direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middengebied Gouda Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In het kader van de wijkontwikkeling is een plan ontwikkeld voor herontwikkeling van de De Rijkestraat en omgeving - ook wel aangeduid als 'Middengebied'. Het project voorziet in de bouw van een aantal grondgebonden woningen en appartementen. Dit bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling waarmee de juridisch-planologische randvoorwaarden worden geschapen.

1.1 Aanleiding planherziening

In het kader van de wijkontwikkeling wordt in Gouda Oost door de gemeente Gouda en Woonpartners Midden-Holland een aantal projecten uitgevoerd. Doel van het project wijkontwikkeling is de revitalisering van het gebied, zodat een betere en prettiger wijk ontstaat.

Ten noorden van de Verzetslaan is het zogenoemde Middengebied gelegen. In het kader van de wijkontwikkeling wordt het gebied door gemeente en Woonpartners gezamenlijk herontwikkeld. Het project maakt deel uit van een groter wijkontwikkelingsgebied, waarvan ook het Zuidelijk stempel en de Springerslocatie deel uit maken.

Door Woonpartners is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit past niet binnen het huidige planologisch kader. Om die reden is dit bestemmingsplan opgesteld, zodat de gewenste ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.

Het bouwplan 

In het gebied is een gevarieerd woonprogramma voorzien. Het plan voorziet in de realisatie van een 20-tal grondgebonden woningen en 20 appartementen met bijbehorende voorzieningen.

Binnen het plan is ruimte gereserveerd voor aanpassing van het bouwprogramma - mocht dit om markttechnische redenen noodzakelijk zijn. Het bestemmingsplan maakt een maximum aantal woningen van 40 mogelijk, overeenkomstig de Regionale Projectenlijst Woningbouw (RWP) 2015 (zie 4.7.4 en 4.7.5).

Situatie 2010 Stedenbouwkundig plan / begrenzing deelproject

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0002.png"

De voorgestelde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Met het opstellen van dit bestemmingsplan wordt het project planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het gebied is gelegen tussen de Verzetslaan, Vrijheidslaan, De Kortestraat/De Rijkestraat en de Boelhouwersstraat. Het project maakt deel uit van een groter wijkontwikkelingsgebied, waarvan ondermeer ook het Zuidelijk stempel en de Springerslocatie deel uit maken.

Aan de westrand van het plangebied (De Rijkestraat) ligt een rij portiekwoningen met in de onderlaag winkels. Meer naar het oosten stond een school, die vooruitlopend op dit plan reeds gesloopt is. Aan de zuidkant (Verzetslaan) ligt een C1000-supermarkt. De supermarkt wordt verplaatst naar een locatie ten zuiden van de Sportlaan.

Het projectgebied is gelegen binnen bestemmingsplan ‘Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost’. Het bestemmingsplan is (recent) vastgesteld op 27 mei 2011. Bij het opstellen van het bestemmingsplan was de ontwikkeling nog onvoldoende uitgewerkt, zodat opname van deze ontwikkeling in het bestemmingsplan toen nog niet mogelijk was. De ontwikkeling wordt in het plan al wel aangehaald.

Het plan voor ontwikkeling van het gebied is inmiddels uitgewerkt. Er is een definitief stedenbouwkundig ontwerp beschikbaar dat als basis heeft gediend bij het opstellen van dit plan. Om de gewenste ontwikkelingen ruimtelijk te borgen en juridisch mogelijk te maken, is dit project-bestemmingsplan opgesteld.

Globale begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0003.png"

Bij het bepalen van de zuidelijke- en westelijke plangrens is aangesloten bij de plangrens die voor het bestemmingsplan Zuidelijk Stempel West is aangehouden.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Voorliggend bestemmingsplan Middengebied Gouda Oost bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In het kader van de wijkontwikkeling wordt in Gouda-Oost op basis van de vastgestelde structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost' en het later vastgestelde Essay een aantal stadsvernieuwingsprojecten uitgevoerd. Eén van de deelprojecten van de wijkontwikkeling 'Gouda Oost' is het Middengebied - het gebied rondom de De Rijkestraat.

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is na de Romeinse tijd gevormd. Over de Gouwe is minder bekend.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten, waarna de stad binnen ongeveer 100 jaar uitgroeide naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat dan een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd. Het plangebied is gelegen in de de buurt Oosterwei.

2.1.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).

De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels.

Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.

De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.

Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.

De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Den Haag en de regio Midden-Holland op te vangen. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.

2.2 Gebiedsspecifiek

Oosterwei is gebouwd in de tweede helft van de jaren 50 en begin jaren 60, toen ook de naastgelegen buurten Achterwillens en Vreewijk werden gerealiseerd. In tegenstelling tot de naastgelegen buurt Vreewijk, is de wijk Oosterwei meer als zelfstandige buurt beschouwd. Het heeft daardoor een wat in zichzelf gekeerd karakter. In het verlengde daarvan zijn in de buurt toen een aantal commerciële en maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd.

De wijk is ruim opgezet met veel openbaar groen en was doordoor aanvankelijk erg in trek bij de meer bemiddelde middenklasse. De buurt bevatte ook in die jaren al een behoorlijk aantal goedkopere woningen. Er was een onderscheid te maken tussen de kant Vrijheidslaan en Verzetslaan. De bebouwing is typerend voor de jaren 50 met stapelbouw, grote ramen en mozaïeken aan de zijkant van de woonflats. De bouw van de nieuwe wijken Bloemendaal en Plaswijck in Gouda Noord had een negatief effect op de wijk, doordat veel hogeropgeleiden uitstroomden om in de wijk Bloemendaal te gaan wonen.

In het kader van de wijkontwikkeling wordt nu een aantal projecten gerealiseerd, met het oog op modernisering van de woningvoorraad en vergroting van de leefbaarheid. Oude bebouwing met incourante woningen wordt gesloopt om plaats te maken voor een woonprogramma dat beter aansluit bij de huidige vraag.

In het kader van de wijkontwikkeling is eerder het Nelson Mandelacentrum geopend, een multifunctioneel centrum, dat onder andere onderdak biedt aan de Brede School. Momenteel wordt ook de Spingerslocatie herontwikkeld, waar de in het plangebied aanwezige supermarkt zich zal gaan vestigen. In de (zeer) nabije toekomst zullen ook aangrenzende gebieden, zoals de Zuidelijke Stempels worden herontwikkeld.

In het kader van de wijkontwikkeling - waarin de gemeente Gouda en woningcorporatie Woonpartners Midden-Holland nauw samenwerken - is besloten dat de huidige woningen en voorzieningen in het plangebied plaats moeten maken voor een mix van grondgebonden woningen en een appartementengebouw. Dit is in 2010 door de raad vastgelegd door aanpassing van de structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost' uit 2004.

De gewenste ontwikkelrichting werd bij het opstellen en de vaststelling van het onderliggende bestemmingsplan voorzien. Omdat de ontwikkeling toentertijd nog onvoldoende was uitgewerkt, is het niet opgenomen in het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Om die reden wordt nu een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig plan voorziet in de planologische randvoorwaarden waarmee de gewenste ontwikkeling kan worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente is het kader waarbinnen het bestemmingsplan is opgesteld. In dit hoofdstuk wordt onderbouwd hoe de ruimtelijke beleidskaders in de regels en verbeelding zijn verwerkt.

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Zoals in de inleiding al is aangegeven, maakt het plan onderdeel uit van het grotere wijkontwikkelingsproject Gouda Oost. Doelstelling van het project is om de leefbaarheid in de wijk te vergroten, de woningvoorraad aan te passen aan de gevraagde kwaliteit en een kwalitatieve verbetering in de wijk te realiseren. Dat laatste niet alleen fysiek, maar ook sociaal en economisch, onder andere door een gevarieerd aanbod aan woningen met mogelijkheden voor een wooncarriere binnen het gebied.

3.2 Planaspecten

Woonpartners Midden Holland heeft voor de herontwikkeling van het Middengebied (De Rijkestraat, C1000 en Anne Frank school eo) een definitief stedenbouwkundig ontwerp opgesteld.

De eerste versie is op 3 en 4 juni 2013 gepresenteerd door Woonpartners en daarna besproken met diverse vakspecialisten van de gemeente. Het aangepaste Definitief Ontwerp is inclusief de nota van beantwoording door Woonpartners op 12 december 2013 aangeboden. Deze versie is in januari 2014 door de diverse vakspecialisten van de gemeente van commentaar voorzien. Het Definitief Ontwerp Middengebied met datum 6 januari 2014 is door de Stuurgroep 27 februari 2014 vastgesteld.

Programma wonen

In de Gebiedsovereenkomst Gouda Oost van 1 maart 2010 is met Woonpartners Midden-Holland tenminste 40% sociale sector afgesproken. De sociale sector bestaat uit huurwoningen tot de liberalisatiegrens en goedkope koopwoningen. Het gaat in 2015 om woningen met een huurprijsgrens van € 710,68 of een maximale aankoopsom van € 177.975,-.

De 20 appartementen in het stedenbouwkundig plan staan als sociale huurwoningen ingepland en de 20 eengezinswoningen als koop. De koopwoningen hebben een koopsom die de grens van € 177.975,- overschrijdt. De ontwerpwoonvisie bevat de ambitie om de sociale huurvoorraad minimaal in stand te houden tot 2020. De bestaande nieuwbouwplannen waaronder het voorliggende bestemmingsplan waarbij netto 22 woningen worden toegevoegd (te weten 40 nieuw te bouwen woningen minus 18 te slopen woningen) met 20 sociale huurwoningen lijken te kunnen voorzien in de geformuleerde ambitie voor de sociale huurvoorraad.

Huidige stedenbouwkundig plan

In maart 2012 is uit een studie naar programma bandbreedtes voor het middengebied een voorkeursmodel naar voren gekomen. Dit voorkeursmodel gaat uit van ongeveer de helft van het woonprogramma als grondgebonden woningen en de andere helft in een appartementengebouw.

Dit voorkeursmodel is uitgewerkt tot een definitief ontwerp. De bebouwing van het middengebied vormt een compact blok met laagbouw van 3 lagen of 2 lagen met kap en hoogbouw met 4 tot 7 bouwlagen. Door de compacte opzet van het blok als geheel en het 'naar elkaar toe brengen' van bouwhoogtes ontstaat een bouwblok dat als één samenhangend geheel kan worden gezien. Door de situering van de bouwblokken aan de randen ontstaat een binnenterrein, dat vooral wordt gebruikt voor parkeren.

Stedenbouwkundig plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0004.png"

Bron: Stedenbouwkundig plan 06-01-2014

De ordening van de blokken volgt het stedenbouwkundige principe zoals dat ook in de zuidelijke stempels wordt gebruikt. Consistentie in het beeld, en een goede begeleiding van de Verzetslaan, zijn hier van groot belang.

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de Verzetslaan. Het woongedeelte van het plangebied is ingedeeld in vijf gebouwen(complexen). Deze onderscheiden zich van elkaar door programma en afmetingen.

De bebouwing vormt een compact blok met laagbouw van 3 lagen of 2 lagen met kap en hoogbouw met 4 tot 7 lagen.


Het geplande appartementencomplex biedt ruimte aan 20 appartementen. Het gebouw mag maximaal 24 meter hoog worden. De ruimte tussen de blokken bestaat uit privétuinen, bergingen en privé-parkeren. Het appartementengebouw valt op door de ligging op de kruising van belangrijke oost-west en noord-zuid assen (Dunantsingel en De Kortestraat). Daarom wordt gekozen voor een krachtige vormgeving door middel van ofwel een schuine kap, een verspringende dakvorm en/of een gevelbeeld met voldoende plastiek.

De andere blokken bestaan uit grondgebonden eengezinswoningen en variëren enigszins in hoogte. Aan de zijde van de De Kortestraat zoekt het aansluiting bij de bouwhoogte langs het Zuidelijk Stempel West. Een stadswoning over drie à vier lagen of het herhalen van het rijtje van vier woningen dat in het Zuidelijk Stempel West is gedacht, is hier mogelijk.

Langs de noord-en zuidzijde liggen 'normale' woningen van twee lagen plus zolder voor de hand. De woningen aan de oostzijde, met uitzicht op de singel en de beste bezonning op de tuinen worden mogelijk wat ruimer uitgevoerd met drie bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0005.jpg"

Maquette

Flexibliteit

Omdat uitvoering van het project pas start wanneer het plan gereed is, de huidige marktsituatie voor koopwoningen onzeker is en bovendien nog niet duidelijk is wat het effect van de eerder uit te voeren plandelen op de buurt is, is binnen het plan ruimte gelaten voor nadere invulling van het bouwprogramma.

Op twee plaatsen is het denkbaar dat in plaats van vier grondgebonden woningen een klein appartementenblokje of een bijzondere woonvorm verrijst. Daarnaast zou de hoogbouw 4 tot 5 extra appartementen kunnen krijgen, hetzij door het optimaal uitvullen van de beschikbare ruimte, hetzij door een extra bouwlaag toe te voegen. In dat geval is wel van belang dat de beoogde plasticiteit in volumeopbouw en/of het gevelbeeld van het gebouw behouden blijft.

Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk om af te wijken van het maximum aantal woningen van 40.

Flexibiliteit in het bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0006.png"

Inrichting openbaar gebied

Een belangrijk onderdeel van de inrichting van de openbare ruimte op wijkniveau is de Oversteek. De oversteek is het verbindende element in de wijk, tussen de MFA (Nelson Mandelacentrum) in het noorden en de Springerslocatie en de dijk in het zuiden. Het is ook de verbinding met de diverse voorzieningen ertussen en tussen de woonomgeving en een groene ruimte. De oversteek is een route en dé plek om buurtbewoners te ontmoeten. Het gebied wordt ingericht als parkachtige ruimte aan de Vliet en sluit aan de zuidkant aan op de pleinruimte tussen de Springerslocatie en het ZSW.

Impressie inrichting oversteek

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0007.png"

Langs de Oversteek ligt een extra breed trottoir met daarlangs een strook langsparkeerplaatsen.
De inrichtingsprincipes van het middengebied zijn grotendeels gelijk aan het Zuidelijk Stempel West:

  • lange zichtlijnen;
  • heldere contour van het blok;
  • entrees zoveel mogelijk rondom gesitueerd (vanwege het openbaar groen dat rondom is gesitueerd).

Anders dan bij het Zuidelijk Stempel West heeft het binnengebied meer een privé-karakter. Omdat het blok rondom aantrekkelijke openbare ruimte heeft is het niet nodig om groenvoorziening binnen het blok op te nemen. De ontsluiting vindt plaats via De Kortestraat. Verder wordt er centraal in het middengebied een parkeerhof ingericht. Mocht er in de toekomst behoefte aan zijn dan is het denkbaar dat een doorgaande verbinding wordt mogelijk gemaakt in aansluiting op de hoek Dunantsingel/ De Rijkestraat.

De straat met 2 rijrichtingen worden opgebouwd met een centrale rijloper met een breedte van 5,46m-6m. welke voldoende breed is voor het in- en uitparkeren. De woningen in het Middengebied zijn rondom en van binnenuit goed bereikbaar voor hulpdiensten. Tussen de haakse parkeervakken in het centrale deel van het middengebied is ruimte voor bomen van formaat.


Parkeren

De langsparkeerplaatsen langs de Oversteek vormen nadrukkelijk geen deel van de rijweg en worden gescheiden door middel van een verlaagde, brede band. Doordat de auto’s niet meer op de straat, maar naast de rijloper zijn gesitueerd, ontstaat een overzichtelijker situatie.

De parkeerplaatsen tussen de woningen worden aan 2 kanten van de straat als haaksparkeren gerealiseerd. Aan beide zijden is langs de woningen een trottoir opgenomen.

Voor de parkeervraag zijn de volgende aantallen als uitgangspunt (zie 4.4.3) genomen: 20 woningen (>110m2)=20x2 = 40 parkeerplaatsen. Voor de 20 appartementen is als uitgangspunt genomen 20x1,8=36 parkeerplaatsen. Uitgangspunt voor de gehanteerde norm vormt de gemeentelijke Bouwverordening.

Parkeren vindt plaats in openbaar gebied. Voor de parkeerbalans zal worden uitgegaan van de huidige stedenbouwkundige opzet. Deze gaat uit van een appartementencomplex en grondgebonden woningen met parkeren op maaiveldniveau. Langs de straat rondom het blok zijn 37 parkeerplaatsen in te passen in een opzet die goed aansluit bij het Zuidelijk Stempel West. Binnen het blok zijn 39 parkeerplaatsen te realiseren. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte behorende bij het huidige stedenbouwkundig plan. De afmetingen van de parkeerplaatsen voldoen aan NEN 2443 voor stallingsparkeren. De maten en bochtstralen zijn op het verkavelingsplan aangegeven.

Verkavelingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0008.png"
De locatie van de parkeervoorzieningen kan naargelang er een andere woningbouwtypologie (zie onder het voorgaande kopje 'flexibiliteit') wordt gerealiseerd wijzigen. Het aantal parkeervoorzieningen navenant. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag dient te worden beoordeeld of er voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente is het kader waarbinnen het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost' is opgesteld. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de vigerende beleidskaders besproken. In dit hoofdstuk wordt verantwoord op welke wijze in dit plan rekening is gehouden met deze beleidsregels.

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Conclusie

Met het bestemmingsplan Middengebied Gouda Oost zijn geen nationale belangen in het geding. De onderhavige ontwikkeling betreft de vervanging van de huidige woningen en voorzieningen in het plangebied door een mix van grondgebonden woningen en een en appartementenbouw. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema’s of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als electriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstuctuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden (treden):

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

De lader voor duurzame verstedelijking is verantwoord in 4.1.2 .

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en mobiliteit

Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in een of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.

Provinciale Staten stelden op 9 juli 2014 de provinciale structuurvisie - de Visie Ruimte en Mobiliteit - vast. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het beleid dat in de structuurvisie is vastgelegd meegenomen.

In de visie Ruimte en Mobiliteit zijn een viertal thema's te onderscheiden:

  • Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.

  • Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling wordt bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

  • Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Conclusie

De VRM bestaat uit een strategisch beleid (De Visie ruimte en Mobiliteit), een operationeel beleid (Programma ruimte en Programma mobiliteit) en de herziene ruimtelijke regelgeving (Verordening ruimte 2014). Om alle onderdelen door te lopen zullen de volgende onderdelen uit de VRM besproken worden; de kwaliteitskaart, de manier van ruimtelijke ontwikkeling, en het operationaliseren van maatschappelijke voorzieningen (sport), woningen en bedrijvigheid.

Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de Visie ruimte en mobiliteit gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits- beleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied heeft volgens de kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit de 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. De richtlijnen die gepaard gaan met deze kwaliteitskaart (bijlage 1 van de Visie ruimte en mobiliteit) zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken / identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.

De ontwikkeling sluit aan op de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. De hoogspanningsmast en de spoordijk zijn grootschalige elementen, terwijl de woonbebouwing aan de zuidzijde van het plangebied kleinschalig van karakter is. Bij de ontwikkeling is de realisatie van groen en water een belangrijk onderdeel van het ontwerp.

Uitsnede kwaliteitskaart Visie ruimte en Mobiliteit - Kwaliteit in stads- en dorpsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0009.jpg"

Het operationele beleid is opgenomen in de programma's. Deze zijn preciezer dan de Visie en Verordening en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. De programma's vormen de leidraad voor regionale en gemeentelijke visies ruimte en mobiliteit. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijke relevante operationele beleid en het Programma mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met bijbehorende uitwerkingen.

Uitsnede kaart 1 Programma ruimte - Bebouwde ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0010.png"

Het plangebied wordt aangemerkt als bebouwde ruimte. De ontwikkeling is passend in de bestaande maat en schaal van de locatie en de directe omgeving. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Het is een voorzetting en uitbreiding van de bestaande stedelijke kwaliteit. Doordat de bebouwing op een binnenstedelijke locatie plaatsvindt is er sprake van het benutten van bestaande mogelijkheden. De ontwikkeling kan gezien worden als een inpassing. Het plan sluit derhalve aan bij het beleid uit de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening ruimte en mobiliteit is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.

Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd in de provinciale verordening opgenomen, zodat deze doorwerken in de gemeentelijke (bestemmings)plannen.

Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.

De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom ook rekening worden gehouden met provinciaal beleid op andere beleidsterreinen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

In artikel 2.1.1 van de verordening is de provinciale invulling van de ladder opgenomen. Op grond van lid 1 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. in die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikt gemaakt van locaties die:
    • a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passnd ontsloten zin of als zodanig ontwikkeld worden,
    • b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is en,
    • c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


In lid 2 is het begrip bestaand stads- en dorpsgebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.


In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid en daarmee aan de eerste trede van de ladder uit de Bro.


In artikel 1.1 van de verordening wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, en onder ruimtelijke ontwikkeling een nieuwe bebouwing of nieuw gebruik vanb bebouwing of grond.

Conclusie

Verantwoording trede 1:

De provincie heeft de regionale woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma voor de periode 2015-2024 aanvaard als kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen zoals bedoeld in de provinciale Verordening ruimte. Het plan De Rijkestraat e.o. vormt hiervan onderdeel.

De gemeenteraad heeft in december 2015 de nieuwe woonvisie vastgesteld. De woonvisie vermeldt een gewenste kwantitatieve en kwalitatieve differentiatie voor nieuwbouw in de periode 2015-2024. Daarnaast bevat de woonvisie de ambitie om de sociale huurvoorraad minimaal in stand te houden tot 2020.

De verwachte nettotoename van dit plan is 22 woningen, te weten 40 nieuw te bouwen woningen (20 meergezins-huur-sociaal en 20 eengezins-koop-onbekend) minus 18 te slopen woningen (meergezins). 50% van de woningen wordt gerealiseerd binnen het sociale segment. De behoefte hiervoor is onderbouwd in de woonvisie.

Bij brief van 7 juni 2015 hebben de regionaal samenwerkende gemeenten in Midden-Holland de provincie geïnformeerd over de actualisatie van de regionale woonvisie, de Regionale Agenda Plus. Bij brief verzonden op 5 november 2015 heeft de provincie de geactualiseerde regionale woonvisie en het bijbehorende woningbouwprogramma voor blok 1 (2015-2024) aanvaard als kader voor verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 3 lid 1 en 2 van de Verordening Ruimte 2012. Het plan De Rijkestraat e.o. vormt hiervan onderdeel.

Verantwoording trede 2:

Het onderhavige bestemmingsplan maakt, gelet op de geldende bestemming, een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk, door herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee verantwoord.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende 20 jaar voorzien in verdere verstedelijking aan de westzijde van Gouda.

Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal Gouda steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad (red. we spreken tegenwoordig van Zuidelijke Randstad). Hierdoor komt het voorzieningenapparaat in Gouda onder druk te staan. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningsaanbod plaatsvindt.

Structuurvisie Gastvrij Gouda Oost

In 2004 is de Structuurvisie Gastvrij Gouda Oost vastgesteld. Doel van de visie is om structuur aan te brengen in de wijkontwikkeling in Gouda Oost. Naar aanleiding van het KEI Stadslab, dat op 23 april 2008 gehouden is, is een nadere visie opgesteld over de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze wijk. Deze visie, genaamd Essay Gouda Oost, is in februari 2009 positief ontvangen door het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft ertoe geleid dat de structuurvisie Gastvrij Gouda Oost in 2010 op een aantal punten is gewijzigd. Eén van de wijzigingen is dat het commercieel cluster, dat voorheen was voorzien in het middengebied, nu wordt gepositioneerd op de Springerslocatie. Het plangebied wordt daarom nu geheel gereserveerd voor woningbouw. In dit bestemmingsplan is de visie op het gebied rond de De Rijkestraat verder doorvertaald.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Rijksbeleid

Nota Belvedere

In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedere en werd Gouda aangewezen als Belvederestad, grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.

Wijziging Besluit ruimtelijke ordening

Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden. Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Beschermd Stadsgezicht

De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als beschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het beschermd stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. Het plangebied is niet aangewezen als beschermd stadsgezicht.

4.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Nota Cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met het bestemmingsplan vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.

Cultuurhistorische Analyses

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (of 'gelevlekkenkaart'). Uit deze kaart blijkt dat voor het plangebied geen analyse opgesteld hoeft te worden.

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0011.png"

Het plangebied wordt globaal aangeduid binnen de rode cirkel.

Monumenten

In het plangebied bevinden zich een geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Bovendien maakt het gebied geen deel uit van het beschermde stads- en dorpsgezicht. Vanuit cultuurhistorie is derhalve geen beletsel de ontwikkeling doorgang te laten vinden.

Inventarisatie en waardering naoorlogse architectuur en stedenbouw in Gouda (2005; 2007)

De gemeente Gouda heeft in 2005 en 2007 een inventarisatie en waardering laten uitvoeren naar de naoorlogse architectuur en stedenbouw in Gouda. De wijk Oosterwei is onderdeel van die inventarisatie en waardering. Conclusie van de onderzoeken is dat De Rijkestraat als ensemble een hoge cultuurhistorische waarde vertegenwoordigd. De waarde is vooral gelegen in het feit dat het voorzieningencentrum het eerste voorzieningencentrum van Gouda is uit de wederopbouwperiode.

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden.

Uitsnede ABK voor het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0012.jpg"

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Archeologievriendelijk bouwen

Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Onderzoek en resultaten

  • Voor het gebied geldt dat er geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn
  • Het gebied maakt geen deel uit van het beschermde stads- en dorpsgezicht
  • Voor het gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde.

Conclusie

Uit  de inventarisatie en waardering van naoorlogs Gouda blijkt dat het gebied cultuurhistorische waarde heeft. De Rijkestraat vormde het eerste voorzieningencluster uit de wederopbouw in Gouda. Ook de school aan de De Rijkestraat is in het onderzoek hoog gewaardeerd evenals de winkels aan de De Kortestraat die als de centrale as van de buurt fungeerde. Na zorgvuldige afweging is in in het kader van het Essay Gouda Oost echter de conclusie getrokken dat een andere inrichting van het gebied gewenst is. De bestaande bebouwing maakt plaats voor een nieuwe inrichting.

Voorts geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Dat betekent dat voor projecten met een omvang van meer dan 10.000 m2 bebouwd oppervlak, waarbij bodemverstoring optreedt, dieper dan 0,5 m een archeologievergunning moet worden aangevraagd. Omdat het project een kleiner grondoppervlak beslaat, behoeft in dit geval geen onderzoek te worden verricht of vergunning te worden aangevraagd.

4.3 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. Het plan richt zich op het openbare groen, omdat de gemeente daar vaak zelf verantwoordelijk voor is en daar sturing aan kan geven.

De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

Essay Gouda Oost

In het kader van de wijkontwikkeling Gouda Oost is een structuurvisie opgesteld. Deze is later geamendeerd door de gemeenteraad. De structuurvisie heeft betrekking op een aantal ontwikkelingen en projecten. Doel van de wijkontwikkeling is om de leefbaarheid in Gouda Oost te vergroten. De structuurvisie en het essay zijn door de raad bekrachtigd.

In het essay zijn een aantal keuzes gemaakt ten aanzien van het openbaar groen. Zo is ondermeer afgesproken dat ten westen van de Wiardi Beckmanstraat ruimte wordt gecreëerd voor nieuw groen. Het aan te leggen groen is mede bestemd voor het groen dat in het kader van de wijkontwikkeling elders in de wijk verdwijnt.

In het noorden en oosten van het plangebied is een groenstructuurelement aanwezig. Er worden geen aanpassingen voorzien aan dit element. Ook de planologische status van het element wijzigt niet.

Binnen het plangebied zal de hoeveelheid verharding afnemen, vooral omdat binnen het plangebied achter de te bouwen woningen tuin is voorzien. Wel zullen binnen het plangebied enkele bomen verdwijnen. In het openbaar gebied zullen (tussen de parkeerplaatsen) nieuwe bomen worden aangeplant. Per saldo zal de totale hoeveelheid groen binnen het plangebied daarom niet significant wijzigen.

Conclusie plangebied

Binnen het plangebied zal de inrichting van het openbaar gebied wijzigen. Dit betekent dat een aantal bomen zal worden gekapt. Anderzijds zal een aantal bomen worden aangeplant. Mede omdat het plan voorziet in ruimte voor de aanleg van een aantal tuinen, zal de hoeveelheid groen naar verwachting toenemen. Voorts wordt binnen het projectgebied Gouda Oost elders de aanleg van extra groen voorzien. Vanuit groen is er daarom geen beletsel de ontwikkeling doorgang te laten vinden.

4.4 Verkeer, infrastructuur en parkeren

4.4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Om Nederland in beweging te houden is in 2004 de Nota Mobiliteit gepresenteerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een structuurvisie van de rijksoverheid (zie 4.1.1) die ingaat op het toekomstige beleid en de ambities omtrent ruimtelijke vraagstukken in Nederland. Te denken valt aan wegen, spoor, scheepvaart, woningbouw, ecologische hoofdstructuur en andere ruimtelijke zaken. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Mobiliteit uit 2004. De definitieve SVIR is op 13 maart 2012 door minister Schultz vastgesteld.

Het uitgangspunt is een bereikbaar, concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Tevens is decentralisatie een belangrijk begrip, om de toenemende ruimtelijke verschillen van Nederland maatwerk te bieden. Nederland wil ook in 2040 tot de top 10 meest concurrerende landen ter wereld behoren. De sterke punten van Nederland zijn geconcentreerd in de mainports, brainports, greenports en de valleys. Tevens zijn twee economische groeiscenario's het uitgangspunt, het lage groeiscenario "regional community" (RC) en het hoge groeiscenario "global economy" (GE).

In de SVIR zijn corridors aangegeven die aan een streefbeeld moeten voldoen. Dit betreft de ambitie van minimaal 2x3 rijstroken op drukke verbindingen buiten, en van en naar de Randstad, en minimaal 2x4 rijstroken binnen de Randstad. De A12 bij Gouda daar onder begrepen. Tevens wordt het creëren van "supersnelwegen" door middel van het scheiden van lokaal en doorgaand verkeer een vast punt in planstudies, waar dit zinvol en haalbaar is. Ook is een aantal nieuwe verbindingen opgenomen in de SVIR.

Strategisch Plan Verkeersveiligheid

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

4.4.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Programma mobiliteit

Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.

Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:

  • Het op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken;
  • Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit;
  • Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.

Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.

4.4.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

De komende jaren gaat er veel veranderen in en rond Gouda. Er zijn verschillende grote projecten gaande, waaronder de wijkontwikkeling Gouda Oost. Ook regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad. Om het huidige en nieuwe verkeer in goede banen te leiden, is een visie op verkeer en vervoer noodzakelijk. De gemeente Gouda heeft daarom een mobiliteitsplan opgesteld. In het plan zijn de kaders uit de rijksnota mobiliteit en het provinciaal verkeers- en vervoersplan verwerkt. De nota geeft in hoofdlijnen aan welk wegennet de gemeente nastreeft om de verkeerssituatie de komende vijftien jaar onder controle te houden.

De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015

Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.

Structuurvisie 'Gouda Oost'; Essay.

Aanleiding voor het project Wijkontwikkeling en Middengebied zijn de structuurvisie 'Gouda Oost' en het Essay geweest. In het Essay wordt geconstateert dat in de wijk geen wijkbreed infrastructuureel netwerk aanwezig is, omdat de de buurten Oosterwei, Kort Haarlem en Gouda Oost afzonderlijk zijn ontworpen. Gevolg is dat de wijk In oostelijke richting een trechterwerking in de infrastructuur kent. Er is feitelijk geen noord-zuidverbinding aanwezig.

Eén van de aanpassingen die noodzakelijk is voor deze verbeteringen, is herstructurering van de verkeersssituatie rond de De Rijkestraat. Door sloop van het appartementencomplex aan de De Rijkestraat wordt het mogelijk het wegennet in de wijk te verbeteren. Uitvoering van het bestemmingsplan zal de verbindingen tussen oost-west en noord-zuid verbeteren.

Door uitvoering van project wijkontwikkeling worden betere verbindingen gerealiseerd tussen het centrum van Gouda en de wijk Goverwelle. Voorts zal door uitvoering van het project de route noord-zuid voor fietsers sterk verbeteren.

Conclusies ten aanzien van verkeer

Belangrijke element in het 'Essay' is de constatering dat het huidige centrum aan de De Rijkestraat een belangrijke blokkade vormt voor de doorstroming tussen het centrum en Goverwelle. Belangrijk element in het plan en de wijkontwikkeling is dan ook de sloop van het complex aan de De Rijkestraat, waardoor aanpassing van de verkeersstructuur mogelijk wordt. Onderhavig plan voorziet in de planologische mogelijkheden de aanpassing mogelijk te maken.

Het plan voorziet voorts in de sloop en nieuwbouw van een aantal woningen. Gezien de beperkte wijziging van het aantal woningen zal het aantal verkeersbewegingen door dit plan niet in betekenende mate toenemen.

Parkeerbeleidsplan

In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering. Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen.

Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.

Parkeernormen en bouwverordening

Het parkeren in Gouda is geregeld in de Bouwverordening. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort.

Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.

Aan artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is een onderdeel toegevoegd waardoor 'wet-interpreterende’ regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In een bestemmingsplan kan een regeling voor het parkeren worden opgenomen, zonder dat parkeernormen direct concreet vast zijn gelegd.

Bij het bepalen van het feit wanneer sprake is van ‘voldoende parkeergelegenheid’ dient bijlage 7a behorende bij de Bouwverordening te worden gehanteerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hier gemotiveerd door het bevoegd gezag vanaf geweken worden.

Beschrijving plan; conclusies parkeren

Het bestemmingsplan wordt opgesteld op basis van een onderliggend stedenbouwkundig plan. In dit plan wordt vooralsnog uitgegaan van de bouw van 20 grondgebonden woningen en 20 appartementen. Om aan de hieruit voortvloeiende parkeerbehoefte te voorzien, worden 76 parkeerplaatsen gerealiseerd - ruim voldoende voor het plan.

Parkeerbalans

Parkeerbalans (indicatief)          
Programma   aantal   eenheid   parkeernorm zone C   aantal pp  
woning > 110 m2   20   woning   2 pp/eenheid   40  
appartement 85-110 m2   20   woning   1,8 pp/eenheid   36  

Het bestemmingsplan biedt planologische flexibiliteit. De mogelijkheid wordt opengelaten om in later stadium het programma aan te passen en het aantal appartementen eventueel uit te breiden. Het maximaal aantal woningen van 40 blijft daarbij gahandhaafd. Daarmee kan altijd worden voldaan aan de vastgelegde parkeernormen.

4.5 Stedenbouw

4.5.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Dergelijke eisen mogen in een bestemmingsplan niet geregeld worden; ingevolge de Wet ruimtelijke ordening mogen bestemmingsplannen alleen regels bevatten die betrekking hebben op de omvang van de op te richten bebouwing. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

Uitsnede kaart Welstandsnota 2004

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0013.png"

In het gebied is regulier welstandsbeleid van toepassing. Voor het gebied geldt dat de architectuur kan worden aangemerkt als netjes en fatsoenlijk. Het gaat hier om een gebied dat voldoet aan de esthetische standaard, maar waarvan de architectuur niet zodanig van betekenis is dat een uitputtende regeling van het uiterlijk van gebouwen gewenst en gerechtvaardigd is. De vrijheid van handelen staat hier voorop. Welstandseisen zijn hier marginaal en aanvullend op de normale beperkingen vanuit het bestemmingsplan. Desbetreffende gebieden worden getoetst aan het regulier welstandsbeleid.

Wanneer het bouwplan is uitgewerkt wordt dit ter toetsing voorgelegd aan de welstandscommissie.

4.5.2 Nota Hoogbouw

De gemeente Gouda geeft in deze nota haar visie op hoogbouw. De nota is vastgesteld in 2005. In de nota zijn randvoorwaarden geformuleerd die bestaande kwaliteiten waarborgen en een toetsingskader bieden voor nieuwe plannen. Vanuit verschillende perspectieven en schaalniveaus (regio, stad en wijk) geeft de nota Hoogbouw op basis van stedenbouwkundige argumenten en een eerste maatschappelijke notie, een samenhangend beeld van de mogelijkheden voor hoogbouw in Gouda. Op de zoneringskaarten geeft de nota aan waar hoogbouw binnen Gouda denkbaar is. In de zones waar dat van toepassing is, worden maximale bouwhoogtes gegeven. Omdat iedere plek zijn eigen specifieke kenmerken heeft, zijn de randvoorwaarden waaraan de hoogbouw dient te voldoen, omschreven in de vorm van algemene aandachtspunten.

Uitsnede nota Hoogbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0014.png"

Het plangebied ligt binnen één van de zones voor hoogbouw. Concreet voor het plangebied wordt aangegeven dat bouwhoogtes van 20-30 meter acceptabel moeten worden geacht. De maten binnen het definitieve stedenbouwkundige ontwerp passen binnen dit kader.

4.5.3 Beeldkwaliteit

Bewoners, gemeente en corporaties werken al geruime tijd aan de stedelijke vernieuwing van deze wijk. Met het verschijnen van het zg. ‘Essay’ heeft de vernieuwing extra vaart gekregen. Ten behoeve van de uitwerking van de openbare ruimte en bebouwing is er een stedenbouwkundig plan gemaakt. In Gouda-Oost zijn de lange (groene) lijnen in de wijk kenmerkend. Voor de vernieuwing moeten de (groene) lijnen daarom drager zijn van ontwikkelingen en moet aansluiting worden gezocht bij het zuidelijk stempel.

Een beeldkwaliteitsplan zal worden opgesteld dat verder borduurt op de uitgangspunten die in het stedenbouwkundig plan zijn vastgesteld. En de architectuur beschrijft die past binnen deze context.

Voor de bewonersavond is door One Architecture een poster gemaakt met daarop de hoofdlijnen voor wat betreft de beeldkwaliteit. Deze poster is opgenomen in de Bijlage 3.

4.6 Economisch beleid

4.6.1 Gemeentelijk beleid

Op lokaal niveau is een aantal beleidskaders opgesteld voor het (economische) beleid in de stad. Voor het plan is met name Detailhandelsnota 2009-2020, “Meer keuze in winkelen”, van belang.

Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”

Deze detailhandelsnota betreft een actualisatie van de vorige nota uit 1998, die inmiddels achterhaald was. De nota verankert belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van het detailhandelsaanbod, met name de ontwikkelingen in de binnenstad (OMB, zie verderop) en de ontwikkelingen in de 'schil' rond de binnenstad (Zuidelijk stationsgebied, zie verderop). Daarnaast geeft de detailhandelsnota ook een actualisatie van het supermarktbeleid uit 2006.

Gouda stelt zich tot doel om een toekomstvaste en dynamische detailhandelsstructuur te realiseren die aansluit bij de behoeften en bezoekmotieven van consumenten en die voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt voor ondernemers om in te spelen op marktontwikkelingen. Het gestelde doel wil Gouda bereiken door het stimuleren van versterking, verbreding en vernieuwing van het detailhandelsaanbod, gericht op het vergroten van de aantrekkingskracht van de Goudse detailhandel.

Versterking wil Gouda bereiken door ruimte te bieden aan een kwaliteitsimpuls van het bestaande aanbod en een uitbreiding van dit aanbod. Verbreding wil Gouda stimuleren door ruimte te geven aan een meer divers aanbod door een goede combinatie van kleinschalig/grootschalig en lokaal/filiaal. Vernieuwing van het detailhandelsaanbod streeft Gouda na door ruimte te geven aan het toevoegen van nieuw en onderscheidend aanbod aan de bestaande detailhandelsstructuur.

Gouda hanteert in de beoordeling van marktinitiatieven een indicatieve verdeling van de berekende marktruimte naar koopmotief en type locatie. Op deze manier worden situaties van over- en onderaanbod transparant gemaakt. Daarnaast kiest Gouda voor een beoordeling van toekomstige detailhandelsontwikkelingen door middel van beleidsregels, die door de gemeenteraad zijn vastgesteld.

Beschrijving plangebied en conclusie

Onderdeel van het project wijkontwikkeling 'Gouda Oost' is de verplaatsing van het commercieel cluster van de De Rijkestraat naar de Springerslocatie. De verplaatsing betekent dat het verkoopvloeroppervlak voor detailhandel, inclusief de bestaande supermarkt, zal verdwijnen binnen dit bestemmingsplan. Binnen Gouda Oost als geheel zal, als gevolg van afgenomen vraag en veranderde marktomstandigheden, de totale hoeveelheid verkoopvloeroppervlak afnemen.

Parallel aan dit plan wordt ook het wijzigingsplan 'Springers' opgesteld. In dit plan wordt planologische ruimte geschapen voor realisatie van een tweetal supermarkten. Wanneer overeenstemming is bereikt met de betrokken ondernemers, wordt Wijzigingsplan Springers Oost opgesteld, waarmee de ontwikkeling mogelijk wordt. Omdat de proceduretijd voor het opstellen van een wijzigingsplan korter is dan voor het opstellen van een bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid dat dit plan eerder wordt vastgesteld dan onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Woonbeleid

4.7.1 Rijksbeleid

Woonvisie

In de Woonvisie (2011) presenteerde het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. De bouw- en woningmarkt bevinden zich in een overgangssituatie van sterke groei in het verleden via een forse conjuncturele terugval op dit moment naar een meer gematigde ontwikkeling in de komende jaren. Daarom acht het kabinet een heroriëntatie van het woonbeleid nodig die leidt tot een doelmatiger verdeling van woonruimte, verbetering van het investeringsperspectief en versterking van het vertrouwen op de woningmarkt. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen.

Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen, scheefwonen moeten tegengaan en bewegen op de woningmarkt zouden moeten stimuleren. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.

4.7.2 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit

Voor de periode tot 2030 is het provinciale woonbeleid opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit (2014) In het provinciale woonbeleid blijft de regionale woonvisie centraal staan.

  • De inhoudelijke thema's zijn: 1. realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma; 2. Verbetering van de woonmilieubalans; 3. Aanbod van voldoende sociale woningbouw; 4. Toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking; 5. Weerspiegeling hiervan in de woningbouwopgave in bestemmingsplannen.
  • De provincie gaat bij succesvolle regionale afstemming uit van een kwantitatieve bandbreedte per gemeente in plaats van één kwalitatief richtgetal. De woningmarkt is minder voorspelbaar dan voorheen door onder andere economische en demografische omstandigheden. Dit betekent meer vraaggeleiding in plaats van aanbodsturing. De regionaal samenwerkende gemeenten dienen eens per drie jaar hun 'regionale woonvisie' aan te passen als de prognoses over woningbehoefte daartoe aanleiding geven. Het gaat dan om de Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP). Daarnaast dienen zij jaarlijks het woningbouwprogramma te monitoren en over de voortgang en eventuele wijzigingen aan de provincie te berichten. Omdat de provincie de 'regionale woonvisie' heeft aanvaard, kan een gemeente tot een bepaalde datum bij de aanbieding van bestemmingsplannen aangeven dat de in het plan opgenomen woningbehoefte past binnen de regionale afstemming van het woningbouwprogramma en is aan trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking voldaan.

Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk in het Samenwerkingsverband Zuidvleugel een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:

  • Het in balans brengen van vraag en aanbod qua woonmilieus, dat wil zeggen zorgen voor meer écht centrumstedelijke en écht landelijke woonmilieus, het tekort aan groenstedelijke woonmilieus wegwerken;
  • Vooral binnenstedelijk bouwen, dat wil zeggen tot 80% van de opgave realiseren binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied opdat de schaarse open ruimte in de Zuidvleugel gespaard blijft en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt versterkt.

De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave. De betrokken gemeenten, waaronder Gouda, spannen zich in om een plancapaciteit voor 14.500 nieuwbouwwoningen inclusief vervanging juridisch haalbaar te maken waarvan 5.200 binnen BSD2010. De regio poogt daarbij vraag en aanbod meer in balans te brengen en beziet in hoeverre een extra inspanning voor meer plannen binnen BSD2010 zich hiertoe verhoudt.

Verordening ruimte

De provinciale Verordening Ruimte fungeert als toetsingskader voor nieuwe bestemmingsplannen. In de verordening is ten aanzien van het aspect wonen neergelegd dat een bestemmingsplan:

  • 1. voorziet in een aantoonbare behoefte (artikel 2 lid 1 VR);
  • 2. is gebaseerd op een regionale visie op het programma of ten minste regionaal is afgestemd (artikel 2 lid 1 VR);
  • 3. rekening houdt met de voorkeursvolgorde eerst 1. herstructurering, dan 2. aansluitend aan bestaande bebouwing (artikel 2 lid 2 VR).

De provincie heeft de regionale woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma voor de periode 2015-2024 aanvaard als kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen zoals bedoeld in de provinciale Verordening ruimte. Het plan De Rijkestraat e.o. vormt hiervan onderdeel. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in de verordening Ruimte.

4.7.3 Regionaal beleid

Regionale Agenda Wonen Midden-Holland Plus 2013-2019

De Regionale Agenda Wonen (2013) is het vertrekpunt voor de verdere fasegewijze uitwerking tot een regionale woonvisie, het regionale kader voor het woonbeleid. De eerste fase van de uitwerking heeft geresulteerd in een jaarlijkse Regionale Monitor Woningproductie, een Regionale Projectenlijst Woningbouw in combinatie met een Regionaal Afwegingskader Woningbouw. Bij brief van 7 juni 2015 hebben de regionaal samenwerkende gemeenten in Midden-Holland de provincie geïnformeerd over de actualisatie van de regionale woonvisie, de Regionale Agenda Plus. Bij brief verzonden op 5 november 2015 heeft de provincie de geactualiseerde regionale woonvisie en het bijbehorende woningbouwprogramma voor blok 1 (2015-2024) aanvaard als kader voor verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 3 lid 1 en 2 van de Verordening Ruimte 2012. Voor blok 2 dient eerst aanvullend afgestemd te worden volgens het Regionale Afwegingskader Woningbouw. De aanvaarding geldt tot het moment waarop de provincie een besluit neemt over een nieuwe actualisering van de regionale woonvisie die de regio vóór 1 juli 2017 aan de provincie moet aanbieden. Als op dat tijdstip geen actualisering is aangeboden, vervalt de provinciale aanvaarding per 1 juli 2017.

Woonvisie Zuidplas

De "Woonvisie Zuidplas" (2008) onderbouwt eerst en vooral de woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. De Woonvisie richt zich op het wonen in de Zuidplaspoldergemeenten tot het jaar 2020 en is een woonvisie op hoofdlijnen. Deze Woonvisie dient als het subregionale kader voor het wonen in deze gemeenten en is daarmee richtinggevend voor (toekomstige) actualisatie van lokale woonvisies. Verder levert deze Woonvisie input voor de bestemmingsplannen en gebiedsprogramma's in de Zuidplaspolder. Deze woonvisie bevat zeven kernstrategieën over de gewenste woonmilieus, individuele woonwensen, toekomstbestendig bouwen, huisvesting voor ouderen en mensen met een functiebeperking, huisvesting voor starters en lage inkomens en (sub)regionale woonruimteverdeling. De woonvisie wordt vertaald in ontwikkelingsstrategiekaders.

4.7.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda

De "Woonvisie Gouda, centrum in de Deltametropool" (2003) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De nadruk ligt bij het op gang brengen van de doorstroming om te komen tot een efficiënter gebruik van de woningvoorraad. Het toevoegen van woningen is daarbij prioriteit één. De Woonvisie bevat daartoe een woningbouwscenario voor de middellange termijn (tot 2015). Het accent ligt op meer koop, meergezins, en groot.

De grootste opgave in de bestaande woningvoorraad is de herstructurering van de voorraad in de wijkontwikkelingsgebieden Korte Akkeren en Gouda Oost. Hierbij staat het doorbreken van de eenzijdig samengestelde goedkope woningvoorraad en de transformatie van buitencentrumstedelijke woonmilieus naar meer centrumstedelijke of groenstedelijke woonmilieus voorop.

Met het oog op de vergrijzing dient een aanzienlijk deel van het woningbouwprogramma bestemd of geschikt te zijn voor ouderen. Door de extramuralisering van de zorg zijn er ook voldoende woonzorgcombinaties voor zorgbehoevende mensen nodig.

Woonkwaliteit is met het oog op de toekomstwaarde van woningen van groot belang. Aangezien kwaliteitsverbetering veelal gepaard gaat met de wens tot aan-, op-, of bijbouwen zullen vrijstellingenbevoegdheden in bestemmingsplannen bij bouwaanvragen voor uitbreidingen van woonruimte ruimhartig doch met respect voor belangen van omwonenden worden toegepast. Ook bij het vaststellen of herzien van bestemmingsplannen zullen ruime mogelijkheden worden vastgelegd.

Bij nieuwbouw vraagt dit om toekomstgericht bouwen, dat wil zeggen in ieder geval levensloopbestendig, duurzaam, veilig, en ruim gedimensioneerd. Ook wonen en werken moeten meer verweven worden.

In Westergouwe maar waar mogelijk ook elders, worden projectgewijze standaarduitbreidings- en aanpassingsmogelijkheden toegepast.

De woningmarkt is inmiddels drastisch veranderd. De crisis op de woningmarkt en in het bijzonder de stagnatie in de nieuwbouw heeft de afgelopen jaren van gemeenten gevraagd om enerzijds zo veel mogelijk solidair met elkaar te zijn en anderzijds zo realistisch mogelijk te programmeren en plannen, dat wil zeggen een zo realistisch bij de afzetruimte in de woningmarkt passend programma uit te voeren. Dit kan door te faseren, te doseren, vraaggericht te ontwikkelen en te anticiperen. Overigens kan er een spanning bestaan tussen een, uit de vraag voortkomende, gewenste aanpassing van woningbouwplannen en de beperkte sturingsmogelijkheden die een gemeente heeft.

Monitor Woonvisie (2011)

De Monitor Woonvisie (2011) bevestigde de actualiteit van de prioriteiten uit de Woonvisie wel maar signaleerde inderdaad dat de uitvoering van met name woningbouw enige aanpassing zou behoeven. Tot 2015 was er minder ruimte voor meergezinskoopwoningen en vanaf 2015 meer ruimte voor huurwoningen en minder ruimte voor koopwoningen dan voorzien. In de huursector lag het accent vooral op het betaalbare en in iets mindere mate ook bereikbare prijssegment en in de koopsector op middeldure en in iets mindere mate ook dure prijssegment. Ook het aandeel sociale woningbouw kon omhoog.

Nieuwe woonvisie

De gemeenteraad behandelt in de maanden november en december 2015 een nieuwe woonvisie. Gouda wil een aangename woonstad voor iedereen, nu en in de toekomst, zijn door haar unieke woonkwaliteit -stedelijk en betaalbaar wonen rondom een historisch en levendig stadshart met een centrale ligging in de Randstad en de natuur binnen handbereik - te koesteren en waar mogelijk te versterken. In de nieuwe woonvisie staan de volgende vijf thema's centraal:

  • 1. woon- en leefkwaliteit in Gouda: wijken met toekomstwaarde;
  • 2. kwaliteit bestaande woningen: duurzaam-energetisch, veilig en levensloopgeschikt;
  • 3. wonen voor iedereen: betaalbaar, beschikbaar en toegankelijk;
  • 4. optimale voorraad: versnelling en vraagsturing woningproductie;
  • 5. wonen met zorg: een thuis voor kwetsbare groepen.

De ontwerpwoonvisie vermeldt een gewenste kwantitatieve en kwalitatieve differentiatie voor nieuwbouw in de periode 2015-2024. Daarnaast bevat de ontwerpwoonvisie de ambitie om de sociale huurvoorraad minimaal in stand te houden tot 2020. De bestaande nieuwbouwplannen waaronder dit sloop-nieuwbouwplan met 20 sociale huurwoningen lijken te kunnen voorzien in de geformuleerde ambitie voor de sociale huurvoorraad.

Visie op Levensloopbestendig Gouda

Met de Visie op Levensloopbestendig Gouda (2004) in aanvulling op de nota Wonen en Zorg op Maat (1996) is bepaald dat iedere Goudse wijk levensloopbestendig zou moeten zijn (in 2015). Een 'levensloopbestendige wijk' is een (buiten)gewone wijk waar het voor iedereen aantrekkelijk wonen is vanwege een breed en divers aanbod van voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. De wijk is zo ingericht dat ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke, psychische en/of maatschappelijke functiebeperking er zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen, ook als de behoefte aan zorg en ondersteuning steeds groter wordt.

4.7.5 Planbeschrijving en conclusie

De provincie heeft de regionale woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma voor de periode 2015-2024 aanvaard als kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen zoals bedoeld in de provinciale Verordening ruimte. Het plan De Rijkestraat e.o. vormt hiervan onderdeel.

De verwachte nettotoename van dit plan is 22 woningen, te weten 40 nieuw te bouwen woningen (20 meergezins-huur-sociaal en 20 eengezins-koop-onbekend) minus 18 te slopen woningen (meergezins). 50% van de woningen wordt gerealiseerd binnen het sociale segment.

De gemeenteraad heeft in december 2015 de nieuwe woonvisie vastgesteld. De woonvisie vermeldt een gewenste kwantitatieve en kwalitatieve differentiatie voor nieuwbouw in de periode 2015-2024. Daarnaast bevat de woonvisie de ambitie om de sociale huurvoorraad minimaal in stand te houden tot 2020.

4.8 Overige relevante beleidskaders

4.8.1 Duurzaamheid

Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 december 2015 de maatschappelijke vergroeningsagenda vastgesteld.Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen.

De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO2-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:

  • 1. Tenminste 1,5% energiebesparing per jaar (tussendoel: 6 % energiebesparing in 2020);
  • 2. 10% toename van productie van duurzame energie in 2020 ten opzichte van 2015.

Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:

  • 3. Afvalscheidingspercentage van 75% in 2020;
  • 4. Naar 1000% duurzaam inkopen;
  • 5. Naar minder vervoersbewegingen in de stad


Duurzame energie

Jaarlijks is het streven 1,5% energie te besparen en in 2020 zal er een 10% toename van de productie van duurzame energie ten opzichte van 2015 zijn gerealiseerd. Dit kan de gemeente Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat er duurzaam gebouwd gaat worden (zie onder Duurzaam bouwen). De toepassing van hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen of een warmtewisselaar, is daarbij essentieel. Andere technieken moeten daarbij zeker niet vergeten worden. De energietransitie en mogelijkheden op dit vlak nemen als maar toe. Ook maatregelen aan het huis, door strenger te bouwen dan het Bouwbesluit voorschrijft, dragen bij aan deze ambitie.


Duurzaam bouwen

Bij nieuwbouw vindt de gemeente Gouda het belangrijk, dat wanneer dit mogelijk is, er duurzamer gebouwd wordt dan wat er in het Bouwbesluit minimaal is voorgeschreven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de "nul op de meter" woning. Het meetinstrument GPR-gebouw wordt in de gemeente Gouda gebruikt als instrument om duurzaamheid te meten. Het streven hierbij is dat nieuwe woningen minimaal een 7,5 scoren (onderscheidend duurzaam). Als extra ambitie wordt de score van 8 gehanteerd ("hoog niveau van duurzaamheid").


Ruimtelijke adaptatie

Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.


Afvalscheiding

De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden. In 2016 zal de gemeente Gouda starten met gedifferentieerde tarieven voor afvalscheiding.

Planbeschrijving en conclusie

Het plan maakt ontwikkelingen mogelijk. Er is sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat het bouwplan in het bestaande stedelijke gebied wordt gebouwd en daardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen. Inbreiden gaat voor uitbreiden.

De afspraken met Woonpartners voor de ontwikkeling dateren van vóór de op 9 december 2015 aangenomen motie van de ChristenUnie. Het wettelijk kader vormt de ondergrens en dus geldt de huidige EPC-norm voor het bouwplan. In 2015 is de EPC-norm in het Bouwbesluit verder aangescherpt tot 0,4.

Wel worden er met Woonpartners gesprekken gevoerd over verdere verduurzaming van de energievoorziening.

.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk wordt verantwoord op welke wijze rekening is gehouden met de beleidsmatige randvoorwaarden. Ondermeer de resultaten van het milieuonderzoek worden in dit hoofdstuk besproken.

5.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit hoofdstuk geeft de milieukundige randvoorwaarden en richt zich daarbij op de volgende milieuaspecten:

De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het Milieukundig advies Middengebied Gouda Oost (Rijkestraat) van de Milieudienst Midden-Holland (januari 2014, nr. 2013050723 ) zoals opgenomen in Bijlage 1.

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

In het kader van de Grondexploitatiewet dienen de kosten in gevallen waarbij sprake is van de noodzaak voor een bodemsanering tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse.

Onderzoek en resultaten

Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • 1. Voormalige bedrijven (HBB);
  • 2. Huidige bedrijven;
  • 3. Tanks;
  • 4. Dempingen (Bio-s);
  • 5. Bodemonderzoekslocaties;
  • 6. Toepassing grond (grondwerken);
  • 7. Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer.

Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied diverse bedrijven zijn/waren gevestigd. De bedrijven vallen/vielen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd.

Uit de uitgevoerde BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied geen ondergrondse tanks, voormalige bedrijven en slootdempingen bekend zijn bij de Omgevingsdienst.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek en verhardingsonderzoek plandeel Middengebied Gouda Oost, Arcadis, 25 maart 2014, 077627111:A – Definitief, B01065.000243.1000, zie Bijlage 2). Hierbij zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen met nikkel, cadmium, kwik, lood, zink, molybdeen en PAK aangetroffen. In de ondergrond zijn lichte verontreinigingen met nikkel, zink, cadmium, kwik, lood en PAK aangetroffen. In het grondwater is een lichte verontreinigingen met barium aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen zijn niet ongebruikelijk in binnenstedelijk gebied. In en/of bij de wegverharding blijkt dat een deel van het puin en het zand met zandstabilisatie cement niet herbruikbaar is aangezien het meer dan 50 mg/kg ds PAK bevat. Het zand onder de verharding blijkt plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie, zink, cadmium, kwik, PAK en PCBS.

Conclusie

Er zijn bij de ODMH binnen het plangebied geen verdachte locaties voor bodemverontreiniging bekend. Het plangebied is met een verkennend bodemonderzoek voldoende onderzocht met betrekking tot de milieuhygiënische parameters. Er zijn lichte verontreinigingen aangetroffen die niet ongebruikelijk zijn in binnenstedelijk gebied. Bij de wegverharding zijn delen van het puin en onderliggend zand met cementstabilisatie niet geschikt voor hergebruik. Vanuit bodem zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van woningen.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

 

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3    n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Hieronder valt o.a. de bouw van maximaal 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en maximaal 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan.

Onderzoek en resultaten

De ontwikkellocatie omvat samen met die in de naaste omgeving beduidend minder woningen dan 1500. Hiermee draagt de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Met de NSL-monitoringstool is de concentratie van NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied bepaald (ODMH, milieukundig advies Middengebied Gouda Oost (Rijkestraat), kenmerk 2013050723). Hieruit blijkt dat de omgeving voor beide stoffen een lagere concentratie dan 35 µg/m3 heeft en dat de norm van 40 µg/m3 niet overschreden wordt. In aanvulling hierop is in juli 2015 op www.nsl-monitoring.nl de concentratie voor PM2.5 in het dichtst bij het plangebied gelegen rekenpunt bepaald. Deze heeft de waarde 15 µg/m3 en ligt hiermee onder de norm van 25 µg/m3.

Conclusie

De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden.

De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

5.1.3 Geluid
5.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh).Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt o.a. woningen verstaan (Art. 1 Wgh).

Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • 1. Woningen
  • 2. Onderwijsgebouwen
  • 3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • 4. Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In onderstaande tabel zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden weergegeven.

Bestemming   Locatie   Weg   Voorkeurs-
grenswaarden [dB]  
Woningen   Binnen bebouwde kom   Lokale en provinciale wegen   48  

Voorkeursgrenswaarden (vgw) wegverkeerslawaai (Art. 82 Wgh en art. 3.1 Bgh)

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Onderzoek en resultaten

Belasting wegverkeerslawaai nieuwe woningen

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Sportlaan in het plangebied onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Er hoeft daarom geen hogere waarde aangevraagd te worden.

Uit de resultaten vlijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer in het grootste deel van het plangebied tussen de 48 en 63 dB bedraagt.

Belasting wegverkeerslawaai als gevolg van verkeersaantrekkende werking

Berekend is de gecumuleerde geluidbelasting van het wegverkeer op de gevels van de bestaande woningen, buiten het plangebied, uitgaande dat in 2014 het plan is gerealiseerd.

In onderstaande tabel zijn de resultaten gepresenteerd van de situatie met en zonder de ontwikkeling van de nieuwe woningen. Er is gerekend een max. verkeersaantrekkende werking van 285 verkeersbewegingen per etmaal.

Waarneempunt   Geluidsbelasting 2014 in dB  
  Autonome situatie excl. ontwikkeling   Situatie met planontwikkeling  
Woning Dunantsingel 226a   55   55  
Woning Brandsmastraat 90b   57   57  

Rekenresultaten verkeersaantrekkende werking

Conclusie

De geluidsbelasting als gevolg van de Sportlaan is lager als 48 dB. Er hoeft voor de nieuwbouw van de woningen geen hogere waarde aangevraagd te worden.

Volgens eerste berekeningen en berekeningen voor de Springerslocatie is het te verwachten dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen voor een aantal woningen ligt boven de 53 dB. Om een goede leefkwaliteit in die nieuw te bouwen woningen te waarborgen, dient middels een bouwtechnisch onderzoek aangetoond te worden dat voor die woningen aan een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB conform het Bouwbesluit wordt voldaan.

5.1.3.2 Spoorweglawaai

Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

In onderstaande tabel zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde weergegeven.

Bestemming   Voorkeursgrenswaarde [dB]   Maximale Grenswaarde [dB]  
Woningen   55   68  

voorkeursgrenswaarde en maximale spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 Bgh, art. 4.10 Bgh)

Onderzoek en resultaten

De locatie van de te ontwikkelen woningen is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Utrecht- Gouda. Daarom is de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegverkeerslawaai op het plangebied berekend. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeerslawaai niet hoger is dan 55 dB (ODMH, milieukundig advies Middengebied Gouda Oost (De Rijkestraat), kenmerk 2013050723). Daarmee blijft het geluidsniveau onder de voorkeursgrenswaarde.

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeerslawaai niet hoger is dan 55 dB. Daarmee blijft het geluidsniveau onder de voorkeursgrenswaarde en is dus acceptabel.

5.1.3.3 Cumulatieve geluidbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting van de verschillende geluidsbronnen samen, ter plaatse van de te ontwikkelen woningen. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting is gekwantificeerd volgens onderstaande tabel:

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden   Milieukwalitetismaat  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  

Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Onderzoek en resultaten

Voor het plangebied is geluidsbelasting bepaald ten gevolge van wegverkeer en railverkeerslawaai.

Vanwege de lage geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer is de geluidsbijdrage van wegverkeerslawaai daarbij bepalend.

Uit de resultaten van het wegverkeersonderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen in een groot deel van het plangebied tussen de 48 en de 63 dB ligt. Het leefklimaat is daarmee goed tot tamelijk slecht. Om een goede leefkwaliteit in de woningen te waarborgen, dient middels een bouwtechnisch onderzoek aangetoond te worden dat aan een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB conform het Bouwbesluit wordt voldaan.

In onderstaande figuur is de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen weergegeven. De rekenresultaten zijn gepresenteerd exclusief aftrek artikel 110g Wgh. De geluidsbelasting is berekend op 5 meter hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0015.png"

Geluidscontouren ten gevolge van alle relevante wegen, incl. plan, excl. aftrek art. 110g Wg

Conclusies

De geluidsbijdrage van het wegverkeer is bepalend voor de cumulatieve geluidsbelasting. Uit de resultaten van het wegverkeersonderzoek blijkt dat de ontwikkellocatie een goed tot tamelijk slecht leefklimaat heeft. Met een bouwtechnisch onderzoek dient aangetoond te worden dat aan een binnenwaarde van te hoogste 33 dB voldaan wordt.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, welke meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Onderzoek en resultaten

Met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst Midden-Holland is geïnventariseerd welke bedrijven in of nabij het plangebied zijn gevestigd. In het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst zijn binnen het plangebied een tweetal bakkerijen, een cateringbedrijf, een supermarkt en een organisatie voor sociaal cultureel werk opgenomen. Deze bedrijfsactiviteiten worden als gevolg van de bouw van de woningen beëindigd. In de omgeving van het plangebied is geen milieubelastende bedrijvigheid opgenomen in het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst.

Conclusie

Met betrekking tot bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.1.5 Ecologie

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012; Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid er rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ook wel voortoets genoemd);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken van Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

De gemeente Gouda kent in haar groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente.

Onderzoek en resultaten

Quickscan

In het kader van de ontwikkeling van het plangebied is een quickscan uitgevoerd om het plangebied (en de directe omgeving) te onderzoeken op het mogelijk voorkomen van beschermde soorten planten en dieren en/of gebieden (Milieukundig advies Middengebied Gouda Oost (Rijkestraat), kenmerk 2013050723, zie Bijlage 1).

Het gebied 'Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein' is aangewezen als Natura 2000-gebied en EHS. Het gebied is het dichtstbij gelegen beschermde natuurgebied en ligt op meer dan 1300 meter afstand van het plangebied. Er zijn, gezien de beschermde waarden van het natuurgebied en de aard van de ontwikkeling in het plangebied, geen significante effecten te verwachten op beschermde natuurgebieden.

In het plangebied staan bomen die niet behoren tot beschermde soorten in het kader van de Flora- en Faunawet. Wel zal bij kap hierin het beleid van de gemeente Gouda voor het vervangen van bomen moeten worden gevolgd. Het plangebied heeft geen biotopen voor beschermde soorten uit de Flora- en Faunawet.

Tijdens het bezoek zijn algemeen voorkomende soorten vogels waargenomen als kauw, ekster, kokmeeuw en zwarte kraai. De aangetroffen bomen zijn geschikt voor het bouwen van nesten. Nesten van vogels, mits in gebruik als broedlocatie, zijn altijd beschermd. De nesten van deze soorten zijn niet jaarrond beschermd.

De aangetroffen bebouwing biedt ruimte voor vogelnesten. Er zijn ruim overstekende dakoverstekken geschikt voor huiszwaluwnesten. De dakopbouw is geschikt voor het vestigen van huismussen- en (gier)zwaluwennesten. De nestplaats van die laatste twee vogelsoorten is jaarrond beschermd. Nesten van deze soorten mogen niet zondermeer worden verwijderd. Eerst moet een omgevingscheck plaatsvinden en kunnen aanvullende mitigatie- of compensatiemaatregelen noodzakelijk zijn. Is dit niet mogelijk dan moet een ontheffing worden aangevraagd op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn.

Het terrein is geschikt als leefgebied voor algemene soorten grondgebonden zoogdieren, als egels, mollen, veldmuizen en algemeen voorkomende spitsmuissoorten. Ze zijn door de zorgplicht (artikel 2 Flora- en Faunawet) beschermd. Het voorkomen van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten is uitgesloten, omdat geschikt habitat hiervoor ontbreekt.

De bebouwing kan geschikt zijn voor het verblijf van vleermuizen. De spouw is bereikbaar via stootvoegen, de loodflappen rondom de schoorstenen zijn geschikt voor zomerverblijfplaatsen. Het voorkomen van vleermuizen in het plangebied is zeer waarschijnlijk. Dat geldt voor de soorten gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en de gewone grootoorvleermuis. De aanwezigheid van bomenrijen en watergangen maken het gebied ook geschikt voor het foerageren van vleermuizen. In de bomen zijn geen grote holten aangetroffen. Verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen worden daarom niet verwacht.

Het plangebied is geschikt voor algemene soorten als bruine kikker en pad. Strikt beschermde soorten zoals de rugstreeppad worden uitgesloten vanwege de afwezigheid van geschikt biotoop in de huidige situatie. Bovendien vormt de infrastructuur een onneembare barrière om het plangebied te bereiken.

Omdat in het huidige plan geen watergangen worden verlegd/gedempt en er geen broeihopen zijn aangetroffen heeft de ontwikkeling geen effect op het voorkomen van de ringslang.

Door het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied, ontbreekt geschikt leefgebied voor vissen.

Het voorkomen van beschermde soorten uit de soortgroepen vlinders, libellen en overige ongewervelden (o.a. kevers) is uitgesloten, omdat geschikt habitat voor deze soorten in het plangebied eveneens ontbreekt.

Vervolgonderzoek 

Arcadis heeft een vervolgonderzoek uitgevoerd. In de rapportage (Bijlage 4 Ecologisch onderzoek) worden de resultaten weergegeven van de ecologische vervolgonderzoeken, die zijn verricht voor de soortgroepen vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen, omdat mogelijke risico’s ten aanzien van overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te verwachten zijn. Door middel van soortgerichte inventarisaties is de aanwezigheid van beschermde soorten in kaart gebracht en zijn maatregelen aangedragen om overtreding van de wet te voorkomen.

  • Huismussen en gierzwaluwen

Uit het onderzoek dat is uitgevoerd naar de aanwezigheid van nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen in het woningenblok aan De Rijkestraat is gebleken dat zich van beide soorten geen nestplaatsen bevinden onder dakpannen, dakbeschotten of andere mogelijke kieren en gaten. Voor de toekomstige sloop van het gebouw is het treffen van mitigerende maatregelen c.q. het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet dan ook niet noodzakelijk.

  • Andere vogels met jaarrond beschermde nesten

Het plangebied is niet geschikt voor uilen en er zijn geen jaarrond beschermde nesten in het plangebied aanwezig.

  • vleermuizen

Er is een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis aanwezig in de C1000 of de boom aan het water. Indien deze niet kunnen worden behouden is het treffen van mitigerende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Ff-wet noodzakelijk.

Conform de standaard dient de verblijfplaats vervangen te worden door duurzame en beproefde voorzieningen.

Bij het treffen van mitigerende maatregelen heeft de ingreep geen wezenlijke invloed op de vastgestelde gewone dwergvleermuis. De gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis komt niet in het geding.

Een ontheffing in het kader van de Ff-wet dient te worden aangevraagd waarin maatregelen worden opgenomen in de vorm van een mitigatieplan, teneinde negatieve effecten op de soort te mitigeren.

Conclusie

Effecten in het kader van beschermde Natura2000-gebieden en EHS zijn uitgesloten.

Nader onderzoek naar het voorkomen van jaarrond beschermde vogelnesten en vleermuizen is noodzakelijken uitgevoerd. Omdat een vleermuisverblijfplaats aanwezig blijkt te zijn, is een ontheffingsaanvraag nodig.

Het onderwerp ecologie staat de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan niet in de weg, mits geborgd wordt dat voor de sloop de benodigde ontheffingen zijn verleend en/of mitigerende maatregelen zijn uitgevoerd.

In het verleden gebleken is dat er ten behoeve van sloopprojecten ontheffingen betreffende vleermuizen zijn verleend. In vergelijkbare situaties waren er maatregelen mogelijk die de belemmering van de vleermuissoorten beperkte, waardoor het Bevoegd Gezag de ontheffing verleende.

Algemeen voorkomende soorten zijn door de zorgplicht beschermd binnen de Flora- en Faunawet. Daarom moet buiten het broedseizoen worden gesloopt en gekapt. Bovendien dient bij de werkzaamheden (graven en ophogen) zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bodemdieren als mollen en muizen.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 31 juli 2012 en medio 2013 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Spoor, Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008) waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.

Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.

Onderzoek en resultaten

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die in het kader van externe veiligheid van invloed zijn op het plangebied.

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 500 meter van de provinciale weg N228 (Provincialeweg West). Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt buiten het invloedgebied.

De planlocatie ligt op ongeveer 300 meter ten zuiden van de spoorlijn Rotterdam-Utrecht. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013 is aangegeven dat voor een plan op meer dan 200 meter van het spoor alleen het toxisch scenario een rol speelt. De Visie schrijft een afsluitbare luchtbehandelinginstallatie bij nieuwe gebouwen voor, zodat het toxisch gas na afsluiting niet naar binnen kan worden gezogen.

Ten zuiden van het plangebied ligt de Hollandsche IJssel. Het gedeelte van de Hollandsche IJssel ter hoogte van het plangebied is op het gebied van Externe Veiligheid niet relevant. Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn voor het plangebied.

Conclusie

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, (vaar-)wegen, of buisleidingen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied. De enige relevante risicobron betreft de spoorlijn Rotterdam – Utrecht, gelegen op ongeveer 300 meter ten noorden van het plangebied. In de Visie Externe Veiligheid van Gouda is opgenomen dat nieuwe gebouwen voorzien dienen te worden van een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie, zodat het toxisch gas na afsluiting niet naar binnen kan worden gezogen.

 

5.2 Milieu Effect Rapportage

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wm zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. in gevallen die genoemd zijn in kolom 2. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan een in kolom 2 genoemde getalsmatige drempelwaarde. Als ze kleiner is dan die drempelwaarde, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer de activiteit genoemd is in Bijlage C (kolom 1 en 2) van het Besluit m.e.r. of wanneer de initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

  • Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.
  • Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • Bij het bepalen of een m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is dient rekening gehouden te worden met de selectiecriteria genoemd in Bijlage III van de Europse richtlijn m.e.r.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit MER, de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied meerdere stedelijke ontwikkelingsprojecten in voorbereiding. De schaal van die projecten samen valt ook onder de drempelwaarde in kolom 2. Er worden bij de aanleg van woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling is niet hoorbaar en veroorzaakt dus geen hinder. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van niet betekenende mate. De beoogde woningen worden gerealiseerd in een gebied met een goed tot tamelijk slecht leefklimaat met betrekking tot geluidsbelasting. Middels bouwtechnische maatregelen kan voldaan worden aan een acceptabele binnenwaarde. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dieren- en plantensoorten afdoende te beschermen. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Gouda – Woerden. Dit geeft echter geen onacceptabele veiligheidsrisico's. De planlocatie ligt in een gebied met een lage verwachting op de archeologische basiskaart van de gemeente Gouda. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven daarom geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

Conclusie

Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden, de m.e.r.-regelgeving vormt hiermee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

 

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Rijksbeleid

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.

In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.

5.3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem


In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.


Actieprogramma Water

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

5.3.3 Beleid Hoogheemraadschappen

De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het proces van ruimtelijke planvorming hebben de hoogheemraadschappen een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.

De gemeente Gouda heeft te maken met twee hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

5.3.3.1 Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater.

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities.

In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

5.3.3.2 Waterbeheerplannen 2010-2015 van de Hoogheemraadschappen

Voor de planperiode 2010-2015 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij willen de waterbeheerders dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De waterbeheerplannen sorteren voor op deze ontwikkelingen.

Wat betreft gezond water wordt onder andere aangesloten bij de kwaliteitseisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

5.3.3.3 Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

5.3.3.4 Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

5.3.3.5 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

5.3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:

  • Zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Wet op de Waterhuishouding);
  • Zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden (Wet op de Waterhuishouding).

De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voorvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).

Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde verontreinigde water;
  • 2. Inzameling van het overtollige hemelwater en grondwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 4. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater zoveel mogelijk voorkomen;
  • 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord);
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In 2002/ 2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.

Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.

Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda

Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.

Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.

Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.

5.3.5 Planbeschrijving en conclusie

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp is nader onderzocht wat het effect is van de plannen op de waterhuishouding. Hiertoe is een analyse gemaakt waarin onderzocht is of de hoeveelheid verharding door het plan toeneemt. De berekening van het verharde gebied is gebaseerd op alleen de openbare ruimte (waarbij tuinen als verhard zijn geteld). Het gemeenschappelijk groen rondom de appartementen is daarin meegenomen.

Globale berekening hard - onverhard

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1012BPMidGe-DF01_0016.png"

Het bestaande open water binnen het plangebied wordt gehandhaafd. De hoeveelheid open water binnen het plangebied blijft ongewijzigd. Verder blijkt uit analyse dat de hoeveelheid verharding door realisering van het plan zal afnemen. Dit betekent een verbetering van de waterstaatkundige situatie. Aanvullend is het realistisch te veronderstellen dat een deel van de tuinen niet zal worden verhard. De feitelijke hoeveelheid onverharde bodem zal dus hoger uitpakken.

Vanuit waterstaatkundig perspectief is er derhalve geen beletsel het plan vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Middengebied Gouda Oost .

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting.

De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012.

De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan beoogd de bouw van een appartementencomplex en een aantal grondgebonden woningen mogelijk te maken. De huidige situatie, het vigerende bestemmingsplan en het stedenbouwkundig ontwerp vormen tesamen de onderlegger.

Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda als uitgangspunt genomen. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

Het bouwprogramma uit het Definitief Ontwerp Stedenbouwkundig plan is als uitgangspunt. In het plan is flexibiliteit ingebouwd. Het gaat dan om flexibliliteit in de regels zelf, algemene binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voor bouwen en gebruik en algemene afwijkingsregels. Bijvoorbeeld voor uitbreiding van woningen en bijgebouwen en bijvoorbeeld door binnen 'Wonen' ook tuinen en erven, groen en water, parkeervoorzieningen toe te staan.
Het bestemmingsplan biedt ook ruimte voor het realiseren van extra bouwopties.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan.

Het plan beoogt de realisatie van een aantal woningen en appartementen mogelijk te maken. Deze functies hebben in het plan de bestemming 'wonen' gekregen. In het plan is enige flexibiliteit in acht genomen, zodat een eventuele beperkte uitbreiding ten opzichte van het basismodel in het stedenbouwkundig plan mogelijk is.

Groen en Water

Een deel van het plangebied bestaat uit groen en water. Deze gronden hebben respectievelijk de bestemming 'Groen' en 'Water' gekregen. Dit 'Groen' betreft het groen aan de oostzijde, langs de singel, alsook het groen rondom het appartementengebouw. Vanuit stedenbouwkundig perspectief is gewenst dat dit deel van het plangebied ook in de toekomst groen blijft.

Op grond van waterstaatkundige afwegingen is het niet gewenst dat de bestemming 'Water' wordt aangewend voor andere doeleinden. Wel laten de regels de mogelijkheid toe om andere bouwwerken, ten dienste van de bestemming, binnen deze bestemming te realiseren. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld bruggen, duikers of damwanden.

Tuin

De voortuinen bij grondgebonden woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming is het gebruik als tuin toegestaan, en daarbij behorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen en inritten.

Wonen

De belangrijkste functie die binnen het plangebied wordt gerealiseerd is woningbouw. Met het oog daarop, is voor een deel van het plangebied de bestemming 'Wonen' opgenomen voor de te realiseren woningen en appartementen.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn eventueel ook groenvoorzieningen en water toegestaan.

De bij de woningen behorende achtertuinen zijn opgenomen onder de bestemming 'Wonen'.

Verkeer - Verblijf

Verder zal binnen het gebied parkeergelegenheid worden gerealiseerd. Deze functie is opgenomen onder 'Verkeer en verblijf'. Verschil met de bestemming 'Verkeer' is dat voor deze grond geldt dat de gronden primair bedoeld zijn als verblijfsgebied.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Er wordt ondermeer ingegaan op aspecten als economische en maatschappelijke haalbaarheid. Verder wordt aangegeven op welke wijze de juridische haalbaarheid wordt geborgd. Onderdeel is een beschrijving van het proces dat heeft geleid tot vaststelling van dit plan.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.

Andere mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt verzekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar.

Voor dit plan geldt dat een aantal overeenkomsten zijn afgesloten tussen Woonpartners Midden-Holland en de gemeente Gouda om uitvoering mogelijk te maken.

  • In 2010 is de gebiedsontwikkelingsovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de plankosten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de plankosten deels voor rekening van Woonpartners Midden-Holland komen en deels voor de gemeente. Voor de kosten die door de gemeente worden gemaakt is door de raad krediet beschikbaar gesteld.
  • In 2013 is een grondverkoopovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening komt van Woonpartners Midden-Holland.

Daarmee zijn de kosten gezekerd en is het plan economisch uitvoerbaar. Er hoeft derhalve geen exploitatieovereenkomst te worden opgesteld.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden.

Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn ingevoegd. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het concept-ontwerpbestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Over het vooroverleg wordt door de gemeente met diverse partijen (i.c. de provincie, het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. De resultaten hiervan worden te zijner tijd in deze paragraaf weergegeven.

De buurt heeft op diverse informatieavonden (oa op 19 november 2013 en op 31 maart 2015) kennis kunnen nemen van het plan. Bovendien volgt er nog een inloopavond, georganiseerd door Woonpartners.

7.3.2 Zienswijzenprocedure

Na het verwerken van de eventuele inspraak- en overlegreacties wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dat wordt, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd waarbij zienswijzen kunnen worden ingediend. Van de zienswijzenprocedure wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

Na de zienswijzenprocedure wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen.

Tegen het besluit tot vaststelling staat voor degenen die zienswijzen hebben ingediend beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.