De Vesting

4.8 Ecologie

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden van de eventueel aanwezige beschermde soorten. Deze mogen onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust worden. Indien beschermde soorten op de projectlocatie aanwezig zijn, dient schade zoveel mogelijk voorkomen en beperkt te worden.

Aangezien er met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen gecreëerd worden, is nader onderzoek naar voorkomende flora en fauna niet noodzakelijk.

In het plangebied is het voorkomen van diverse beschermde soorten bekend. De vesting is bijvoorbeeld erg belangrijk voor vleermuizen (strikt beschermd). Zo foerageren er veel soorten vleermuizen en staat in het plangebied de vleermuisbunker (= torpedostation). Ook in de overige (woon)bebouwing kunnen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Deze bebouwing biedt mogelijk ook vaste verblijfplaatsen aan broedvogels met vaste nesten, zoals de huismus. Verder zijn de vestinggrachten belangrijk voor watervogels en groeit er daslook (= beschermde plant) op enkele plekken in het openbaar groen. De kademuren in het plangebied zijn belanrijk voor (beschermde) muurplanten. Op de kademuur in het Groote Dok Oost groeit onder andere het beschermde klein glaskruid.

Het Natura 2000-gebied Haringvliet, tevens onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, is direct aan de zuidkant van het plangebied gelegen. Dit gebied ligt buiten de plangrenzen van bestemmingsplan Vesting.

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die eventueel invloed zouden kunnen hebben op de waarden binnen dit Natura 2000-gebied. De ontwikkelingslocatie aan de Hoofdwachtstraat is onderbouwd in bijlage 2.

Figuur 4.3. Beschermde natuurgebieden nabij het plangebied