Plan: | Laakhaven West en Petroleumhaven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA |
Algemene beginselen externe veiligheid
Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:
In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6(kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.
Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar hooguit bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.
Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk).
De beoordeling van de externe veiligheid vindt plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).
De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).
Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit
In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.
Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.
Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.
NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.
De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.
NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.
Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast.
In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.
Tabel - Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Stofcategorie | Invloedsgebied [m] | ||
LF1 | Brandbare vloeistoffen (diesel) | 45 | |
LF2 | Brandbare vloeistof (benzine) | 45 | |
GF3 | Brandbare gassen (propaan, LPG) | 355 | |
GT3 | Toxisch gas (ammoniak) | 560 | |
LT1 | Toxische vloeistof (acrynitril) | 730 | |
LT2 | Toxische vloeistof (propylamine) | 880 | |
LT3 | Toxische vloeistof (acroleïne) | > 4000 | |
LT4 | Toxische vloeistof (methylisocyanaat) | > 4000 |
Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)
Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.
Rijkswegen
Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het basisnet gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2 bij deze circulaire zijn opgenomen. Tot het basisnet behoren in Den Haag de rijkswegen A4, A12 en A13.
De geprojecteerde bestemmingen liggen buiten de in bijlage 2 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen genoemde veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.
Om te voorkomen dat bij kleinere veiligheidszones de burger onvoldoende beschermd wordt tegen de mogelijke gevolgen van een incident met brandbare vloeistoffen zijn langs routes waarover veel brandbare vloeistoffen vervoerd worden plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Dit zijn gebieden tot 30 m van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De contour wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook.
De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Zoeterwoude Dorp en de A13 zijn aangemerkt als een plasbrandaandachtsgebied. De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (afrit 12), de A12 en de A44-N44 hebben géén plasbrandaandachtsgebied.
De geprojecteerde ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten plasbrandaandachtsgebieden.
Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:
Het plangebied ligt op circa 3.100 m vanaf de A4 en de A13 en circa 2.150 vanaf de A12. Voor de beoordeling van het groepsrisico zijn alleen de stoffen behorende tot categorie LT3 en LT4 van belang.
Voor deze wegvakken gelden de volgende vervoersfrequenties.
Tabel 2: Vervoersfrequenties LT3 en LT4 rijkswegen
Traject rijksweg | LT3 | LT4 | |
Utrechtsebaan | 0 | 0 | |
Z8 | 32 | 0 | |
Z9 | 0 | 0 | |
Z29 | 32 | 0 |
Op grond van tabel 10 van het bijlagenrapport van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) ligt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour op de weg (de drempelwaarde ligt ver boven de waargenomen transporten).
Ondanks de verwachte groei van de vervoersintensiteiten voor de stofcategorie LT3, gedurende de planperiode, is er sprake van een zeer lage vervoersintensiteit. Hoewel het groepsrisico in het onderhavige geval niet rekenkundig is vastgesteld, is het aannemelijk om te veronderstellen dat het groepsrisico laag zal zijn. De afstand van het plangebied tot de hier beschouwde rijkswegen is zo groot, dat de bijdrage van de geprojecteerde bestemmingen in het plangebied aan het groepsrisico nihil zal zijn.
Gelet op deze omstandigheid is het treffen van bouwkundige maatregelen (bijvoorbeeld het op een centrale plaats afsluiten van de ventilatie) disproportioneel in relatie tot de kans op een ongeval en de gevolgen daarvan. Op een afstand van meer dan 3 km zullen de letale gevolgen beperkt zijn. Het gesloten houden van ramen en deuren zou een afdoende maatregel moeten zijn. Door een tijdige inzet van E-Alert (zie hierna) kunnen bewoners binnen het plangebied er voor zorgen dat zij geen nadelige gevolgen van een ramp zullen ondervinden.
Bevoorrading LPG-tankstation Neherkade
Aan de Neherkade 2980 is een LPG-tankstation gevestigd. Voor dit LPG-tankstation geldt een maximaal toegestane jaarlijkse doorzet van 1.000 m3 LPG. Aan de hand van deze gegevens is de vervoersfrequentie van en naar het LPG-tankstation bepaald (140 LPG-tankwagenbewegingen per jaar).
Ten behoeve van de milieueffectrapportage voor de infrastructurele wijziging van de Neherkade is een QRA uitgevoerd (rapport Tauw, d.d. 31 mei 2011). Onderdeel van de reconstructie is de aanleg van een ongelijkvloerse kruising ter plaatse van de Calandstraat/Slachthuislaan. Blijkens de QRA bedraagt het groepsrisico voor de bestaande situatie 0,54 maal de oriëntatiewaarde en 0,60 maal de oriëntatiewaarde voor de nieuwe situatie. Het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door de Haagse Hogeschool en de hoogteaccenten direct langs de Neherkade. De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour ligt op de weg.
Voor de QRA is voor LPG een invloedsgebied van 325 m aangehouden. Voor de QRA is uitgegaan van de huidige bestemmingen in Laakhaven West. Ondanks de hogere bebouwingsdichtheid in de toekomstige situatie, zal de voor het groepsrisico maatgevende kilometer niet verschuiven. De Haagse Hogeschool en de woningbouw aan de overzijde van het kanaal zijn zeer bepalend voor het groepsrisico. Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde en zal vanwege de ontwikkelingen in het plangebied niet toenemen (de maatgevende kilometer uit het genoemde onderzoek ligt buiten het plangebied voor dit bestemmingsplan).
De eerstelijns bebouwing binnen het plangebied ligt op meer dan 45 m van de Neherkade en daarmee buiten het invloedsgebied van het transport van benzine en diesel. Vaarwegen worden niet meegenomen in de beoordeling van het groepsrisico. Een nadere verantwoording is daarom niet noodzakelijk.
Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmmingsplan de risicobenadering worden toegepast. Dit geldt wanneer de ontwikkeling binnen 200 m van de spoorweg, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is gesitueerd.
Op het spoortraject Den Haag-Leiden (baanvak 67) vindt geen regulier vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Onder bijzondere omstandigheden (omleidingen als gevolg van herstelwerkzaamheden ter plaatse van een ander baanvak) is het vervoer van gevaarlijke stoffen met behulp van spoorketelwagens mogelijk (omleidingscenario).
In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft adviesbureau AVIV BV een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor het hierboven omschreven omleidingscenario.
Voor elk van de stofcategorieën A (propaan), B2 (ammoniak), B3 (chloor) en D4 (acroleïne) is met het rekenmodel RBM II een berekening uitgevoerd met 50 ketelwagens per jaar. Het onderzoeksgebied wordt in de lengterichting begrensd door de Utrechtsebaan en Duivenvoorde (circa 1,5 km vanaf de Haagse gemeentegrens richting Leiden). Met name in het Haagse deel van het invloedsgebied is sprake van een hoge populatiedichtheid langs het spoor (Nationale Nederlanden, Siemens en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).
Uit het rapport van 17 januari 2012 (kenmerk 112138) blijkt dat het plaatsgebonden risico binnen het baanvak blijft.
De berekeningen voor stofcategorie C3 (pentaan) en D3 (acrynitril) hebben niet geleid tot een groepsrisico. Dit wil zeggen dat de kans op 10 of meer slachtoffers kleiner is dan 10-9 per jaar. Het groepsrisico vanwege de stofcategorieën A (propaan), B2 (ammoniak), B3 (chloor) en D4 (acroleïne) is nihil (ver onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde).
Het plan ligt buiten het onderzoeksgebied van voornoemde studie. Toch biedt dit onderzoek meerwaarde voor de risicoanalyse van dit bouwplan. De populatiedichtheid langs het spoor in de hierboven besproken studie is vergelijkbaar met de populatiedichtheid na realisatie van de nieuwe bestemmingen in Laakhaven West. Het groepsrisico blijft voor het hele spoortraject op Haags grondgebied zeer laag.
Een nieuwe kwantitatieve risicoanalyse biedt in dat verband geen meerwaarde.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Er loopt (buiten het plangebied) een aardgastransportleiding via de Fruitweg in de richting van de Parallelweg. Het betreft een leiding van 40 bar en een diameter van 12 inch. Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van deze meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord. Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn. Ten behoeve van de voorziene nieuwbouw in het plangebied zullen enkele aardgasleidingen dienen te worden aangelegd om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. Het betreft leidingen van ondergeschikte aard (maximaal 3 bar), die niet op de digitale verbeelding hoeven te worden bestemd.
Indien een nieuw bestemmingsplan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten mogelijk maakt geldt dat de in artikel 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gestelde grenswaarden in acht dienen te worden genomen. Is er sprake van de (voorgenomen) bouw of vestiging van beperkt kwetsbare objecten dan dient er rekening met de gestelde richtwaarden te worden gehouden. Deze grens- en richtwaarden laten zich vertalen in veiligheidsafstanden. Deze afstanden zijn voor verschillende risicobronnen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen vastgesteld.
De hierboven bedoelde grens- en richtwaarden behoeven overigens alleen in acht te worden genomen met betrekking tot de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting waarvoor het Bevi van toepassing is (artikel 2, lid 2 Bevi). Met andere woorden, als de geprojecteerde bestemming buiten het invloedsgebied ligt, behoeven de grenswaarden dan wel richtwaarden niet in acht te worden genomen. Voor het plangebied zijn het LPG tankstation aan de Neherkade 2980 en de gasflessenopslag bij Braber Dakmaterialen B.V. van belang.
Het invloedsgebied van het LPG tankstation aan de Neherkade 2980 reikt tot binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Uit door AVIV uitgevoerd onderzoek (rapport van 13 september 2012, kenmerk
122362) volgt het volgende groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde:
huidig | toekomst | |
Bevoorrading overdag | 1,12 | 1,12 |
Bevoorrading 's avonds | 1,57 | 1,98 |
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor de beoordeling van de externe veiligheid rondom het LPG Tankstation bestaat uit het hierboven reeds aangehaalde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Deze geven de kaders voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van aangewezen inrichtingen. De criteria zijn gedefinieerd op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De consequenties van de toetsing zijn in het Bevi vastgelegd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen).
Groeprisico (GR)
Het GR is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitgrens: de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor LPG-tankstations wordt het invloedsgebied echter bepaald door de 100% letaliteitsgrens: de afstand waarop alle blootgestelden komen te overlijden. Deze afstand bedraagt 150 m en is vastgelegd in de Regeling externe veiligheids inrichtingen (Revi). Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt aangeduid als oriëntatiewaarde. Deze waarde vormt niet een harde wettelijke grens maar is een maat waarmee lokaal een afweging moet worden gemaakt. Niet alleen bij de overschrijding van de oriëntatiewaarde maar ook bij een toename onder de oriëntatiewaarde moet deze afweging worden gemaakt. In de verantwoordingsnotitie groepsrisico wordt beschreven welke overwegingen bij de afweging zijn gebruikt en welke maatregelen worden genomen om het groepsrisico te beperkingen. De Veligheidsregio heeft een wettelijke adviestaak met betrekking tot het groepsrisico, met name daar waar het gaat om bestrijdbaarheid van een incident en zelfredzaamheid van aanwezige personen.
Voor een LPG-tankstation wordt het groepsrisico met name bepaald door een ongeval waarbij de gehele inhoud van de tank in een keer vrijkomt. Dit wordt een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) genoemd. De gehele inhoud kan vrijkomen doordat de tank ernstig beschadigd raakt door de mechanische impact ten gevolge van een botsing (een zogenaamde koude BLEVE) of doordat een tank met brandbaar gas wordt opgewarmd door een brand in de directe omgeving (een zogenaamde warme BLEVE). Door de opwarming van de inhoud van de tank, neemt de druk toe, totdat deze te hoog is en de tank alsnog bezwijkt. De tankwand wordt niet gelijkmatig opgewarmd als de tankwagen niet geheel gevuld is. De warmteafgifte naar de tankwand boven het vloeistofniveau is lager dan ter plaatse van de vloeistof. Naast de snelheid van het verdampingsproces is de hoeveelheid gas en de snelheid waarmee dat vrijkomt, bepalend voor de kracht van de BLEVE.
Bij een warme BLEVE zal in een straal van 150 m iedereen in de omgeving dodelijk getroffen zijn vanwege de enorme warmtestraling en zullen ook alle gebouwen in dit gebied (grotendeels) verwoest worden. Tot op een afstand van ruim 300 m kunnen mensen gewond raken en zal er schade aan gebouwen optreden.
LPG Convenant
Het Rijk heeft een convenant gesloten met de LPG-branche om de veiligheid op en rond bestaande LPG tankstations te verbeteren. De belangrijkste maartegel is het aanbrengen van een hittewerende bekleding op de LPG-tankwagens. De maatregel stelt de hulpdiensten in staat om het gebied rondom het tankstation tijdig te ontruimen in geval van een brand in de nabijheid van de LPG-tankwagen. Het convenant voorziet ook in de realisatie van een verbeterde vulslang. Door het toepassen van deze vulslang op LPG-tankauto's wordt de kans op een lekkage of breuk lager ingeschat.
Vanzelfsprekend moet het LPG-tankstation ook voldoen aan de veiligheidsafstanden volgens het Revi en de voorschriften in de bijlage behorende bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer en de voorschriften in de vigerende milieuvergunning. De branche heeft zich gecommitteerd om het groepsrisico tot onder de oriëntatiewaarde te brengen (peildatum 27 oktober 2004) en zonodig de verkoop van LPG te beëindigen indien dit niet haalbaar blijkt te zijn.
Niet alle vervoerders van LPG hebben het convenant LPG-Autogas ondertekend. Daarom introduceert de wetgever een bepaling waarbij zodanige maatregelen worden getroffen dat gedurende tenminste 75 minuten, na het ontstaan van een plasbrand op de opstelplaats van de LPG-tankwagen, geen warme BLEVE kan optreden. Tot de maatregelen behoren het hittewerend bekleden van de tankwagens en het ter plaatse van de opstelplaats van de LPG-tankwagen aanbrengen van een automatische deluge-installatie. De bepaling is opgenomen in artikel 5 van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer 2013. De ontwerptekst is gepubliceerd in de Staatscourant van 21 mei 2012 (nr. 9588). Het ontwerpbesluit is zowel aan de Eerste als de Tweede Kamer verstuurd. Bij het in werking treden van dit besluit vervalt het Besluit LPG-tankstations milieubeheer.
Het onderhavige LPG-tankstation wordt bevoorraad door tankwagens voorzien van een hittewerende bekleding. In geval van een plasbrand hebben de hulpdiensten voldoende tijd om het gebied rondom het tankstation te ontruimen (zie onder voorlichting en alarmering burgers).
Beschrijving bestaande situatie
De doorzet van het tankstation aan de Neherkade 2980 bedraagt maximaal 999 m3 LPG per jaar. Dit is in de milieuvergunning vastgelegd. De afgelopen jaren bedroeg de jaarlijkse doorzet ongeveer 700 m3 LPG.
Tot 2009 was het LPG-tankstation voorzien van een ondergronds reservoir met een inhoud van 40 m3. De ondergrondse tank voldeed aanvankelijk niet aan de nieuwe veiligheidsafstanden volgens het Revi. Het groepsrisico lag bovendien net boven de oriëntatiewaarde. De tank is in 2009 vervangen door een kleinere tank (20 m3) en verplaatst, zodat thans aan alle voorschriften wordt voldaan en het groepsrisico ongeveer gelijk is aan de oriëntatiewaarde.
In haar notitie 'Onderbouwing van effectiviteit hittewerende coating' beveelt het RIVM aan om altijd een minimale afstand van 25 m rondom een LPG-vulpunt vrij te houden zodat hulpverleners de situatie aan alle kanten goed kunnen waarnemen om de ernst ervan te kunnen beoordelen en de brand te kunnen bestrijden. In het onderhavige geval is het LPG-vulpunt op ruime afstand vanaf de Neherkade zichtbaar. Hoewel de opstallen van het tankstation op minder dan 25 m van het vulpunt zijn gelegen, is het zicht toch vrijwel onbelemmerd.
Scenariobeschrijving en geadviseerde maatregelen
Voor de aspecten scenariobeschrijving en geadviseerde maatregelen wordt verwezen naar het door de Veiligheidsregio Haaglanden uitgebrachte advies op het concept ontwerp-bestemmingsplan. Dit advies en de wijze waarop de geadviseerde maatregelen in het bestemmingsplan zijn verwerkt is opgenomen in paragraaf 7.1 van de toelichting.
Zelfredzaamheid
Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is gezien de verschillende effectscenario's, zijn de fysieke eigenschappen van bewoners, bezoekers, gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden.
Binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation bevinden zich geen bijzonder kwetsbare groepen (scholen voor kinderen onder de 12 jaar, verpleeghuizen).
Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. De stadswoningen in bouwplan Soho C zijn toegankelijk vanaf de straat. Op de eerste verdieping (woonlaag) is het mogelijk om via het dakterras (van de risicobron af) te vluchten. Midden in het gemeenschappelijke dakterras bevindt zich een trap dat toegang geeft tot de parkeergarage. Vanuit de parkeergarage kan richting 1eLulofsdwarsstraat worden gevlucht. Hiermee is de zelfredzaamheid geoptimaliseerd.
De kopse kant van het woongebouw aan de Neherkade, ten noorden van de Slachthuislaan heeft een beperkt glasoppervlak. De trappenhuizen langs de langsgevel zijn van metselwerk en zijn, mede gelet op de afstand tot de LPG-installaties (het eerste trappenhuis ligt op circa 140 m vanaf het vulpunt) voldoende bestand tegen de gevolgen van een BLEVE. Voor het gehele plangebied geldt dat er voldoende vluchtwegen aanwezig zijn op het plangebied in geval van calamiteit te ontvluchten. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied wordt dan ook voldoende geacht.
Te nemen maatregelen voor het beperken van het groepsrisico
Bronmaatregelen
Hiervoor zijn de maatregelen in het kader van het convenant besproken. Daarnaast zijn nog andere maatregelen aan de risicobron te nemen. Deze maatregelen kunnen zijn:
Stedenbouwkundige afweging en maatregelen
Bij het stedenbouwkundig raamwerk, dat de basis vormt voor het bestemmingsplan, is voor de bebouwing langs de Calandkade op de volgende punten rekening gehouden met het groepsrisico:
De Structuurvisie ziet het Centrum als een veel uitgebreider centrum dan het huidige. Er wordt een 'sprong over het spoor' voorzien naar Binckhorst en Laakhaven: gebieden met mooie locaties aan het water waar ruimte is voor wonen, voorzieningen en stedelijke bedrijvigheid. Het gebied kan in belangrijke mate bijdragen aan de beoogde woningtoename. Den Haag kan daarmee groeien van binnenuit. Van wezenlijk belang voor de herontwikkeling van Laakhaven is zijn ligging binnen het stedelijk veld en zijn nabijheid tot het Haagse stadscentrum en infrastructuur. Dit schept enorme potenties. In 2006 is ter uitwerking van de structuurvisie een stedenbouwkundig plan vastgesteld. Dit stedenbouwkundig kader is inmiddels geactualiseerd in een stedenbouwkundig raamwerk. In het stedenbouwkundig raamwerk is een minder intensief programma opgenomen. De woningen langs de kade maken wel nog steeds prominent onderdeel van de stedenbouwkundige visie op het gebied. De destijds in de berekening opgenomen studenteneenheden op de hoek van de Neherkade en de Slachthuislaan zijn inmiddels op de lange baan geschoven. Het daar geldende bestemmingsplan voorziet niet in een bouwtitel op die locatie.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat het groepsrisico als gevolg van het LPG-tankstation geen belemmering hoeft te zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Laakhaven West en Petroleumhaven". In het bij dit bestemmingsplan behorende raadsvoorstel heeft het college aangegeven een inspanningsverplichting op zich te nemen voor de invoering van venstertijden voor de aanlevering van LPG bij het LPG tankstation aan de Neherkade 2980 (bevoorrading overdag in plaats van 's avonds). In de planregels (art. 25 lid 3) is geborgd dat voor het project Soho C slechts vergunning kan worden verleend na de invoering van deze venstertijden.
Over bovenstaande is uitvoerig overleg gevoerd met de provincie. De provincie vraagt aan de gemeente, op basis van voor haarzelf bindend beleid, om een groepsrisico dat onder de oriënterende waarde ligt. Op die manier maakt de provincie van deze oriënterende waarde een 'norm'. De verantwoording van het groepsrisico is een lokale, gemeentelijke afweging. De in het bestemmingsplan en bijbehorend raadsvoorstel opgenomen verantwoording van het groepsrisico voldoen in de visie van het college aan de wettelijk daaraan gestelde eisen. De gemeenteraad is akkoord gegaan met de beschreven verantwoording van het groepsrisico.
Uit de inspectie van de bedrijven door de afdeling Juridische Zaken en Milieutoezicht blijkt dat alleen bij Braber Dakmaterialen B.V. sprake is van een gasflessenopslag waarmee een relevante risico-contour zou kunnen samenhangen. Voor het overige is slechts sprake van een zodanige opslag van gevaarlijke stoffen in emballage dat – gelet op de voorschriften uit het Activiteitenbesluit – geen sprake is van relevante nadelige invloed op de externe veiligheid.
Uit de inspectie van de bedrijven is naar voren gekomen dat binnen de inrichting van Braber Dakmaterialen B.V. ten hoogste 2.500 liter waterinhoud aan gasflessenopslag van brandbare gassen mag plaatsvinden. Er is echter geen sprake van een inrichting in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De met de gasflessen samenhangende contour is beperkt van omvang (10 meter van de rand van het opslagcompartiment) en heeft geen invloed op (beperkt) kwetsbare objecten in de nabijheid van de inrichting.