   10-15 m, voldoet aan richtafstand  
werkplaats Stek    79A   241   2   10 m   45 m, circa 20 m, voldoet aan richtafstand  
Ligtvoet Natuursteen   79A   411   3.2   50 m   40 m, wijkt in geringe mate af van de richtafstand.
Er is onderbouwd dat deze geringe afwijking het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd en dat ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd  
Gamma   81   4752   2   30 m   > 65 m, voldoet aan richtafstand  

Uit de tabel blijkt dat voor alle bedrijven aan de richtafstand wordt voldaan, uitgezonderd het bedrijf Ligtvoet Natuursteen (richtafstand is 50 m, afstand tot het bouwvlak van de nieuwe woningen bedraagt 40 m vanuit het dichtstbijzijnde van het bedrijf de opening van de bedrijfshal). Het maatgevende milieuaspect bij dit bedrijf is geluid. De werkzaamheden vinden met name inpandig plaats. Het betreffende bedrijf ligt afgeschermd ten opzichte van het plangebied door de bedrijfspanden Grevelingstraat 73-75-77. Het bedrijf zal naar verwachting niet beperkt worden in zijn bedrijfsvoering door de beoogde ontwikkeling en ter plaatse van de nieuwe woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

Voor de volledigheid is vanwege de nabijgelegen bedrijven (Ligtvoet Natuursteen BV, Autobedrijf Rijerkerk, en Dol Timmer- en Bouwbedrijf) een akoestisch onderzoek uitgevoerd (O 15896-1-RA-003 d.d. 8 juni 2018, Peutz), zie bijlage 7. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat de geplande woningbouw inpasbaar is binnen de gestelde grenswaarden van het Activiteitenbesluit, dat de nieuwe woningen niet leiden tot aanvullende beperkingen voor de in de omgeving aanwezige bedrijven en dat tevens sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Opgemerkt wordt dat alle drie de bedrijven hebben aangegeven dat het onderzoek een juiste weergave is van de representatieve bedrijfssituatie.

Ten aanzien van de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt om ter plaatse van fase 2 bedrijfsactiviteiten uit te oefenen is in de anterieure overeenkomst een kwalitatieve verplichting met kettingbeding opgenomen dat deze gronden niet meer als zodanig zullen worden gebruikt. Op deze wijze is geborgd dat dit geen belemmeringen oplevert voor de realisatie van fase 1.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is een aanvaardbaar leefklimaat en dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bestaande bedrijven in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek 

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is op circa 260 m ten noordoosten van het plangebied Cardol Land- en Tuinbouwmechanisatie gelegen, welke vanwege de opslag van vuurwerk een risicovolle inrichting is. Overeenkomstig de risicokaart geldt een veiligheidsafstand van 8 m. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen ter plaatse van of in de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt gelet op bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Planologisch relevante leidingen

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.

4.9 Geluidshinder

Beleid

Wet geluidhinder - geluidszones

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen, binnen de wettelijke geluidszone van een weg, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB.

Onderzoek

Uitgangspunten

De meest nabijgelegen weg met een geluidzone betreft de Ruishornlaan. Deze weg heeft een geluidzone van 200 m uitgaande van twee rijstroken en een binnenstedelijke ligging. De ontwikkeling is gelegen buiten de wettelijke geluidszone van de Ruishornlaan. De ontwikkeling grenst direct aan de Grevelingstraat en interne wegenstructuur. Deze wegen zijn niet-gezoneerd (maximumsnelheid 30 km/h). Voor deze wegen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen mogelijk met een maximale bouwhoogte van 11 m (3 bouwlagen). Zodoende is een berekening uitgevoerd voor de waarneemhoogten 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m.

Op de voor de ontwikkeling relevante wegen (Grevelingstraat en interne wegenstructuur), gelden maximumsnelheden van 30 km/h. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

Verkeersgegevens

De verkeersintensiteiten die ten grondslag liggen aan het wegverkeerslawaai onderzoek naar het ondervonden wegverkeerslawaai zijn afkomstig uit de RVMK 2020 en opgenomen in tabel 3.4. Voor de genoemde wegen is uitgegaan van de weekdagintensiteiten. In de RVMK zijn werkdagintensiteiten opgenomen. De omrekenfactor van werkdag naar weekdagintensiteit is vastgesteld op 0,91. Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2027 gehanteerd te worden. De intensiteiten uit het verkeersmodel zijn zodoende opgehoogd op basis van een autonome groei van 1% per jaar.

Voor de erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h is een standaard voertuigverdeling voor buurtverzamelweg aangehouden. Alle uitgangspunten van de berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6.

Resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6.

Resultaten niet gezoneerde wegen

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat als gevolg van de niet gezoneerde Grevelingstraat de richtwaarde van 48 dB overschreden wordt bij alle 15 woningen die direct gelegen zijn aan de Grevelingstraat. De berekende geluidbelasting op de gevel bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh maximaal: 55 dB. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 wordt hiermee niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Voor de ontwikkeling is sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB ten gevolge van de Grevelingstraat. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, de samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.

Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk. Maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals geluidsschermen, zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.

Zoals eerder gesteld zijn de beoogde woningen gelegen aan de niet-gezoneerde straat waarbij geen wettelijke waarden gelden. Wel is aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert.

Conclusie

De beoogde woningen zijn niet gelegen binnen een geluidzone van een weg. Ten aanzien van de niet gezoneerde Grevelingstraat bedraagt de geluidsbelasting op de gevel maximaal 55 dB. De maximale richtwaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Daarbij geldt dat 30 km/h-wegen niet zijn gezoneerd en daarmee in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk zijn.

Volledigheidshalve is opgenomen dat ter plaatse van de bestemming Wonen de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van de gevels (uitwendige scheidingsconstructies) zodanig is dat ter plaatse van verblijfsruimten de binnenwaarde ten gevolge van de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur weg Grevelingstraat (wegverkeerslawaai) ten hoogste 33 dB bedraagt.

De conclusie is dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.4 weergegeven.

Tabel 3.4. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 25 woningen mogelijk gemaakt. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Lisserdijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarbij blijkt uit de GCN kaarten (2017) dat ook ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.11 Beperkingengebied Schiphol

Toetsingskader

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen de contour uit het LIB voor beperkingen bebouwing in verband met geluidhinder. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het afwegingsgebied uit het LIB voor geluid en externe veiligheid. Het plangebied is ook niet gelegen binnen de contour uit het LIB voor beperkingen van het aantrekken van vogels.

Het plangebied is wel gelegen binnen de contour uit het LIB voor toetshoogtes. De maatgevende toetshoogte is 146 M NAP. Gezien deze ruime toetshoogte vormt dit geen belemmering. Het plangebied is tot slot gelegen binnen de toetszone windturbines en lasers. Omdat de ontwikkeling geen windturbine of laserinstallatie omvat is deze toetszone niet van toepassing.

4.12 Besluit milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Tevens kan een bestemmingsplan planMER-plichtig zijn indien voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbeschermingswet (Wnb).

Onderzoek en conclusies

Vormvrije mer-beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen mer-beoordelingsplichtig is bij activiteiten die betrekking hebben op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Het bestemmingsplan maakt 25 woningen juridisch-planologisch mogelijk. In totaal is het wenselijk 41 woningen te realiseren. Geconcludeerd kan worden dat de gehele ontwikkeling ruimschoots onder de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. Dit bekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld. Uit de m.e.r.-beoordeling volgt dat gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of formele mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Geen passende beoordeling (en daarmee planMER) nodig vanwege Natura 2000

Op enige afstand van het plangebied liggen beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op ruim 5 km afstand en betreft het Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid'. Gelet op het kleinschalige karakter van het plangebied, de beperkte omvang van de ontwikkeling, de aard van de ontwikkeling (woningbouw) en de grote afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebieden zijn significant negatieve effecten uit te sluiten. Zodoende is geen passende beoordeling en daarmee planMER noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Voor het plan is daarom de 'Aanmeldingsnotite voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling, Grevelingen Fase 1' (projectnr. 20161689, 31 juli 2018 v2) opgesteld door Rho adviseurs voor leefruimte. Deze aanmeldingsnotitie is reeds beoordeeld door de Omgevingsdienst West-Holland. Zij hebben geconcludeerd dat uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er voor de relevante milieuaspecten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Het is niet nodig om een milieueffectrapportage op te stellen. De raad heeft vervolgens op 8 november 2018 besloten dat er geen milieueffectrapportage benodigd is (m.e.r.-beoordelingsbesluit).

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De basis voor de bestemmingslegging is ontleend aan het bouwplan.

5.2 Uitleg regels

In de bij dit bestemmingsplan behorende regels zijn verschillende artikelen opgenomen. Hieronder worden in het kort de gebruikte artikelen toegelicht.

Hoofdstuk 1 inleidende regels

Conform SVBP2012 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

De voorkomende bestemmingen in dit plan worden in onderstaande artikelen geregeld. Per artikel is in de bestemmingsomschrijving vermeld welk gebruik in de betreffende bestemming is toegestaan.

In de bouwregels is per bestemming aangegeven welke bouwmogelijkheden deze bestemming biedt. In principe dient alle bebouwing binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Een enkele uitzondering hierop is kleinschalige bebouwing voor nutsvoorzieningen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De weg en de openbare ruimte voor de woningen is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit houdt in dat de verkeersfunctie die deze bestemming heeft ten dienste staat van de aangrenzende bestemming, wonen in dit geval. De bestemming is dus niet bedoeld voor doorgaande verkeersstromen van hogere orde.

Water

Water ten behoeve van de waterhuishouding wordt geregeld in de bestemming 'Water'. Tevens is de bestemming bedoelt voor verkeer te water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen en eventueel aanwezig ondergeschikt groen. Binnen de bestemming is het niet de bedoeling dat er wordt gebouwd tenzij de bebouwing ten dienste staat van de bestemming en bouwwerken geen gebouwen en overkapping zijnde zijn of een speeltoestel.

Wonen

Het wonen en alle daarbij komende functies als tuin en aan-huis-gebonden beroepen worden geregeld in de bestemming Wonen. Voor de positionering van de hoofdgebouwen is een bouwvlak opgenomen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen bedraagt ten hoogste 25.

De maximale bouwhoogte wordt door middel van een maatvoeringsaanduiding op de plankaart weergegeven. Omdat de exacte positie van de hoofdgebouwen nog bepaald dient te worden, is een minimale afstand tussen de achterzijde van de hoofdgebouwen opgenomen. Zo wordt geborgd dat de woningen over een tuin beschikken en voldoende afstand is tussen de hoofdgebouwen.

Voor de vrijstaande villa geldt een maximum bebouwingspercentage van 80%, zoals op de verbeelding is aangegeven. Het is binnen deze bestemming mogelijk om onder voorwaarden carports te realiseren.

Aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn in beperkte mate toegestaan, mits deze ondergeschikt blijven aan de woonfunctie. Hiervoor zijn in de specifieke gebruiksregels voorwaarden opgenomen.

Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk om mantelzorg en beroepen-aan-huis toe te staan tot en met milieucategorie 2.

Waterstaat - Waterkering

Ten behoeve van de bescherming van de keurzones is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Binnen deze bestemming zijn alleen na vergunningverlening werkzaamheden toegestaan, mits deze werkzaamheden geen onevenredige aantasting van het waterkeringsbelang ten gevolg hebben.

Hoofdstuk 3 algemene regels

In de algemene regels worden aanvullende en algemene regels opgenomen die voor het hele plangebied van toepassing zijn. In de algemene bouwregels is opgenomen dat er kleine overschrijdingen van bouwgrenzen zijn toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen. In de algemene afwijkingsregeling is opgenomen dat kleine overschrijdingen van gegeven maten en bouwgrenzen mogelijk zijn middels een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is opgenomen onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Bro heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.

In het plangebied is sprake van een particuliere ontwikkeling. De initiatiefnemer/eigenaar heeft met de gemeente een anterieure overeenkomst afgesloten om de kosten voor de begeleiding van het bestemmingplan en de daarbij behorende procedures te verzekeren. De verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie ligt volledig bij de initiatiefnemer. Hierin worden ook afspraken gemaakt ten aanzien van eventuele planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan is in nauwe samenwerking tussen initiatiefnemer, gemeente en Omgevingsdienst tot stand gekomen. Daarnaast is de ontwikkeling ook met omwonenden en omliggende bedrijven besproken. In 2014 zijn bewoners reeds geïnformeerd over de beoogde ontwikkeling. Op 6 oktober 2014 is er een inloopavond georganiseerd. Naar aanleiding daarvan zijn er twee reacties binnengekomen. De reacties hadden betrekking op het behouden en realiseren van groen en het niet realiseren van een visplaats. Met voornoemde is door het voorzien en groen- en speelvoorzieningen zoveel mogelijk rekening mee gehouden. Daarbij kan worden opgemerkt dat wordt voldaan aan de bomennorm in de bomenverordening. In 2018 is er aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Alle drie de bedrijven hebben aangegeven dat het onderzoek een juiste weergave is van de representatieve bedrijfssituatie.

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro zal het voorontwerpbestemmingsplan worden voorgelegd aan de volgende (wettelijke) overlegpartners:

  • Provincie Zuid-Holland. De provincie heeft geen reactie aan de gemeente toegezonden.
  • Hoogheemraadschap van Rijnland. Zij hebben een positief wateradvies uitgebracht.
  • Veiligheidsregio Hollands-Midden. De veiligheidsregio heeft aangegeven dat binnen en buiten het plangebied geen relevante risicobronnen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Wel hebben ze enkele opmerkingen betreffende bereikbaarheid en bluswatervoorziening meegegeven. Deze opmerkingen zijn meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan.

De ontwikkeling wordt gecoördineerd doorlopen. Dit betekent dat voor alle besluiten, die op grond van het coördinatiebesluit genomen worden ten behoeve van de ontwikkeling van de eerste fase van Kruishoorn, gelijktijdig dezelfde procedure wordt doorlopen. De procedure is gestart met de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan (en de ontwerp omgevingsvergunning). Vanaf woensdag 21 november 2018 heeft het plan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is gedurende deze periode in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Op het ontwerpbestemmingsplan en op de ontwerp omgevingsvergunningen is door één partij twee separatie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn van een reactie voorzien in de Nota zienswijze, zie bijlage 12, en leiden niet tot wijziging van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt dan ook niet gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het plan ligt vervolgens wederom zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

Het betreft een plan als bedoeld in categorie 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet. Dat betekent onder meer dat bijzondere procedurele bepalingen van toepassing zijn op de beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.