direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Den Haag Centraal e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Den Haag Centraal e.o. op.

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan "Den Haag Nieuw Centraal 2007" dateert van 24 maart 2009.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. is:

  • a. het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  • b. het bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk. De voorziene ontwikkeling van twee woontorens met voorzieningen in de plint op het KJ-plein was reeds mogelijk in het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal. Deze regeling is daarom grotendeels overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De bouwmogelijkheden zijn echter enigszins beperkt naar aanleiding van de Nota van Uitgangspunten KJ-plein (RIS 288051), die op 11 mei 2015 is vastgesteld. In deze Nota wordt uitgegaan van een kleiner te ontwikkelen gebied en een L-vormig bouwvlak. Dit bouwvlak is overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. Daarnaast is duidelijk dat er geen sprake meer zal zijn van de functie kantoor binnen de beoogde ontwikkeling. De mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe kantoren is daarom niet overgenomen. Tenslotte wordt een grote ondergrondse fietsenstalling gerealiseerd en zal geen sprake meer zijn van een parkeergarage. Het college heeft, gelet op de ligging nabij een OV-knooppunt, het gebied aangewezen als 'uitzonderlijk gebied' als bedoeld in paragraaf 4.3.1 van de Nota Parkeernormen waarop geen parkeereis van toepassing zal zijn.
  • c. Binnen de bestemming Gemengd-5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het bevoegd gezag de functies wonen, onderwijs en hotel kan toevoegen.
  • d. Binnen de bestemming Groen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie van een paviljoen voor de functies horeca en toeristische informatievoorziening.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van de gemeente Den Haag.

Het plangebied wordt begrensd door de Bezuidenhoutseweg en Prinsessengracht in het noordwesten, de bebouwing van het ministerie van Buitenlandse zaken en het Nationaal Archief in het noordoosten, de Prins Willem-Alexanderhof, (de bebouwing aan) de Anna van Buerenstraat, (de trapportalen vanaf de perrons van het station naar) het Prins Bernhardviaduct in het zuidoosten en de Lekstraat, Ammunitiehaven, Schedeldoekshaven en Rijnstraat in het zuidwesten. Den Haag CS ligt daarmee centraal in het binnenstedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0001.png"

kaart 1: ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

Het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Den Haag Nieuw Centraal 2007   20 september 2007   20 mei 2008   24 maart 2009  
Den Haag Nieuw Centraal, eerste partiële herziening   8 september 2011     4 november 2011  
RandstadRail (HSE)   17 oktober 2013     4 juni 2014  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0002.png"

kaart 2: vigerende stedenbouwkundige regelingen

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Den Haag Centraal e.o. aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande (en de te ontwikkelen) situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

In 1868 werd een begin gemaakt met de bouw van het station van de Nederlandse Rijnspoorwegmaatschappij. Het station Rijnspoor dat in 1870 gereed kwam vormde het eindpunt van de treinverbinding met Utrecht en Duitsland. Oorspronkelijk was het de bedoeling geweest het Station Staatsspoor geen eind-, maar een tussenstation te laten zijn; de spoorlijn zou naar Scheveningen doorgetrokken worden (Het veranderend stadsbeeld van Den Haag – Plannen en processen in de Haagse stedebouw 1890-1990; onder redactie van V. Freijser; Den Haag, 1991).

De ligging van het station dat later Station Staatsspoor en uiteindelijk Den Haag Centraal ging heten, heeft in de loop der tijden enkele malen tot controverses geleid. Al in 1897 stelde architect Lindo voor om op de plaats van het station van de Hollandse IJzeren Spoorweg maatschappij - het huidige station Hollands Spoor - een centraal station te maken, zodat het station van het Staatsspoor kon komen te vervallen. Berlage stelde dit opnieuw voor in verband met zijn uitbreidingsplan van 1908. Verplaatsing was gewenst omdat het Station Staatsspoor een goede verbinding tussen het oosten en het westen van de stad belette en daardoor een normale ontwikkeling van het zuidoosten van de stad verhinderde. De Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten had echter bezwaar tegen verlegging van de infrastructuur omdat dat hoge kosten zou vergen en tot kapitaalvernietiging kon leiden.

Toen Dudok na de Tweede Wereldoorlog zijn Bezuidenhout en Spuiplan ging opzetten, werd hij met een hele reeks wensen en ideeën geconfronteerd (Haagse Stedebouw – mijn ervaringen in de jaren 1946-1983; ir. F. van der Sluijs; Den Haag, 1989). NS wilde het station Staatsspoor een veel grotere betekenis gaan geven en daarom het station zo dicht mogelijk tegen de binnenstad aan leggen. Bovendien diende er ook een spoorverbinding te komen in de richtingen Rotterdam en Amsterdam en zouden één of meer lijnen ondergronds doorgetrokken moeten worden richting Scheveningen. Dudok zag nog mogelijkheden om de spoorwegbarrière op te heffen door het emplacement ondergronds te brengen en een groot voorplein te creëren. Boven op de perrons zou dan een gelijkvloerse “dwarsweg” aangelegd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0003.png"

het Station Staatsspoor aan de Rijnstraat

Het zou 25 jaar duren voordat de eerste paal voor een nieuw station – uiteindelijk zo dicht mogelijk bij de Bezuidenhoutseweg - de grond inging. De verdiepte ligging werd helaas wegbezuinigd en het nadelige gevolg hiervan was dat de dwarsweg, als onderdeel van het ringwegenstelsel, alleen nog op een zeven meter hoog viaduct aangelegd kon worden. Het Prins Bernhard-viaduct was hiermee geboren.

In de jaren zestig werd hoogbouw geïntroduceerd. Rond het station verschenen nieuwe kantoren in het Spuikwartier en het Bezuidenhoutkwartier. Eén van die hoge gebouwen was Stichthage aan het Koningin Julianaplein, in 1970 ontworpen door K. van der Gaast.

Voor het nieuwe gebied met zevenduizend werknemers en vele bezoekers, was een goed openbaar vervoer noodzakelijk. Hiervoor zorgde een station van de semi-metro, dat met het Centraal Station verbonden was. Om de Lekstraat (toekomstige Rotterdamsebaan) te passeren, moest de tramlijn naar het CS op een hoog viaduct worden aangelegd. Zo ontstond het ontwerp van een tram- en busstation op een overkapping van de treinperrons, met toegang vanaf de eveneens verhoogd aangelegde dwarsweg.

Enkele jaren later vond verdere cityvorming plaats met het plan Babylon van Lucas en Niemeyer, dat in 1974 met veel enthousiasme werd ontvangen. Bij de toegangspoort van Den Haag verrees een multifunctioneel gebouw, dat een aantal voor de binnenstad begeerde activiteiten, zoals een hotel, een bioscoop en 16.000 m2 kantoren en detailhandel zou huisvesten en gelegenheid zou bieden aan kooplustige treinreizigers om ook buiten gangbare winkeltijden, de locale economie te stimuleren. De ruimte voor dagwinkels werd al spoedig uitgebreid tot 5.500 m2. Het is een naar binnen gekeerd project geweest dat door de ligging geen brugfunctie kon vervullen als Hoog Catharijne in Utrecht.

Vanaf 1979 verschenen vervolgens het Algemeen Rijksarchief (nu Nationaal Archief) van arcitect Schamhart, de koninklijke Bibliotheek van OD 205 (1981) en Buitenlandse Zaken van architect Apon(1984). Met name de vestiging van het Algemeen Rijksarchief, de koninklijke Bibliotheek en het verder weg gelegen Koninklijk Conservatorium waren grootschalige functies met een publieksfunctie die niet in de oude binnenstad pasten en op hun nieuwe locatie toch voor Den Haag behouden konden blijven en bovendien bijzonder goed met openbaar vervoer en auto bereikbaar waren. Deze functies zijn allen rond het Anna van Buerenplein geconcentreerd.

In de laatste decennia is een grote stedelijke vernieuwingsoperatie onder de noemer 'Nieuw Centrum' op gang gekomen. Dit gebied strekt zich uit van het Spui via het Centraal Station tot aan de Schenk. Belangrijke onderdelen vormen het complex de Resident, het Wijnhavenkwartier, de overbouwingen van de Utrechtsebaan en het Beatrixkwartier. Deze belangrijke economische zone krijgt steeds meer een gemengd karakter door de toevoeging van woningen en publieksfuncties. Het Centraal Station vormt de centrale spil in dit gebied.

In de periode 2015-2016 is de vernieuwing van het station zelf en haar directe omgeving op gang gekomen. Allereerst is de naam gewijzigd naar Station Den Haag Centraal. Het station zelf heeft een nieuwe grote glazen ontvangsthal gekregen (de Openbaar Vervoer Terminal, OVT), waarin de perrons van de treinen uitkomen, het bestaande tramviaduct is opgenomen en van vier in-/uitgangen voorzien. Twee van de in-/uitgangen voorzien nu in een korte verbinding tussen de Rijnstraat en het Anna van Buerenplein door de stationshal, waardoor zowel het Anna van Buerenplein als de Rijnstraat en de doorsteek naar de Turfmarkt vanuit de treinen goed bereikbaar en herkenbaar zijn.

De in-/uitgangen aan het Koningin Julianaplein en het busplatform zijn gebleven en versterkt.

In de hal zelf zijn de nodige detailhandel- en horecafuncties gekomen en is de toegankelijkheid van Stichthage verbeterd. Tot slot is er op 16 meter boven het maaiveld een viaduct gebouwd voor de Erasmus (metro-) lijn uit Rotterdam, die ook uitkomt in de centrale hal. Het station is op deze wijze een grote overstapmachine geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0004.png" Station Den Haag Centraal (Rijn straatzijde)

Op het Anna van Buerenplein is de parkeergarage gesloopt en vervangen door en ondergrondse drielaagse parkeervoorziening en openbare ruimte. Het tramviaduct over het plein is gebleven Alle functies rond het plein hebben nu een duidelijk herkenbaar adres aan een modern en autovrije openbare ruimte met een duidelijke relatie met het station.

Midden op het plein is een vestiging van de Leidse Universiteit gebouwd met collegezalen en werkruimtes. Op de begane grond is ruimte voor commerciële activiteiten. Boven de ruimtes van de universiteit zijn een fors aantal studenten(woon-)eenheden gerealiseerd voor de studenten van deze universiteit.

Het stationscomplex grenst ook aan de Koekamp/Malieveld. Deze terreinen vormen onderdeel van het Haagse Bos dat vroeger dienst deed als belangrijk jachtterrein van de graven. Het Malieveld deed vanaf de 18e eeuw dienst als exercitieterrein en zou van grote betekenis worden voor het Haagse sportleven en evenementen. De tussen het Malieveld en het station gelegen Koekamp werd al in de 14e eeuw aangelegd voor de koeien van het grafelijk hof. Later werd, ten behoeve van de jacht, het vee vervangen door herten. Nu grazen op deze grond nog steeds herten. Het plan voor de inrichting van de huidige Koekamp is van Zocher en is in 1839 gerealiseerd.

De bouw van de Koningstunnel (onder de Rijnstraat) heeft het mogelijk gemaakt om een deel aan de voormalige verkeersruimte aan het groen van de Koekamp toe te voegen. Met het ontwerp heeft die plek een grotere verblijfskwaliteit gekregen. Ook vergroot dit parkdeel de bereikbaarheid van bijvoorbeeld het Malieveld in de richting van het Centraal Station en de binnenstad.

De OVterminal vormt een belangrijke schakel in het hele gebied tussen het OV, de omliggende (nationale) functies, binnenstad en ministeries. Door de oriëntatie op vier richtingen is dit mogelijk.

Het Anna van Buerenplein vormt enerzijds een belangrijke verblijfsruimte voor de verschillende functies erlangs, maar tevens een belangrijke (voetgangers-)schakel naar zowel het Beatrixkwartier als de Theresiastraat.

Door de aanwezigheid van de Utrechtse Baan in de directe omgeving is ook de autobereikbaarheid zeer goed.

Het Koningin Julianaplein is een van de laatste onderdelen van het Station Den Haag Centraal, dat nog ontwikkeld moet worden. Door de vernieuwingen van de OVTerminal zijn de uitgangen naar het KJ-plein sterk verbeterd.

De (voorbereidingen voor de) bouw van een grote ondergrondse fietsenstalling zijn gestart. Daarna kan de bebouwing van het plein, conform de regels van het huidige en toekomstige bestemmingsplan gerealiseerd worden. Hierbij krijgen de verbindingen met Koekamp/Malieveld en de binnenstad prioriteit, naast een snelle en duidelijke entree voor de fietsenstalling

Zie ook het Haags gemeentearchief.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Den Haag Centraal e.o. aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

In het plangebied is weinig tot geen cultureel erfgoed aanwezig. Vrijwel het gehele plangebied bestaat uit bebouwing van na 1960 en veelal zelfs na 2000.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Den Haag Centraal e.o. is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden; hierbij is het volgende aangetroffen:

Alleen het deel van de Koekamp dat binnen het plangebied valt, ligt in het rijksbeschermde stadsgezicht Malieveld. Het deel binnen het plangebied is echter aan het eind van de negentiger jaren, bij de aanleg van de Koningstunnel, volgens een nieuw ontwerp gerealiseerd. Dit deel heeft daarom geen cultuurhistorische waarden meer.

Slechts de brug over de Prinsessegracht, die voor een deel in het plangebied ligt, heeft een monumentenstatus.

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van een groot stadsblok tussen vier belangrijke structurerende elementen, namelijk de Utrechtse Baan, de Koekamp, Rijnstraat/Koningstunnel en het Prins Bernhardviaduct. Het stadsblok wordt doorsneden door OV-verbindingen: het sporenemplacement van de treinen, het metroviaduct van de Erasmuslijn en het tramviaduct van de Haagse tram en regionale RandstadRail. Het Centraal Station ligt tegen de binnenstad aan en en grenst aan de groengebieden Koekamp en Malieveld.

2.3.1.2 Beplanting

Binnen het plangebied staat één monumentale boom. Zie hiervoor de lijst met monumentale bomen Bijlage 2 en bijbehorende kaart Bijlage 3 bij de toelichting van van dit plan.

2.3.1.3 Beschermd stadsgezicht

Het gebied Den Haag Centraal e.o. is gedeeltelijk onderdeel van het 'Rijksbeschermd stadsgezicht Malieveld' zoals is aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening (zie bijlage 9bij regels) en zoals is omschreven in de toelichting bij dit besluit om het 'Rijksbeschermd stadsgezicht 's-Gravenhage uitbreiding' aan te wijzen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g van de Monumentenwet 1988.

Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt.

Een deel van het water van de Prinsessegracht is opgenomen in het plangebied. deze gracht maakt deel uit van de historische grachten rond de Haagse binnenstad.

Het deel van de Koekamp dat binnen het plangebied valt, is gedeeltelijk onderdeel van het 'Rijksbeschermd stadsgezicht Malieveld'. Dit gebied is echter aan het eind van de negentiger jaren, bij de aanleg van de Koningstunnel, volgens een nieuw ontwerp gerealiseerd, waardoor er geen sprake meer is van cultuurhistorische waarde.

2.3.1.4 Gebouwde monumenten

De brug over de Prinsessegracht, die voor een deel in het plangebied ligt, heeft een monumentenstatus.

2.3.1.5 Zichtlijnen

Belangrijke historische zichtlijnen binnen het plangebied zijn:

  • de zichtlijn vanaf de Bezuidenhoutseweg over de Rijnstraat over het tramemplacement op het maaiveld: deze zichtlijn geeft een goed zicht op het emplacement en geeft vervolgens zicht op de Rivierenbuurt ten zuidwesten van het plangebied;
  • de zichtlijn(en) vanuit de in-/uitgangen van het stationscomplex aan het Koningin Julianaplein over het plein in de richting van de Koekamp;
  • de zichtlijn voor het station langs over de Bezuidenhoutseweg
2.3.1.6 Overige Cultuurhistorische waarden
2.3.1.6.1 Openheid

Het plangebied grenst aan de zijde van de Bezuidenhoutseweg aan het grote groengebied Haagse Bos/Koekamp/Malieveld. Dit historische groengebied loopt vanaf de gemeentegrens van Wassenaar tot diep in het stedelijk gebied van Den Haag. Het uiteinde ervan, de Koekamp, ligt tegenover het stationsgebied en maakt voor een klein stuk deel uit van het plangebied.

2.3.2 Archeologie
2.3.2.1 De geologische ondergrond

Het bestemmingsplangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk voor het grootste deel gesitueerd in een brede, laaggelegen strandvlakte. Strandvlaktes zijn de gebieden tussen de strandwallen in, waar de omstandigheden altijd vrij nat bleven. Ten noorden van en evenwijdig aan de Bezuidenhoutseweg is in de ondergrond een smalle uitloper van de grote strandwal van Den Haag aanwezig. Op de strandwal, en op de flanken ervan, kunnen zich in de prehistorie mensen hebben gevestigd. Tot nu toe zijn daar echter geen gegevens over bekend.

In de strandvlakte is gedurende vele eeuwen veen gevormd. Vanaf de 15de eeuw maakte het deel uit van de Bezuidenhoutse- of Veenpolder. In die tijd werd er turf gestoken. De polder grensde in het noorden aan het Haagse Bos. Tussen polder en bos liep de Bezuidenhoutseweg, eeuwenlang niet meer dan een onbestrate landweg. Het landelijk karakter van de polder bleef betrekkelijk lang in stand. Bebouwing bleef tijdenlang beperkt tot de strook langs de Bezuidenhoutseweg. Het vroegst met name bekende landgoed is het Huis ter Noot, gebouwd rond het begin van de 17de eeuw. Een ander bekend “buiten” is het huis Boschlust, gebouwd in de eerste helft van de 19de eeuw. Waarschijnlijk moeten de sporen daarvan gezocht worden onder het huidige complex “Babylon”. In de loop van de 19de eeuw werd de zuidelijke kant van de Bezuidenhoutseweg steeds verder volgebouwd. Eind jaren zestig van de 20ste eeuw werden de laatste gebouwen gesloopt ten behoeve van het nieuw te bouwen Centraal Station.

2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden

Het bestemmingsplangebied ten noorden van de Bezuidenhoutseweg is in het verleden nooit bebouwd geweest. Het heeft altijd onderdeel uitgemaakt van de Koekamp, waar de runderen van het grafelijke hof graasden. Vanaf 1837 maakte het onderdeel uit van de parkaanleg van Zocher jr.

Archeologische vondsten zijn niet bekend uit het bestemmingsplangebied. Dat lijkt enerzijds te maken te hebben met de boven geschetste geologische omstandigheden. De drassigheid van het gebied ten zuiden van de Koekamp heeft er voor zover bekend voor gezorgd dat zich hier in de pre- en vroeghistorische periode geen mensen hebben gevestigd. Wel is er turf gestoken, maar deze sporen hebben op zich geen hoge archeologische waarde. Gezien echter het feit dat het plangebied in de 2de helft van de 19de eeuw langzaamaan is volgebouwd, is de kans klein dat zulke sporen ongeschonden zijn gebleven. De eventuele sporen van 19de eeuwse huizen zelf worden nog niet van archeologische waarde geacht. Dit deel van het plangebied heeft daarom op de plankaart geen dubbelbestemming.

Anderzijds ontbreken archeologische vondsten in het noordelijke deel van het gebied omdat hier nog geen archelogisch onderzoek heeft plaatsgevonden. In potentie zijn op de strandwal en de flanken daarvan sporen te verwachten van prehistorische bewoning, ook omdat het grootste deel nooit bebouwd is geweest. Om die reden is voor dit deel van het plangebied ten noorden van de Bezuidenhoutseweg - behoudens het tracé van de Koningstunnel - op de plankaart een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied vormt een groot stadsblok tussen vier belangrijke structurerende elementen, namelijk de Utrechtse Baan, de Koekamp, Rijnstraat/Koningstunnel en het Prins Bernhardviaduct. Het stadsblok wordt doorsneden door openbaar vervoersverbindingen: het sporenemplacement van de Nederlanse Spoorwegen, het metroviaduct van de Erasmuslijn en het tramviaduct van de HTM en de regionale Randstadrail. Bovenop de treinperrons is het busstation gelegen met halten voor regionale busverbindingen en stadsbussen. In de Rijnstraat bevinden zich eveneens trams op maaiveldniveau.

De OV-terminal vormt een belangrijke schakel in het hele gebied tussen het OV, de omliggende (nationale) functies, binnenstad en ministeries. Door de oriëntatie op vier richtingen is dit mogelijk.

Een groot deel van het gebied is voetgangersgebied. Het Anna van Buerenplein vormt enerzijds een belangrijke verblijfsruimte voor de verschillende functies erlangs, maar tevens een belangrijke (voetgangers-)schakel naar zowel het Beatrixgebied als de Theresiastraat.

Door de aanwezigheid van de Utrechtse Baan in de directe omgeving is ook de autobereikbaarheid zeer goed.

Het Koningin Julianaplein is één van de laatste onderdelen van het Station Den Haag Centraal, dat nog ontwikkeld moet worden. Door de vernieuwingen van de OV-terminal zijn de uitgangen naar het plein sterk verbeterd. De (voorbereidingen voor de) bouw van een grote ondergrondse fietsenstalling zijn gestart.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur
2.4.2.1 Gemotoriseerd verkeer

Het gebied wordt aan drie zijden omsloten door hoofdverkeersroutes.

Aan de Centrumzijde wordt het gebied (ondergronds) ontsloten door de Koningstunnel die onderdeel is van de CentrumRing. Op maaiveld ligt hier de Rijnstraat, die een belangrijke functie heeft voor tramverkeer.

Aan de Koekampzijde wordt het gebied begrensd door de Bezuidenhoutseweg, het Koningin Julianaplein en de aansluitingen van de Koningstunnel op de Bezuidenhoutseweg. De Bezuidenhoutseweg is één van de schakels tussen het Rijkswegennet/Utrechtsebaan en de CentrumRing.

Aan de zijde van het Bezuidenhout wordt het gebied ontsloten door de verdiept gelegen Utrechtsebaan. Deze vormt de belangrijkste verbinding van het centrum met het rijkswegennet. Op maaiveld ligt hier de Prins Clauslaan, die aansluiting geeft op de Utrechtsebaan.

Aan de zijde van het sporenemplacement en Bezuidenhout-West ligt het Prins Bernhardviaduct. Dit viaduct vormt één van de belangrijkste verbindingen tussen de Utrechtsebaan en het Rijkswegennet en de parkeerroute Centrum. Tevens vormt het de aanrijroute voor lijnbussen naar het busplatform van het Centraal Station.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

Het plangebied is het onbetwiste brandpunt en daarmee de overstapmachine voor het openbaar vervoer in Den Haag. De volgende onderdelen zijn te onderscheiden:

  • trein: begin- en eindpunt voor treinen uit de richtingen Amsterdam/Leiden, Utrecht en Rotterdam;
  • metro: de Erasmuslijn uit Rotterdam heeft een begin- en eindpunt in station Den Haag Centraal;
  • randstadrail: vanuit Den Haag enerzijds de lijnen naar de regio (twee naar Zoetermeer en twee stadstrams naar Leidschendam/Voorburg) en anderzijds de stad in;
  • tram: bij de halte in de Rijnstraat stoppen vier tramlijnen uit diverse richtingen;
  • bus: op het busplatform stoppen zowel Haagse als regionale buslijnen (uit de richting Wassenaar/Katwijk en uit de omgeving Alphen aan den Rijn);
  • taxi: taxistandplaats
2.4.2.3 Langzaam verkeer

Rond het gebied maken de Rijnstraat, de Bezuidenhoutseweg en het Prins Bernhardviaduct deel uit van het stedelijke net van hoofdfietsroutes. Op deze routes zijn vrijliggende fietspaden aanwezig.

De Prins Clauslaan, de Prins Willem Alexanderhof en de route Anna van Buerenstraat - Koningin Julianaplein maken onderdeel uit van het net van secundaire fietsroutes.

In de Rijnstraat en de Anna van Buerenstraat zijn aanvullende inpandige fietsenstallingen.

Door het plangebied loopt een deel van de Haagse Loper: deze wandelpromenade verbindt de binnenstad (o.a. het stadhuis) via de Turfmarkt langs de nieuwe ministeries en via de OV-terminal met het Anna van Buerenplein en de Theresiastraat.

De meeste voetgangers lopen vanuit de stationshal naar de Turfmarkt en in de richting van de Herengracht. Verder komen en gaan er voetgangers van en naar de Koekamp, Anna van Buerenplein en Bezuidenhoutseweg

2.4.2.4 Parkeren

In het plangebied bevindt zich een grote parkeergarage in drie lagen onder het Anna van Buerenplein en New Babylon. Deze parkeergarage is zowel vanaf de Bezuidenhoutseweg/Prinses Irenestraat als vanaf de Willem Alexanderweg (onder het Prins Bernhardviaduct) te bereiken.

Onder New Babylon en het Ministerie van BuZa zijn tevens niet openbare stallinsgarages.

Het CS-kwadrant is afgesloten voor (vracht)auto's middels pollers. In New Babylon is aan de zijde van de Prinses Irenestraat een inpandige laad-/losplek voor bevoorrading, die ondergronds verbonden is met het kantoor-/universiteitsgebouw Stichthage.

2.4.3 Groen

In het plangebied bevindt zich een deel van het groengebied de Koekamp. Dit deel wordt vooral gebruikt voor allerlei verkeersbewegingen: tram, autotunnel (Koningtunnel), fietspaden en wandelpaden. het groen wordt gebruikt om de verschillende verkeersdeelnemers van elkaar te scheiden en om een aangenaam verblijfsklimaat te creëren.

2.4.4 Water

Langs de Koekamp is een klein stuk van de historische grachtengordel rond het centrum van Den Haag in het plangebied opgenomen.

2.4.5 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen waarvoor beschermende bestemmingen noodzakelijk zijn.

2.5 Functionele structuur

Het plangebied wordt gekenmerkt door een grote mate van functiemenging. Naast het station domineren de kantoorbebouwing van Stichthage en het naastgelegen New Babyloncomplex met hotel, winkelcentrum, kantoren en horeca. Het aantal commerciële voorzieningen binnen heel Den Haag Centraal bedraagt momenteel ruim 9.000 m2 bvo.

2.5.1 Bedrijven

Onder de stationshal bevindt zich een fietsenstalling met reparatie afdeling.

2.5.2 Detailhandel

De detailhandel in de stationshal en aan het Koningin Julianaplein heeft de gebruikelijke ondersteunende functie, dus voorzien in basisbehoeften van de reiziger (zogenaamde hit-and-run-shops). Mensen moeten hier terecht kunnen voor kaartjes, bagagekluizen en versnaperingen, koffie, broodjes, boeken en tijdschriften etc. en om informatie te kunnen inwinnen.

De meeste winkelvoorzieningen binnen het plangebied bevinden zich in het New Babyloncomplex. Het winkelcentrum New Babylon wordt vanwege de oriëntatie op reizigers en werkenden in het gebied gezien als een bijzonder centrum, dat wil zeggen niet vergelijkbaar met de traditionelere buurt-wijk- en stadsdeelcentra.

Babylon wordt behalve door reizigers en werkenden in de omgeving, ook veel bezocht in combinatie met andere activiteiten, zoals bezoek aan de binnenstad en afspraken met vrienden of familie. De winkels vervullen slechts in beperkte mate een rol voor de verzorging van consumenten die in het Bezuidenhout wonen. De winkels zijn duidelijk gericht op de wat hogere marktsegmenten (zij het niet exclusief), hetgeen zich onder meer uit in een luxe assortiment en een hoge prijsstelling. Er is geen sprake van een bijzondere thematische invulling.

2.5.3 Dienstverlening

Het Station Den Haag Centraal heeft een belangrijke functie voor lokale en regionale bezoekers en forenzen. Daarnaast is het station ook een belangrijke overstapplaats naar andere vervoersvormen en het start- en eindpunt van veel directe (inter)nationale verbindingen. Momenteel verwerkt het station ca. 190.000 personen, waarvan 100.000 treinreizigers, per dag.

Momenteel richt Babylon zich steeds meer op dienstverlening aan de mensen die er werken en de vele dagelijkse passanten.

2.5.4 Horeca

Op een aantal locaties in het plangebied bevinden zich horecavestigingen: in de stationshal, in New Babylon en onder het complex op het Anna van Buerenplein.

Onderdeel van het New Babylon complex is een 5-sterren hotel van 7.500 m2 BVO.

2.5.5 Kantoren

Het gebouw Stichthage functioneert als kantoorverzamelgebouw. Op de eerste laag is een kleinschalig zalencomplex gevestigd. In New Babylon is een vergaderaccommodatie gesitueerd en is circa 51.000 m2 BVO kantoren aanwezig.

2.5.6 Sport en recreatie

In New Babylon is een sportschool (fitness) gevestigd.

2.5.7 Wonen
2.5.7.1 Woningen

Op New Babylon staan twee woontorens met in totaal 200 appartementen in de duurdere huur- en koopsector. In het complex van de Leidse Universiteit op het Anna van Buerenplein bevinden zich 396 studentenwoningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.


Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

De structuurvisie raakt de belangen die in het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. worden afgewogen.


De groei van de mobiliteitsbehoefte, welvaart en werkgelegenheid en de stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens zorgen ervoor dat de mobiliteit richting 2040 blijft toenemen. Met de (reeds voltooide) ontwikkelingen in- en rondom het stationsgebied werkt de gemeente Den Haag mee om aan deze vraag te kunnen voldoen. Hier zet het in op een betere schakel tussen de verschillende soorten transport. Op een uitbreiding van de knooppuntontwikkeling voor een soepelere wisselwerking tussen trein, bus, tram en weg. Tevens wordt er ingezet op het bergen van fietsen in- en rondom deze knooppunten.


De gemeente Den Haag zet de komende jaren in op het vergroten van de stedelijke samenwerking binnen de metropoolregio Rotterdam - Den Haag. Door de verschillende steden beter te verknopen, groengebieden rond de steden toegankelijker te maken en de economisch belangrijke gebieden beter te ontsluiten wordt de ruimtelijk-economische structuur van de regio versterkt

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. Economische vernieuwing
  • 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid
  • 4. Attractiviteit van de regio

Het Stadsgewest Haaglanden heeft per 1-1-2015 zijn werkzaamheden beëindigd. De beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden in MRDH verband gecontinueerd. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP)(vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden) blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Den haag Centraal e.o. is voor een deel gelegen in de kansenzone Centrum. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt.

3.2.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Den Haag Centraal e.o. in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:

  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik.


In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen.

3.2.4.3 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken”. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:.

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken. Waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.


Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.

Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.

Voor het plan ligt de focus op het uitbreiden van het OV-knooppunt Centraal Station. Hierbij zal worden ingezet op de verbinding naar zee en de fietsenstalling ter locatie van het Koningin Julianaplein en de Rijnstraat. Het plangebied is gelegen binnen het Central Innovation District. Het CID omvat de gebieden rond de drie stations in Den Haag: Centraal, Holland Spoor en Laan van Nieuw Oost Indië. Samen met de Utrechtsebaan en de in aanleg zijnde Rotterdamsebaan zijn dit entrees voor de stedelijke milieus die samen het centrum vormen: Binnenstad, Beatrixkwartier en Binckhorst/Laakhavens. Deze drie stedelijke milieus vormen een steeds meer samenhangend innovatief district waar de economische groeikansen zich concentreren.

Wereldwijd blijken internationaal multimodaal bereikbare, hoogstedelijke omgevingen met een sterke mix van economische en culturele functies bij uitstek geschikte omgevingen te zijn voor innovatie. Het centrumgebied van Den Haag biedt zo'n innovatiemilieu. Hier is de afgelopen 25 jaar fors geïnvesteerd en is een ecosysteem voor kennisdeling en startups ontstaan. Het CID is het economisch centrum van Den Haag, met een van de hoogste concentraties van banen in Nederland. De verdere ontwikkeling van dit gebied vereist samenhangende aanpak gericht op het aantrekken internationale instellingen en culturele trekkers, op het verbeteren van het investeringsklimaat en op investeringen in menselijk kapitaal en in fysieke verbindingen. De ontwikkeling van het CID moet ook in samenhang worden bezien met de doorontwikkeling van de Internationale Zone en met andere innovatiemilieus op de Kennis-as tussen Leiden en Rotterdam.

3.2.4.4 Ruimtelijk Economisch Investeringsstrategie (REIS)

De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) geeft jaarlijks inzicht in de investeringsbehoefte voor de komende jaren. Het betreft investeringen, die fysiek ruimtelijk-economisch van aard en locatiegebonden zijn. Met de Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (REIS) wordt bij de begrotingsbehandeling ook duidelijk voor welke ruimtelijk-economische projecten het college middelen reserveert. Na vaststelling volgt de uitwerking in beslis- en/of projectdocumenten.

De Ruimtelijke-Economische Investeringsstrategie komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:

  • 1. Central Innovation District,
  • 2. Kustontwikkeling,
  • 3. OV-bereikbaarheid,
  • 4. Next Generation woonwijken en
  • 5. Vitaal gezond langer thuis wonen.

De investeringsbehoefte, die uit de verschillende agenda's en visies voortkomt, is omvangrijk, maar ook nog niet volledig uitgekristalliseerd. De REIS is dan ook een dynamisch instrument waar in de loop van de tijd (in een jaarlijkse cyclus) investeringsopgaven c.q. investeringsprojecten bijkomen en afgaan. Met de REIS wordt een verbinding tussen de ruimtelijk-economische ambities uit de verschillende agenda's en beleidsvisies en de investeringsbehoefte, die daarmee samenhangt en de toekenning van middelen aan projecten.

Voor het betreffende plangebied wordt ingezet op het verbeteren van het openbaar vervoer door de focus te leggen op een goede regionale en landelijke bereikbaarheid.
Door de ligging van het plangebied binnen de CID zal in de toekomst ook worden geïnvesteerd in een intensivering van het stedelijk vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven, creatieve bedrijven en start-ups.

3.2.4.5 Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020

Het Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020; “Naar een complete Haagse binnenstad” beschrijft het gemeentelijk beleidskader voor de binnenstad. Het plangebied is niet gelegen binnen de Haagse binnenstad maar door heeft door de aanwezigheid van het Centraal Station een grote doorwerking op de Binnenstad. Het vormt de entree voor veel toeristen en forensen naar de binnenstad en de kwaliteit van dit gebied is hierdoor van essentieel belang.

De Haagse binnenstad heeft een multifunctioneel en dynamisch karakter waar men kan winkelen, werken, ontmoeten, recreëren en wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0005.png"

sfeergebieden Haagse binnenstad

Typisch Haags zijn de verschillende sferen in de binnenstad. Het onderscheid in sfeergebieden is de basis van het binnenstadsbeleid. Door rekening te houden met de sferen kan bij de ontwikkeling en aanpak de kwaliteit en eigenheid per kern verder worden versterkt. Er zijn acht sfeergebieden, elk met een eigen functie, sfeer en uitstraling. In het midden ligt de Winkel Kern, een compact gebied met de meeste raakvlakken met andere gebieden.

Het beleid kent vijf speerpunten. Deze vormen een gezamenlijke opgave voor gemeente en marktpartijen:

  • Wonen: De woonfunctie van de binnenstad is nog beperkt en moet aanzienlijk versterkt worden. Hiermee wordt de levendigheid op straat vergroot en worden meer bestedingen aan de binnenstad gebonden. Het versterken van de woonfunctie vraagt om het toevoegen van woningen, maar ook om het verbeteren van het woonklimaat in de binnenstad.
  • Cultuur: Cultuur is al een sterk punt in de binnenstad. Dit verder uitwerken en uitbouwen kan de aantrekkingskracht van de binnenstad verder vergroten. Om de binnenstad in het komende decennium ook cultureel echt goed op de kaart te zetten, hangt veel af van de stuwkracht van het Cultuurforum.
  • Winkels/horeca/toerisme: Den Haag wil “beste winkelstad” worden, het culinaire profiel versterken en in combinatie met de kust het verblijfstoerisme versterken. Hiervoor is nog veel werk aan de winkel. Denk aan de ontwikkeling van een echte publiekstrekker en spraakmakende impulsen voor het winkelapparaat (Grote Marktstraat internationale winkelboulevard).
  • Sfeergebieden en oriëntatie: De afgelopen jaren zijn de sfeergebieden bij het werken aan de binnenstad een sterk leidend concept gebleken. Voor het Binnenstadsplan 2010-2020 wordt dan ook aan het principe van de sfeergebieden vastgehouden en wordt dit verder handen en voeten gegeven.
  • Marketing en communicatie: De bekendheid met en het imago van de binnenstad van Den Haag versterken, zowel bij consumenten (ook niet-bezoekers) als investeerders, is dé marketing-opgave. De marketing van de binnenstad wordt verder uitgebouwd en geïntensiveerd en meer aangesloten op de marketing van de hele stad.

Het Binnenstadsplan heeft een tijdspanne van tien jaar. De doelstellingen worden omgezet in een vierjaarlijkse Uitvoeringsagenda Binnenstad. Ook zijn er jaarlijkse voortgangsrapportages.

3.2.4.6 Stedenbouwkundig plan
3.2.4.6.1 Programma van Eisen Koningin Julianaplein

In 2001 heeft de gemeenteraad het projectdocument CS Kwadrant vastgesteld; deze is 'doorvertaald' naar het in 2007 vastgestelde bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007.

De commissie Ruimte heeft op 18 november 2015 het Programma van eisen Koningin Julianaplein (RIS 288051) besproken en aangevuld. Dit betreft een herziening van het in 2001 vastgestelde programma van eisen. In deze nota is het programma van eisen vastgelegd voor de ontwikkeling van de bebouwing op het plein. Er wordt uitgegaan van een kleiner te ontwikkelen gebied: een plein met een omvang van 6000-7000 m2 als een verblijfsplein met een sterke samenhang met de Koekamp en bebouwing voor Stichthage en langs de Rijnstraat. Het L-vormig bouwvlak is gekozen in samenspraak met de omgeving waarbij rekening wordt gehouden met een vrijliggende strook tussen het Stichthage pand en de nieuw gewenste bebouwing.

Het te bebouwen gedeelte van het KJ-plein is qua bouwvlak kleiner dan het in het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007 is opgenomen. Het maximaal bebouwbaar percentage wordt daarom in onderhavig plan verkleind. De bebouwing wordt geconcentreerd langs de Rijnstraat waarbij aansluiting wordt gezocht met de plint van Stichthage. De uitstraling en het functioneren van de Rijnstraat zullen hierdoor worden vergroot. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de effecten op de bezonning en de mogelijke windhinder.

In een ondergrondse stalling zal een capaciteit van ongeveer 8.500 fietsparkeerplaatsen (inclusief de plekken van de bestaande NS-stalling) worden aangeboden. De entree van de fietsenstalling zal bij voorkeur aan de Rijnstaatzijde worden gepositioneerd.

In het plangebied zal ruimte moeten worden geschapen om aan de Bezuidenhoutseweg en de kruising daarvan met de Rijnstraat een betere oversteekbaarheid en betere scheiding tussen vervoersmodaliteiten in te bouwen. Het gaat hier enkel om een scheiding van de wegen waar in hoofdlijnen geen kwantitatief groen zal verdwijnen.

3.2.4.6.2 Gebiedsvisie CS-Oost

Het plangebied van het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. is deels gelegen binnen de Gebiedsvisie CS Oost zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 23 maart 2017. In deze gebiedsvisie wordt ingezet op een levendig en aantrekkelijk gebied en een sterke verbinding tussen het Centrum, Den Haag Centraal en Bezuidenhout. Het plangebied is thuishaven van onder andere het Nationaal Archief, de Koninklijke Bibliotheek en de Leidse Universiteit. Het doel is het gebied transformeren tot een levendig, hoogstedelijk gebied waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden.

In de Gebiedsvisie CS-Oost zijn verschillende varianten opgenomen met betrekking tot de ontwikkeling van het Anna van Buerenplein. Hierin wordt onder meer de mogelijkheid beschreven om het in het plangebied gelegen A-gebouw van de Koninklijke Bibliotheek te slopen om het plein een meer eenduidige structuur te geven.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
3.3.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht

Een beschermd stadsgezicht is omschreven als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang en als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Den Haag Centraal e.o. maakt deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht Malieveld. Op basis van het overgangsrecht van de Erfgoedwet is de gemeenteraad van Den Haag verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit bestemmingsplan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. Het nieuwe bestemmingsplan maar ook het vigerende bestemmingsplan voorzien daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0006.png"

Begrenzing Rijksneschermd Stadsgezicht Malieveld

De te beschermen waarden van het plangebied worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt gewaardeerd:

"Een omvangrijke en zeer bijzondere open ruimte, grenzend aan het hofkwartier, wordt gevormd door de Koekamp en het Malieveld. Dit overgangsgebied van het Haagse Bos naar het hofkwartier heeft ruimtelijk en functioneel van oudsher tot dat laatste behoord en het is na de totstandkoming van de Boskant en de Nieuwe Uitleg tot op heden nagenoeg onbebouwd gebleven. Hier manifesteert de bebouwingsgrens van de binnenstad zich duidelijker dan waar ook. Door de aanleg van de Utrechtse Baan is dit gebied zodanig van de rest van het Haagse Bos afgescheiden, dat het nog meer dan vroeger bij de binnenstad is komen te behoren."

3.3.1.3 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie (zie paragraaf 4.3.5).

Binnen het plangebied Den Haag Centraal bevinden zich geen cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden

3.3.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 (blz. 16) benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De beschermde stadsgezichten zijn zéér waardevol en moeten door goed beheer hun kwaliteit behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In de in 2011 door het college van B&W vastgestelde erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte geven waar dat kan.

In de Agenda voor de Haagse verdichting is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS163015).

In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.


Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad.2016 (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.

In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.

Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.

De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad in perspectief met ecologische, maatschappelijke en economische waarde.

Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes de thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

De nota is nader uitgewerkt in een actualisatie van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur, waarin ook de nieuwe groene gebieden zoals het Molenvlietpark zijn opgenomen. Ook het Haagse Bos en Sorghvliet maken nu deel uit van deze structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0007.png"

Stedelijke Groene Hoofdstructuur

In hoofdstuk 5 zal nader ingegaan worden op de wijze van bestemmen van de onderdelen van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur

3.4.2 Stedelijke ecologische verbindingszone

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.

In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0008.png"

3.4.3 Bomen

In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

In het plangebied Den Haag Centraal e.o. is één monumentale boom aanwezig. Deze staat in het groen van het rijksbeschermd stadsgezicht Malieveld. www.denhaag.nl/bomen.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.5.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009) . In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2)

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.

Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid,  op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie. Er vindt geen extra verharding plaats ten gevolge van onderhavig bestemmingsplan. De waterhuishouding zal daarom niet verslechteren ten gevolge van het bestemmingsplan.


Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig en zijn tevens geen waterkeringen aanwezig.

Waterkwantiteit 

Het plangebied ligt binnen de boezem van Delfland (-0,43 m NAP). Het bestemmingsplan is een conserverend plan wat geen nieuwe ontwikkelingen bestemd ten opzichte van het oude plan. Er zal hierdoor geen verslechtering van de huidige situatie opleveren.

Bij nieuwe ontwikkelingen zal worden ingezet op het zo lang mogelijk vasthouden van hemelwater. Er zal geen toename zijn van verharding aangezien de locaties waar ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt al reeds verhard zijn.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het boezemwater binnen het plangebied is een KRW-lichaam. De waterkwaliteit hiervan niet mag verslechteren. Den Haag en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van deze wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen.

Het plangebied ligt niet in een ecologische verbindingszone van rijk, provincie of gemeente.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden


De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025.

Voor het plangebied Den Haag Centraal e.o. staan de volgende projecten en maatregelen in het uitvoeringsplan genoemd:

  • Verbeteren van de internationale bereikbaarheid, in het bijzonder de spoorverbindingen met Duitsland en België en de OV-bereikbaarheid van Rotterdam The Hague Airport, zowel via RandstadRail als in de richting van Delft en Rijswijk (planstudieafase);
  • Busstation Den Haag CS (planstudiefase)

.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaar vervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0009.png"

De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam - Den Haag voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.

In paragraaf 2.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden.

De focus in het gebied zal voornamelijk liggen op het versterken van het openbaar vervoer.

Het tramplatform in de OV-terminal en de halteperrons in de Rijnstraat zijn geschikt voor Randstadrail

Binnenkort wordt begonnen met de herinrichting en overkapping voor het busplatform van Den Haag Centraal. De verbetering richt zich primair op stads- en streekbussen en hun reizigers. Tevens dient ook trein- en tramvervangend busvervoer en touringcarvervoer met de nodige kwaliteit plaats te vinden op het busplatform.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.

De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.

Binnen het plangebied zijn geen regionale hoofdwegen gelegen. Het autoverkeer bestaat hoofdzakelijk uit verkeer van de centrumring en wijkontsluitingswegen.

Binnen de verkeersbestemming van het Prins Bernardviaduct zal door de herinrichting van het busplatform een deel van het Prins Bernardviaduct worden heringericht.

In het kader van de planontwikkeling op het Koningin Julianaplein zal het kruispunt Bezuidenhoutseweg - Rijnstraat worden aangepakt. Hier zal de oversteekbaarheid van de Bezuidenhoutseweg voor langzaam verkeer worden verbeterd. Het gaat hierbij enkel om een verlegging van de wegen waarbij in hoofdlijnen geen groen zal verdwijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0010.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0011.png"

Het Prins Bernhardviaduct is in de Haagse Nota Mobiliteit aangewezen als Sterroute.

Lekstraat-Rijnstraat, fietspaden in Koningspark (Laan van Reagan en Gorbatsjov), Bezuidenhoutseweg (tussen Herenbrug en Rijnstraat), Prins Bernhardviaduct en Ammunitiehaven/Schedeldoekshaven zijn in het Meerjarenprogramma Fiets 2015-2018 geen hoofdfietsroutes maar sterfietsroutes.

Bezuidenhoutseweg (tussen Rijnstraat en Prinses Irenestraat) en Prins Clauslaan (buiten plangebied) zijn in dat MJP wel aangewezen als hoofdfietsroutes. De Bezuidenhoutseweg gaat ten westen van het plangebied over in de Herengracht; dit deel en de Herengracht is aangewezen als Sterroute voor de fiets. De Prinsessegracht-Zwarteweg (buiten plangebied) is onderdeel van het basisnet fiets centrum. Anna van Buerenstraat-KJ-plein is voetgangersgebied en is daarom niet opgenomen in het fietsnetwerk.

Parkeren auto's

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” (Rv 166 - 2009; RIS 168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen. Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen. Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren. Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak. De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zullen binnen afzienbare tijd worden ingetrokken. Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in 4 bij de regels opgenomen.

In de algemene regels wordt het mogelijk gemaakt om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Parkeren fietsen

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

Het overzicht met de fietsparkeernormen uit de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” is in dit bestemmingsplan in Bijlage 6 Fietsparkeernormen bij de regels opgenomen

In de Haagse Nota Mobiliteit wordt aangegeven dat de stallingscapaciteit bij het centraal station dient te worden uitgebreid. Verwacht wordt dat de nieuwe ondergrondse fietsenstalling op het Koningin Julianaplein in het 1e kwartaal van 2018 zal worden opgeleverd. Deze fietsenstalling zal plaats gaan bieden aan zo'n 8.500 fietsen. Na oplevering zal de huidige 'fietsenflat' aan de Rijnstraat worden geamoveerd; aan de vrijgekomen gronden zal een nieuwe bestemming worden gegeven.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2014 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. Onlangs heeft de OESO in de Metropolitan Review Rotterdam The Hague gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft in 2014 een regionale woonstrategie opgesteld, die geldig is tot 2020. Wegens bovenstaande reden is het opportuun om met de Haaglandengemeenten een eigen regionale woonvisie op te stellen. De regionale woonvisie zal hierbij wel ingaan op de uitdagingen en vragen die zijn opgeworpen in de OESO-rapportage. De regionale woonvisie maakt, net als de lokale woonvisie, gebruik van de meest recente onderzoeksgegevens van het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Naast een analyse van de trends en ontwikkelingen in de regio zal er worden ingegaan op het woningbouwprogramma in de regio, de behoefte naar onderscheidende woonmilieus, de betaalbaarheid van de woningen in de regio, duurzaamheid en flexibiliteit in de woningen, en de regionale ontwikkelingen. De bredere scope biedt daarmee het grotere verhaal waarbinnen de lokale woonvisie de Haagse prioriteiten voor de komende jaren geeft.

3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'.

Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

  • 30% sociale huurwoningen voor de hele stad
  • 20% middeldure huurwoningen (€ 710-900 euro, prijspeil 2017)
  • En een streven naar 25% middeldure koopwoningen.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen.

In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

In de Den Haag Nieuw Centraal wordt ingezet op functiemening. Door het hoogstedelijke karakter leent het gebied zich uitstekend voor diverse functies. De gemeente Den Haag zet hierdoor in op het mengen van wonen, winkels, werken en recreatie om de dynamiek van het gebied te versterken.

3.8.1 Detailhandel
3.8.1.1 Provinciaal beleid

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te ontwikkelen centra

Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:

  • Internationale centra: Den Haag centrum en Rotterdam centrum;
  • Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
  • Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.


Te optimaliseren centra

De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.

Overige aankoopplaatsen

De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:

  • 1. Mede uit het oogpunt van leefbaarheid, kan dynamiek in de dagelijkse sector binnen de bestaande structuur in principe ruimte worden geboden.
  • 2. Het voorzieningenniveau houdt logischerwijs niet altijd gelijke tred met de bevolkingsgroei. Een sterke bevolkingsgroei (die recent plaats heeft gevonden of aanstaande is) kan daarom een rechtvaardiging bieden voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.
  • 3. Saldering als gevolg van herstructurering kan tot slot eveneens een reden zijn voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.

In de toelichting op het bestemmingsplan dient ingegaan te worden op eventuele toename van de leegstand en de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van het verzorgingsgebied alsmede mogelijkheden voor saldering.
Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig. De provincie beoordeelt de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)-bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. De provincie biedt ruimte voor een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat detailhandel in de bestaande centra moet plaatsvinden.

Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.

Het huidige winkelvloeroppervlak kan in omvang verminderd worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.

3.8.1.2 Regionaal beleid

De Metropoolregio Rotterdam Den Haag heeft in november 2013 de Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 vastgesteld.
Het Stadsgewest Haaglanden streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.

Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio Haaglanden te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in 'de detailhandelsladder'.

3.8.1.3 Gemeentelijk beleid

De Detailhandelsnota Den Haag (Rv 112- 2005; RIS127850) geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (Rm 54 - 2014; RIS 270670) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2. Sinds de vorige monitor uit 2009 zijn er acht winkelgebieden afgevallen en zes nieuwe bijgekomen. Zes winkelgebieden zijn opgedeeld in een kerngebied en een rek- en krimpflank (niet behorende tot de Hoofdwinkelstructuur), met als doel het winkelaanbod verder te concentreren in een krachtig kerngebied.

De landelijke detailhandelssector heeft sinds de vorige monitor in 2009 een moeilijke periode doorgemaakt. De economische crisis met daarbij dalende bestedingen en consumentenvertrouwen heeft het winkellandschap beïnvloed. Daarnaast verplaatsen steeds meer bestedingen zich naar het internet. Tenslotte is de demografie in beweging met o.a. een groei van het aantal kleine huishoudens, vergrijzing en verkleuring. Positief punt hierbij is dat de bevolking in Den Haag is gegroeid en dat blijft doen de komende jaren, met daarmee een vergroting van het aantal consumenten en bestedingen.

In Den Haag Centraal e.o. behoren de stationshal van het Centraal Station en het Babylon Shoppingcentre tot de hoofdwinkelstructuur. Er behoren geen delen van het plangebied tot de rek- en krimpgebieden. Het accent van het detailhandelbeleid zal dus vooral liggen op het behoud en versterken van de hoofdwinkelstructuur.


Ambulante handel

In de nota Markten, Straathandel en Kiosken 2016-2021 “De straat verdient het: handel in de buitenruimte” (zie RIS283882) heeft de gemeente de ambitie uitgesproken meer ruimte te willen bieden aan ambulante handel. Straathandel zorgt voor reuring en dynamiek op straat, verhoogt de aantrekkelijkheid van de stad voor bewoners en bezoekers en schept werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De uitwerking van deze nota is in de Markt- en Straathandelsverordening vastgelegd.

Doel van de Verordening straathandel Den Haag 2017 (RIS 295091) is het stimuleren van economische activiteiten, het bieden van een gelijk speelveld, kansen aan zittende en nieuwe ondernemers, het garanderen van de leefbaarheid voor bewoners, het corrigeren van in het verleden ontstane scheefgroei en het realiseren van een straatbeeld dat past bij de dynamiek van een grote stad.

In het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. wordt ambulante handel toegestaan op het Koningin Julianaplein.

3.8.2 Horeca
3.8.2.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

In onderhavig plangebied is horeca gevestigd in de Stationshal van Den Haag Centraal, het Babylon Shopping Centre en de plint van de leidsche universiteit. Ook is in de bestemming van het Koningin Julianaplein een horeca-bestemming opgenomen. Het is hierdoor voorstelbaar dat er in de plint horeca gelegenheden zullen komen.


Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.


Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.


Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.

Haagse stadsentrees, first impressions last forever

Een bezoeker die het station uitloopt krijgt met de eerste aanblik van aantrekkelijke horeca met mooie terrassen gelijk een warm welkom in Den Haag. Voor de horeca liggen er mogelijkheden voor koffiezaken, lunchrooms, snelle concepten en take-away. Vanaf de stadsentree Centraal Station lopen er twee volwaardige routes naar de Haagse binnenstad. De Turfmarkt verbindt het station met de ministeries en het Spuikwartier en over de Herengracht loopt een voor toeristen aantrekkelijke route naar het Plein en de historische binnenstad. Vanaf Centraal Station loopt ook de route richting de Theresiastraat en de kantoren in het Beatrixkwartier. Inrichting van de openbare ruimte met onderscheidende horecaprofielen draagt bij aan een optimale oriëntatie bij de verschillende doelgroepen die via het Centraal Station Den Haag binnenkomen.

3.8.2.2 Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag (RIS 260899) 'Check in The Hague' is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven hetzelfde als de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.

De Hotelstrategie is gericht op een klantgericht optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant. De gemeente staat in beginsel positief tegenover initiatieven (ook uitbreidingsplannen van bestaande hotels) in de speerpuntgebieden. De gemeente faciliteert indien mogelijk door onder meer te wijzen op strategische locaties en functiewijzigingen mogelijk te maken. Het gaat dan om initiatieven die daadwerkelijk iets toevoegen aan het bestaande aanbod en bijdragen aan de ruimtelijk-economische structuur, zoals bijvoorbeeld de initiatieven in Scheveningen Haven. Deze zijn onderdeel van een reeds vastgestelde en lopende gebiedsontwikkeling.

Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente meer terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormt een á twee ontwikkelingen aan de snelweg.

3.8.3 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RV 31 - 2010; RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook opgericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd.

Volgens het provinciale beleid (AmvB Ruimte) is voor elke afwijking van het bestaande bestemmingsplan van meer dan 1000 m² bvo toevoeging aan kantoren een zgn. SER-laddertoets vereist. Deze toets vereist een aparte onderbouwing die het bouwplan ondersteunt en moet aan het bestemmingsplan c.q. bouwvergunning worden toegevoegd.

In gebied Den Haag Nieuw Centraal worden geen nieuwe kantoren toegestaan. Wel worden er transformaties van kantoor naar andere functies gestimuleerd.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente –evenals het rijk- uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Voor het publiek minder zichtbaar maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

Met het programma Creatieve Stad Den Haag (Rv 32 - 2010; RIS 170136) stimuleert de gemeente de creatieve sector in de stad. Voor de creatieve industrie zijn gebieden met gemengde 'rommelige' milieus en voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijke omgeving favoriet als vestigingsplaats. In dit bestemmingsplangebied zijn geschikte milieus voor de creatieve sector aanwezig. Dat moet gekoesterd worden en worden in de bestemmingen mogelijk gemaakt.

3.10.2 Leisure

Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 (Cb - 2005; RIS 127846) naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau.
Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen van bewoners en bezoekers. Bovendien is het van belang voor het woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer. Daarnaast vindt er uiteraard een beoordeling plaats op basis van de specifieke kenmerken van de initiatiefnemer, het plan, de exploitant en de locatie.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

3.11.2 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2,996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0,996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Woonmilieu   Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw  
Centrum stedelijk   2,742  
Stedelijk vooroorlogs   2,260  
Groen stedelijk   1,779  
Stedelijk naoorlogs   2,160  
Stadsrand 20e eeuw   2,152  
Stadsrand modern   2,996  
Werkgebieden   2,245  
Totaal   2,702  

Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)

Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96

Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.]

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


In dit bestemmingsplan worden binnen diverse bestemmingen speelvoorzieningen toegestaan.

3.12 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.12.1 Duurzaamheidsbeleid

Den Haag Duurzaam Agenda 2015 - 2020

In het coalitieakkoord wordt nadrukkelijk aandacht voor gevraagd voor duurzaamheid. Specifiek in het hoofdstuk duurzaam denken en doen. Maar ook bij andere onderwerpen als bereikbaarheid, wonen, wijkaanpak en stedelijke economie. Dit in vervolg op de ingezette koers met de Kadernota Op weg naar een Duurzaam Den Haag (2009), de Integrale nota milieu en duurzaamheid (2013) en de Backcastingstudie waarin wordt beschreven wat gedaan moet worden om in 2040 daadwerkelijk CO2 neutraal te zijn. Duurzaamheid wordt zo steeds integraler onderdeel van het gemeentelijk werkveld waarbij enerzijds de basis op orde moet zijn en worden gehouden, maar anderzijds zijn er ook onderwerpen waarop komende periode extra inspanning nodig is. De Den Haag Duurzaam Agenda 2015-2020 RIS 283893 verbindt het coalitieakkoord met de breedte van de gemeentelijke werkzaamheden en brengt, met vier prioriteiten, focus aan voor nieuw beleid. Die vier prioriteiten zijn:

  • verder verlagen van de CO2 uitstoot;
  • uitbreiden en verduurzamen van het warmtenet;
  • klimaatbestendig maken van de stad;
  • versterken van duurzame Haagse Kracht.

Den Haag maakt het duurzaam

De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.

Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'

Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)

De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.

  • Het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173).
  • Het Uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.
  • Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van lopen en fietsenbewegen en bouwen en hergebruik van gebouwen.
  • Het uitvoeringsplan “bestaande woningen, duurzame woningen!” (RIS 176840) is een plan dat concrete maatregelen bevat om de bestaande woningen in de stad duurzamer te maken.
  • Duurzaam bouwen in Den Haag. Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC).

Klimaatplan en energievisie

De ambities op het gebied van klimaat en energie zijn verwoord in het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173 ). Ambitie van de gemeente Den Haag is om in 2040 als stad klimaatneutraal te zijn, met als tussenstap 30% minder CO2-uitstoot in 2020 (ten opzichte van 1990). Een stad is klimaatneutraal wanneer schone en hernieuwbare energiebronnen de stad volledig voorzien in het directe energieverbruik. De kansen voor CO2-reductie liggen vooral in de sectoren wonen en werken. Bij mobiliteit is het huidige beleid al gericht op CO2-reductie doordat wordt ingezet op een modal shift van auto naar OV en fiets. De Energievisie schetst een beeld van de maatregelen die nodig zijn om de Haagse energiehuishouding te verduurzamen. De energievisie geeft een streefbeeld voor 2040. De verwachting is dat in 2040 ongeveer 40% van de energievraag binnen de eigen grenzen kan worden opgewekt.

Uitvoeringsplan Klimaatbestendig Den Haag

Het uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd. Een klimaatbestendige stad houdt in dat bij de inrichting en het bouwen in de stad rekening wordt gehouden met de (toekomstige) effecten van klimaatverandering. Kort samengevat krijgt Den Haag te maken met grotere extremen in neerslag (teveel en te weinig), zeespiegelstijging en meer hete zomerse dagen. Ontwikkelingen en ingrepen in de stad moeten waterneutraal worden gerealiseerd en mogen niet leiden tot een grotere kans op wateroverlast of droogte. Deze effecten zijn ook van invloed op de ontwikkeling in plangebied.

Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw

Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van van lopen en fietsenbewegen en bouwen en hergebruik van gebouwen. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent kiezen voor schone en gezonde systemen, rekening houdend met de eindgebruiker en met de mogelijkheid van geleidelijke vernieuwing. Stedenbouwkundige en planologische keuzes ten aanzien van de situering van functies, afstemming tussen functies en (ruimtelijke) inrichtingselementen, grondgebruik (dichtheden), structuren en maatvoering kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Het doel is een adaptieve stedelijke omgeving die met zorgvuldig gebruik van grondstoffen en zonder ingrijpende aanpassingen lang meegaat en mooi kan verouderen blijft. Den Haag kiest voor stedelijkheid en efficiënt grondgebruik, met een lage milieubelasting, minder energieverbruik en een beperkte mobiliteitsbehoefte. Dit is een belangrijke opgave voor de stedenbouwkundige planvorming in plangebied. Een duurzaam ingerichte stedelijke omgeving betekent een aantrekkelijke stad waar mensen graag wonen en werken. Duurzaamheid is dus is een belangrijke vestigingsconditie voor bewoners, bedrijven en instellingen.

Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voor woningbouw voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2020 wordt de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Ook voor utiliteitsgebouwen geldt een vergelijkbare aanscherping. Bij nieuwbouwontwikkelingen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC. Ook worden met ingang van 1 januari 2015 scherpere eisen gesteld aan de thermische schil van een gebouw, de zogeheten Rc waarde. Verder is sinds 2015 voor alle vastgoed een energielabel verplicht.

GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032).
Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.
Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).

EPC, Rc en GPR-waarden worden niet geborgd en zijn niet afdwingbaar via het bestemmingsplan. Wel is het van belang dat er bij de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan in een vroegtijdig stadium rekening wordt gehouden met dit beleid, omdat dit kan leiden tot keuzen die van invloed zijn op de (steden)bouwkundige uitwerking en ruimtelijke invulling van de plannen.

Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Den Haag Centraal e.o..

3.12.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.

  • Wonen;
  • Werken;
  • Gemengde gebieden met accent op wonen;
  • Gemengde gebieden met accent op werken;
  • Verkeersinfrastructuur
  • Groene hoofdstructuur en water.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'gemengde gebieden met accent op werken' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype .  
Bodem   Basis  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Basis  
Lucht   Basis  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Maximaal  
Water   Basis  
Natuur   Basis  
Klimaat   Maximaal  

De uitwerking van het gebiedsgericht milieubeleid voor Den Haag Centraal e.o. is opgenomen in hoofdstuk 5

3.13 Overig sectoraal beleid

In het plangebied zijn ook functies aanwezig waarvoor apart beleid is geformuleerd om nieuwe vestiging zo veel mogelijk te voorkomen. De bestaande vestigingen mogen worden voortgezet op grond van de beleidsstukken die hieronder worden behandeld.

Paraplubestemmingsplan Seksinrichtingen

Ten tijde van het van Kracht zijn van het bordeelverbod werden seksinrichtingen (o.a. prostitutie-inrichting, erotische massagesalon, seksclub en escortbedrijf) voor het grootste deel van de gemeente Den Haag gereguleerd door een tweetal Leefmilieuverordeningen: Oude Centrum en Stationsbuurt (1992) en Recreatie-inrichtingen c.a. (1994). Na de afschaffing van het bordeelverbod op 1 oktober 2000 werd de regeling aangepast en opgenomen in het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003). Hiermee is aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling over seksinrichtingen toegevoegd. In het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. zijn geen seksinrichtingen aanwezig en deze mogen niet worden toegevoegd.

Paraplubestemmingsplan Detailhandel Vuurwerk

In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (vastgesteld d.d. 25 november 2004, onherroepelijk d.d. 27-09-2005) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk. Dit paraplubestemmingsplan geldt als overkoepelend bestemmingsplan voor het grondgebied van Den Haag. In he bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. zijn geen panden aanwezig waar vuurwerk tot 1.000 kg is toegestaan.

De Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk reguleert verder vestigingen waar opslag van vuurwerk tot 10.000 kg is toegestaan. Deze vestigingen komen in het plangebied niet voor. Omdat deze vestigingen, mede vanwege de hoge woondichtheid van het gebied niet gewenst zijn, maakt het bestemmingsplan ook deze vestigingen niet mogelijk.

Belwinkels

In het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. zullen geen Belwinkels worden toegestaan.

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen.

Bij het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. behoeft geen MER te worden opgesteld.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring').

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of;
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Verantwoording Groepsrisico

Het plangebied ligt deels in het invloedsgebied van de A12/Utrechtsebaan, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Het invloedsgebied van de weg is 355 meter. Omdat de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt en het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico en zijn voor deze risicobron enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd.

In de verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf zijn alle elementen beschouwd. Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:

  • algemene beschouwing veiligheidssituatie;
  • mogelijke veiligheidsmaatregelen;
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid.

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Scenario’s

Relevante scenario’s zijn een plasbrand en een BLEVE. De gevolgen van deze scenario’s zijn verschillend. In deze paragraaf worden de scenario’s verduidelijkt.

Plasbrand

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen kan een plasbrand ontstaan (een plas van brandende vloeistof). Het gevolg is een korte, maar extreme hittestraling. De omvang van het effect wordt bepaald door de oppervlakte van de plas. Uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele tankinhoud vrijkomt is het invloedsgebied van een plasbrand ongeveer 30 meter.

BLEVE

Een BLEVE kan plaatsvinden bij een LPG-tankwagen (aanstraling door een brand). Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.

Op grond van de NTA 8820:2015 (Nederlands Technische Afspraak) wordt een LPG-tankwagen voorzien van een hittewerende bekleding die de kans op een warme-BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt.

De brandweer is daardoor in staat de tank van de tankauto tijdig te koelen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Risicocommunicatie

In geval van een calamiteit verloopt waarschuwing via NL-Alert en het Waarschuwings- en Alarmering Systeem (WAS). Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en hoe hier invulling aan kan worden gegeven.

Door bewoners periodiek alert te maken op de risico's, gevolgen en effecten van een incident met gevaarlijke stoffen kan de slagvaardigheid tijdens een calamiteit vergroot worden. Verbetering kan bereikt worden door bijvoorbeeld voorlichting en/of oefening op locatie.

Externe vluchtwegen

De wegenstructuur is in het bebouwde gebied rond het plangebied dusdanig georganiseerd dat er in meerdere richtingen gevlucht kan worden. De externe ontvluchtingmogelijkheden worden daarmee voldoende geacht.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Plasbrandscenario

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan is het van belang dat de brandweer snel ter plaatse is en kan beschikken over voldoende bluswater. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen, of een nabijgelegen wagen met brandbaar gas kan opwarmen en doen ontsteken.

BLEVE-scenario

In geval van een dreigende warme-BLEVE is het belangrijk dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse is. De brandweer kan de tank koelen en een BLEVE voorkomen. In de praktijk zijn bijna alle tankauto's voorzien van een hittewerende bekleding. Hierdoor kan de warme BLEVE pas na 75 minuten optreden waardoor de brandweer geruime tijd heeft de BLEVE te voorkomen.

Advies Veiligheidsregio Haaglanden

De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Hulpverleningsregio Haaglanden om advies gevraagd.

Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid te verbeteren, adviseren zij de volgende maatgerelen:

  • A. Het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A12/Utrechtsebaan te beschouwen en eventueel te verantwoorden.
  • B. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking).
  • C. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid).
  • D. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid).
  • E. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)

Op het punt onder A wordt onder het kopje 'conclusie' nader ingegaan. De overige geadviseerde maatregelen kunnen niet worden geborgd in het bestemmingsplan. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Voorbeelden hiervoor zijn een bouwplan en/of een afdeling communicatie.

Conclusie

Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn.

Het plangebied ligt deels in het invloedsgebied van de A12/Utrechtsebaan, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Het invloedsgebied van de weg is 355 meter. Gelet op de hierboven opgenomen verantwoording van het groepsrisico is de beperkte toename van het groepsrisico als aanvaardbaar te beschouwen.

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er daarom geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Toetsing aan het gemeentelijk beleid kan eveneens achterwege blijven.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer dient derhalve ook rekening te worden gehouden.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Hogere grenswaarden

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. In het plangebied zijn de volgende locaties bekend, waar mogelijk nieuwbouw in geluidsbelaste situaties voorkomen:

  • Koningin Julianaplein: deze ontwikkeling was al voorzien in het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal en het inmiddels ingediende initiatief past binnen de regels van dat bestemmingsplan. De bestemmingsregeling uit het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal is overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Er vindt dus geen uitbreiding van de bestaande planologische rechten plaats. In het kader van de procedure van het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007 is bovendien al een procedure hogere grenswaarden doorlopen en is dus reeds ontheffing verleend voor de te realiseren woningen op deze locatie.
  • Rijnstraat: Binnen de bestemming Gemengd-5 wordt middels een wijzigingsbevoegdheid de functie wonen mogelijk gemaakt. Hiervoor is een globaal geluidsonderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat de geluidsbelasting ten gevolge van het tramverkeer over de Rijnstraat, het wegverkeer door de Rijnstraat, het wegverkeer op de Lekstraat en hetweg verkeer op het Prins Bernhardviaduct hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting ligt echter nog onder de maximale ontheffingswaarde. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van zowel het wegverkeer als het railverkeer ligt ter hoogte van het wijzigingengebied lager dan de plandempel die in het Haagse ontheffingsbeleid wordt gehanteerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid en daarmee projecteren van geluidgevoelige objecten, niet in strijd met de Wet geluidhinder is. Wel zal bij het realiseren van een wooncomplex binnen het wijzigingengebied, conform het Haagse ontheffingsbeleid rekening gehouden moeten worden met het realiseren van geluidluwe gevels. . In het kader van de procedure van het het wijzigingsplan zal gedetailleerd geluidsonderzoek worden uitgevoerd en een procedure hogere grenswaarden worden doorlopen.

Voor onderhavig plangebied hoeft, gelet op het bovenstaande, (nog) geen procedure hogere grenswaarden te worden gevolgd.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. maakt slechts enkele ontwikkelingen mogelijk die ruim binnen de definitie van 'niet in betekenende mate' vallen. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen kortom niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen derhalve geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

4.6 Groen

4.6.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Natura2000-gebieden gelegen.

4.6.2 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.

4.6.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.7 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (bescherming bossen). Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als kapmelding (voorheen Boswet) zijn in de meeste gevallen GS van de provincie Zuid-Holland, waarin de activiteit in hoofdzaak wordt uitgevoerd, het bevoegd gezag. Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd voor zowel de vergunningverlening Natura 2000 als de ontheffing verlening soortbescherming.

4.7.1 Gebiedsbescherming

In de Natuurwet is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (incl. Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Natura2000-gebieden gelegen.

4.7.2 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wet natuurbescherming legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Wet natuurbescherming een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.7.3 Bescherming bossen

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" (Rv 57 - 1998, RIS 021312) en daarmee onder de werking van de Boswet geplaatst. Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

4.7.4 De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht

Gezien het goed functionerende systeem onder de Boswet, is ook in de Wet natuurbescherming gekozen voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

4.7.5 Houtopstanden

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wet natuurbescherming grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 (in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet) wél beschermd.

4.7.6 Bebouwde kom

De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. De grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van de Wet natuurbescherming heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wet natuurbescherming de komgrens zoals die is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

4.8 Bodem

4.8.1 Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

4.8.2 Situatie in het plangebied

Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij ter plaatse van het plangebied om een benzine-service-station met autoherstelplaats en –spuiterij en een spoorwegemplacement.

Binnen het plangebied zijn enkele ondergrondse brandstoftanks bekend, die reeds zijn gesaneerd.

In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hierbij zijn er in het plangebied meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). De gevallen zijn nog niet allen (geheel) gesaneerd.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn moeten de bodemonderzoeken geactualiseerd worden.

Het plangebied is grotendeels gelegen in zone B3/01 (Vroeg bebouwd gebied rond centrum) van de bodemkwaliteitskaart. Hier verwacht de gemeente Den Haag een slechtere bodemkwaliteit vanwege de stedelijke ophooglaag. De bodem in deze zone is indicatief licht tot sterk verontreinigd. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is alleen mogelijk binnen deze zone, en niet naar andere zones.

Een klein deel (ten noorden van de Bezuidenhoutseweg) is gelegen in zone B2/O2 (Bebouwd gebied op veen). Hier is de bovengrond (van 0,0 tot 0,5 m-maaiveld) gemiddeld licht verontreinigd met kwik en PCB. De ondergrond (van 0,5 tot 2,0 m-maaiveld) is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.

Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

4.9 Windhinder en bezonning

Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).

Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid etcetera.

Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf 5.3 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.5 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.6 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

5.2.1 Bestaande vigerende regeling

In lid 1 van de Provinciale Verordening is het uitgangspunt opgenomen dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in de centra van de stedelijke gebieden. Binnen de invloedsfeer van de haltes van het Zuidvleugelnet liggen gronden die binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn te voet of met hoogfrequente bus- en tramverbindingen.

In het plangebied worden geen nieuwe kantoren toegestaan, maar slechts vigerende rechten overgenomen. Bovendien is het station één van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer en is het plangebied gelegen op één van de locaties die in de Verordening is aangewezen voor kantoren.

In Lid 2 van de Verordening vormt vervolgens een uitzondering, waarbij lid 1 niet van toepassing is op een aantal categorieën. Aangezien het bepaalde in lid 1 niet strijdig is met het bestemmingsplan hoeft niet bekeken te worden of de genoemde uitzonderingen van toepassing zijn. Ten slotte wordt in lid 3 aangegeven dat 'Bestemmingsplannen mogen in afwijking van het bepaalde in lid 1 nieuwe kantoren mogelijk maken voor zover het gaat om:

  • het herbestemmen van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden voor kantoren of
  • locaties die zijn opgenomen op bijlage 1 van deze verordening.

Voorwaarde daarbij is dat strikte toepassing van het bepaalde in lid 1 zou leiden tot onevenredige benadeling van andere belangen. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording'.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe kantoren mogelijk gemaakt en bovendien is het plangebied gelegen rondom een aangewezen openbaar vervoersknooppunt. Daarmee hoeft van de afwijkingsmogelijkheid geen gebruik gemaakt te worden. De locatie is immers niet gelegen buiten de invloedsfeer van de op kaart 5 van de Verordening aangeduide haltes. In lijn met artikel 7, derde lid van de Verordening Ruimte zou daarmee ook geen verantwoording opgenomen hoeven worden te worden in de toelichting. Deze verantwoording hoeft alleen opgenomen te worden voor het herbestemmen van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden voor kantoren of locaties die zijn opgenomen op bijlage 1 van deze verordening, indien afgeweken wordt van het bepaalde in het eerste lid van artikel 7.

In de Kantorenstrategie Haaglanden 2012-2020 is voor deze locatie een onduidelijk metrage opgenomen. Op pagina 47 zijn de voorstellen voor planreductie opgenomen. Hierin wordt onder Den Haag, Centraal Station het busplatform, per abuis, niet genoemd. In de bijlage van de Kantorenstrategie Haaglanden is het busplatform wel opgenomen met een metrage van 40.000 m2. Ook dit moet een verschrijving zijn, aangezien in de oude Kantorenstrategie Haaglanden uit gaat van een metrage van 65.000 m2 (Partiële Herziening Kantorenstrategie Haaglanden uit 2007). Omdat het busplatform niet als te vervallen plan is opgenomen, zou kunnen worden opgemaakt dat daarmee de omvang van 65.000 m2 uit de Partiële Herziening Kantorenstrategie Haaglanden uit 2007 nog van kracht is.

Zoals hiervoor aangegeven is sprake van het overnemen van de vigerende juridische regeling. Daaraan is de regeling voor het startstation toegevoegd. Het metrage van 45.000 m2 wijkt af van het metrage dat is opgenomen op de factsheet in de bijlage van de Kantorenstrategie Haaglanden, echter wordt bij de vervallen plannen de locatie niet benoemd. Daaruit zou kunnen worden opgemaakt dat er geen reductie is aangebracht ten opzichte van de 65.000 m2 die is opgenomen in de Partiële Herziening Kantorenstrategie Haaglanden uit 2007.

Voor de afwijkingsmogelijkheid, waarmee het college het toegestane bruto-vloeroppervlak aan kantoren met maximaal 24.800m2 kan vergroten, is als voorwaarde opgenomen dat de rechtsopvolger van het Stadsgewest Haaglanden hiermee kan instemmen. Hiermee is de regionale afstemming verzekerd.

In de Kantorenstrategie Den Haag is het busplatform opgenomen met een metrage van 65.000 m2 in de periode 2015-2020. Dit metrage is echter herzien dat geldt als een partiële herziening van de kantorenstrategie Den Haag.

In november 2011 is door het college een partiële herziening van de Grondexploitatie voor Den Haag Nieuw Centraal vastgesteld. In dat kader is aangegeven dat, gelet op de toenmalige omstandigheden op de kantorenmarkt, besloten is het kantorenprogramma van ca. 70.000 m² niet langer op te nemen in de grondexploitatie. Het college acht de kans op realisatie van deze ontwikkeling in de komende jaren beperkt en wil ook mogelijke planvorming niet stimuleren. Net als overige ontwikkelingen die niet voldoende concreet waren, heeft het college deze ontwikkeling niet langer in het IpSO opgenomen Daarmee is een gemeentelijke bijdrage om het project uit te voeren van de baan. Dit staat echter los van de vigerende planologische rechten die de private partij heeft. Wel heeft de gemeente aan de eigenaar van de grond, ProRail, gevraagd of deze af wil zien van haar rechten.Prorail heeft hierop geantwoord dat ze vast wil houden aan haar rechten.

Een andere invulling van dit volume is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Binnen de bestemming Stationsdoeleinden II zijn weliswaar ook kantoren, detailhandel, dienstverlening en horeca toegestaan, echter stellen de regels beperkingen aan het toegestane metrage. Een verdere toename van deze metrages in afwijking van het vigerend bestemmingsplan, is bovendien strijdig met het provinciale en gemeentelijke beleid. Het wijzigen van de nog niet gerealiseerde kantoorbestemming naar een bestemming die nog niet is toegestaan in het vigerend bestemmingsplan is eveneens geen optie, omdat een alternatieve invulling ontbreekt. Door de ligging boven het spoor zorgt milieuregelgeving ervoor dat geluidsgevoelige bestemmingen, zoals wonen of onderwijs niet (zonder meer) te realiseren zijn. Bovendien zou een invulling met wonen of onderwijs echter ook weer ten koste kunnen gaan van transformaties van bestaande kantoren naar bijvoorbeeld wonen in de omgeving of elders in de stad, waardoor een dergelijke invulling niet altijd bijdraagt aan een aanpak van kantorenleegstand en daarmee aan het met de provinciale verordening ruimte beoogde resultaat. Een invulling met bijvoorbeeld retail zou strijdig zijn met het provinciale en regionale beleid.

Conclusie

Het gewijzigde beleid doet niets af aan de rechten van ProRail. ProRail en NS hebben daarmee op basis van het vigerend bestemmingsplan nog altijd de bestemming van de gronden te realiseren. Het wegbestemmen van de kantoorontwikkeling zou in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Bovendien zou het niet overnemen van de vigerende juridische regeling er toe leiden dat de eigenaar van de gronden (ProRail) in haar belang wordt geschaad en een verzoek om tegemoetkoming in planschade zou kunnen doen. Om deze redenen is in onderhavig bestemmingsplan de vigerende kantoorbestemming overgenomen, zodat de eigenaars van de betreffende gronden ten minste tien jaar de tijd krijgen om de bestemming te realiseren. Wel wil het college benadrukken dat zij bij een volgende planherziening na tien jaar voornemens is de rechten niet over te nemen, indien deze nog niet gerealiseerd zijn en/of in ontwikkeling zijn genomen.

5.2.2 Huidige ontwikkelingen

De komende tijd zal bij de ontwikkeling van het gebied meer de nadruk liggen op het vernieuwen en zelfs transformeren van huidige kantoorgebouwen. De Rijksoverheid concentreert haar werknemers in minder gebouwen. Dit is mogelijk door digitalisering en flexibel werken. De transformaties zullen gebeuren door een overgang naar met name woonfuncties. Ook nog mogelijke nieuwbouw in de directe omgeving zal veelal een woonfunctie kennen. Op deze wijze zal een nog meer gemengd milieu ontstaan met kantoren en wonen, maar daardoor ook meer voorzieningen, detailhandel en horeca.

Gunstig hierbij is dat de omgeving van Den Haag Centraal de beste locatie in de stad is om te verdichten zodat mensen zich vooral lopend, per openbaar vervoer en per fiets zullen verplaatsen, hetgeen minder ruimte inneemt in een compactere stad en tevens veiliger en milieuvriendelijker is.

Concrete ontwikkelingen op de korte termijn zijn de:

  • ontwikkeling op het Koningin Julianaplein;
  • de renovatie van het busplatform;
  • herinrichting van de Rijnstraat.

Een belangrijk aandachtspunt betreft het stelsel van openbare ruimtes in het plangebied. Hierin vervult het Koningin Julianaplein een prominente rol.De voornaamste entree van het station is op deze plek gesitueerd. Deze rol wordt nog versterkt door het in ontwikkeling zijnde plan van de stadsentree Malieveld/Utrechtse Baan. Hierin zal een poging worden gedaan om twee belangrijke entrees voor Den Haag (eind van de Utrechtse Baan en het KJ-plein) zodanig vorm te geven dat deze rol ook echt herkenbaar wordt en dat alle verkeersdeelnemers (en dan met name voetgangers en fietsers) makkelijk en veilig hun weg kunnen vinden in een aangename omgeving.

5.3 Ontwikkelingen

De concentratie van gemengde functies zal op langere termijn verder doorzetten uitgebreid worden met het tot stand komen van het Central Innovation District (CID). Dit gebied ligt tussen de drie stations Den Haag Centraal, Den Haag Hollands Spoor en Laan van Nieuw Oost-Indié en het in transformatie zijnde bedrijventerrein Binckhorst. In deze omgeving zullen nieuwe bedrijven, onderwijs en ICT-ontwikkelingen met woonfuncties een voorhoede gaan vormen van nieuwe ontwikkelingen in werkgelegenheid en woonvormen. Binnen dit CID-gebied spelen rond het station Den Haag Centraal een aantal ontwikkelingen die in het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. mogelijk worden gemaakt:

  • Koningin Julianaplein;
  • Anna van Buerenplein;
  • Rijnstraat;
  • Busplateau;
  • Bezuidenhoutseweg / Koekamp.
5.3.1 Koningin Julianaplein

De planontwikkeling op het Koningin Julianaplein is gestoeld op het projectdocument CS Kwadrant dat als bouwmogelijkheid in het in 2007 vastgestelde bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007 is opgenomen. Nadien heeft de commissie Ruimte op 18 november 2015 het Programma van eisen Koningin Julianaplein (RIS 288051) besproken en aangevuld.

Nadien hebben drie ontrwikkelaars plannen ontwikkeld op basis van de gestelde kaders. In 2016 is een keuze gemaakt en een definitieve gunning aan Synchroon gegeven. Het indieningsplan wordt als beedkwaliteitsplan en als toestingskader gehanteerd bij de definitieve bouwaanvraag.

Uitgegaan wordt van een openbare ruimte met een omvang van 6000-7000 m2 met een sterke samenhang met de Koekamp en bebouwing voor Stichthage en langs de Rijnstraat. Het bestemmingsplan vraagt een vrijliggende strook tussen het Stichthage pand en de nieuw gewenste bebouwing. Er kan invulling worden gegeven aan deze strook in samenspraak met Stichthage.

Het te bebouwen gedeelte van het Koningin Julianaplein is qua bouwvlak kleiner dan het in het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007 was opgenomen. Het maximaal te bouwen percentage is hierdoor verkleind. De bebouwing wordt geconcentreerd langs de Rijnstraat waarbij aansluiting wordt gezocht met de plint van Stichthage. Er is expliciet gekozen de bebouwing niet aan de kant van Babylon te situeren in samenspraak met de overgeving. De uitstraling en het functioneren van de Rijnstraat zullen hierdoor worden verbeterd. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de effecten op de bezonning en de mogelijke windhinder.

Qua programma wordt uitgegaan van maximaal 37.500m2 bvo wonen (rekening houdend met de 30% sociale woningbouw voor de gehele stad) en maximaal 2.365 m2 detailhandel en maximaal 965 m2 horeca als een aanvulling op en geen verdringing van de bestaande detailhandel, horeca en overige voorzieningen. Het gewenste programma zal daarnaast bij moeten dragen aan de levendigheid van het plein, bijvoorbeeld door ruimte te bieden aan een horeca paviljoen op het plein, een kiosk, kunst, evenementen en water en groen.

De bebouwing grenst aan de bebouwing van Stichthage waar twee toegangen zijn gelegen om de stationshal te bereiken. In de nieuwbouw dient in het verlengde van deze doorgangen een zone vrij van bebouwing gerealiseerd te worden met een minimale hoogte van 4.50 meter. Aan de zijde van de Rijnstraat dient eveneens een zone te worden vrijgehouden om een verbinding vanaf de fietsenstalling naar de stationshal realiseren

In een ondergrondse stalling zal een capaciteit van ongeveer 8.500 fietsparkeerplaatsen worden geboden, inclusief de plekken van de bestaande NS-stalling, met een voor de hand liggende situering van de entree van de fietsenstalling op de hoek van de Rijnstraatzijde en de Bezuidehoutseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0012.jpg"

afbeelding 3: impressie van de bebouwing op het Koningin Julianaplein

Met de commissiebrief 'Koningin Julianaplein: een levendig plein, welkom in Den Haag' (RIS 288051) is besloten om voor de bebouwing op het Koningin Julianaplein af te zien van het opleggen van het realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein. Er wordt geen parkeereis gehanteerd voor het programma. De ontwikkelaar is vrij om zelf te voorzien in parkeren door het huren/kopen van stallings-/parkeerplaatsen elders. Bewoners en gebruikers van de nieuwbouw krijgen geen recht op parkeervergunningen.

Het beoogde pleinpaviljoen ligt op een strategische positie. Door het paviljoen in de noordoostelijke hoek te leggen, wordt het plein op ooghoogte ontsloten. Door de afstand tussen de twee torens ligt het paviljoen op een ideale positie in de middagzon. Doordat het paviljoen zich net buiten het hoofdgebouw bevindt, ontstaat de kans om hier de ideale ontmoetingsplek net buiten het station te maken. Weg uit de praktische, vrije hectische sfeer van het station. Maar wel midden op een OV-knooppunt. Een aantrekkelijke plek met een zonnig terras die leven brengt en het plein tot een succesvolle verblijfsplek maakt. Een waterelement hoort tot de wens en dient verder in het proces getoetst te worden op haalbaarheid.

5.3.2 Anna van Buerenplein

In de Gebiedsvisie CS-Oost zijn verschillende varianten opgenomen met betrekking tot de ontwikkeling van het Anna van Buerenplein. Een mogelijkheid is om het in het plangebied gelegen A-gebouw van de Koninklijke Bibliotheek te slopen om het plein een meer eenduidige structuur te geven.

Om deze reden is de bestaande wijzigingsbevoegdheid waarmee de gronden kunnen worden gewijzigd in de bestemming Verkeer- Verblijfsgebied overgenomen uit het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007.

5.3.3 Rijnstraat

De tijdelijke fietsenflatlocatie aan de Rijnstraat is gelegen binnen het Central Innovation District (CID). Dit gebied is hiermee, zoals aangewezen in de Agenda Ruimte voor de Stad, een belangrijk knooppunt in de Randstad metropool. Hier ontwikkelt zich rond de stations Den Haag Centraal, Holland Spoor en Laan van NOI een sterk functiegemengd hoogstedelijk interactieniveau. Dit milieu draait om de nabijheid van en de uitwisseling tussen bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen. Het CID draagt bij aan een sterke nationale economie en heeft een grote economische spin-off op lokaal niveau.

Met de vestigingslocatie voor nieuwe kennisinstellingen en internationale hoofdkantoren, gekoppeld aan het onderscheidende profiel van Den Haag als internationale stad van vrede en recht, is ook de tijdelijke fietsenflatlocatie aangewezen voor een brede bestemming, waaronder wonen, hotel en onderwijs.

Onderwijs
Door het groeiend aantal studenten en differentiatie in het onderwijs aanbod en het aantal vestigingen van de universiteit in Den Haag is er vraag naar nieuwe locaties. Locaties dichtbij openbaar vervoersknooppunten zijn daarbij bij uitstek geschikt en derhalve is deze locatie uitstekend geschikt.

Wonen
In Nederland trekt de bevolking naar grote aantrekkelijke steden. Hoewel het lastig te voorspellen is hoeveel Den Haag de komende 25 jaar zal groeien blijkt uit verschillende prognoses dat dit ongeveer 15% zal zijn. Dit is omgerekend een totaal van circa 50.000 tot 80.000 inwoners. Dit komt neer op een jaarlijkse groei van gemiddeld 4000 inwoners per jaar. Hierbij zal het aandeel eenpersoonshuishoudens flink toenemen. Het merendeel van deze groeiopgave zal zich concentreren in stedelijke en centrum-stedelijke woonmilieus in de Centrale Zone en rond een aantal knooppunten van OV en voorzieningen.

Hotel
In de Hotelstrategie Den Haag is het toeristische kerngebied Binnenstad een van de speerpuntgebieden. Dit betekent dat de gemeente op economische gronden in beginsel positief staat tegenover initiatieven en uitbreidingsplannen van bestaande hotels in dit gebied. De gemeente faciliteert deze functies op strategische locaties in het bestemmingsplan. De fietsenflatlocatie is één van deze locaties. Aangezien deze nabij een OV-knooppunt en op loopafstand van de binnenstad gelegen is, is deze locatie zeer interessant voor de hotelsector.

Fietsenstalling
Ondanks dat er onder het Koningin Julianaplein een fietsenstalling wordt gerealiseerd die plaats zal bieden aan 8500 fietsen zal dit in de directe toekomst niet voldoende zijn om aan de vraag te voldoen. Om deze reden zal een fietsenstalling worden behouden ter plaatse van de huidige (tijdelijke) fietsenflat.

De locatie Rijnstraat is onderdeel van de in het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007 mogelijk gemaakte bebouwing over het busplatform. Het stedenbouwkundig programma voor de overbouwing gaat uit van een bouwstrook van 70 meter evenwijdig aan het Prins Bernardviaduct en op het busplateau een bouwhoogte van 25 meter waarvan 45% tot 70 meter bebouwd mag worden.

Ten tijde van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan zijn nog geen concrete plannen voor deze locatie bekend. Om de hierboven genoemde aanvullende functies op deze locatie in de toekomst mogelijk te maken, dient het programma van de vigerende bestemming verruimd te worden met:

  • Wonen: maximaal 21.500m2
  • Hotel: maximaal 6000m2;
  • Onderwijs: maximaal 10.500m2;
  • Detailhandel: 200m2;
  • Fietsparkeren (tot ca 4200 stallingsplaatsen);
  • Taxi standplaatsen, doelgroepenvervoer en Kiss and Ride;
  • ondergrondse reservering RandstadRail ( vanuit Binckhorst naar Scheveningen).

5.3.4 Busplateau

Het busplateau zal qua inrichting gewijzigd worden. Het nieuwe platform krijgt 10 instapperrons en heeft aan de kant van de Anna van Buerenstraat meerdere uitstaphaltes. In de nieuwe situatie wordt een instapperron door meerdere buslijnen gebruikt. De instapperrons draaien een kwartslag ten opzichte van de huidige plek. De bijbehorende wachtruimte voor buschauffeurs is gesitueerd aan de zijde van het Prins Bernardviaduct. Hiertoe wordt de maximale bouwhoogte op de plankaart van 7 meter verhoogd naar 12 meter om een paviljoen ten gunste van voorzieningen voor touringcarreizigers en buschauffeurs te kunnen realiseren.

De busreizigers zien vanuit een centrale wachtruimte in de stationshal de voorkant van de bussen. Reisinfoschermen laten bijgewerkte informatie zien. De reiziger steekt pas over naar het instapperron als de bus wordt aangekondigd op het scherm; de oversteekzone wordt duidelijk gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0314EDenHaagCen-50VA_0013.png"

Conform het vigerende plan blijft de mogelijkheid aanwezig om het busplateau te overbouwen (zie par. 5.2.1 Bestaande vigerende regeling).

Naast de werkzaamheden aan het busplatform wordt ook het Prins Bernhardviaduct aangepakt. Het viaduct is onderdeel van de sterfietsroute tussen de binnenstad en het oostelijk deel van de stad. Veel fietsers van en naar Centraal Station nemen deze route. Daarom wordt de ruimte voor fietsers op dit viaduct verbeterd.

5.3.5 Koekamp

Een stad krijgt maar één keer de kans om een eerste indruk te maken. Daarom is het Programma Stadsentrees opgezet om flink te investeren in de kwaliteit van de buitenruimte. Het doel is dat bezoekers gelijk merken dat ze in Den Haag zijn en bewoners zich meteen thuis voelen. Daarom geven we de entrees een duidelijk Haagse invulling. In het programma zijn doelstellingen benoemd op het gebied van vergroenen en verduurzamen van de Haagse buitenruimte, het verbeteren van verbindingen en het geven van een warm welkom aan de bezoekers van Den Haag.

Onderdeel van deze stadentree is de het Koningin Julianaplein/de Koekamp. De focus ligt op het herinrichten van de infrastructuur op en in de directe omgeving van het kruispunt.
In het verlengde van deze herinrichting is er een initiatief voor de aanleg van een kleine haven in de hoek van de Prinsessengracht en het realiseren van een paviljoen.
De exacte positie van het paviljoen en de ligging van de kleine haven is nog niet bekend maar beide liggen in de nabijheid van de Bezuidenhoutseweg. Het paviljoen krijgt een horeca- en dienstverlenende functie met bijbehorende terrassen. Het brutovloeroppervlak bedraagt maximaal 120m2 en de hoogte mag niet meer bedragen dan één bouwlaag.

Het initiatief is niet concreet genoeg om bij recht in het bestemmingsplan mogelijk te maken. Hiervoor wordt derhalve een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

5.3.6 Projectbesluiten en omgevingsvergunningen

In het plangebied is in het verleden een aantal projectbesluiten en omgevingsvergunningen verleend die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het betreft onder andere:

  • het veranderen van de bedrijfsruimte Anna van Buerenplein 712 tot horeca-inrichting alsmede het plaatsen van een tussenverdieping. Het vigerend bestemmingsplan bood plaats voor 400 vierkante meter horeca met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid tot 600 vierkante meter. Het gewenste initiatief betrof 1400 vierkante meter horeca. In de Gebiedsvisie CS-Oost als uitwerking van Agenda Ruimte voor de Stad wordt ingezet op een vertsterking van het aanwezige kenniscluster en verlevendiging van het gebied. Dit initaiteif sluit goed aan bij deze ambitatie en is om deze reden vergund en opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

5.3.7 Babylon

Ter plaatse van Babylon wordt in verband met leegstand van met name de detailhandelsfuncties een verschuiving in het programma ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het totale metrage van de verschillende functies wijzigt niet. De verschuivingen in de metrages zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Het betreft de volgende functies:

Sportfunctie

Het aantal vierkante meters sport wordt verlaagd van 6000 m2 bvo naar 2.600 m2 bvo, waarbij het maximum aantal sportvoorzieningen niet wordt gemaximaliseerd. Er kunnen op deze manier meerdere sportscholen worden gerealiseerd binnen de bestaande en reeds vergunde vergunde 2.600 m2 sport. Onder de functie 'sport' wordt uitsluitend begrepen sportschool of fitness. In het voorgaande bestemmingsplan werd de functie sport mogelijk gemaakt via de functie 'recreatie-inrichtingen'. Aangezien binnen deze functie ook andere functies waren toegestaan, zoals bijvoorbeeld culturele functies, gaat het terugdringen van vierkante meters niet ten koste van het aantal vierkante meter ten behoeve van de functie sport gaan.

Detailhandel

Shoppingcenter Babylon heeft te maken met leegstaande detailhandel. Om deze reden is een verschuiving van het programma ten gunste van kantoor, horeca en cultuur/congres wenselijk.

Ten opzichten van het voorgaande bestemmingsplan wordt daarom het aantal m2 bvo detailhandel verminderd ten gunste van andere meer vraaggerichte vierkante meters programma.

Horeca

Het toevoegen van 100 m2 horeca tot en met categorie middelzwaar is passend binnen het vigerend horecabeleid. Tevens is de functie goed aanpandig te realiseren met wonen aangezien deze vorm van horeca tot functiemengingscategorie A behoort. Deze categorie is goed aanpandig te realiseren met wonen en het bouwbesluit stelt voldoende bouwkundige eisen om eventuele overlast zoveel mogelijk te beperken.

Kantoor

De locatie nabij het knooppunt OV maakt het een aantrekkelijk kantorenmilieu en de diversiteit in functies is passend binnen de hoogstedelijke omgeving van Babylon. Daarnaast is Babylon gelegen binnen het Central Innovation District waar gestreefd wordt naar een hoogstedelijk interactiemilieu tussen de sporendriehoek Centraal Station – Holland Spoor – Laan van NOI. Het toevoegen van het vierkante meters kantoor kan bijdragen aan het realiseren van deze ambitie. Het toevoegen van m2 bvo kantoren op deze locatie is bovendien voorgelegd aan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH heeft hier in een vergadering van 22 januari 2018 mee ingestemd.

In onderstaande tabel is per functie aangegeven welke metrages waren opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan, wat de gewenste nieuwe metrages zijn en wat het verschil in programma is:

Functie   Ontwerp bestemmingsplan   Voorstel Icon   Verschil programma  
Kantoor   51000   56000   + 5000  
Detailhandel   7900   5800   - 2100  
Dienstverlening   1650   1650   0  
Horeca   2500   2600   + 100  
Cultuur/ congress   6000   6500   + 500  
Maatschappelijk   2200   2200   0  
Sport   6000   2500   - 3500  
Totaal   77250   77250   0  

5.4 Duurzaamheid

5.4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.

In Den Haag Centraal e.o. zijn de volgende ontwikkelingen van belang:

  • het realiseren van 37.5000m2 bvo woningen op het Koningin Julianaplein;
  • de mogelijkheid bieden om op termijn ca 20.000m2 woningen aan de Rijstraat te bouwen.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Als er (nog) geen regionaal programma is vastgesteld dan kan uit een positief advies van de regio blijken dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Ook in de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Gesteld wordt dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Regionale behoefte

In de woningbouwprogrammering Haaglanden 2016 is voor het gebied Den Haag Centraal e.o. een programma opgenomen voor woningen in de vorm van appartementen.

De eerste trede van de ladder betreft de behoefte aan het programma en de regionale afstemming van het programma.

Door de afdeling DSO/Programmamanagement, Strategie en Onderzoek (PSO) van de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de regionale woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:

  • Bevolkingsprognose 2013 (BP2013) van de provincie Zuid-Holland;
  • Primos-prognose 2014 van ABF Research.

Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat gedurende de planperiode (tot 2025) ca. 49.000 (Primos) tot 55.000 (provincie ZH) woningen nodig zijn binnen de regio.

Geconcludeerd kan worden dat zowel voor de korte als de lange termijn er onvoldoende harde plannen zijn om aan de gewenste groei van de regionale woningvoorraad (woningbehoefte) tegemoet te komen. Ook de zachte planvoorraad is (zeer waarschijnlijk) op de korte termijn en lange termijn onvoldoende om de gewenste groei van de woningvoorraad te accommoderen.

Naast deze kwantitatieve behoefte is er ook een kwalitatieve behoefte aan de woonmilieus dat wordt toegevoegd in het plangebied. Volgens de Grote Woontest Haaglanden is er op dit moment een tekort aan het woonmilieu 'woonwijk met vooral eengezinswoningen' binnen Den Haag.

Binnen het plangebied is bebouwing in de vorm van appartementen voorzien. De behoefte aan appartementen ligt lager dan de behoefte aan eengezinswoningen doch ook in de regio is een groeiende behoefte aan appartementen op locaties dicht bij voorzieningen en concentratie plekken van openbaar vervoer. Het programma op de ontwikkelllocaties draagt bij tot dit woonmilieu.

5.4.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). zie ook 3.12.2 Gebiedsgericht milieubeleid.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Het plangebied Den Haag Centraal e.o. behoort tot het gebiedstype 'Gemengde gebieden met accent op werken'. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Welk ambitietype?   Kwalitatieve uitwerking  
Bodem   Basis   Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden  
Externe veiligheid   Maximaal   Er vindt binnen de aangegeven vensterperiode transport van gevaarlijke stoffen over de A12/Utrechtsebaan plaats.
Bedrijven met een extern veiligheidsrisico mogen niet worden gevestigd. De opslag en verkoop van vuurwerk is uitsluitend via een afwijking mogelijk gemaakt.  
Geluid   Basis   Het plangebied wordt omsloten door drukke doorgaande wegen zoals: Utrechtsebaan en PrinsClauslaan.
Bij een deel van de geprojecteerde woningen in het project Koningin Julianaplein is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor is/moet in het kader van het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007 een ontheffing van de voorkeurswaarde verleend,.  
Lucht   Basis   De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.  
Mobiliteit   Extra   Parkeernormen volgens de Nota parkeernormen, dubbelgebruik parkeerplaatsen. Met de commissiebrief 'Koningin Julianaplein: een levendig plein, welkom in Den Haag' (RIS 288051) is besloten om voor de bebouwing op het Koningin Julianaplein af te zien van het opleggen van het realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein.  
Schoon   Maximaal   In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Residentiekwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Op basis hiervan heeft het gemeentebestuur bepaald dat de wijk Den Haag Centraal e.o. wordt schoongemaakt en schoongehouden op Residentiekwaliteit.  
Water   Basis   Binnen het thema water zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang: waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, veiligheid en waterkering en afvalwater en riolering (zie paragraaf 3.5) Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit.  
Natuur   Basis   In of op korte afstand van het plangebied is geen Natura-2000 gebied gelegen. De stedelijke ecologische verbindingszones zijn voor het grootste deel beschermd met een groenbestemming.  
Klimaat   Maximaal   De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015.  

5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.5.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.5.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen
Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Cultureel erfgoed  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2 Archeologie). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   Binnen het bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Indien de kantoorontwikkeling boven het busplateau niet meer tot ontwikkeling komen is met een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid aangegeven om wonen, een hotel en/of onderwijs te kunnen realiseren.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Binnen het bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De bestaande detailhandel is gelegen binnen het in de Verordening Ruimte benoemde winkelconcentratiegebied Babylon, het station Den Haag Centraal en een gedeelte van het Koningin Julianaplein.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting houdt voor Den Haag Centraal e.o. in dat invulling wordt gegeven aan:  
dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen.
 
Langs de Bezuidenhoutseweg, Rijnstraat, Prins Bernardviaduct is de maximale hoogte uit het vigerende bestemmingsplan aangehouden, respectievelijk 90 meter, 70 meter en 70 meter.  
Plangebied Den Haag Centraal e.o.    
Stedenbouwkundig plan
 
Het stedenbouwkundig plan voor het te realiseren programma op het Koningin Julianaplein is in het bestemmingsplan als een gemengde bestemming opgenomen.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Groen) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   Het groengebied aan de noordwest zijde van de Bezuidenhoutseweg, tussen de Prinsessegracht en de Koekamp wordt als een groenbestemming in het plan opgenomen waarbinnen een beperkt aantal functies mogelijk is.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: Prins Bernardviaduct en aanliggende wegen en een deel van de Rijnstraat die in de Haagse Nota Mobiliteit als zodang zijn aangegeven.
De bestemming Verkeer-Straat zit op alle straten in het plangebied: de Bezuidenhoutseweg en de Prinses Irenestraat
Verblijfsgebieden zijn als Verkeer-Verblijfsgebied aangegeven; het gaat om de Rijnstraat (langzaam verkeer en openbaar vervoer) en het Anna van Buerenplein (verblijfsplein).  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   Met de commissiebrief 'Koningin Julianaplein: een levendig plein, welkom in Den Haag' (RIS 288051) is besloten om voor de bebouwing op het Koningin Julianaplein af te zien van het opleggen van het realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein.  
Wonen  
de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   Binnen een aantal van de gemengde bestemmingen is de functie wonen nagenoeg overal mogelijk. Gezien de aard en het karakter van het gebied zullen woningen voornamelijk in appartementsvorm worden gerealiseerd  
Economie  
Detailhandel en Dienstverlening
 
Het aantal m2 bvo voor detailhandel wordt teruggebracht met 2.100 m2 ten opzichte van het vigferende plan en het aantal m2 bvo dienstverlening wordt niet uitgebreid ten opzichte van het vigerende plan.  
Horeca
 
Het aantal m2 bvo voor horeca wordt ter plaatse van Babylon met 100 m2 uitgebreid ten opzichte van het vigerende plan.  
Kantoren
 
Binnen het plangebied is de functie 'kantoren' uit het vigerende plan mogelijk. In het planinitiatief voor het Koningin Julianaplein wordt het aantal m2 kantoren flink beperkt ten opzichte van het vigerende plan. Per saldo neemt het aantal m2 BVO kantoren daarom binnen het plangebied af.  
   
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   Onderwijs is toegestaan binnen de bestemming Gemengd-2 en wordt mogelijk gemaakt in de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het busplatform.  
   

TABEL CULTUREEL ERFGOED  
Typering te beschermen culturele waarden en archeologie   Vertaling in het bestemmingsplan  
Op basis van het overgangsrecht van de Erfgoedwet is de gemeenteraad van Den Haag verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht.   Het plangebied Den Haag Centraal e.o. maakt deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht Malieveld. De cultuurhistorische waarden van het deel van het rijksbeschermd stadsgezicht worden in dit bestemmingsplan beschermd. De toelichting op de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht is als bijlage Aanwijzingsbesluit Rijksbeschermd Stadsgezicht Malieveld bij de regels opgenomen. De dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden en verwijst naar de bijlage.  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 3.3.2 Archeologie) Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  
   

5.6 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 16) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 17 tot en met 23) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in Artikel 24 de slotregel in Artikel 25.

5.6.1 Inleidende regels


In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.6.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

De bestemming Gemengd - 1 is toegekend aan Babylon. Hier is de bestemmingsregeling uit het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal overgenomen. Omdat de verbouwing/uitbreiding die werd mogelijk gemaakt met het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal reeds is gerealiseerd is het bouwvlak op de plankaart opgenomen conform de feitelijke situatie inclusief de gerealiseerde overkragende bebouwing. De bepalingen in de regels van de omliggende verkeersbestemmingen met betrekking tot de overkragende bebouwing zijn daarom niet overgenomen in dit bestemmingsplan.

Artikel 4 Gemengd - 2

De bestemming Gemengd - 2 is toegekend aan het gebouw van de Leidse Universiteit aan het Anna van Buerenplein. Deze ontwikkeling was niet voorzien in het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal. Op 30 mei 2011 is middels een projectbesluitprocedure bouwvergunning verleend voor een gebouw met 395 studentenwoningen, onderwijsvoorzieningen en detailhandels- en/of horecavoorzieningen in de plint. In het bestemmingsplan is daarom de vergunde situatie opgenomen.

Artikel 5 Gemengd - 3

De bestemming Gemengd - 3 is toegekend aan de stationshal van het Centraal Station. Hier is de regeling uit het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal overgenomen. De hoogte die is opgenomen op de plankaart betreft de feitelijke hoogte van de nieuwbouw van de stationshal. De regels zijn overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal. Ter plaatse van de bestaande kantorenlocatie Stichthage is de functieaanduiding "kantoor" opgenomen op de plankaart.

Artikel 6 Gemengd - 4

De bestemming Gemengd - 4 is toegekend aan het KJ-plein. Hier is een ontwikkeling voorzien die al mogelijk werd gemaakt in het voorgaande bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007. Aangezien er inmiddels wordt gewerkt aan een initiatief dat past binnen de regeling van het voorgaande bestemmingsplan, is deze regeling grotendeels overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De bouwmogelijkheden zijn echter enigszins beperkt naar aanleiding van de Nota van Uitgangspunten KJ-plein (RIS 288051), die op 11 mei 2015 is vastgesteld. In deze Nota wordt uitgegaan van een kleiner te ontwikkelen gebied en een L-vormig bouwvlak. Dit bouwvlak is overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

Aangezien verder al duidelijk is dat er geen sprake meer zal zijn van de functie kantoor binnen de beoogde ontwikkeling, is de mogelijkheid tot het realiseren van kantoren niet overgenomen.

Artikel 7 Gemengd - 5

De bestemming Gemengd - 5 is toegekend aan de gronden gelegen aan de Rijnstraat, ter plaatse van de tijdelijke fietsenstalling en het busplatform. Nadat de ondergrondse fietsenstalling ter plaatse van het Koningin Julianaplein gereed is, zal de tijdelijke fietsenstalling verdwijnen. Op de gronden zal in ieder geval een taxistandplaats gerealiseerd worden. Daarnaast kunnen de gronden gebruikt worden voor detailhandel en/of dienstverlening. In de toekomst bestaat de wens om op de verdiepingen woningen, hotel en/of onderwijs mogelijk te maken. Binnen de bestemming is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee deze functies kunnen worden toegevoegd.

Artikel 8 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan het deel van de Koekamp dat is opgenomen binnen het plangebied. Deze gronden maken onderdeel uit van het Rijksbeschermd Stadsgezicht en zijn daarom tevens voorzien van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie.

Binnen deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee een paviljoen ten behoeve van horeca en toeristische informatievoorziening kan worden gerealiseerd. Dit paviljoen mag niet groter zijn dan 120 m2 en de hoogte mag niet meer dan één bouwlaag beslaan.

Artikel 9 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan een deel van het pand van de Koninklijke Bibliotheek en het Letterkundig Museum/Kinderboekenmuseum dat onderdeel uitmaakt van het plangebied. In het pand zijn de uitsluitend de volgende maatschappelijke functies toegestaan: bibliotheek, gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/naschoolseopvang en onderwijs.

Het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de functie jeugd-/kinder-/naschoolseopvang mag niet meer bedragen dan 200 m².

Tenslotte is tevens horeca toegestaan als een aan de hoofdfunctie gerelateerde nevenactiviteit. In het pand bevindt zich namelijk een horecagelegenheid die gebruikt wordt door medewerkers en bezoekers van de bibliotheek en het museum.

Artikel 10 Verkeer - Hoofdverkeersweg

De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is toegekend aan de Lekstraat, de Koningskade en het Prins Bernhardviaduct. De gronden zijn bestemd voor wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad, tramsporen en bijbehorende voorzieningen, ongebouwde parkeervoorzieningen, openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, spoorwegvoorzieningen, waaronder al dan niet ondergronds gelegen trein- en tramsporen met bovenleidingen, perrons en bijbehorende voorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, voet- en fietspaden en tunnels ten behoeve van het gemotoriseerde verkeer met in- en uitritten en bijbehorende voorzieningen.

Artikel 11 Verkeer - Straat

De bestemming Verkeer - Straat is toegekend aan de Bezuidenhoutseweg, de Rijnstraat en de Prinses Irenestraat. De gronden zijn bestemd voor wegen, openbaar vervoerstroken, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan langzaam verkeersgebieden binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden, ondergrondse parkeervoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 13 Water

Het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater heeft de bestemming Water gekregen. De gronden zijn bestemd voor water met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, voet- en fietspaden, en overige voorzieningen.

Artikel 14 Leiding - Water

Door het plangebied loopt een waterleiding. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Water gekregen. De gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van de waterleiding en secundair voor de onderliggende bestemmingen.

Artikel 15 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is toegekend aan gebieden met een hoge archeologische verwachting. Er zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan omgevingsvergunningen.

Artikel 16 Waarde - Cultuurhistorie

De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is toegekend aan het deel van het plangebied (deel van de Koekamp) dat onderdeel uitmaakt van het rijksbeschermde stadsgezicht. De dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden.

5.6.3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 20 Algemene afwijkingsregels.

 

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 20 Algemene afwijkingsregels. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 21 Algemene wijzigingsregels

In de Algemene wijzigingsregels zijn, naast een wijzigingsbevoegdheid voor het laten vervallen van de dubbelbestemming Waarde-Archeologie, drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen die met een Wetgevingszone Wijzigingsgebied op de plankaart zijn aangeduid:

Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1: Dit betreft een bestaande wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Den Haag Nieuw Centraal 2007, waarmee de bestemming van de betreffende gronden kan worden gewijzigd in de bestemming 'Verblijfsgebied'.

Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2: Met deze wijzigingsbevoegdheid wordt het mogelijk gemaakt om ter plaatse van het busplatform en de tijdelijke fietsenstalling aan de Rijnstraat de functies wonen, hotel en onderwijs toe te voegen.

Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3: Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om ter plaatse van de Koekamp een paviljoen te realiseren ten behoeve van horeca en toeristische informatievoorzieningen.

Artikel 22 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil wijzigen.

Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 25 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o.'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe juridisch-planologische regeling voor een bestaande situatie.

Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zie kader.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor: a. de bouw van een of meer woningen;
b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
d. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
e. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
f. de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².  

Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en aan de uitvoering ervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. is op 6 juni 2017 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 4. GGD Haaglanden
  • 5. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 6. Dunea
  • 7. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 8. Staatsbosbeheer
  • 9. Politie Eenheid Den Haag
  • 10. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 11. HTM Personenvervoer NV
  • 12. NS Stations
  • 13. ProRail
  • 14. Veolia Transport Haaglanden
  • 15. Stedin B.V.
  • 16. TenneT Regio West
  • 17. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 18. Bewonersorganisatie Rivierenbuurt / Spuikwartier
  • 19. Stichting Wijkberaad Bezuidenhout
  • 20. Wijkraad/ bewonerscommissie Bezuidenhout-West
  • 21. VvE 'City Tower' complex New Babylon
  • 22. VvE New Babylon
  • 23. Ontwikkelingscombinatie KJ - Plein C.V.

Van de instanties onder nummer 5 en 11 zijn reacties ontvangen. Het advies van de Veilgheidsregio Haaglanden is verwerkt in paragraaf 4.3.

5. Hoogheemraadschap van Delfland 

“In het kader van artikel 3 .1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.


Advies

Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de thema's "Waterkwantiteit" en "Klimaat­adaptatie".

Waterkwantiteit

Onder dit kopje wordt nu beschreven, dat het plangebied in de boezem ligt. Dit feit kan onder de titelbeschrijving "Waterhuishouding" samen met een beschrijving van de waterlopen en hemelwaterinzameling in een eigen alinea worden opgenomen.

Onder het kopje "Waterkwantiteit" graag de alinea opnemen die nu onder het kopje "Afvalwater en riolering" is opgenomen:

"Het bestemmingsplan is een conserverend plan wat geen nieuwe ontwikkelingen bestemd ten opzichte van het oude plan. Er zal hierdoor geen verslechtering van de huidige situatie opleveren.

Bij nieuwe ontwikkelingen zal worden ingezet op het zo lang mogelijk vasthouden van hemelwater. Er zal geen toename zijn van verharding aangezien de locaties waar ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt al reeds verhard zijn." [A].

Klimaatadaptatie

Met betrokken ontwerpers en ambtenaren is gesproken over klimaatadaptieve maatregelen in het plangebied. Naast het voorkomen van overlast en schade door langdurige en hevige regen gaat het dan ook om het voorkomen en beperken van negatieve effecten ten gevolge van hitte en droogte.

De aanleg van groen voor verkoeling en schaduw is daarbij besproken. De aanleg van groen heeft ook een positief effect op de waterhuishouding. Vanuit het waterbelang willen wij daarom graag dat dit hier wordt beschreven. [B]

Graag zouden wij willen weten, of er een mogelijkheid is om beide aspecten [A] en [B] te borgen in de regels van het bestemmingsplan danwel dit anderszins vast te leggen. En, als dat anderszins wordt geborgd, om dat in de toelichting te beschrijven.


Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.”

Reactie

De tekst onder het kopje 'Waterkwantiteit' is aangepast conform het verzoek van het Hoogheemraadschap.

Het is niet mogelijk om in de regels van het bestemmingsplan klimaatadaptieve maatregelen af te dwingen. Voor de ontwikkeling op het KJ-plein zijn reeds overeenkomsten afgesloten met de ontwikkelaar. Het is daarom eveneens niet meer mogelijk om voor deze locatie privaatrechtelijk maatregelen af te dwingen. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid zijn nog niet concreet genoeg om maatregelen vast te kunnen leggen.

11. HTM Personenvervoer

Naar aanleiding van het vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro betreffende het ontwerpbestemmingsplan Den Haag Centraal e.o. wil ik graag het volgende onder uw aandacht brengen.

In de groenstrook van de Koekamp, tussen trambaan en de (westelijke) Laan van Reagan en Gorbatsjov bevindt zich een ondergronds tractieonderstation van HTM. Deze is nu niet in het bestemmingsplan opgenomen. Op bijgevoegde kaart is de exacte ligging van dit onderstation (inclusief de coördinaten) weergegeven. Het verzoek is om dit in het bestemmingsplan op te nemen.

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie:

Het tractieonderstation is opgenomen op de plankaart van het ontwerp-bestemmingsplan.

Bijlagen

Bijlage 4 GD3 en GD4

Bestemmingen Den Haag Centraal (2007)   SD - I zonder SD-I gearcheerd   SD - I & SD - I gearceerd   SD - I gearceerd & SD-II  
locatie   KJ plein   KJ plein + Stichthage   Stichthage met stationshal  
Kantoren waaronder congresfaciliteiten     63.000 m2 + 12.500 m2    
Woondoeleinden     25.000 m2 + 12.500 m2    
Detailhandel   1.400 m2 (+ 965) m2     1.700 m2 (+ 435) m2  
Dienstverlening   700 m2     900 m2 (+ 1.450) m2  
Horeca-inrichting 1-3 m.u.v. Hotel   900 m2 (+ 65) m2     2.000 m2 (+ 885) m2  
Recreatie-inrichting     2.000 m2    
Welzijnsvoorzieningen     500 m2    
       
       
Bestemmingen op basis van oude plan incl. vrijstelling en verdeling over de drie gebieden   SD - I zonder SD-I gearcheerd   SD - I & SD - I gearceerd   SD - I gearceerd & SD-II  
locatie   KJ plein   KJ plein + Stichthage   Stichthage met stationshal  
Kantoren waaronder congresfaciliteiten   0   63.000    
Woondoeleinden   37.500      
Detailhandel   2.365     2.135  
Dienstverlening   700     2.350  
Horeca-inrichting 1-3 m.u.v. Hotel   965     2.885  
Recreatie-inrichting   2.000     0  
Welzijnsvoorzieningen   0     500  
Totaal aantal m2 BVO   43.530   63.000   7.870  
       
       
Programma en inventarisatie aug.2017   GD4     GD3  
locatie   KJ plein Gewenst programma OCKJ   Stichthage inventarisatie   Stichthage met stationshal inventarisatie  
Kantoren waaronder congresfaciliteiten   Enkel congresfaciliteiten, geen kantoren   30.000    
Woondoeleinden   37.500 m2     0  
Detailhandel   2.200 m2 - Y ( via recht + wijz. Oude plan2365)   0   2145  
Dienstverlening   Niet in programma   0   0  
Horeca-inrichting 1-3 m.u.v. Hotel   Y ? 965 (max programma)   0   1145  
Recreatie-inrichting   Niet in programma   0   0  
Welzijnsvoorzieningen   Niet in programma   0   0  
Gewenste kantoorfunctie-congresfaciliteiten   circa 2.200 m2      
Totaal aantal m2 BVO   41.500   63.000   3.290  
       
       
Bestemmingen GD4 en GD3   GD-4     GD-3  
locatie   KJ plein     Stichthage met stationshal  
Kantoren waaronder congresfaciliteiten   0     30.000  
Woondoeleinden   37.500      
Detailhandel   2.365     2.200  
Dienstverlening   700     2.400  
Horeca-inrichting 1-3 m.u.v. Hotel   965     2.900  
Cultuur & Ontspanning (congres)   2.000     0  
Welzijnsvoorzieningen   0     500  
Totaal aantal m2 BVO   43.530   0   71.000