direct naar inhoud van 4.9 Archeologie
Plan: Wateringse Veld, 6e herz. (ESDO-locatie)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0250BWatVld6ehz-50VA

4.9 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld, 6e herz. (ESDO-locatie).

4.9.1 Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: terreinen waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente - als daartoe aanleiding bestaat - hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen;
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

4.9.2 Archeologische waarden in het plangebied

Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Hiervoor zijn bouwregels en een aanlegvergunningstelsel van kracht. Voor het plangebied is momenteel (januari 2012) beperkte informatie uit vooronderzoek beschikbaar: voor deelgebied Rhijenhof bestaande uit een bureau-onderzoek, voor deelgebied Esdo aangevuld met een (beperkt) veldonderzoek-boringen.

De verwachting op betekenisvolle archeologische vindplaatsen is hoog. Het plangebied maakt deel uit van een landschap dat vanaf de prehistorie tot in de Romeinse tijd aantrekkelijk was voor bewoning. Dit is ook bevestigd door archeologische vindplaatsen in de onmiddellijke omgeving (late steentijd, ijzertijd en Romeinse tijd). Deze lopen waarschijnlijk door tot in de zuidelijke helft van het plangebied (richting Martinus Nijhoffweg). Vanaf de Late Middeleeuwen werd het gebied ontgonnen en gebruikt voor agrarische doeleinden. In het plangebied worden hiervan resten verwacht. Het gaat daarbij met name om de ontginningsboerderij Rhijenhoeve, die bekend is van de kaart van Kruikius uit 1712.

In het kader van de ruimtelijke ontwikkelingen moet meer vooronderzoek worden verricht om de archeologische waarde vast te stellen. Hiervoor is vervolgonderzoek nodig in de vorm van veldonderzoek (boringen) en proefsleuvenonderzoek. Op basis daarvan wordt besloten of voorafgaand aan de ontwikkeling van het plangebied een opgraving nodig is.

In paragraaf 5.3 wordt toegelicht hoe de archeologische waarden in het bestemmingsplan worden beschermd.