direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ypenburg - Deelplan 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 op.

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan "Ypenburg-Nootdorp" dateert van 1998.
  • b. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van circa 323 woningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Deze ontwikkeling past niet binnen het voorgaande bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp, aangezien de gronden daar waren voorzien van de bestemming "Uit te werken gebied voor bedrijfsdoeleinden en voorzieningen". Binnen die bestemming was de functie wonen niet toegestaan.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 is het mogelijk maken van woningbouw en kleinschalige bedrijvigheid op de locatie. In totaal wordt de realisatie van circa 323 woningen mogelijk gemaakt, deels grondgebonden in KO (kleinschalig opdrachtgeversschap), deels voor kleine appartementen in CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap). Direct naast het Hofbad is een grootschalig woongebouw (met tenminste 70 appartementen) voorzien.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg van de gemeente Den Haag. Deelplan 20 wordt begrensd door de Ypenburgse Stationsweg, Ypenburgse Boslaan, de Plas van Reef, het Valutapad en de GAVI-kavel (deelplan 25). De begrenzing van het plangebied wordt weergegeven op kaart 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0001.png"

kaart 1: ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 vervangt (gedeeltelijk) het volgende bestemmingsplan:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Ypenburg-Nootdorp   26-02-1998   08-01-2002   26-06-2002  
Uitwerkingsplan Ypenburgse Boslaan (Zwembad)   03-07-2009   nvt   03-09-2009  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0002.png"

kaart 2: vigerende stedenbouwkundige regelingen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  • b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.
  • c. Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan bouwvergunning.

De wijze waarop bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de te ontwikkelen situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Ypenburg is een wijk van Den Haag, ontwikkeld op de locatie waar zich sinds 1936 het Vliegveld Ypenburg bevond. Nadat het vliegveld op 20 september 1992 werd gesloten, werd vanaf 1997 op deze locatie een nieuwe Vinex-wijk ontwikkeld voor circa 30.000 bewoners.

Het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 behoorde oorspronkelijk tot de gemeenten Nootdorp. Bij de bestuurlijke herverdeling, 1 januari 2002, is een groot deel van Ypenburg overgedragen aan de gemeente Den Haag. Het gebied “De Venen”, tegen de rand van het oude dorp van Nootdorp aan, maakt onderdeel uit van de nieuwe gemeente Pijnacker-Nootdorp. Leidschenveen is bij die zelfde herverdeling eveneens overgedragen aan Den Haag. Leidschenveen en Ypenburg hebben samen ca. 46.000 inwoners.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden; hierbij is het volgende aangetroffen:

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

In het plangebied is geen bebouwing van cultuurhistorische waarde aanwezig

2.3.1.2 Beplanting

Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen.

2.3.1.3 Beschermd stadsgezicht en monumenten

Het gebied Ypenburg - Deelplan 20 is geen onderdeel van een Rijksbeschermd of gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Binnen het plangebied zijn tevens geen rijksmonumenten of gemeentelijk monumenten aanwezig. Ook zijn er geen andere beeldbepalende panden aanwezig.

2.3.1.4 Waterlopen

In het plangebied bevindt zich in het noordwestenlijke deel van het gebied de historische waterloop genaamd Goo Wetering. De Molensloot in het noordoostelijke deel van het gebied vormt de verbinding tussen de Goo wetering en de Veenweg wetering

2.3.2 Archeologie
2.3.2.1 De geologische ondergrond

Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een gebied met een opeenvolging van lagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor Chr. afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijdegeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake van overstromingen was, vele eeuwen moerassig bleef.

Tot in de middeleeuwen bleef het veen doorgroeien, maar werd daarna geëxploiteerd als bron voor brandstof. In een groot deel van het plangebied, voornamelijk de oostelijke helft, tussen de Rijswijkse Landingslaan en de Brasserskade, is het veen gedolven. De uitgeveende gedeelten kwamen al snel onder water te staan. Tot het midden van de 19de eeuw was op die plaatsen sprake van een groot merengebied. In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw werden deze gebieden echter drooggelegd om ruimte voor weilanden te creëren. Die situatie bleef tot ruim in de 20ste eeuw gehandhaafd. Bij de overdracht van het gebied aan de gemeente Den Haag is de bestemming gewijzigd en hebben de drooggelegde polders een woonfunctie gekregen. De geologische opbouw geeft al aan dat het door Hollandveen gekenmerkte plangebied in het verleden meestal te drassig geweest is voor intensieve bewoning. In droge perioden zou op het veen wel gewoond kunnen zijn, maar de sporen daarvan zijn bij de veenwinning verdwenen.

2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden

In het uiterste noordelijke deel van het bestemmingsplangebied komt in de ondergrond een duinkop voor. Dergelijke hooggelegen delen in het landschap waren vanaf de prehistorie aantrekkelijke plaatsen om te wonen. Op het duin is bij onderzoek een terrein van archeologische waarde aangetoond met sporen van bewoning en gebruik uit het neolithicum. Deze vindplaats heeft waarschijnlijk een relatie met de verder westelijk in Ypenburg gelegen archeologische terreinen, waar bij grootschalig onderzoek een nederzetting en grafveld uit circa 3800-3400 voor Chr. zijn blootgelegd. Het gedeelte van het bestemmingsplangebied dat binnen de contouren van het terrein van archeologische waarde valt, heeft op de plankaart een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1. Voor het deel van het duin daarbuiten geldt een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

In het plangebied is in de huidige situatie, op het Hofbad na, geen bebouwing aanwezig. Het Hofbad is een architectonisch markant gebouw van ongeveer 13 meter hoog. De locatie wordt aan de noord-oost en westzijde omsloten door groen en water (van respectievelijk de Gavi-kavel, Plas van Reef en Tedingerbroekplas). Aan de overzijde van de Ypenburgse Boslaan, liggen aan de zuidkant van Ypenburg - Deelplan 20, de wijken 'Morgenweide' en 'Singels' met veelal rijwoningen. Aan de oostzijde staan appartementen, het stadsdeelkantoor met het politiebureau en de woontoren 'de Couperus' van 70m. hoog. Het plangebied sluit daarmee aan op de bestaande bebouwing van dit deel van Ypenburg.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied is voor diverse vervoerswijzen goed ontsloten. De locatie is gelegen nabij het Prins Clausplein (autosnelwegen A4 en A12) en is goed bereikbaar via de afslag Nootdorp (afslag 5) op de A12 en de rondweg in Ypenburg. Het Hofbad wordt via het Valutapad ontsloten op de Ypenburgse Boslaan.

Het plangebied ligt daarnaast in de nabijheid van station Den Haag - Ypenburg en de haltes van tram 15 en 19 en bus 30.

Voor langzaam verkeer is de locatie bereikbaar via het twee richtingen fietspad langs de Ypenburgse Boslaan en via het Valutapad richting de Spoorlaan waardoor Voorburg en het centrum van Den Haag goed te bereiken is.

Naast het Hofbad is een parkeerterrein gelegen waar bezoekers van het Hofbad kunnen parkeren.

2.4.3 Groen

Het plangebied wordt omringd door groengebieden die onderdeel zijn van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

Ten noordoosten van het projectgebied ligt de Plas van Reef, een waterpartij in particulier eigendom. Aan de westzijde ligt de Tedingerbloekplas die onderdeel is van de ecologische verbindingszone in dit deel van Ypenburg - Leidschenveen.

Ten noordwesten van het plangebied ligt de zogenaamde Gavi-kavel, een terrein van zo'n 26 ha in de 'oksel' van het Prins Clausplein; eigendom van de gemeente Den Haag en als strategische reservelocatie in beeld voor ontwikkeling na 2020. De Gavi kavel oogt groen met grasvelden, sloten en boomgroepen, met hier en daar drassige gronden. Het is sinds 2015 deels in gebruik door een aantal tijdelijke initiatieven met een groen karakter, waaronder een stadscamping, stadszagerij, stadslandbouw en een imker.

Het plangebied is in de huidige situatie een drassig gebied met gras, riet, sloten en wilgenbosjes. De Molensloot (aan de plas van Reefzijde) fungeert als vliegroute/foerageergebied voor vleermuizen. Uit stadsbreed vleermuisonderzoek uit 2009-2011 werd al geconcludeerd dat het gebied rond de Tedingerplas en de plas van Reef belangrijk foerageergebied is.

2.4.4 Water

In het plangebied bevinden zich twee watergangen. Beide watergangen hebben een hoger waterpeil dan de watergangen in Ypenburg. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP. Er ligt derhalve langs beide watergangen een polderkade. Deze polderkades hebben een kernzone van 18 meter en een beschermingszone van 15 meter.

De Goowetering aan de noordwestzijde, die met de Molensloot in open verbinding staat, is een oude waterloop in het voormalige landelijke gebied van Ypenburg en Leidschenveen die onder de snelweg A12 doorloopt in Leidschenveen.

2.4.5 Bodem

Uit het actualiserend bodemonderzoek (2013) komt naar voren dat de locatie voor wat betreft de bodemgesteldheid nog niet geheel geschikt is voor de gewenste functies. Hiervoor is een BUSmelding ingediend bij de ODH. De ODH heeft ingestemd met deze BUSmelding middels brief ODH-2015-00735880 d.d. 26 november 2015.

2.4.6 Kabels en leidingen

In de nabijheid van Deelplan 20 liggen kabels en leidingen waaronder een regionale hoge druk-gasleiding van de Gasunie.

2.5 Functionele structuur

In de huidige situatie bevindt alleen het zwembad het Hofbad zich binnen het plangebied. Het Hofbad is een modern zwembad dat is gerealiseerd in 2012. Het is het enige 50-meterbad in Den Haag.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.6.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 worden afgewogen. De verantwoording inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 5.2 

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De ladder voor duurzame verstedelijking voor Ypenburg - Deelplan 20 is opgenomen in 5.2.

Het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Het RSP is echter nog steeds het actuele beleid. Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek met de omringende gemeenten op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 is voor een deel gelegen in de kansenzone Vliet/A4-zone. De A4, A12 en A13 komen samen in de Vliet/A4-zone. Door de centrale ligging en goede bereikbaarheid is dit gebied bij uitstek geschikt voor de vestiging van het topsegment van kantoren en bedrijvigheid en grote recreatieve voorzieningen.

Het plangebied ligt aan de rand van deze Vliet/A4-zone. Het woongebied van deelplan 20 zal tezamen met het zwembad zorgen voor een goede overgang van de recreatieve meer grootschalige ontwikkelingen in de Vliet/A4-zone naar de meer kleinschalige woonomgeving van Ypenburg.

Het plan is daarmee niet strijdig met de kansen en mogelijkheden in de Vliet/A4-zone

3.2.4.2 Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2015

Het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) (Rv 98 november 2014; RIS 276321) geeft inzicht in de ruimtelijke agenda van Den Haag en de bijbehorende fysieke investeringsprojecten. Het programma is gebaseerd op het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” (RIS 273442).
Het IpSO 2015 biedt een samenhangend overzicht van de lopende projectenportefeuille en kijkt vooruit naar nieuwe investeringen.
De Haagse bevolking groeit, maar de economische ontwikkeling en de banengroei blijft daarbij achter. Den Haag staat voor de uitdaging om de bevolkingsgroei op te vangen, economische ontwikkeling en banengroei te stimuleren en tegelijkertijd de kernkwaliteiten van Den Haag te behouden en te versterken.

De gemeente zet in op nieuwe duurzame groei. Voorheen lag het accent van de investeringen op gebouwen. Nu gaat het ook om investeringen in de buitenruimte en de bereikbaarheid van de stad. Enkele gebieden bieden specifieke kansen voor werkgelegenheid en ondernemerschap. De zogeheten kerngebieden. Het gaat om de Binckhorst, het Centraal Station, Hollands Spoor, Laan van NOI, de Haagse kust, de Internationale Zone, Spuikwartier en de Leyweg. In andere gebieden vervult de gemeente een faciliterende rol en nodigt zij anderen uit om in Den Haag te investeren.

Het plangebied is in zijn geheel een ontwikkelingsgebied waarin kleinschalig opdrachtgeverschap uitgangspunt is. In dit gebied worden kavels uitgegeven aan gegadigden om tegen aantrekkelijke prijzen met weinig bouwregels en veel mogelijkheden om een eigen huis te bouwen.

Op 5 november 2016 wordt het investeringsprogramma 2016 als onderdeel van de Programmabegroting 2015-2018 GDH (RIS276469) vastgesteld.

3.2.4.3 Stedenbouwkundig plan

De ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied zijn geschetst in de Partiele herziening projectdocument Deelplan 20 Ypenburg A12-zone (RIS293916). Onderdeel van het projectdocument is het stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan kenmerkt zich door een gelaagde opbouw ven bebouwing die zich uit in verschillende woontypologieën en verschillende sferen. Op hoofdlijnen bestaat het plan uit de Hofbadzone die tussen de woonbuurt en de Ypenburgse Boslaan ligt; een stedelijke ring (triangel) van (heren)huizen en appartementen; twee stroken woningen langs het water die de verbinding aangaan met de landschappelijke dragers en een kleinschalig hof met vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0003.png"

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Modernisering monumentenzorg (MoMo)


De Tweede Kamer heeft in november 2009 ingestemd met de moderniseringsplannen voor de monumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is een betere borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en drukken ze hun stempel op toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of stadsgezicht aanwijzen, maar ze beïnvloeden wel de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

3.3.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht


De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (Rv 127 - 2011; RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.


Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Zie ook de www.denhaag.nl/archeologie.

3.4 Groen

3.4.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (Rv 162 - 2005; RIS 129360) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.


Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

In de nota zijn een kaart met de "Stedelijke Groene Hoofd Structuur" en een kaart met "Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur" opgenomen.

Het plangebied wordt omringd door groengebieden die onderdeel zijn van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Ten noordoosten van het plangebied ligt de Plas van Reef; de plas is omringd door bomen en onderbeplanting en is weinig zichtbaar vanuit de directe omgeving, maar vormt een waardevolle groenstructuur en een stevige landschappelijke drager. Aan de westzijde ligt de Tedingerbloekplas.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.

De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag is beschreven in de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450). Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De Stedelijke Ecologische hoofdstructuur is opgenomen op kaart (RIS 151912). De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
De kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren worden grotendeels bepaald door inrichting, gebruik en beheer. Daarom ligt daarop het accent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0004.jpg"

In de nota ecologische verbindingszones 2008-2018 is een strook tussen de Tedingerbroekplas en de plas van Reef opgenomen als ecologische verbindingszone. Vanwege de stedelijke verdichtingsopgave op deze en de nabijgelegen locaties is de aanleg van een robuuste groen-blauwe verbindingszone tussen de Tedingerbroekplas en de plas van Reef gewenst. Deelplan 20 voorziet niet in de mogelijkheden voor de aanleg van een ecologische verbinding vanwege de beperkte ruimte langs de noordoostzijde van de Molensloot en de uitgifte van grond langs de Goo-wetering. Deze ruimte is wel aanwezig aan de noordwestzijde van de Goo-wetering en zal als zodanig worden ingericht.

3.4.3 Bomen

Behoudenswaardige bomen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (Rv 97 - 2010; RIS 174540). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.

De aanwezigheid van volwassen bomen maakt een leefomgeving aantrekkelijker, aldus het initiatiefvoorstel inzake behoudenswaardige bomen in Den Haag. Zo dempen bomen extreme temperaturen, halen ze schadelijke stoffen uit de lucht, maken ze bij hoogbouw valwinden onschadelijk enz. Het voorstel (Rv 104 - 2011; RIS 166340) is uitgewerkt in de “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen.

3.4.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878).

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij het Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunningsvrije regeling op te nemen voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen in het achtererfgebied. De maximale oppervlakte aan aan- en bijgebouwen die vergunningsvrij gerealiseerd mag worden en het maximale percentage dat bebouwd mag worden is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.5.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2016-2021, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2)

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Veiligheid en waterkeringen

Langs de noordwest- en noordoostzijde van het plangebied bevindt zich een polderkade. De polderkade beschermt het achterland, waaronder het plangebied, tegen overstroming vanuit de Goo-wetering aan de noordwestzijde en de Molensloot aan de noordoostzijde van het plangebied. Delfland is beheerder van deze waterkering. Op grond van de Keur stelt Delfland eisen aan de inrichting van het gebied op en in de nabije omgeving van de polderkade.

Volgens de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 moet Ypenburg een natte en droge verbinding vormen tussen Den Haag en het buitengebied (Delftse Hout, Dobbeplas en de Polder van Biesland). De verbinding bestaat uit een aaneenschakeling van waterpartijen en poelen met moerasstroken, rietzones, vochtig hooiland in combinatie met struweel, mantel- en zoomvegetaties van vochtige, voedselrijke bodems (klei). Lijnvormige elementen zoals de Goo-wetering en de Molensloot vormen daarin belangrijke verbindende schakels. De Goo-wetering langs de noordwestzijde van het plangebied is als een nog te ontwikkelen ecologische verbindingszone aangemerkt.


Waterveiligheid

Het gemiddelde maaiveldniveau van het plangebied in de huidige situatie is NAP -2,40 m. Het gehele plangebied wordt integraal opgehoogd tot het kruinpeil van de waterkering langs de Goo-wetering en de Molensloot op NAP -1,40 m. Daarmee fungeert het gehele plangebied als één grote robuuste waterkering. Vanaf de waterlijn tot 3,0 m vanaf de buitenkruinlijn van de waterkering geldt een bebouwingsvrije zone. In deze zone mag geen bouwwerk, zoals bij voorbeeld een woning of schuurtje, worden opgericht. In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden.

Naast de bebouwingsvrije zone worden op en langs een waterkering nog twee zones onderscheiden:

  • 1. de waterstaatswerkzone
  • 2. de beschermingszone.

Binnen de waterstaatswerkzone geldt het 'nee, tenzij' principe. Voor ingrepen in, op, boven, over of onder het waterstaatswerk moet een Watervergunning worden aangevraagd bij Delfland. De waterstaatswerkzone is op de bestemmingsplankaart voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering'.

De beschermingszone sluit aan op het waterstaatswerk en is 15 meter breed. Voor de beschermingszone geldt het 'ja, mits' principe. Volgens de Keur is het in de beschermingszone verboden om zonder een Watervergunning werkzaamheden zoals afgravingen uit te voeren of bouwwerken aan te brengen, die het functioneren van de waterkering in gevaar kunnen brengen. Vanwege het robuuste karakter van de waterkering in het plangebied is de verwachting dat werkzaamheden in de veiligheidszone verenigbaar zijn met het belang van de waterveiligheid.

Waterkwantiteit 

Voor het bepalen van de waterbergingsopgave is het gedeelte van het bestemmingsplangebied gelegen tussen de Goo-wetering, de Molensloot en de zuidelijke grens van het bestemmingsplangebied relevant. Dit plangebied heeft een bruto oppervlak van 7,13 ha. Hemelwater dat valt op verhard oppervlak in dit gebied stroomt af richting het oppervlaktewatersysteem van peilgebied De Singels. In dit peilgebied wordt een flexibel waterpeil gehandhaafd dat fluctueert tussen NAP -4,10 en NAP -4,35 m.

Volgens het vigerende bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp heeft het plangebied de bestemming Bedrijventerrein. Ten aanzien van de waterbergingsopgave voor de bestemming Bedrijventerrein is destijds gerekend met een percentage van 6% van het bruto oppervlak. Voor de bestemming woningbouw in het merendeel van Ypenburg is gerekend met een percentage van 4%.

Voor de inrichting van het plangebied als bedrijventerrein is rekening gehouden met een verhardingspercentage van 75-80%. Uitgaande van een percentage van 77,5% komt dit overeen met een verhard oppervlak van 5,53 ha. De waterbergingsopgave voor de aanvankelijk beoogde ontwikkeling van het plangebied tot bedrijventerrein is inmiddels gerealiseerd in het peilgebied De Singels.

De ontwikkeling van het plangebied tot bedrijventerrein is echter niet doorgegaan: met uitzondering van het zwembad Het Hofbad en het naastgelegen parkeerterrein, ligt het terrein nog steeds braak.

 

De gebiedsontwikkeling omvat de bouw van 323 woningen met bijbehorende erven, ontsluitingsstraten, groen; in onderstaande tabel is de verhouding tussen verhard oppervlak en onverhard oppervlak aangegeven

Type oppervlak   Oppervlakte
verhard  
Oppervlakte
onverhard  
  ha   %   ha   %  
Dakoppervlak   1,81   25,4      
Verharding (straten, parkeerplaatsen, trottoirs, fietspaden)   2,85   39,9      
Tuinen (70% verhard, 30% onverhard)   0,91   12,8   0,40   5,6  
Openbaar groen       1,16   16,3  
Water   0   0   0   0  
Totaal   5,57   78,1   1,56   21,9  

Volgens bovenstaande tabel bedraagt het verhard oppervlak in totaal 5,57 ha. Uit de berekening met de watersleutel blijkt dat de toename van verharding in het plangebied van 400 m2 wordt gecompenseerd door de extra waterberging in de bodem die volgt uit de ophoging van 1 meter. Er hoeft derhalve geen extra oppervlaktewater of andersoortige waterbergingsvoorziening te worden gerealiseerd.


Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". In het plangebied worden het vuilwater (DWA) en het hemelwater (HWA) via gescheiden stelsels opgevangen en afgevoerd naar respectievelijk de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het oppervlaktewater. Het HWA stelsel mondt uit in de watergang aan de andere zijde van het Valutapad, ten westen van het plangebied (zie afbeelding 3). Via een duiker onder de Ypenburgse Stationsweg staat deze watergang in verbinding met de brede singels in peilgebied De Singels. In verband met de lozing op oppervlaktewater is het gebruik van schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden


De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) uit 2005 van het Stadsgewest Haaglanden bevat de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De nota geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.

Het uitvoeringsprogramma dat behoort bij de RNM, laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren.

In het plangebied worden geen verkeersprojecten van andere overheden gerealiseerd.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0005.png"

De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de MRDH voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.

In de paragraaf Verkeer en infrastructuur zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de MRDH.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.

De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

Langs de Molensloot wordt een fietspad gerealiseerd dat bij de ontwikkeling van de Gavi-kavel kan worden doorgetrokken door door het gebied een langzaam verkeers-as ontstaat die met een aansluiting op de Spoorlaan een snelle verbinding vormt met het centrum van Voorburg en de Binckhorst.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en het Gewijzigd voorstel van het college inzake wijzigingen-aanvullingen op de nota Parkeernormen Den Haag'' RIS 291425_160223 . Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan. Het overzicht met de parkeernormen uit denota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in Nota Parkeernormen Den Haag opgenomen.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

3.7 Wonen

3.7.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (Rv 132 - 2009; RIS 167788) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. 

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Elke sfeer dient ook de kwalitatief bijpassende woningen te krijgen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare wijken krijgt de verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

Deelplan 20 was in het bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp van de gemeente Nootdorp bestemd ten behoeve van bedrijven en voorzieningen. Ook in het projectdocument A12-zone uit 2005 van de gemeente Den Haag was de locatie nog opgenomen als bedrijvenlocatie.

Eind 2006 is de Uitgangspuntennota Deelplan 20 A12-zone, inclusief een financiële quick scan, vastgesteld (RIS142199). Met de vaststelling van deze uitgangspuntennota is de functiewijziging van deelplan 20, naar stedelijk woongebied met hoge dichtheden (circa 500 woningen) en een zwembad, geëffectueerd. Op 29 november 2011 zijn vervolgens de partiële herziening projectdocument A12-zone Ypenburg en bijbehorende grondexploitatie vastgesteld (RIS 181916). In dit projectdocument is het uitgangspunt voor deelplan 20 een programma van circa 470 woningen.

Op 11 december 2012 is de partiële herziening projectdocument deelplan 20 en bijbehorende grondexploitatie vastgesteld. (RIS 255232). Daarbij is het woningaantal teruggebracht naar 240 woningen, in een mix van (sociale en markt) huur en koop, waarvan het merendeel grondgebonden.

Met de partiële herziening van deelplan 20, die is vastgesteld in het college van 19 april is het nieuwe verkavelingsplan, dat aansluit bij de keuze om de locatie via Kleinschalig Opdrachtgeverschap (zie RIS 281758 programma KO 2015) op de markt te brengen, vastgesteld. Het nieuwe verkavelingsplan kent andere woningaantallen,- typologieën en enkele bedrijfsunits.

Woningmarkt Leidschenveen-Ypenburg

De woningvoorraad van Leidschenveen-Ypenburg bestaat voor een groot deel uit dure eengezinskoopwoningen. Meer dan 90% van koopwoningen heeft een WOZ-waarde boven €200.000. Het aandeel goedkope koopwoningen is in dit stadsdeel zeer gering en is het laagste van alle Haagse stadsdelen.

Van alle woningen in Ypenburg is ca. 25% een sociale huurwoning en ca. 21% een particuliere huurwoning. Het aandeel sociale huurwoningen staat vanwege diverse ontwikkelingen onder druk.

Aan de vraagkant wordt een stijging gesignaleerd in de vraag naar betaalbare huur- en koopwoningen en appartementen. De verwachting is dat door het toenemende aantal jonge starters, 'emptynesters' (ouders van wie de kinderen het huis uit zijn) en senioren in dit stadsdeel de groei van deze vraag doorzet.

Vanuit deze achtergrond zijn in het wijkprogramma 2016-2019 van Ypenburg als prioriteiten aangegeven (vastgesteld door de gemeenteraad in december 2015):

  • Het aantal sociale huurwoningen op peil houden;
  • Mogelijkheden onderzoeken om betaalbare woningen te bieden aan starters, emptynesters en ouderen.

Mede vanwege de huidige samenstelling van de woningvoorraad in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg ligt de prioriteit bij goedkope huur- en koopwoningen. Wat doelgroepen betreft, ligt de voorkeur bij woningen voor starters en senioren. De mogelijkheden hiervoor in de hoogbouw dienen hiervoor maximaal mogelijk te worden benut.

De bouwmogelijkheden in Ypenburg - Deelplan 20 bieden hier goede mogelijkheden voor. Het minimum van 30% sociaal (zie coalitieakkoord) is hier ruim haalbaar. Daarnaast biedt deze locatie compensatiemogelijkheden voor een extra aandeel sociaal ter compensatie van locaties elders, waar sociaal minder goed inpasbaar is.

3.7.2 Werkwoningen

De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie. De werkwoning komt ook voor onder de naam atelier- bedrijfs-, of praktijkwoning. In de nota 'Werkwoningen in de Haagse regio' (Commissiebrief - 2000; RIS 72582) worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor werkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, en gebieden langs doorgaande wegen en langs spoorwegen.

In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.

In de toekomstige woningen in Ypenburg - Deelplan 20 is ook ruimte voor een beroep of bedrijf aan huis. Daarnaast worden enkele kavels verkocht ten behoeve van de realisatie van woningen waar de mogelijkheid bestaat om de begane grond in gebruik te nemen als kleinschalige bedrijfsruimte of dienstverlening.

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.

3.8.1 Bedrijven

Stedelijk bedrijventerreinenbeleid

Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor de werkgelegenheid binnen de gemeente Den Haag. Van de ruim 255.000 arbeidsplaatsen in de stad bevinden er zich ruim 34.000 op de bedrijventerreinen, hetgeen neerkomt op ruim 13% van de totale werkgelegenheid (op 1 januari 2014).

Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om de ondernemers die gebonden zijn aan de stad in de stad zelf te faciliteren. Hiervoor zijn de bedrijventerreinen Uitenhagestraat, Laakhaven-Centraal en een gedeelte van de Binckhorst (tot 2020) aangewezen. Voor de niet direct aan de stad gebonden bedrijvigheid zijn de bedrijventerreinen Forepark-Middenweg, de bedrijfslocaties in de wijk Ypenburg, Westvlietweg I, II en III, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Scheveningen-Haven aangewezen. Deze gebieden fungeren als opvang voor bedrijven die niet makkelijk zijn te mengen met andere functies zoals wonen.

De toenemende leegstand van vooral kantoorpanden op de bedrijventerreinen zorgt voor minder activiteiten en voor troosteloze plekken op de bedrijventerreinen. Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om op de bedrijventerreinen te komen tot meer menging van functies. Het mengen moet wel op een dusdanige wijze gebeuren dat de verschillende functies elkaar niet in de weg staan. Om de bestaande bedrijventerreinen vitaal te houden wordt niet alleen aandacht besteed aan functiewijziging, maar ook aan herstructurering ten behoeve van het behoud van de bedrijvenbestemming.

Regionaal en provinciaal bedrijventerreinenbeleid

De regionale productie en werkgelegenheid is voor ruim een kwart aangewezen op bedrijventerrein. Behoud en uitbouw van dit segment van de economie van Haaglanden vraagt dus ook voor de toekomst om een gevarieerd aanbod aan ruimte.

De regionale bedrijventerreinenstrategie bevat naast de ruimtelijk-economische programmering van de regionale bedrijventerreinen ook een afspraak over compensatie van verlies van binnenstedelijk bedrijventerrein. De Haagse bedrijventerreinen Fruitweg, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Uitenhagestraat zijn opgenomen in de categorie “Herstructurering ten behoeve van behoud van bedrijventerreinfunctie”. Binckhorst is opgenomen in de categorie “Transformatie naar gemengd gebied” (p. 148). Transformatie kan alleen plaatsvinden bij voldoende compensatie van bedrijfsruimte elders in de gemeente en/of regio. Aantasting van het huidige areaal bedrijventerrein wordt onderworpen aan een “nut-en noodzaakanalyse” met als insteek “nee, tenzij”. (p. 145)

Deze aanvullingen zijn opgenomen in het regionaal structuur plan (RSP). Over Scheveningen Haven is in de tekst van het RSP opgenomen dat gezien het specifieke karakter het te transformeren zeehaventerrein in Scheveningen Haven gecompenseerd kan worden in de Rijnmond.
Het RSP geldt als een structuurvisie, zoals is omschreven in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Het provinciale beleid (Verordening Ruimte) heeft een bedrijventerreinkaart vastgesteld met aangewezen gebieden voor bedrijventerreinen. Hier gelden de volgende spelregels voor:

  • 1. nieuwe bestemmingen voor bedrijventerreinen zijn pas mogelijk als aangetoond is dat er behoefte is;
  • 2. nieuwe bestemmingen voor (bedrijfs)woningen op bedrijventerreinen zijn niet mogelijk. Woonwerkeenheden mogen alleen onder strenge voorwaarden op delen van bedrijventerreinen en
  • 3. de hoogst mogelijk milieucategorie uit de Staat van bedrijfsactiviteiten moet mogelijk zijn op bestemmingen voor bedrijventerreinen. Alleen onder voorwaarden kan hiervan afgeweken worden.

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Zie hiervoor ook de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging in de bijlagen.

Actieprogramma kleinschalige bedrijfsruimte

In het Actieprogramma kleinschalige bedrijfsruimte (RIS 181978, 2011) streeft de gemeente ernaar om kleine werklocaties te stimuleren overal in de stad. Hiervoor zijn in de functiemengingsstrategie ruimtelijke spelregels opgesteld. Daarnaast kan een bedrijf/ beroep aan huis altijd in de eigen woning van een ondernemer uitgeoefend worden. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden, omdat de hoofdfunctie wonen moet blijven.

Bedrijven in het plangebied

Het plangebied was in het voorgaande bestemmingsplan van de gemeente Nootdorp bestemd ten behoeve van bedrijven en voorzieningen. In 2005 is door de gemeenteraad van Den Haag het projectdocument A12-zone vastgesteld. Dit projectdocument voorzag voor de A12-zone in de ontwikkeling van bedrijventerreinen (standaard en hoogwaardig), een kantorenlocatie en circa 1.000 woningen. Binnen het projectdocument werd onderscheid gemaakt in vijf deelplannen (deelplan 19, 20, 24, 25 en 26) en de bijbehorende hoofdplanstructuur. Deelplan 20 werd in in het projectdocument genoemd als strategische reservelocatie met als bestemming bedrijventerrein. Eind 2006 is echter de Uitgangspuntennota Deelplan 20 A12-zone, inclusief een financiële quick scan, vastgesteld (RIS142199). Met de vaststelling van deze uitgangspuntennota is de functiewijziging van deelplan 20, naar stedelijk woongebied en een zwembad, geëffectueerd.

In het plangebiedYpenburg - Deelplan 20 zal ca. 400m2 BVO bedrijfsruimte worden opgenomen in de uit te geven kavels van de KO-locaties.

3.8.2 Horeca

Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.

De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd. Het plangebied is niet gelegen in één van de horecakernen van de stad. Er wordt daarom geen middelzware of zware horeca mogelijk gemaakt. Wel wordt op één locatie binnen het plangebied een vestiging van lichte horeca mogelijk gemaakt.

Hotelstrategie

De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (Rv 132 - 2013; RIS 260889) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verdere diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormt een á twee ontwikkelingen aan de snelweg. In Ypenburg - Deelplan 20 komen momenteel geen hotels voor en aangezien de wijk niet in een toeristisch kerngebied ligt, maakt het bestemmingsplan ook geen nieuwe hotels mogelijk. Alleen de vestiging van een Bed & Breakfast is onder voorwaarden mogelijk.

3.8.3 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RV 31 - 2010; RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Binnen het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 worden geen kantoren mogelijk gemaakt. Wel worden op sommige plekken binnen de woonbestemming kleinschalige dienstverlenende bedrijven mogelijk gemaakt.

3.9 Sport en recreatie

3.9.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water. Binnen het plangebied bevindt zich het Hofbad.

3.9.2 Spelen

De nota Spelen in de Stad (Cb 2008; RIS 155281) vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.

Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


In dit bestemmingsplan worden overal in de openbare ruimte speelvoorzieningen mogelijk gemaakt.

3.10 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.10.1 Duurzaamheidsbeleid

Den Haag Duurzaam Agenda 2015 - 2020

In het coalitieakkoord wordt nadrukkelijk aandacht voor gevraagd voor duurzaamheid. Specifiek in het hoofdstuk duurzaam denken en doen. Maar ook bij andere onderwerpen als bereikbaarheid, wonen, wijkaanpak en stedelijke economie. Dit in vervolg op de ingezette koers met de Kadernota Op weg naar een Duurzaam Den Haag (2009), de Integrale nota milieu en duurzaamheid (2013) en de Backcastingstudie waarin wordt beschreven wat gedaan moet worden om in 2040 daadwerkelijk CO2 neutraal te zijn. Duurzaamheid wordt zo steeds integraler onderdeel van het gemeentelijk werkveld waarbij enerzijds de basis op orde moet zijn en worden gehouden, maar anderzijds zijn er ook onderwerpen waarop komende periode extra inspanning nodig is. De Den Haag Duurzaam Agenda 2015-2020 RIS 283893 verbindt het coalitieakkoord met de breedte van de gemeentelijke werkzaamheden en brengt, met vier prioriteiten, focus aan voor nieuw beleid. Die vier prioriteiten zijn:

  • verder verlagen van de CO2 uitstoot;
  • uitbreiden en verduurzamen van het warmtenet;
  • klimaatbestendig maken van de stad;
  • versterken van duurzame Haagse Kracht.

Den Haag maakt het duurzaam

De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.

Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'

Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)

De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.

  • Het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173).
  • Het Uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.
  • Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van lopen en fietsenbewegen en bouwen en hergebruik van gebouwen.
  • Het uitvoeringsplan “bestaande woningen, duurzame woningen!” (RIS 176840) is een plan dat concrete maatregelen bevat om de bestaande woningen in de stad duurzamer te maken.
  • Duurzaam bouwen in Den Haag. Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC).

Uitvoeringsplan Klimaatbestendig Den Haag

Het uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd. Een klimaatbestendige stad houdt in dat bij de inrichting en het bouwen in de stad rekening wordt gehouden met de (toekomstige) effecten van klimaatverandering. Kort samengevat krijgt Den Haag te maken met grotere extremen in neerslag (teveel en te weinig), zeespiegelstijging en meer hete zomerse dagen. Ontwikkelingen en ingrepen in de stad moeten waterneutraal worden gerealiseerd en mogen niet leiden tot een grotere kans op wateroverlast of droogte. Deze effecten zijn ook van invloed op de ontwikkeling in plangebied. Thema's en maatregelen die van belang zijn voor de planvorming zijn onder andere waterberging en groenontwikkeling.

Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voor woningbouw voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2020 wordt de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Ook voor utiliteitsgebouwen geldt een vergelijkbare aanscherping. Bij nieuwbouwontwikkelingen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC. Ook worden met ingang van 1 januari 2015 scherpere eisen gesteld aan de thermische schil van een gebouw, de zogeheten Rc waarde. Verder is sinds 2015 voor alle vastgoed een energielabel verplicht.

GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032).
Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.
Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).

EPC, Rc en GPR-waarden worden niet geborgd en zijn niet afdwingbaar via het bestemmingsplan. Wel is het van belang dat er bij de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan in een vroegtijdig stadium rekening wordt gehouden met dit beleid, omdat dit kan leiden tot keuzen die van invloed zijn op de (steden)bouwkundige uitwerking en ruimtelijke invulling van de plannen.

Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Ypenburg - Deelplan 20.

3.10.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.

  • Wonen;
  • Werken;
  • Gemengde gebieden met accent op wonen;
  • Gemengde gebieden met accent op werken;
  • Verkeersinfrastructuur
  • Groene hoofdstructuur en water.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Wonen van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype Wonen  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Maximaal  
Lucht   Maximaal  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Extra  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra  
Klimaat   Maximaal  

De uitwerking van het gebiedsgericht milieubeleid voor Ypenburg - Deelplan 20 is opgenomen in hoofdstuk 5

 

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen.

Bij het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 behoeft geen Mer te worden opgesteld.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek en conclusie

vervoer gevaarlijke stoffen en buisleidingen

In de Rapportage Externe Veiligheid deelplan 20 Den Haag opgesteld door DGMR (rapportnummer M.2016.0024.00.R002 d.d. 21 september 2016, zie Bijlage 7) zijn de effecten van de ontwikkeling van deelplan 20 berekend op het gebied van externe veiligheid. Zowel het transport van gevaarlijke stoffen over de snelwegen als de nabijgelegen buisleidingen veroorzaken geen directe beperkingen voor het plangebied in de zin dat voor beide wordt voldaan aan het plaatsgebonden risico. Omdat de woningen meer dan 200 meter van de snelweg liggen, zijn de effecten op het groepsrisico niet kwantitatief bepaald. Wel moet het groepsrisico als gevolg van deze transporten verantwoord worden.

Voor wat betreft buisleiding W-514-01 is het groepsrisico zowel in de autonome situatie als bij planrealisatie circa 0.2 maal de oriëntatiewaarde. Voor buisleiding A-517-01 neemt het groepsrisico toe van circa 0.0009 tot circa 0.18 maal de oriëntatiewaarde.

Voor beide buisleidingen is in de verantwoording van het groepsrisico (zie bijlage 8) nader ingegaan op mogelijke maatregelen en alternatieven. Vanwege kosteneffectiviteit zal worden ingezet op de volgende in de verantwoording genoemde maatregelen:

  • zelfredzaamheid (voldoende, van de bron af gerichte, vluchtroutes);
  • bereikbaarheid nood- en hulpdiensten;

TNO

Ypenburg - Deelplan 20 ligt gedeeltelijk binnen belemmeringenzone C van TNO Ypenburg. Dit betekent dat er geen bouwwerken met grote glazen gevels zijn toegestaan in die zone.

explosieven

In opdracht van gemeente Den Haag heeft Saricon een vooronderzoek CE (conventionele explosieven) uitgevoerd ter plaatse van Deelplan 20 (rapport Vooronderzoek Conventionele Explosieven Deelplan 20 te Ypenburg Den Haag, rapportnummer 15S132-VO-01 d.d. 26 oktober 2015, zie Bijlage 10).

Op basis van de beoordeling van alle op het moment van opstellen van dit rapport beschikbare bronnenmateriaal is geconcludeerd dat er voldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van CE. Als gevolg van Duitse militaire aanwezigheid kunnen in het onderzoeksgebied kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie en toebehoren van munitie aanwezig zijn.

Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht van CE. Dit is gespecificeerd op de CE-bodembelastingkaart in bijlage 3 bij het onderzoek.

Saricon adviseert om opsporing van CE te laten uitvoeren in het onderzoeksgebied. Mochten bij werkzaamheden in de onverdachte gebieden toch spontaan CE worden aangetroffen dan is het zaak dat een procedure in werking wordt gesteld om het risico tot een minimum te beperken. De politie moet worden gewaar-schuwd, die de EOD van een eventuele vondst in kennis zal stellen.

Advies Veiligheidsregio Haaglanden

De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Veiligheidsregio Haaglanden om advies gevraagd. In het advies heeft de Veiligheidsregio Haaglanden de volgende punten naar voren gebracht:


Geadviseerde maatregelen:

Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

A. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)

B. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)

C. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)

D. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)

E. Bereikbaarheid en bluswatervoorzienngen

Deze geadviseerde maatregelen kunnen niet worden geborgd in het bestemmingsplan. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Voorbeelden hiervoor zijn een bouwplan en/of een afdeling communicatie.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer dient daarom rekening te worden gehouden.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Geluidruimte TNO

In het kader van de Stap-3 procedure (zie passage onder het kopje 'Stap-3 procedure') heeft TNO de gemeente schriftelijk geattendeerd op het feit dat ter hoogte van deelplan 20 sprake is van schietgeluidbelasting op de gevel die hoger is (circa 4 dB(A)) dan de vergunning van TNO voor de huidige bebouwing toestaat (50 dB(A)). Deze hogere belasting treedt op ter hoogte van circa 40 woningen binnen het plan. Aan de inrichting van TNO Ypenburg is een zekere geluidruimte vergund, die samenhangt met het testen van explosieven binnen het terrein van deze inrichting. Hiervoor zijn in de vergunning van deze inrichting, op zekere punten ter hoogte van de bestaande woonbebouwing, geluidgrenswaarden opgenomen. Uit door TNO uitgevoerde berekeningen van de geluidbelasting door het in werking zijn van TNO Ypenburg binnen deelplan 20 blijkt dat ter hoogte van de op kortste afstand van deze inrichting gelegen woningen, een hogere geluidbelasting optreedt dan voor de bestaande woningen is vergund. Deze geluidbelasting ligt ten hoogste 4 dB(A) boven deze grenswaarde. Als ter hoogte van de binnen deelplan 20 geprojecteerde woningen voor TNO Ypenburg ook een grenswaarde van 50 dB(A) van toepassing wordt verklaard, zou TNO Ypenburg deze grenswaarde dus met 4 dB(A) overschrijden.

Naar aanleiding van de brief van TNO is de gemeente ambtelijk met TNO in overleg getreden om een oplossing te vinden voor dit knelpunt. Er wordt gewerkt aan het vinden van een gezamenlijk gedragen oplossing. Voordat de betreffende kavels in de verkoop worden gebracht, dient er overeenstemming zijn over de te treffen maatregelen. TNO en de gemeente zijn gekomen tot het verder onderzoeken van de volgende twee maatregelen:

  • 1. Het betreffende gebouw van TNO voorzien van extra geluidsisolatie zodat de geluidbelasting binnen deelplan 20 ten hoogste 50 dB(A) bedraagt.
  • 2. Wijziging van de vergunning van TNO zodat de geluidbelasting zonder beperkende maatregelen wordt toegestaan.


Momenteel is echter nog geen definitieve oplossing gekozen. Met TNO wordt nog onderzocht of de geluidbelasting binnen deelplan 20 door het treffen van redelijke maatregelen tot 50 dB(A) kan worden teruggebracht. Vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek is nog geen wijziging van de milieuomgevingsvergunning in procedure gebracht. Om niettemin met voldoende mate van zekerheid te borgen dat het bestemmingsplan niet tot een inperking van de bedrijfsmogelijkheden van TNO Ypenburg leidt, is een voorzorgsmaatregel getroffen in de vorm van een zogenoemde 'dove gevel'.

Voor de inrichting TNO Ypenburg geldt namelijk een milieuomgevingsvergunning-plicht, op grond van de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en 2.6, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij de vergunningverlening voor inrichtingen als TNO Ypenburg, is aannemelijk dat de geluidbelasting wordt beoordeeld aan de hand van het toetsingskader van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarin opgenomen Beleidsregel schietlawaai defensieterreinen. Deze beleidsregel gaat in beginsel uit van een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor de geluidbelasting door TNO Ypenburg. Het bevoegde gezag kan een hogere geluidbelasting dan deze voorkeursgrenswaarde toestaan, tot een maximum van 60 dB(A). In overleg met Kenniscentrum Infomil van Rijkswaterstaat (zie Bijlage 13, "Notitie Infomil") heeft de gemeente vastgesteld dat dit toetsingskader ook ruimte biedt voor het toepassen van zogenoemde 'dove gevels'. Ter hoogte van dergelijke 'dove gevels' zijn de geluidgrenswaarden niet van toepassing. Er is sprake van een 'dove gevel' als deze gevel geen te openen delen heeft. Ook een gevel waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, maar die niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, wordt aangemerkt als een dove gevel. In deze gevel kunnen wel daglichtopeningen aanwezig zijn. In de planregels is bepaald dat van de woningen waar de geluidbelasting door TNO Ypenburg hoger is dan 50 dB(A) als Lr, de gevel 'doof' moet worden uitgevoerd. Op de plankaart zijn de betreffende gevels aangeduid. In artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder is vastgelegd wat onder een 'dove' gevel wordt verstaan. Deze definitie is overgenomen in artikel 1.34 van de regels van dit bestemmingsplan.

Het vaststellen van de geluidgrenswaarden voor TNO Ypenburg is gedelegeerd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Met de Inspectie Leefomgeving en Transport is overleg gevoerd over de inpassing van deelplan 20 binnen de geluidruimte voor TNO Ypenburg. In dit overleg is de invulling van de bestuurlijke beoordelingsvrijheid afgestemd, op grond waarvan de geluidgrenswaarden binnen deelplan 20 worden vastgesteld. Daarbij heeft de zorg voor een goed woon- en leefklimaat binnen deelplan 20 centraal gestaan. Ondanks de diverse geluidbronnen rond deelplan 20, is sprake van een goed akoestisch woon en leefklimaat. Ook als binnen deelplan 20 grenswaarden tot 54 dB(A) als Lr worden vastgesteld, wordt voldoende waarborg tegen geluidhinder geboden. De beleidsregel biedt ruimte tot het vaststellen van grenswaarden tot 60 dB(A), waarbij ook nog sprake is van een voldoende kwaliteit van het akoestische woon- en leefklimaat. Bovendien wordt in de kavelpaspoorten de verplichting opgenomen dat de geluidwering door de betreffende gevels zodanig moet zijn, dat binnen de woningen een voldoende laag geluidniveau wordt geborgd. Onderzoek dat in opdracht van de gemeente door adviesbureau Peutz is uitgevoerd, laat zien dat hiervoor beperkte aanpassingen aan gangbare gevelconstructies voldoende zijn. Bovendien is door de maatregelen die op grond van het stap 3 besluit worden genomen, de akoestische kwaliteit binnen deelplan 20 voldoende gewaarborgd.

Van de verplichting om de op de verbeelding aangeduide gevels doof uit te voeren kan binnenplans worden afgeweken als ofwel de geluidbelasting tot 50 dB(A) is teruggebracht, ofwel geluidgrenswaarden van meer dan 50 dB(A) zijn vastgesteld. In het voorgaande is aangegeven dat nog met TNO wordt onderzocht of de geluidbelasting door redelijkerwijs te treffen maatregelen kan worden teruggebracht. Mocht dat niet kunnen, dan heeft het de voorkeur om de - zonder deze geluidbeperkende maatregelen - binnen deelplan 20 optredende geluidbelasting als grenswaarde aan de vergunning voor TNO Ypenburg te verbinden. Dit is eveneens met de Inspectie Leefomgeving en Transport afgestemd. Daarbij is door de inspectie aangegeven dat, als voorwaarde voor deze ambtshalve wijziging van de vergunning, een tweeledige motiveringsplicht geldt:

  • Een inhoudelijke onderbouwing dat het beperken van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde niet redelijkerwijs kan worden gerealiseerd;
  • Een onderbouwing dat sprake is van een voldoende kwaliteit van het akoestische woon- en leefklimaat binnen deelplan 20 vanwege de geluidbelasting door TNO Ypenburg.


De redelijkheid van de geluidbeperkende maatregelen wordt momenteel onderzocht door het vaststellen van de financiële doelmatigheid van deze maatregelen. Wat betreft de kwaliteit van het akoestisch woon- en leefklimaat binnen deelplan 20 is in het voorgaande al aangegeven dat de geluidbelasting door TNO Ypenburg zonder geluidbeperkende maatregelen - gelet op de beleidsregel - niet tot ontoelaatbare geluidhinder zal leiden. Bovendien worden in het kavelpaspoort voorwaarden opgenomen die een voldoende laag niveau binnen de betreffende woningen borgen. Daarnaast zullen er binnen deelplan 20 verschillende compenserende maatregelen worden getroffen, die in het 'stap 3 besluit' op grond van de Interimwet Stad en Milieubenadering zijn vastgesteld. Deze maatregelen zullen het akoestisch woon- en leefklimaat binnen deelplan 20 verder bevorderen. Dit leidt tot de constatering dat binnen deelplan 20 sprake zal zijn van een goede akoestische kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Railverkeer

Uit het akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Deelplan 20 Ypenburg, Projectnummer 95019518 d.d. 25 september 2016, zie Bijlage 2) blijkt dat de geluidbelasting door het railverkeer binnen heel deelplan 20 lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Binnenstedelijke wegen en procedure hogere waarden

Het akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Deelplan 20 Ypenburg, Projectnummer 95019518 d.d. 13 juli 2016, zie Bijlage 2) wijst uit dat deze (vanwege de Ypenburgse Stationsweg) ter hoogte van het hoogteaccent naast het Hofbad (HA), het noordoostelijke huizenblok grenzend aan de Plas van Reef (NOBU), het huizenblok aan de zuidzijde van het plangebied (ZUID) en het appartementencomplex dat aan de westzijde van dit huizenblok grenst (KOD2), hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aan de geluidluwe gevel van deze woningen bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting niet meer dan 53 + 5 dB. Voor het hoogteaccent geldt dat door het realiseren van een atrium aan de binnenzijde van het gebouw een geluidluwe gevel zal moeten worden gerealiseerd.

De gecumuleerde geluidbelasting overschrijdt nergens de in het Haagse Ontheffingenbeleid als norm gestelde plandrempel van 69,5 dB. Daarmee is de ontwikkeling inpasbaar in het kader van de Wet geluidhinder, mits hiervoor een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor wordt verleend.

Op de geluidbelasting door de zoneringsplichtige Ypenburgse Stationsweg is, omdat deze ter hoogte van de voorgenomen nieuw te realiseren wooneenheden de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, het gemeentelijke ontheffingsbeleid van toepassing. Dit ontheffingsbeleid is neergelegd in het beleidsdocument "Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder" van de gemeente Den Haag van februari 2011. Op grond van dit beleid moet bij een dreigende overschrijding van de voorkeursgrenswaarde worden nagegaan of deze overschrijding door het treffen van maatregelen teniet gedaan kan worden. Daarbij kan worden gedacht aan maatregelen aan de geluidsbron, maatregelen in het gebied tussen de bron en de ontvanger of maatregelen aan de ontvanger.

Op basis van het akoestisch onderzoek, zullen voor de woonbestemmingen binnen deelplan 20 de volgende hogere grenswaarden aangevraagd worden:

Geluidsgevoelig object: woning   Geluidsbron   Hogere grenswaarden
[dB] t/m maximaal  
  Aantal    
Hoogteaccent   160   Ypenburgse Stationsweg   62 (+ 5 dB)  
Hoogteaccent   40   Laan van Nootdorp   51 (+ 5 dB)  
KOD2   25   Ypenburgse Stationsweg   51 (+ 5 dB)  
Noordoostrand buiten   25   Ypenburgse Stationsweg   51 (+ 5 dB)  
Zuidrand   23   Ypenburgse Stationsweg   51 (+ 5 dB)  

Stap 3-procedure

Ypenburg - Deelplan 20 wordt, naast het lokale wegverkeer op de Ypenburgse Boslaan en het railverkeer, ook beïnvloed door de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de snelwegen A12 en A4. Uit berekeningen volgt dat de geluidbelasting door het verkeer op de A12 en A4 binnen het merendeel van het deelplan tot een geluidbelasting van meer dan 53 dB leidt.

Ypenburg - Deelplan 20 is een binnenstedelijke locatie die onderdeel is van de wijk Ypenburg. Deelplan 20 valt door haar ligging echter binnen de invloedsfeer van de snelwegen A4 en A12. Volgens de Wet geluidhinder moet deelplan 20 daarom getoetst worden als buitenstedelijke locatie. Voor de geluidbelasting ten gevolge van de snelwegen geldt voor deze locatie daarom op grond van de Wet geluidhinder een maximaal toelaatbare waarde van 53 dB. De maximaal toelaatbare waarde voor geluidsbelasting voor binnenstedelijke locaties bedraagt 63 dB. De geluidbelasting door de snelwegen is binnen het deelplan hoger dan 53 dB. De geluidbelasting binnen het deelplan loopt op tot maximaal 60 dB. Hoewel deze geluidbelasting hoger ligt dan de maximaal toelaatbare waarde op grond van de Wet geluidhinder, is deze geluidkwaliteit in vergelijking met andere binnenstedelijke locaties in Den Haag niet bijzonder hoog.

Het verloop van de geluidsbelasting binnen deelplan 20 wordt beïnvloedt door de hoge ligging van de snelwegen nabij het Prins Clausplein. Het wegdek van het Prins Clausplein ligt veertien meter boven het maaiveldniveau binnen het deelplan 20. Daardoor wordt het geluid van het knooppunt nauwelijks afgeschermd door opstallen tussen de snelweg en het deelplan.

Vanwege de hiervoor geschetste specifieke situatie van Ypenburg - Deelplan 20 is onderzocht onder welke voorwaarden woningbouw op deze locatie toch mogelijk is. Daarbij is gebruik gemaakt van het instrument Stad & Milieu, dat de Interimwet stad-en-milieubenadering biedt. Deze stad-en-milieubenadering biedt mogelijkheden om, in weerwil van een relatief hoge milieubelasting, ruimtelijke initiatieven te realiseren. De toepassing van de wettelijke mogelijkheid die de Interimwet stad-en-milieubenadering biedt, wordt vaak vormgegeven in een methodische benadering, die uit de volgende sterk samenhangende stappen bestaat:

  • Stap 1:
    Het in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke planvorming integreren van milieubelangen, alsmede het zoveel mogelijk treffen van brongerichte maatregelen;
  • Stap 2:
    Het optimaal benutten van de ruimte binnen bestaande regelgeving;
  • Stap 3:
    Het afwijken van bestaande wettelijke milieunormen voor bodem, geluid, lucht, stank en ammoniak, als met de eerste twee stappen geen doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit worden bereikt.

Voor Ypenburg - Deelplan 20 zijn deze stappen doorlopen. Deze staan uitgebreid beschreven in het Stappenrapport dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Hierbij is bij de stappen 1 en 2 een compact team van experts van onder meer de Omgevingsdienst Haaglanden, DSB/beleid, Ingenieursbureau Den Haag en de GGD betrokken geweest.

Stap 1

In stap 1 is onderzocht of het mogelijk is om door het treffen van maatregelen de geluidbelasting binnen het deelplan lager dan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB te brengen. Daarbij zijn zowel bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen als maatregelen aan de ontvangers beschouwd. In het volgende overzicht zijn de resultaten van de geluidsreductie, financiële doelmatigheid, realiseerbaarheid (inclusief eventuele aandachtspunten) van deze maatregelen samengevat:

Maatregel   Akoestisch doelmatig   Financieel doelmatig   Aandachtspunten  
Lagere rijsnelheid   Nee   Onbekend    
dZOAB   Nee   Ja    
Snelheid & dZOAB   Nee   Waarschijnlijk   Snelheidsverlaging niet afdwingbaar  
Snelwegscherm   Nee   Ja   Kosten aanzienlijk hoger dan becijferd met regeling  
Wijkscherm   Nee   Ja   Kosten aanzienlijk hoger dan becijferd met regeling  
Snelheid en snelwegscherm   Nee   Waarschijnlijk   Kosten aanzienlijk hoger dan becijferd met regeling  
dZOAB en wijkscherm   Nee   Nee   Kosten aanzienlijk hoger dan becijferd met regeling  
Maatregelen aan ontvanger   Nee   Waarschijnlijk    

Resumerend wordt gesteld dat het treffen van (een combinatie van) maatregelen niet leidt tot een geluidbelasting binnen het plangebied lager dan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB. Uit het akoestisch onderzoek naar de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan de ontvanger komt naar voren dat geen van de maatregelen voor alle geprojecteerde woningen doelmatig is. Een combinatie van een drie meter hoog scherm op het Prins Clausplein en de aanleg van dubbellaags ZOAB is voor het merendeel van de woningen geluidstechnisch doelmatig. Maar de daarmee gemoeide investering maakt dat deze financieel ondoelmatig is. Dit leidt tot de conclusie dat stap 1 van de stad-en-milieubenadering niet tot een inpassing van de realisatie binnen het wettelijke kader leidt.

Stap 2

In de tweede stap wordt gezocht naar mogelijkheden binnen het wettelijke voorschrift, om de ontwikkeling alsnog te kunnen realiseren. In dat kader is onderzocht of het deelplan als binnenstedelijk gebied kan worden beschouwd.

Op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder geldt voor woningen in een buitenstedelijk gebied een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van 53 dB. Voor woningen in een binnenstedelijk gebied geldt een maximale grenswaarde van 63 dB. Op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt onder buitenstedelijk gebied verstaan: "het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de bebouwde kom dat binnen de zone rond een autoweg of autosnelweg ligt."

Doordat deelplan 20 binnen de zone rond de snelwegen A12 en A4 ligt, wordt het deelplan voor de Wet geluidhinder aangemerkt als buitenstedelijk gebied. Voor deelplan 20 geldt daardoor een maximaal toelaatbare geluidgrenswaarde (53 dB) die tien dB lager ligt dan de grenswaarde voor een binnenstedelijke situatie (63 dB). Aan Pels Rijcken is gevraagd te onderzoeken of de definitie van buitenstedelijk gebied in de Wet geluidhinder ruimte biedt om het deelplan alsnog als een binnenstedelijke situatie aan te kunnen merken. Zij zien daarvoor in de wettelijke regeling en jurisprudentie echter geen ruimte.

Stap 3

In de stappen 1 en 2 is is gezocht naar maatregelen of oplossingen binnen het wettelijke kader om tot een inpassing van de ontwikkeling van deelplan 20 binnen het wettelijke kader te komen. Daarvoor zijn echter geen mogelijkheden gevonden. Het treffen van maatregelen leidt ofwel niet tot voldoende beperking van de geluidbelasting, ofwel tot een investering die de maatregel financieel niet doelmatig maakt of een combinatie van deze beide. Daarnaast is er geen interpretatie van de wetsartikelen gevonden die alsnog maken dat de ontwikkeling van het deelplan inpasbaar is met het wettelijke kader. Dit leidt ertoe dat met behulp van stap 3 van de stad-en-milieusystematiek wordt afgeweken van de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB.

Op grond van artikel 5, lid 1 onder d van de Interimwet Stad en Milieubenadering, moet bij het nemen van het besluit tot afwijken van de wettelijke norm worden beschreven hoe de nadelige gevolgen voor het milieu van een besluit worden gecompenseerd. Er geldt geen wettelijk of anderszins formeel kader voor het vaststellen van deze compenserende maatregelen. In zijn algemeenheid geldt dat bij het vaststellen van deze compenserende maatregelen eerst maatregelen binnen het betreffende milieudomein worden gezocht (in dit geval de geluidbelasting binnen deelplan 20). Daarnaast kan de afwijking van de wettelijke norm verder worden gecompenseerd door compenserende maatregelen in andere milieucompartimenten, of andere aspecten van de fysieke leefomgeving, die niet onder een milieucompartiment vallen.

Om de compenserende maatregelen vast te stellen zijn door de gemeente twee sessies georganiseerd. Aan de sessies heeft een gemêleerd team deelgenomen, waarin diverse vakdisciplines zijn vertegenwoordigd: bestemmingsplanjurist, stedenbouwkundige/planoloog, vergunningverlener, adviseur milieubeleid (dienst Stadsbeheer), architect gespecialiseerd in zelfbouwwoningen, arts van de GGD, milieukundig adviseur Ingenieursbureau gemeente Den Haag, projectleider Projectmanagement Den Haag. De sessies werden voorgezeten door twee externe dagvoorzitters. In de eerste sessie (d.d. 21 juni 2016) zijn met het team de akoestische compenserende maatregelen vastgesteld. In de tweede sessie (d.d. 5 juli 2016) zijn de overige compenserende maatregelen vastgesteld.

Deze sessies hebben geleid tot het volgende totaalpakket aan compenserende maatregelen:

  • Verminderen van de geluidbelasting door de Ypenburgse Boslaan door:
    • 1. Het aanleggen van geluidarm asfalt en/of;
    • 2. Het aanleggen van een lage wal tussen de wegas en het langs de parkeerplaats bij het Hofbad gelegen fietspad en/of;
    • 3. De aanleg van diffractiestroken langs de rijbaan aan de zijde van het Hofbad mits bewezen is dat deze maatregel doeltreffend is.

  • Soundscapen in de openbare ruimte:
    • 1. Prominent gebruik van ruisend groen in deelplan 20, zoals diverse soorten wilg, zwarte els en ratelpopulier;
    • 2. Gebruik van inheemse bomen/struiken en planten die vogels aantrekken;
    • 3. Gebruik van riet langs de randen van deelplan 20;
    • 4. Bevorderen van een burgerinitiatief voor een stadsboerderij om dierengeluiden (geen haan!) binnen deelplan 20 te brengen;
    • 5. Akoestisch zachte inrichting van de openbare ruimte;
    • 6. Onderzoek naar verplaatsingsmogelijkheid van de speelkooi ten zuiden van het Hofbad;
    • 7. Ontsluiten van de groene randen van deelplan 20 voor voetgangers met aandacht voor verlichting (niet storend voor vleermuizen).

  • Opstellen van een keuzemenu voor KO-woningen:
    • 1. Beschrijven van mogelijkheden om de geluidisolatie tussen woningen te verbeteren;
    • 2. Stimuleren van het gebruik van zwevende dekvloeren;
    • 3. Beschrijven van mogelijkheden om introvert te bouwen, zoals het gebruik van een patio en/of atria;
    • 4. Stimuleren van het akoestisch optimaal ontwerpen van de woningplattegrond met kwetsbare ruimten aan de geluidluwe zijde;
    • 5. Het bevorderen van het gebruik van halfverharding;
    • 6. Het bevorderen van toepassing van groene daken en gevels;
    • 7. Het bevorderen van de bouw van verhoogde borstweringen bij hoogbouw;
    • 8. Het bevorderen van het gebruik van groene erfafscheidingen in de achtertuinen.

  • Opnemen van dwingende voorschriften in kavelpaspoorten:
    • 1. Toepassen van gebouwde hoge erfafscheidingen langs de kavels grenzend aan de noordpunt;
    • 2. Toepassen van lage hagen als erfafscheiding in de voortuin van de kavels;
    • 3. Het inbouwen van een nestkasten voor vogels (huismus/gierzwaluw) in de gevel;
    • 4. Maximaal 50% verharding in de voortuinen op de grondgebonden kavels;
    • 5. Minimaal 27 dB karakteristieke geluidwering van de gevels;
    • 6. Toepassing van zwevende dekvloeren voor hoogbouw;
    • 7. Toepassen van ankerloze spouwmuren.

  • Realiseren van een collectieve fruitboomgaard in het centrum van deelplan 20;

  • Realiseren van een sociaal-ecologische ontmoetingsplek in de noordpunt van deelplan 20 met onder andere een waterspeelplaats, aanlegsteigers (alleen aan de zijde van deelplan 20) voor ongemotoriseerde boten en kano’s en het bevorderen van de bouw van een wijkcentrum van waaruit de sociale cohesie binnen de wijk wordt geïnitieerd en onderhouden;

  • Bevorderen van het opnemen van een collectieve afvalinzamelvoorzieningen gericht op het scheiden van afvalstromen in (de buurt van) deelplan 20.

Met het nemen van het Stap-3 besluit (29 september 2016) heeft de raad zich geconformeerd aan het uitvoeren van de maatregelen in de openbare ruimte en de financiering ervan, waarmee de uitvoering ervan wordt geborgd. De maatregelen op de kavels zelf zullen worden voorgeschreven in de kavelpaspoorten en de koopovereenkomsten, waarmee ook die maatregelen geborgd worden.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 mogelijk maakt vallen ruim binnen de definitie van 'niet in betekenende mate'. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen kortom niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

4.6 Groen

4.6.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

Het plangebied maakt geen deel uit of grenst niet aan een Natura 2000-gebied.

4.6.2 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom, Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.

De Boswet is hier niet van toepassing

4.6.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Door buro ATKB is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (rapportnummer 20150706/rap01 d.d. 13 augustus 2015, zie Bijlage 3). Uit de quickscan blijkt dat er in of nabijhet plangebied beschermde soorten voorkomen. Als gevolg van de voorgenomen herinrichting wordt het leefgebied van vogels, vissen en (afhankelijk van de voorgenomen herinrichtingswerkzaamheden) vleermuizen niet aangetast, zolang de in het rapport genoemde maatregelen worden genomen. De maatregelen luiden als volgt:

  • Voorzorgmaatregel voor vogels (bij verwijderen beplanting en werkzaamheden nabij aangelegen watergangen): werken buiten het broedseizoen van vogels en, indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, nesten niet verwijderen en/of verstoren indien ze in gebruik zijn;
  • Voorzorgmaatregel voor de kleine modderkruiper (bij demping water binnen plangebied): werken volgens een goedgekeurde gedragscode;
  • Voorzorgmaatregel voor vleermuizen (bij verwijderen van een beperkt deel van de wilgenbossage aan de noordzijde van het plangebied): overdag werken.

In de Quickscan is verder aangegeven dat, indien de wilgenbossage aan de noordzijde van het plangebied vrijwel geheel verwijderd wordt, een vleermuizenonderzoek conform het vleermuisprotocol noodzakelijk is. Door buro ATKB is vervolgens eveneens een vleermuizenonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 20150706/rap02 d.d. 30 oktober 2015, zie Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een groter gebied dat in gebruik is als foerageergebied voor vleermuizen. Als gevolg van de voorgenomen herontwikkeling treden geen negatieve effecten op vleermuizen op, indien enkele voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Het gaat om de volgende voorzorgsmaatregelen:

  • overdag werken;
  • werkzaamheden in het noordoostelijk deel van het plangebied in de wintermaanden uitvoeren;
  • het terugbrengen van enige beplanting langs de noordoostelijke watergang.

Door het nemen van deze voorzorgsmaatregelen wordt overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen. Het is dan ook niet noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen.

4.7 Bodem

4.7.1 Algemeen

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

4.7.2 Situatie in het plangebied

Het plangebied is gelegen in de oorspronkelijke Tedingerbroekpolder, onderdeel van een groot veenplassengebied. In de Noordoosthoek van het plangebied bevindt zich een oude (kleinschalige) stortplaats. Net na de 2e wereldoorlog is een voormalige zandwinput gedempt met afvalhoudende grond. Rond 1970 is een aantal sloten gedempt. Binnen het plangebied zijn geen ondergrondse brandstoftanks bekend.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) gelegen is in zone B8 en gemiddeld niet verontreinigd is. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gelegen in zone O2 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.

Op een deel van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij is één geval van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde van meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume).

Deze verontreiniging (met zware metalen en PAK) is aangetroffen in het dempingsmateriaal van twee gedempte sloten en de voormalige zandwinput. Tevens is een sterke olieverontreiniging met minerale olie aangetroffen. Dit betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Het is daarom niet beschikt. Ten behoeve van de sanering van dit geval is wel een BUS-melding ingediend. Deze BUS-sanering is uitgevoerd.

Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden.

Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.

4.8 Bezonning en windhinder

Bezonning

Er is onderzoek uitgevoerd naar de schaduweffecten van de hoogbouw binnen het ontwerp bestemmingsplan Ypenburg deelplan 20. Doel van het onderzoek is het vaststellen en beoordelen van de schaduwwerking van de hoogbouw in relatie tot de bezonningssituatie bij de geplande grondgebonden woningen en appartementen binnen het plangebied. De maximale bouwhoogte bedraagt 70 meter. De bezonning van de eigen gevels van de toren is niet getoetst.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de uitgangspunten zoals door de gemeente vastgelegd in document RIS 170509 d.d. 11 februari 2010 waarin is aangegeven dat de Haagse bezonningsnorm uitgaat dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de bezonningssituatie, ondanks een zekere schaduwwerking van de hoogbouw, bij alle onderzochte woningen in de toetsingsperiode voldoet aan de gemeentelijke bezonningsnorm. Dat wil zeggen, bij alle onderzochte woningen is op 19 februari in totaal gedurende ten minste 2 uren bezonning mogelijk ter plaatse van de toetsingspunten op de voor- en achtergevel.

Windhinder

De geplande hoogbouw tot een maximum van 70 meter binnen het ontwerp bestemmingsplan Ypenburg deelplan 20 is onderzocht op de windhindereffecten. Doel van het onderzoek is het vaststellen en beoordelen van de optredende windhinder van de hoogbouw op de omgeving en met name voor wat betreft de effecten in de openbare ruimte.

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Door de open ligging is het windklimaat rond de planlocatie zonder de invloed van de hoogbouw naar alle waarschijnlijkheid al matig.
  • Het te verwachten windklimaat wordt in een fors gebied ten noordwesten en zuidoosten van de hoogbouwdelen als slecht beoordeeld. Hierbij is een beperkt risico op windgevaar bij de hoeken van het gebouw niet uit te sluiten.
  • Een verbetering van het windklimaat is mogelijk door bij de ontwikkeling van een bouwplan rekening te houden met de geometrie van de hoogbouwdelen, bijvoorbeeld door de bovenbouw van de toren iets terug te plaatsen t.o.v. de rooilijn van de onderbouw, een setback. Verbetering van windklimaat kan ook door het creëren van voldoende grote openingen in de noordoostgevel of toepassen van materialen of geveldelen die de wind breken. Door het toepassen van deze windremmende elementen in de gebieden met hogere windsnelheden, is een verdere verbetering van het windklimaat mogelijk.
  • Een verbetering van het windklimaat is mogelijk door de geometrie van de hoogbouwdelen te wijzigen, bijvoorbeeld door de hoogbouw meer naar het midden van het bouwblok te verplaatsen of het creëren van een voldoende grote opening in de noordoostgevel. Door het plaatsen van windremmende elementen in de gebieden met hogere windsnelheden is een verdere verbetering van het windklimaat mogelijk.
  • Er wordt geadviseerd, naast het treffen van maatregelen die het windklimaat verbeteren, de loop- en fietsroutes zo veel als mogelijk bij de hoeken van het gebouw weg te houden.”

 

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt de ladder voor duurzame verstedelijkig doorlopen en in paragraaf 5.3 wordt het plan beschreven en worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.6 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.7 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Als er (nog) geen regionaal programma is vastgesteld dan kan uit een positief advies van de regio blijken dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Ook in de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Gesteld wordt dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Regionale behoefte

In de woningbouwprogrammering Haaglanden 2016 is voor het gebied A12-zone, Deelplan 20 een programma opgenomen voor 323 woningen in de vorm van grondgebonden woningen en appartementen.

De eerste trede van de ladder betreft de behoefte aan het programma en de regionale afstemming van het programma.

Door de afdeling DSO/Programmamanagement, Strategie en Onderzoek (PSO) van de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de regionale woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:

  • Bevolkingsprognose 2013 (BP2013) van de provincie Zuid-Holland;
  • Primos-prognose 2014 van ABF Research.

Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat gedurende de planperiode (tot 2025) ca. 49.000 (Primos) tot 55.000 (provincie ZH) woningen nodig zijn binnen de regio Haaglanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0006.png"

Gewenste toename van de woningvoorraad in Haaglanden 2015 t/m 2040, aantal woningen

Kijkende naar de harde en zachte planvoorraad blijkt dat binnen de regio Haaglanden 10.500 woningen de status juridisch hard hebben gekregen. De overige 30.310 woningen worden als zacht beschouwd (zie tabel 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0007.png"

Planvoorraad woningbouw Haaglanden (netto), naar status en jaar oplevering (incl. studentenhuisvesting)

Strikt genomen kan bij de toets op de woningbehoefte alleen rekening worden gehouden met de juridisch harde planvoorraad. Deze zijn immers vastgelegd in een vastgesteld plan en/of omgevingsvergunning. Wanneer we alleen de juridisch harde planvoorraad (10.500 woningen) binnen Haaglanden confronteren met de gewenste groei van de woningvoorraad dan blijkt (zie tabel 3) dat de harde planvoorraad veel lager is dan gewenste toename van de woningvoorraad. Voor de korte termijn (2015-2020) is er een tekort in een bandbreedte van circa 13.000 tot 21.000 netto toe te voegen woningen in geheel Haaglanden. Voor de lange termijn (2020-2040) is het tekort circa 84.000-92.000 netto toe te voegen woningen..

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0008.png"

Gewenste toename woningvoorraad ten opzichte van de harde (netto) planvoorraad 2015-2040

Zelfs als we de volledige harde en zachte planvoorraad confronteren met de gewenste groei van de woningvoorraad dan blijkt op de korte termijn (2015-2020) een tekort van ca. 5.100 woningen (Provincie ZH). Op basis van de Primos-prognose is weliswaar een beperkt overschot te verwachten (ca. 3.100 woningen ), maar de kans dat dit zich daadwerkelijk zal voordoen is zeer gering. De volledige zachte planvoorraad zou in dat geval binnen vier jaar juridisch-planologisch mogelijk gemaakt moeten worden en daadwerkelijk moeten worden gebouwd. Dit is niet reëel. Kijkende naar de confrontatie van de volledige harde en zachte planvoorraad met de gewenste woningtoename op de lange termijn ontstaat een tekort van ca. 44.500 (Provincie ZH) tot ca. 53.000 (Primos) woningen.

Geconcludeerd kan worden dat zowel voor de korte als de lange termijn er onvoldoende harde plannen zijn om aan de gewenste groei van de regionale woningvoorraad (woningbehoefte) tegemoet te komen. Ook de zachte planvoorraad is (zeer waarschijnlijk) op de korte termijn en lange termijn onvoldoende om de gewenste groei van de woningvoorraad te accommoderen.

Naast deze kwantitatieve behoefte is er ook een kwalitatieve behoefte aan de woonmilieus dat wordt toegevoegd in het plangebied. Volgens de Grote Woontest Haaglanden is er op dit moment een tekort aan het woonmilieu 'woonwijk met vooral eengezinswoningen' binnen Den Haag. Het programma binnen het plangebied draagt bij aan het toevoegen van dit woonmilieu.

Binnen het plangebied is op een drietal locaties bebouwing in de vorm van appartementen voorzien alsmede een hoger appartementengebouw. De behoefte aan appartementen ligt lager dan de behoefte aan eengezinswoningen doch ook in de regio is een groeiende behoefte aan appartementen op locaties dicht bij voorzieningen en concentratie plekken van openbaar vervoer (NS station Ypenburg). Het programma op de ontwikkelllocaties dragen bij tot dit woonmilieu.

5.3 Beschrijving van het plan

Het plan kent een gelaagde opbouw die zich uit in verschillende woontypologieën en verschillende sferen. Op hoofdlijnen bestaat het plan uit de Hofbadzone die tussen de woonbuurt en de Ypenburgse Boslaan ligt; een stedelijke ring (triangel) van (heren)huizen en appartementen; twee stroken woningen langs het water die de verbinding aangaan met de landschappelijke dragers en een kleinschalig hof met vrijstaande woningen. Naast de groene hof in het centrum van deelplan 20, kenmerkt het gebied zich door een straatprofiel parallel aan de watergangen met een groen ingerichte middenberm.

Het plan wordt aan twee zijden omsloten door langzaam verkeer verbindingen, die als route deze strategisch gelegen buurt verbinden met de omgeving: Plas van Reef, GAVI-kavel en Ypenburg, waardoor het stedelijk netwerk met lange lijnen wordt versterkt.

Qua programma omvat deelplan 20 100 kavels voor grondgebonden woningen in KO, 15 aaneengesloten kavels voor projectmatige woninbouwontwikkeling die tijdelijk zal worden ingezet voor de huisvesting van statushouders, 3 kavels voor (circa 48) kleine appartementen in CPO, 4 kavels voor bedrijvigheid, 1 kavel voor een grootschalig woongebouw/toren (met tenminste 70 tot maximaal 100 appartementen) naast het zwembad.Totaal bevat het plan 323 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0299HYpenbrgD20-50VA_0009.png"

Afbeelding - Verkavelingsplan Deelplan 20

De Hofbadzone

Het Hofbad is een icoon voor Ypenburg door zijn uitgesproken architectuur en functie (het enige 50 meter-bad in Den Haag). Dit icoon zal versterkt worden door het gebouw af te ronden met een 'kop' aan de zijde van de Plas van Reef, daar waar nu een tijdelijke gevel is. Deze extensie zal één geheel vormen (in vormentaal en architectuur) met het Hofbad. In de hoek Ypenburgse Boslaan / Plas van Reef kan dit gebouw een hoogteaccent krijgen tot maximaal de hoogte van de Couperus-woontoren. Rondom het gebouw zal een brede strook groen behouden blijven waarbij de buitenruimte vanaf de Hofbad-parkeerplaats tot aan de dijk als een samenhangend geheel wordt ingericht. Het gebouw staat aldus “met zijn voeten in het groen”.

De binnenring

De kern van het plan bestaat uit een ring van geschakelde (heren)huizen en appartementen. Deze ring kent een stedelijk en krachtig karakter zodat het een tegenhanger vormt van de Hofbadzone. Dit karakter ontstaat door de appartementenblokjes op de koppen, die maken dat de ring een gesloten uiterlijk krijgt. Zij fungeren als hoeksteunen van het blok en worden 4 lagen hoog, m.u.v. het blok aan de entree waar nog een dakopbouw is toegestaan. In de plint van de appartementenblokjes is ruimte voorzien voor dienstverlening of ateliers. Aan de achterzijde van de blokjes zijn parkeerkoffers voorzien, die bereikt worden via een poort door de bebouwing.

Opgespannen tussen de appartementenblokken staan herenhuizen, die hun stedelijk karakter ontlenen aan een vaste voorgevelrooilijn. De hoogte van de woningen verschilt per straat zodat verschillende sferen en woontypologieën ontstaan. De keuze van de toegestane bouwhoogtes hangt samen met onder meer een optimale bezonning van de tuinen en de keuze voor verschillende typen woningen. De bouwhoogtes variëren van 2 tot 4 bouwlagen. Tegenover het Hofbad zijn ik-bouw-betaalbaar woningen gesitueerd, geschikt voor de sociale doelgroep, deze zijn 2 lagen hoog. De 3-of 4 laagse woningen tegenover de Gavi-kavel zullen tijdelijk worden ingezet voor huisvesting van statushouders. De woningen in de binnenring aan de zijde van de plas van Reef zijn tenminste 3 lagen. Bij 4 lagen bieden ze gelegenheid voor werk- of praktijkruimten aan huis.

Recht tegenover het zwembad zijn in de binnenring vier kavels opgenomen ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid.

Woningen langs het water

Langs de Goo-wetering en de Plas van Reef bevinden zich thans twee dijklichamen waarlangs de bebouwing een aaneengesloten wand vormt van minimaal 9 meter hoog in één achtergevelrooilijn. De voorgevelrooilijn staat niet vast waardoor de bewoners vrijheid krijgen in de plaatsing van de voorgevel en uitbouwen. Dit dient echter wel binnen het bouwvlak te geschieden. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid voor een gedifferentieerde en speelsere verkaveling welke de dijkwoningen een ander, minder stedelijk, karakter zal geven als overgang naar de groene omgeving. De twee stroken woningen verschillen van elkaar in kavelmaat. De woningen aan de Goo-wetering kennen diepe, zonnige achtertuinen die grenzen aan het water, terwijl de andere strook grenzend aan de fietsroute langs de Molensloot ondiepe verhoogde achtertuinen met diepe zonnige voortuinen kent. Het bouwvolume van de dijkwoningen is maximaal 225 m2 bvo en 3 lagen hoog. Aan de voorzijde is er de mogelijkheid tot het maken van dakterrassen.

Noordhoek

In de noordelijk hoek waar de twee stroken woningen langs het water bij elkaar komen ligt een kavel die zal worden bestemt voor een specifieke (publieke) functie en groen.

Het centrale hof

Het middendeel van de buurt bestaat uit 11 vrijstaande woningen rondom een hofje met een kleinschalig en ongedwongen karakter in contrast met de stedelijke ring eromheen. Dit karakter wordt gevormd door de brinkachtige sfeer van het hof met grote bomengroepen, de losse verkaveling van de woningen en een verschillende verschijningsvorm per woning. De woningen worden uitgevoerd in 2 lagen met eventueel een kap of dakopbouw. De openbare ruimte vormt een speelplek voor de jongste kinderen in een autoluwe omgeving en een verblijfs- en ontmoetingsplek voor de buurt. Het centrale hof is met fiets- en wandelpaden verbonden met de andere delen van deelplan 20 en de groene omgeving.

Randvoorwaarden ten aanzien van bereikbaarheid en verkeersveiligheid

Het gebied wordt ingericht als 30 km-zone conform het handboek openbare ruimte. Dit betekent onder meer dat bij de aansluiting van het Valutapad een zogenaamde poortconstructie wordt aangelegd en in het gebied trottoirs komen. De aansluiting van het fietspad langs het Valutapad op de nieuwe woonwijk moet nog nader worden uitgewerkt, ontwerpuitgangspunt hierbij zijn de bestaande aansluitingen in de buurten Morgenweide en Singels op het fietspad langs de Ypenburgse Boslaan en Singel die met een drempelplateau zijn uitgevoerd.

Afwijkend van het handboek openbare ruimte en het inrichtingsprincipe Duurzaam veilig wordt in het middengebied een woonerf aangelegd. Het toepassen van een woonerf in het middengebied is in dit geval echter niet bezwaarlijk, omdat slechts een beperkt aantal woningen worden ontsloten via dit erf en het gebied slechts één toegang heeft voor autoverkeer. Op deze wijze maken alleen bewoners gebruik van dit middengebied met de auto wat resulteert in een lage snelheid en voorspelbaar verkeersgedrag. Parkeren in dit gebied is alleen toegestaan op eigen terrein.

Parkeren

Het oplossen van de parkeerbehoefte van de functies in het gebied is een integrale opgave. Dat betekent dat het totaal aantal parkeerplaatsen in het gebied tezamen moeten voorzien in de parkeereis van alle functies bij elkaar. Uitgangspunt hierbij zijn de Haagse parkeernormen. In de uitwerking zal zoveel mogelijk op woonblok/straatniveau worden getracht te voorzien in de parkeerbehoefte. Afhankelijk van het woningtype en grootte worden geen, één of twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. In de openbare ruimte wordt het bezoekersparkeren en een deel van het bewonersparkeren opgelost.

5.4 Mobiliteitseffecten op het rijkswegennet

In het kader van onderhavig bestemmingsplan heeft Rijkswaterstaat in een Bro-reactie verzocht om informatie ten aanzien van de mobiliteitseffecten op het Rijkswegennet ten gevolge van dit plan. Na overleg tussen de Gemeente Den Haag en Rijkswaterstaat is besloten om door middel van het verkeersmodel Haaglanden een toedeling te maken van autoverkeer vanuit het betreffende gebied over het netwerk en de toename op een aantal aansluitingen met het Rijkswegennet te bepalen.

Dit is uitgewerkt in de memo Verkeerstoename Deelplan 20 die als bijlage 9 bij de toelichting is gevoegd.

De conclusie van deze memo is dat, gelet op het aantal extra verkeersbewegingen per dag van 1500 auto's(in en uit) en de verspreiding hiervan over het netwerk en de aansluitingen op het Rijkswegennet, niet wordt verwacht dat er knelpunten ontstaan ten aanzien van de verkeersafwikkeling/doorstroming op het Rijkswegennet.

Naar aanleiding van de memo heeft Rijkswaterstaat aangegeven de mening van de gemeente te delen dat de toename marginaal is. Ook Rijkswaterstaat voorziet ten gevolge van de ontwikkelingen binnen het plangebied geen grote problemen op de aansluitingen van de Rijkswegen ontstaan.

5.5 Duurzaamheid

5.5.1 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). zie ook 3.10.2 Gebiedsgericht milieubeleid.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 behoort tot het gebiedstype Wonen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Welk ambitietype?   wordt de ambitie in het plangebied gerealiseerd?   Kwalitatieve uitwerking  
Bodem   Extra   gedeeltelijk   Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden  
Externe veiligheid   Maximaal   ja   Er vindt geen overschrijding plaats van de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico als gevolg van de aan de zijde van de autosnelwegen gelegen gasleiding en het vervoer gevaarlijke stoffen.
Bedrijven met een extern veiligheidsrisico mogen niet worden gevestigd. De opslag en verkoop van vuurwerk is niet mogelijk.  
Geluid   Maximaal   neen   Het plangebied wordt omsloten door drukke doorgaande wegen zoals: de autosnelwegen A4 en A12. en de Ypenburgse Boslaan (wijkontsluitingsweg). Er wordt binnen het plangebied niet voldaan aan de maximale wettelijke grenswaarde van 53 dB ten gevolge van de snelwegen. Om hier van af te kunnen wijken heeft de raad echter d.d. 29 september 2016 een Stap-3 besluit genomen (zie paragraaf 4.4 Geluid)  
Lucht   Maximaal   ja   De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.  
Mobiliteit   Extra   ja   Het plan leidt niet tot een significante toename van het verkeersaanbod. De ontwikkellocatie betreft welliswaar een relatief grote ontwikkeling maar heeft een marginaal effect op de verkeersstromen binnen en buiten het plangebied. De geplande ontwikkelingen zorgen niet voor problemen in de verkeersafwikkeling. Dat geldt ook voor rijkswegen A4 en A12, inclusief de op- en afritten.
Parkeernormen volgens de Nota parkeernormen, dubbelgebruik parkeerplaatsen.  
Schoon   Extra   ja   In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Residentiekwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Op basis hiervan heeft het gemeentebestuur bepaald dat het plangebied Ypenburg - Deelplan 20 wordt schoongemaakt en schoongehouden op Residentiekwaliteit.  
Water   Ambities per poldereenheid   ja   Binnen het thema water zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang: waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, veiligheid en waterkering en afvalwater en riolering (zie 3.5). Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit.  
Natuur   Extra   ja   In of op korte afstand van het plangebied is geen Natura-2000 gebied gelegen. De stedelijke ecologische verbindingszones zijn voor het grootste deel beschermd met een groen- en/of waterbestemming en zijn teven voorzien van de gebiedsaanduiding "overige zone-ecologische verbindingszone".  
Klimaat   Maximaal   ja   De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015.  

 

5.5.2 Duurzaamheidsaspecten

Het in paragraaf 3.10.1 aangegeven duurzaamheidsbeleid dat van toepassing is op het plangebied is ten behoeve van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt uitgewerkt tot maatregelen in het kader van het stap 3 besluit (zie paragraaf 4.4 Geluid).

5.6 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.6.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.6.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen
Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Cultureel erfgoed  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2 Archeologie). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   In paragraaf 5.2 worden de stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen voor de stedelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   In dit bestemmingsplan worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt grenzend aan het bestaand stedelijk gebied met behoud van de landschappelijke waarden.  
 
Plangebied Ypenburg - Deelplan 20    
Stedenbouwkundig plan
 
Het stedenbouwkundig plan maakt woningbouw mogelijk met toepassing van de mogelijkheden die de Interimwet stad-en-milieubenadering biedt. Er worden maatregelen aan zowel de woningen als overige compenserende maatregelen voorgestaan.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (paragraaf Groen) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   Om te borgen dat de Stedelijke Groene Hoofdstructuur duurzaam in stand wordt gehouden en waar mogelijk wordt versterkt is deze voorzien van de gebiedsaanduiding "overige zone-ecologische verbindingszone op de plankaart. In de regels is de volgende bepaling opgenomen: "Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - ecologische verbindingszone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke ecologische verbindingszone, een en ander met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde." en noodzakelijk te realiseren water voor de compensatie ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Straat ziet op alle straten in het plangebied: Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen Den Haag etc  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is dat als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, de stad zich moet versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit te verhogen.   Mede vanwege de huidige samenstelling van de woningvoorraad in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg ligt de prioriteit bij goedkope huur- en koopwoningen. Wat doelgroepen betreft, ligt de voorkeur bij woningen voor starters en senioren. De mogelijkheden hiervoor in de hoogbouw dienen hiervoor maximaal mogelijk te worden benut. De bouwmogelijkheden in deelplan 20 bieden hier goede mogelijkheden voor. Het minimum van 30% sociaal (zie coalitieakkoord) is hier ruim haalbaar. Daarnaast biedt deze locatie compensatiemogelijkheden voor een extra aandeel sociaal ter compensatie van locaties elders, waar sociaal minder goed inpasbaar is.  
Economie  
Bedrijven
 
 
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Binnen de bestemming Gemengd worden bedrijven in de categorie A toegestaan. Daarnaast worden ter plaatse van de aanduiding "gemengd" binnen de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-5 ook bedrijven in de categorie A mogelijk gemaakt op de begane grond. Het gaat hierbij om activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd .  
Sport en recreatie  
Sport   De bestaande sportvoorziening (het Hofbad) is in het bestemmingsplan opgenomen en voorzien van de bestemming Sport.  

5.7 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (Artikel 1 en Artikel 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 16) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 17 tot en met 23) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in Artikel 24, de slotregel in Artikel 25 

5.7.1 Inleidende regels

In Artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.7.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

De bestemming Gemengd is toegekend aan de kavels die zullen worden verkocht ten behoeve van de realisatie van kleinschalige bedrijven. Aangezien de bedrijfskavels in het woongebied zijn gelegen, zijn alleen bedrijven in de categorieën A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging toegestaan.

Daarnaast is detailhandel toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen en zijn uitsluitend niet zelfstandige kantoren toegestaan.

Artikel 4 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan het openbare groen binnen het plangebied. Onderdeel hiervan is onder andere de Eco-zone langs de Goowetering, die de grens vormt tussen het woongebied en de Gavi-kavel. Binnen de bestemming Groen wordt in de nabijheid van de Plas van Reef (ter plaatse van de functieaanduiding "kinderboerderij") een stadsboerderij mogelijk gemaakt.

Artikel 5 Sport

De bestemming Sport is toegekend aan zwembad het Hofbad. De gronden zijn bestemd voor een zwembad met aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca. Welzijnsvoorzieningen (met uitzondering van geluidgevoelige functies) en verenigingsleven zijn als medegebruik toegestaan.

Parkeren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan de openbare gebieden die zijn ingericht voor langzaam verkeer. Het gaat bijvoorbeeld om pleinen, voetgangersgebieden en speelvoorzieningen.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsstraat

De bestemming Verkeer - Verblijfsstraat is toegekend aan de ontsluitingswegen binnen het plangebied.

Artikel 8 Water

De bestemming Water is toegekend aan het oppervlaktewater binnen het plangebied. Dit betreffen twee bestaande watergangen, de Molensloot (de scheiding tussen het plangebied en de Plas van Reef) en de Goowetering (de scheiding tussen het woongebied en de ecozone).

Artikel 9 Wonen - 1

De bestemming Wonen - 1 is toegekend aan de kavels in de binnenring van het plangebied die in het kader van kleinschalig opdrachtgeverschap verkocht zullen worden. Per kavel mag maximaal één woning gerealiseerd worden. Op een aantal kavels mag de begane grond van de woningen gebruikt worden als bedrijfsruimte ten behoeve van kleinschalige bedrijven en/of dienstverlening. Deze kavels zijn voorzien van de functieaanduiding "gemengd" op de verbeelding.

Artikel 10 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 is toegekend aan drie kavels bestemd voor kleischalige appartementencomplexen ten behoeve van CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap). De gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde vorm.

Artikel 11 Wonen - 3

De bestemming Wonen - 3 is toegekend aan 11 kavels ten behoeve van vrijstaande woningen in het midden van het plangebied die in het kader van kleinschalig opdrachtgeverschap verkocht zullen worden. Per kavel mag één vrijstaande woning gerealiseerd worden met een maximum oppervlakte van 200 m2 bvo en een maximum grondoppervlak van 80 m2. Per kavel moeten minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.

Artikel 12 Wonen - 4

De bestemming Wonen - 4 is toegekend aan de kavels in de buitenste ring van het plangebied, grenzend aan de twee bestaande watergangen. Ook deze kavels worden in het kader van kleinschalig opdrachtgeverschap verkocht.

Artikel 13 Wonen - 5

De bestemming Wonen - 5 is toegekend aan de kavel direct grenzend aan het Hofbad die bestemd is voor de bouw van een woontoren met een hoogteaccent tot maximaal 70 meter hoog. Op de begane grond is ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid en/of dienstverlening.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

De bestemming Waarde - Archeologie 1 is toegekend aan terreinen met archeologische waarde, de bestemming Waarde - Archeologie 2 aan gebieden met een archeologische verwachting.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een waterkering met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

5.7.3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 21.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn. Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.
  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning. Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.
  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen. Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.
  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken. Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.
  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 21

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

De Algemene aanduidingsregels hebben betrekking op de gebiedsaanduiding Waterstaat - beschermingszone rondom de kernzone van de waterkering en de veiligheidszones rondom TNO.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 22 Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels zijn drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Één waarmee de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 gewijzigd kan worden door middel van het laten vervallen van deze dubbelbestemming indien door middel van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden of verwachtingen (meer) aanwezig zijn.

Één waarmee de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering gewijzigd kan worden in verband met een andere situering van de waterkering, één en ander met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er sprake is van een besluit van de waterbeheerder tot wijziging van de legger danwel dat uit onderzoek is gebleken dat de nieuwe situering een optimaler resultaat geeft voor de waterhuishoudkundige situatie;
  • b. hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering;
  • c. voordat burgemeester en wethouders overgaan tot wijziging, dient de procedure zoals opgenomen in artikel 23.1 te worden gevolgd.

Met de derde wijzigingsbevoegdheid kan de grootte van de veiligheidszone worden verkleind dan wel de veiligheidszone van de kaart kan worden verwijderd, indien:

  • a. uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering van de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, dan wel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt;
  • b. uit onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld.

Artikel 23 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 25 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 323 woningen en kleinschalige bedrijvigheid in deelplan 20 in Ypenburg mogelijk. Voor deze ontwikkeling is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zie kader.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor: a. de bouw van een of meer woningen;
b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
d. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
e. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
f. de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².  

Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Aangezien er sprake is van de bouw van één of meer woningen, wordt de ontwikkeling aangemerkt als bouwplan in de zin van artikel 6.12, eerste lid van de wet. De grond is echter in eigendom bij de gemeente en daarmee is het kostenverhaal verzekerd. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt daarom besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 is op 18 juli 2016 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek TNO
  • 3. GGD Haaglanden
  • 4. Ministerie EL&I
  • 5. RVOB (Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf), Directie Vastgoed
  • 6. Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid
  • 7. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 8. Dunea
  • 9. Politie Eenheid Den Haag
  • 10. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 11. HTM Personenvervoer NV
  • 12. Veolia Transport Haaglanden
  • 13. NS Stations
  • 14. Prorail
  • 15. Stedin B.V.
  • 16. TenneT Regio West
  • 17. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 18. Koninklijk Horeca Nederland
  • 19. Fietsersbond
  • 20. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming
  • 21. Stichting Haags Milieucentrum
  • 22. Haagse Vogelbescherming
  • 23. Stichting Het Zuid-Hollands Landschap
  • 24. Bewonersplatform Ypenburg
  • 25. Bewonersvereniging Bosweide
  • 26. Buurtvereniging Morgenweide
  • 27. Bewonersvereniging Buitenplaats Ypenburg
  • 28. Buurtorganisatie 'De Kaden'
  • 29. Staedion
  • 30. Burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen: Provincie Zuid-Holland, Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid, Hoogheemraadschap van Delfland, Veiligheidsregio Haaglanden en HTM Personenvervoer NV. De geadviseerde maatregelen uit het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden zijn opgenomen in paragraaf 4.3 van de toelichting. De HTM heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De overige reacties zijn hieronder opgenomen en beantwoord.

 

1. Provincie Zuid-Holland
Inleiding

Op 19 juli 2016 hebt u ons het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

Hierbij bericht ik u dat het plan aanleiding geeft tot een reactie inzake de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) en de Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening). De VRM en de verordening zijn op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale belangen en het onderhavige plan is op één of meerdere punten niet conform dit beoordelingskader. Deze reactie vervangt niet een eventueel benodigde provinciale verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Externe veiligheid

Bij de planstukken ontbreekt een advies van de Veiligheidregio Haaglanden en op basis daarvan een afweging om maatregelen te treffen. In het plan zijn woningen opgenomen voor statushouders, dit betreft een bijzondere doelgroep, waarbij vooral extra aandacht besteed moet worden aan de zelfredzaamheid van deze mensen.

Conclusie 

Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen.

Reactie:

Het klopt dat er ten tijde van het Bro-overleg nog geen advies was ontvangen van de Veiligheidsregio Haaglanden. De Veiligheidsregio Haaglanden krijgt het concept ontwerp-bestemmingsplan eveneens toegezonden in het kader van het Bro-overleg en brengt in dat kader advies uit. Het advies van de Veiligheidsregio wordt vervolgens in het ontwerp-bestemmingsplan verwerkt. Dat is in dit geval ook gebeurd. De aanbevelingen uit het advies van de veiligheidsregio zijn terug te vinden in paragraaf 4.3 van de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan.

Het onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningen mogelijk. Een klein deel van deze woningen zullen inderdaad tijdelijk ingezet worden om statushouders te huisvesten. Deze woningen zijn echter niet anders bestemd dan de andere woningen in het gebied en zullen op de lange termijn als reguliere woningen in gebruik genomen gaan worden. Voor deze woningen is overigens reeds een omgevingsvergunning verleend, aangezien deze al op korte termijn beschikbaar moeten zijn. Zelfredzaamheid is een aspect dat in het kader van de omgevingsvergunning is meegenomen. In het bestemmingsplan kunnen geen bepalingen worden opgenomen met betrekking tot het aspect zelfredzaamheid.

6. Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid

Hierbij ontvangt u de reactie van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid op de bovengenoemde ontwerpomgevingsvergunning alsmede het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.

Separaat zal ik een zienswijze indienen op het Ontwerp stap-3 besluit Interimwet Stad- en Milieubenadering voor het plangebied Deelplan 20, Ypenburg dat momenteel ook ter inzage ligt.

Mobiliteitseffecten

Rijkswaterstaat is beheerder van de nabij uw plangebied gelegen rijkswegen A12 en A4 en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer.

Rijkswaterstaat verlangt dat bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen een analyse wordt opgesteld van de verkeersintensiteiten waarbij o.a. de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van) rijkswegen in beeld worden gebracht. Onder grootschalige ontwikkelingen valt in ieder geval een woningbouwontwikkeling van meer dan 250 woningen binnen 5 kilometer van een aansluiting op de rijksweg en/of 5.000 m2 kantooroppervlak. 10.000 of meer m2 detailhandel, horeca, toeristisch-recreatieve voorzieningen met meer dan 100.000 bezoekers per jaar. De ontwikkelingen die uw plan mogelijk maakt, zijn dus grootschalig.

Gelet hierop verzoek ik u een mobiliteitsparagraaf op te nemen in uw bestemmingsplan waarin de veranderingen in verkeersintensiteiten als gevolg van uw plan in beeld worden gebracht voor zowel de rijkswegen A12 en A4 als het onderliggend wegennet.

In deze paragraaf dient u inzicht te geven in: de mobiliteit die wordt gegenereerd, de gevolgen voor de rijkswegen, de ontsluiting (openbaar vervoer, wegen, transport over water), de consequenties van de verkeerstoename op de aansluitingen van de rijkswegen, de te treffen maatregelen om de bereikbaarheid te garanderen en om bereikbaarheidsproblemen in de omgeving te beheersen.

Bij negatieve effecten (nieuwe of grotere knelpunten in verkeersafwikkeling) dient u in deze analyse ook aan te geven welke maatregelen u daartegen treft en wat de financiële haalbaarheid is van die maatregelen en hoe de realisering hiervan is geborgd. Deze analyse dient u op te nemen in de toelichting van uw plan.

Tevens verzoek ik u over de uitgangspunten van uw analyse met Rijkswaterstaat in overleg te treden.

Geluid

Rijkswaterstaat ziet er als wegbeheerder tevens op toe dat nieuwe geluidgevoelige ruimtelijke ontwikkelingen geen belemmeringen opwerpen voor het gebruik en beheer van de rijksweg.

Op het akoestisch onderzoek behorend bij het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan alsmede de ontwerpomgevingsvergunning heb ik de onderstaande opmerkingen:

Akoestische onderzoek deelplan 20:

  • Pagina 4 paragraaf 3.1 -> Er wordt vermeld dat op grond van art. 74 lid 1 van de Wgh de zone van de rijksweg zich uitstrekt tot 350 m aan weerszijden van de weg. Dit is niet correct. Het gebied langs een rijksweg dient conform de definitie van buitenstedelijk gebied volgens artikel 1 van de Wgh te allen tijde als buitenstedelijk gebied beschouwd te worden. Daarom zijn de zonebreedtes volgens art. 74 lid 1 onder b van toepassing.

  • Op grond van artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid wordt tot 1 juli 2018 extra geluidruimte geboden (tot 2 dB) door toepassing van een tijdelijk hogere aftrek op grond van art. 110g Wgh. Deze verruiming is een anticipatie op de komende verruiming van de normstelling voor rijkswegen. Deze tijdelijke verruiming is juist bedoeld om stedelijke ontwikkelingen die plaats vinden voor 2018 niet ongewenst te beperken. Is in het onderzoek met deze tijdelijke verruiming rekening gehouden?

  • De invoergegevens van het rekenmodel ontbreken. Model invoer is hierdoor niet controleerbaar. Is er bijvoorbeeld rekening gehouden met de bestaande geluidschermen langs de A4 en A12? Paragraaf 3.2 suggereert dit wel, zie passage ‘Het omvat onder andere de intensiteiten, type wegdek, rijsnelheden en aanwezigheid van schermen.’

Ik verzoek u de hierboven genoemde opmerkingen en aanvulling in de plannen te verwerken.

Leefbaarheid

Rijkswaterstaat houdt zich als uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ook bezig met het onderwerp Duurzame Leefomgeving. Ook op het gebied van ruimtelijke plannen.

Kijkend naar de ligging van de nieuwe woningen ten opzichte van de Rijkswegen vraag ik mij dan ook nog wel af op welke wijze de gemeente het thema Duurzame Leefomgeving (gezondheid) in het kader van ruimtelijke ordening heeft afgewogen bij de keuze van deze locatie.

Deze afweging heb ik niet terug kunnen vinden in de huidige toelichting.

Gezien de voornoemde opmerkingen op uw plan alsmede kijkend naar de overige (mogelijke) ontwikkelingen nabij het plangebied, zoals de reserveringszones langs de A4 en A12 (Rarro) en een helikopterhaven wil ik graag met u in overleg om deze ruimtelijke ontwikkeling met elkaar nader te bespreken.

Reactie:

Mobiliteitseffecten

Er is een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd dat als bijlage bij het ontwerp-bestemmingsplan is gevoegd. De resultaten van dit onderzoek zijn afgestemd met Rijkswaterstaat.

Geluid

  • Dit is in de tekst van de rapportage aangepast.

  • Bij het berekenen van de geluidimmissieniveaus ten behoeve van het stap 3 besluit en het hogere grenswaardenverzoek, is geen gebruik gemaakt van deze in de regeling geboden mogelijkheid. Het stap 3 besluit strekt tot een grenswaarde voor de geluidbelasting van 60 dB als Lden, volgens de berekening zonder toepassing van deze aftrek. Als aan deze grenswaarde wordt getoetst na verrekening van deze aftrek, wordt dus feitelijk een lagere geluidbelasting berekend. Dit betekent dat het stap 3 besluit geen aantasting zal vormen voor de ruimte die met deze regeling is geboden.

  • Bij het akoestisch onderzoek dat deel uitmaakt van de toelichting op het bestemmingsplan, zijn de bedoelde bijlagen gevoegd. Daarnaast is aan het bevoegde gezag het akoestische rekenmodel verschaft; op basis waarvan zij haar toetsing heeft uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is door de omgevingsdienst Haaglanden goedgekeurd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat bij de modellering van de geluidbelasting door het verkeer op de snelwegen A4 en A12 gebruik gemaakt is van het door Rijkswaterstaat beheerde, zogenoemde, geluidregister. Dit betekent dat de uitgangspunten die zijn gebruikt voor het berekenen van de geluidbelasting door het verkeer op de snelwegen, gebruik gemaakt is van de door Rijkswaterstaat aangeleverde uitgangspunten. Daarbij zijn de schermen, die van invloed zijn op de geluidbelasting op de referentiepunten voor de geluidproductieplafonds - die opgenomen zijn in het geluidregister - bij de modellering inbegrepen.

Leefbaarheid

In het kader van de Stap 3-procedure is een Gezondheidseffectscreening (GES) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden beschreven in hoofdstuk 7 van het Stappenrapport dat als bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd. Het GES-rapport zelf is als bijlage 4 bij het Stappenrapport gevoegd.

De gemeente is naar aanleiding van de reacties van Rijkswaterstaat in het kader van de Stap 3-procedure en het bestemmingsplan reeds met hen in overleg getreden. Het eerste overleg heeft plaats gevonden op 13 september. Tijdens het overleg is onder andere toegezegd dat Rijkswaterstaat betrokken zal worden bij de verdere uitwerking van de "Agenda Ruimte voor de Stad", waarin ook de reserveringszones langs de A4 en A12 worden meegenomen.

7. Hoogheemraadschap van Delfland
Advies

Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek verzoeken wij u ten aanzien van de thema's 'Algemeen / Beleid' en 'Waterkwantiteit' en 'Water Veiligheid' onderstaande reactie te verwerken.

Algemeen / Beleid

In paragraaf 3.5.1 Beleidskader wordt, onder het kopje Hoogheemraadschap van Delfland, verwezen naar het oude Waterbeheerplan. Inmiddels is het nieuwe Waterbeheerplan vastgesteld. Wij verzoeken u naar het actuele document te verwijzen.

Waterkwantiteit

  • In paragraaf 2.4.4 'Water' wordt de huidige situatie beschreven.
    Wij verzoeken u hier te benoemen dat beide watergangen op een hoger peil hebben. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP.
    Er ligt dan ook langs beide watergangen een polderkade.
    Ook aan de zuidzijde van het plangebied ligt een polderkade.
  • In paragraaf 3.5.2 'Beleid t.a.v. het plangebied' wordt onder het kopje 'Waterkwantiteit' gesteld dat 5,53 ha vrijwel gelijk is aan 5,57 ha.
    Een toename van verharding van 400 m2 vinden wij echter relevant.

Het gezamenlijke beleid van Den Haag en Delfland gaat uit van het stand-still-principe: de waterhuishouding blijft ten gevolge van ontwikkelingen minimaal even goed functioneren.
Wij verzoeken u dan ook om aan te geven hoe dit effect op de waterhuishouding wordt gecompenseerd. Bijvoorbeeld door verharding te beperken (zoals doorlatende bestrating op parkeerterrein, of door het als groen bestemmen van de strook oostelijk van het appartementengebouw tegenover de nieuwe kop van het zwembad), door infiltratie van regenwater (via grindkoffers bij de parkeerplaats of mogelijk in de groene gebieden) of door andere vasthoudmaatregelen waarbij het regenwater vertraagd wordt afgevoerd.

  • Een voorwaardelijke bepaling biedt hier mogelijk flexibiliteit: dit houdt in dat verharding boven de 5,53 ha alleen is toegestaan indien aangetoond wordt dat dit waterneutraal gebeurd. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen dient dan een positief advies van Delfland te worden overlegd. Dit dient dan in de regels te worden geborgd en op de plankaart en in de toelichting te worden verwerkt.
    Deze voorwaarde kan ook worden gekoppeld aan een stukje van het plangebied of een bepaalde bestemming.

Waterveiligheid

  • In paragraaf 3.5.2 'Beleid t.a.v. het plangebied' wordt onder het kopje 'Veiligheid en waterkeringen' ten onrechte benoemd dat de kering een regionale kering is:
    De keringen rondom de ontwikkellocaties zijn alle polderkades.
  • Wij verzoeken u om onderstaande zin in diezelfde paragraaf als volgt aan te passen:
    “Vanwege het robuuste karakter van de waterkering in het plangebied zullen is de verwachting dat werkzaamheden in de veiligheidszone geen gevaar opleveren voor verenigbaar zijn met het belang van de waterveiligheid.”

Reactie:

Algemeen / Beleid

Dit is aangepast in de paragraaf 3.5.1 van de toelichting.

Waterkwantiteit

  • Dit is aangepast in paragraaf 2.4.4 van de toelichting.
  • Om de 400 m2 extra verharding te compenseren zal er meer waterberging worden gerealiseerd in de Ecologische zone.
  • Aangezien er voor is gekozen om meer waterberging te realiseren in de ecologische zone, is er geen noodzaak tot het opnemen van een voorwaardelijke bepaling. Gelet op het feit dat de kavels in het kader van KO (kleinschalig opdrachtgeverschap) zullen worden uitgegeven is dit bovendien zeer onwenselijk. Dit zou een namelijk leiden tot extra onzekerheid voor de toekomstige kopers en wellicht ook tot extra kosten indien zij maatregelen moeten treffen op het eigen perceel.

Waterveiligheid

  • Dit is aangepast in paragraaf 3.5.2 van de toelichting.
  • Deze zin is aangepast.