direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0051-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is tweeledig. Enerzijds de ontwikkeling van de oostelijke helft van het project Professor Schoemaker Plantage voor het realiseren van maximaal 425 woningen en anderzijds een planologisch kader voor de verkeersmaatregel aan de Schoemakerstraat (rotonde). Het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt bestaat hierdoor uit twee delen.

Oostelijke helft Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt

Het geldende bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage maakte enkel de westelijke helft van het plangebied voor woningbouw mogelijk. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan gold de Nota Toetsingskader. Daarom is toentertijd enkel de westelijke helft voor woningbouw en het park bestemd. Voor de westelijke helft wordt de woningbouw gefaseerd uitgevoerd. Het voornemen is om op termijn het gehele plangebied voor woningbouw te ontwikkelen. Derhalve wordt met dit plan ook voor de oostelijke helft een planologisch kader voorbereid, om voor deze helft ook woningbouw mogelijk te maken. Hiervoor is een wijziging van het vigerend bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage noodzakelijk. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt het oostelijke deel van het plangebied herontwikkeld. Hier zijn maximaal 425 woningen toegestaan direct grenzend aan het waterrijke park (= plantage). Met deze ontwikkeling wordt een rustig groen-stedelijk woonmilieu gecreëerd.

Verkeersmaatregel Schoemakerstraat

Het plangebied is gelegen in het gebied Delft Zuidoost. In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in Delft Zuidoost zijn in de afgelopen jaren diverse studies uitgevoerd naar de toekomstige verkeersafwikkeling in het zuidoosten van Delft. De hoofdontsluitingsweg van het gebied is de Schoemakerstraat. Deze straat ontsluit vanaf de Kruithuisweg verschillende bedrijventerreinen, woningen en onderwijsvoorzieningen. Daarnaast is de Schoemakerstraat een belangrijke ontsluitingsweg voor de binnenstad van Delft. Om Delft Zuidoost goed te ontsluiten is ter hoogte van de Van Embdenstraat een verkeersmaatregel noodzakelijk. In tijd lopen deze ontwikkelingen tegelijkertijd en bovendien komt een verkeersmaatregel het project van de Professor Schoemaker Plantage ook ten goede. Daarom wordt voor de verkeersmaatregel een nieuw juridisch-planologisch kader opgesteld, dat de maatregel planologisch mogelijk maakt. Hierbij wordt rekening gehouden met een rotonde. Momenteel is de Schoemakerstraat ter hoogte van Van der Burghweg een gelijkwaardige kruising, net als ter hoogte van de Van Embdenstraat. Ter hoogte van de Van der Burghweg wordt een aanpassing in de rijweg gedaan (een rechtsaffer). Deze is passende binnen het geldende bestemmingsplan en hoeft niet opgenomen te worden in onderhavig bestemmingsplan.

Andere kenmerken van het bestemmingsplan

Dit programma zal zijn vertaling krijgen in een zogenaamd flexibel bestemmingsplan waarbij het uitgangspunt voor het bestemmingsplan de plan-essentiekaart is. In het volgende hoofdstuk wordt dit uitgebreid omschreven.

Vanwege het feit dat aan het minimaal aantal woningen (minimaal 12), zoals genoemd in hoofdstuk 2 afdeling 6 van de Crisis en Herstelwet (Chw), wordt voldaan, is op het onderhavig bestemmingsplan die wetgeving van toepassing.

1.2 Begrenzing plangebied

Het bestemmingsplan bestaat uit twee plangebieden. Het oostelijk plangebied (de woonbuurt Grasbuurt) heeft de volgende plangrenzen:

  • aan de noordzijde: ten zuiden van de groenstrook die gelegen is aan de waterkant van de Professor Evertslaan;
  • aan de westzijde: Van Tijenstraat;
  • aan de oostzijde de oostrand van de Rijksweg A13;
  • aan de zuidzijde: de noordrand van het Delftechpark. Ten noorden van het fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0001.jpg"

Afbeelding 1: ligging plangebied Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt (woonbuurt e.o.)

Het plangebied van de verkeersmaatregel is gelegen ter hoogte van de huidige kruising Schoemakerstraat, Stieltjesweg en Van Embdenstraat. De verkeersmaatregel heeft de volgende plangrenzen:

  • aan de noordzijde: Schoemakerstraat ter hoogte van de DUWO-flat gelegen aan de Professor Evertslaan;
  • aan de westzijde: bij de aansluiting van de Stieltjesweg aan de Schoemakerstraat;
  • aan de oostzijde: de inrit van de Van Embdenstraat gelegen in het plangebied Professor Schoemaker Plantage;
  • aan de zuidzijde: Schoemakerstraat, ongeveer ter hoogte van het 'groene gebouw'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0002.jpg"

Afbeelding 2: ligging plangebied Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt (rotonde)

1.3 De geldende bestemmingsplannen

Momenteel gelden er drie verschillende bestemmingsplannen voor het plangebied die herzien worden. Zie onderstaande afbeelding en toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0003.jpg"

Afbeelding 3: Geldende bestemmingsplannen

  • Voor de Rijksweg A13: geldt momenteel het bestemmingsplan TNO-Zuidpolder, vastgesteld door de raad d.d. 31 maart 2005, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 6 juli 2005.
  • Voor de verkeersmaatregel aan de Schoemakerstraat: geldt het bestemmingsplan TU-Midden Noord, vastgesteld door de raad d.d. 25 april 2013 en voor het gedeelte ter hoogte van de Van Embdenstraat het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage, vastgesteld door de raad d.d. 25 september 2015.
  • Om het oostelijke gedeelte (Grasbuurt) voor woningbouw te bestemmen, dient tevens een gedeelte van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage herzien te worden. Hier ligt grotendeels nog een bestemming bedrijventerrein op.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, de planbeschrijving, beschrijft de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van Delft in de wijk Wippolder. Het beslaat een deel van het zogenaamde 'TNO terrein'. Het ligt ingeklemd tussen het eerste deelgebied van de nieuwe woonwijk ('Klinkerbuurt') en de A13. Ten oosten van deze snelweg ligt de woonwijk Emerald. Aan de noordzijde grenst het terrein aan een ecologische verbindingszone en bestaand woongebied (Professor Evertslaan en omgeving) en aan de zuidzijde aan het bedrijventerrein Delftechpark. Door de omlijsting van het gehele 'TNO terrein' met water en groen en lange kantoorpanden aan de Schoemakerstraat is er sprake van een besloten gebied, een 'enclave' in de stad.

Een van die kantoorpanden, het groene gebouw, langs de Schoemakerstraat is sinds het vorige bestemmingsplan getransformeerd naar 290 studentenwoningen. Het bij dit gebouw horende parkeerterrein en het terrein er omheen is met deze transformatie open gesteld en maakt daardoor deel uit van het woongebied, zowel in het gebruik als in de inrichting.

Alle bestaande bedrijfspanden in het oostelijke terreindeel worden op termijn gesloopt. De nu nog resterende gebouwen zijn in gebruik als woonwinkel van de ontwikkelaar, horeca en voor diverse andere functies. Deze zullen worden verwijderd als de bouwwerkzaamheden dit vereisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0005.jpg"

Afbeelding 4: Horeca en woonwinkel als tijdelijk gebruik van de loods

Het terrein wordt op dit moment voor al het verkeer ontsloten door twee entrees vanaf de Schoemakerstraat, een hoofd entree tegenover de Stieltjesweg en een nevenentree ter hoogte van de Van der Burghweg. Met de fiets of te voet is het gebied ook nog bereikbaar vanaf Emerald via de IJsmeesterstunnel (onder de A13 door) en vanuit het noorden via de Oudelaan aan de westzijde van de A13. Om het gebied beter te kunnen ontsluiten en de gewenste doorstroming aan de Schoemakerstraat te verbeteren zal een aanpassing aan de weg plaatsvinden. Dit zal gebeuren door middel van een rotonde. Om dit mogelijk te maken is deze kruising onderdeel van het bestemmingsplan.

2.2 Gewenste ontwikkeling

2.2.1 Inleiding

Voor het plangebied is door de Professor Schoemaker Plantage C.V. de afgelopen jaren hard gewerkt aan een plan om het gehele TNO terrein te ontwikkelen. In 2015 is het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage 2015 vastgesteld door de raad. Dit bestemmingsplan maakte woningbouwontwikkeling en de realisatie van een park in het westelijk deel van het plangebied mogelijk. Deze plannen waren echter de helft van het concept voor de complete woonwijk. Met het voorliggende bestemmingsplan voor de 'Grasbuurt', het oostelijke plandeel, wordt het volledige gewenste eindbeeld vastgesteld. Hiermee wordt het bouwen van de tweede helft van de wijk mogelijk gemaakt.

2.2.2 Beschrijving Professor Schoemaker Plantage in zijn geheel

Ligging

De Professor Schoemaker Plantage ligt zeer gunstig ten opzichte van de binnenstad, de campus en de snelweg. De locatie zal in zijn geheel een eigen identiteit krijgen. Daarnaast gaat het gebied aansluiten op de grotere ruimtelijke en landschappelijke structuur van Delft. De ambitie is om op deze plek een groenstedelijk woonmilieu te realiseren.

Plan essentie

Het uitgangspunt voor de nieuwe stedenbouwkundige invulling van het terrein is het realiseren van een goed bereikbare, aantrekkelijke groene woonwijk. Het ontwerp van de Professor Schoemaker Plantage gaat uit van een variatie in woonmilieus, diversiteit aan woningtypen, ruimte voor werken aan huis en een beperkt aantal andere voorzieningen.

Voor inspiratie in de planvorming met betrekking tot de relatie tussen de open en groene ruimte (landschap) en bebouwing (stad) is er gekeken naar wijken in historische Engelse steden als Bath, Oxford en Cambridge. De belangrijkste inspiratiebron is echter Delft zelf geweest. Met name de stedenbouwkundige ruimtes en ensembles van het noordelijke deel van de Delftse binnenstad; de Nieuwe Plantage en het Agnetapark hebben als referentie voor het ontwerp van het oostelijke plandeel, de groene stad ofwel de 'Grasbuurt', gediend. In de uitwerking tot een stedenbouwkundig ontwerp zijn de stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten op samenhangende wijze uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0006.jpg"

Afbeelding 5: Plan-essentie kaart Professor Schoemaker Plantage, 'De groene stad' is de 'Grasbuurt'.

Alle uitgangspunten hebben geleid tot de Plan-essentie kaart. Deze kaart is het vertrekpunt geweest voor de ontwikkeling van de Professor Schoemaker Plantage. Zichtlijnen, een nieuwe groen- en waterstructuur, oost-west verbindingen en andere gebiedskenmerken vormen de basis. Het park vormt de centrale plek in het plan. Het zorgt voor samenhang en een vloeiende overgang tussen de contrasterende westelijke en oostelijke woonmilieus. In het planconcept zijn nieuwe zichtassen opgenomen. De oost-west verbindingen zorgen voor verwevenheid van de interne structuur. Een lange diagonale zichtlijn geeft vanuit het park zicht op de toren van de Nieuwe Kerk, waarmee het nieuwe woongebied en de stad Delft visueel aan elkaar verankerd worden. De al aanwezige groenstructuur aan de rand van het gebied wordt aangevuld tot een groen netwerk wat het de hele wijk dooradert. Het hart van de wijk wordt gevormd door een centraal gelegen park (het Granpré Molière park) met veel bomen en water. Hierdoor ontstaat er lucht en ruimte midden in het gebied. Afwisseling in de wijze waarop bebouwing, open ruimte en groen een relatie met elkaar aangaan, vormt de basis voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp.

De locatie wordt gekenmerkt door begroeide randen die het plangebied inbedden in zijn omgeving. Daarom zijn naast het gevarieerde bouwprogramma, ook de centrale groen- en waterstructuur met wandelroutes bepalend geweest in de ontwikkeling van het ontwerp. De nieuwe bebouwing zoekt in schaal en positionering aansluiting bij de omliggende gebieden.

De bebouwingsgebieden ten weerszijden van de centrale open ruimte verschillen in karakter. Het westelijk deel, de Klinkerbuurt, heeft een stedelijk karakter gekregen. De nieuwe woonbebouwing staat aan een netwerk van straatjes, stegen en pleintjes. Het oostelijk deel, de Grasbuurt krijgt een meer open, door groen gedomineerd karakter. De woningen liggen hier aan groene woonpaden. De kwaliteit en identiteit van de nieuwe woonwijk wordt vooral bepaald door de samenhang tussen de bebouwing en de openbare ruimte. Het verschil in sfeer door de bebouwingsvormen en dichtheden tussen de verschillende deelgebieden wordt met de groene inrichting van de openbare ruimte versterkt.

Ontsluiting

De ontsluiting van het gebied voor autoverkeer bestaat uit een eenvoudige rondgaande weg die zowel start als eindigt op de Schoenmakerstraat. Voor de twee aansluitingen op de Schoemakerstraat wordt gebruik gemaakt van de twee bestaande, maar her in te richten toegangen tot het gebied. De rondgaande weg bevindt zich steeds aan de randen van de woongebieden en slechts twee secundaire dwarsverbindingen verfijnen het bereik: de eerste is een verbinding langs de westrand van de Klinkerbuurt en de tweede steekt door de Grasbuurt heen. De parkeerplaatsen voor bewoners zijn grotendeels geclusterd in binnenhoven en/of onder dekken die direct ontsloten zijn vanaf deze ontsluitingswegen. Bezoekers parkeren voornamelijk langs de hoofdontsluiting en in de woonstraten in de vorm van eenzijdig langsparkeren. Zo wordt verkeer en zichtbaarheid van de auto zoveel mogelijk beperkt en wordt een aantrekkelijk autoluw woonmilieu mogelijk gemaakt.

Fiets- en voetgangersroutes door het gebied sluiten aan op het bestaande langzaamverkeer netwerk van Delft. De route door het park legt een directe en aantrekkelijke verbinding tussen de wijk en haar omgeving en op grotere schaal tussen het tunneltje onder de A13 (Emerald) en de binnenstad van Delft. Een fijnmazig weefsel van wandel- en fietsroutes maakt verschillende ommetjes in de wijk mogelijk. Hiervoor zullen indien mogelijk enkele nieuwe bruggen over de waterlopen rond het plangebied aangelegd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0007.jpg"

afbeelding 6: Ontsluiting en hiërarchie in ontsluitingsroutes.

Het Granpré Molière Park

Het park is het hart van de Professor Schoemaker Plantage. Dit park dient als verbindend element voor de verschillende woonmilieus. Hier vindt interactie plaats. Het biedt ruimte aan iedereen, voor lezen in het groen, voetballen, spelen, wandelen. Er is ruimte voor ontspanning, rust en actie. Een padennetwerk legt de verbinding met de omliggende woningen. Het uitgangspunt van het park is dat het een bruikbaar park is, zonder het volledig te programmeren. Het park is gezichtsbepalend voor de wijk en krijgt een lommerrijk karakter dat recht doet aan de sfeer van een plantage. Door de samenhangende combinatie van een glooiend maaiveld, slingerende paden, kleurrijke heesterranden en opvallende bomen krijgt het park een uitgesproken uiterlijk. Een nieuwe waterpartij verbindt de noordelijke watergang met de watergang in het zuiden van het gebied. De watercontour heeft een vloeiend verloop en sluit aan bij de lijnvoering van de paden. De glooiende oevers gaan geleidelijk over in het water en hebben geen beschoeiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0009.jpg"

Afbeelding 7: Sfeerimpressies van het Granpré Molière park

In het water komt een eiland te liggen. Dit eiland is een belangrijk parkelement. Het werkt als een decorstuk en schept diepte in het park. Een voetgangersburg verbindt het eiland en de oever. het eiland zal gaan functioneren als een stiltegebied voor planten en dieren. Hier wordt een zogeheten 'Tiny Forest' op aangelegd. Een Tiny Forest is een dichtbegroeid, inheems bos ter grootte van een tennisbaan. Dit bos is niet alleen een prettige plek voor vlinders, vogels, bijen en kleine zoogdieren, maar ook voor mensen. Het stimuleert biodiversiteit: het bos van ca. 400 m2 bestaat uit veel verschillende soorten bomen. Deze bomen trekken weer insecten en vogels aan. Het bos brengt natuurbeleving dichterbij. Ook stimuleert het natuurbeleving van de buurt bewoners. (bron: IVN.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0010.jpg"

Afbeelding 8: Het watersysteem in het Grandpré Molièrepark

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0011.png"

Afbeelding 9: Doorsnede van het Granpré Molièrepark: reliëf en flauwe oevers met beplanting.

Beeldkwaliteit

Uitgangspunt voor de architectonische uitwerking is een hedendaagse interpretatie van de Delftse School, benoemd als de 'Nieuwe Delftse School'. De Delftse School is een architectuurstroming uit het midden van de vorige eeuw die zijn wortels had in het onderwijs aan de afdeling Bouwkunde van de toenmalige Technische Hogeschool van Delft. De stijl baseert zich op een traditie van bouwen waarin herkenbare hoofdvormen, materialen en details op ingetogen wijze worden gebruikt, maar schuwt tegelijkertijd niet de toepassing van nieuwe technieken en materiaaltoepassingen. De architectuur moest een resultante zijn van een verbinding van traditie met het hedendaagse. Dit uitgangspunt past prachtig bij de ambities voor het ontwerp van de Professor Schoemaker Plantage. De architectuur van de wijk is herkenbaar, zorgvuldig gedetailleerd met nadruk op eenvoudige hoofdvormen en sterke silhouetten. De architectuur moet niet de aandacht afleiden van het ontwerp van de openbare ruimte. De openbare ruimte staat centraal en verbindt de onderdelen van de nieuwe woonbuurt met elkaar en met de omgeving. Door de karakteristieke uitwerking van de architectuur van de bebouwing en de genuanceerde verschillen tussen de verschillende deelgebieden ontstaat een leefomgeving waarmee de bewoners zich kunnen identificeren en die voor iedereen herkenbaar is.


Deze uitgangspunten voor de architectonische uitwerking van de Professor Schoemaker Plantage is door de ontwikkelaar vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan. Dat document vormt een privaatrechtelijk kader voor de gemeente en de ontwikkelaar in de verdere uitwerking (zie afbeelding 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0016.png"

Afbeelding(en) 10: Beeldkwaliteitsplan Professor Schoemakerplantage 2012, privaatrechtelijk afgesloten met ontwikkelaar. De afbeeldingen hierboven zijn de relevante spelregels voor de Grasbuurt.

In het voorliggende bestemmingplan wordt alleen voor het oostelijke deel de woonbestemming mogelijk gemaakt, als tweede deelgebied van de Professor Schoemaker Plantage.

2.2.3 Gewenste planontwikkeling

De Grasbuurt, wordt gekenmerkt door een 'tuindorp' achtige uitstraling. Hier staan individuele woningen en woonblokken in een groene woonomgeving. Er komen in dit deelgebied voornamelijk grondgebonden woningen, gelegen aan de groene uitlopers van het centrale park. In het noorden, aan de oostelijke rand, en in het zuiden van het deelgebied zijn uitzonderingen. Hier wordt iets meer hoogte mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan zodat daar ook gebouwen met appartementen kunnen komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0017.png"

Afbeelding 11: Voorbeelduitwerking van Grasbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0018.png"

Afbeelding 12: Voorbeelduitwerking de Grasbuurt in het beeldkwaliteitsplan Professor Schoemaker Plantage 2012

Het verschil in sfeer tussen de twee verschillende deelgebieden (Klinkerbuurt en Grasbuurt) wordt in de openbare ruimte versterkt, gebruik makend van contrasterende elementen als verharding en groen.
De samenhang in de Grasbuurt wordt met name gerealiseerd door (beuken)hagen rond erven en parkeerhoven. De openbare ruimte kenmerkt zich hier door minimale verharding en maximale groenaanleg. Om de samenhang verder te versterken is er gekozen voor één type haag die zowel in de zomer als in de winter een aantrekkelijk beeld oplevert. Daarnaast krijgt de Grasbuurt een samenhangend en herkenbaar karakter door het gebruik van okerkleurige klinkers. De binnenhoven bieden ruimte voor het parkeren door bewoners, daarbij kan er ook een veilige ruimte worden ingericht als speelplek voor de aller kleinsten. Oudere kinderen kunnen in de directe woonomgeving spelen, in de groene parkverbindingen tussen de bouwvelden of in het park zelf.

Randen park

De groene corridors tussen de bouwvelden in de Grasbuurt leggen de visuele en functionele verbinding tussen het Granpré Molièrepark, de buurt en de oostelijke randzone. Ze hebben allen een afwijkende maat in inrichting, wel komt de inrichting uit het park terug in alle parkverbindingen waardoor zij direct herkenbaar zijn als onderdeel van het park

De westrand van de Grasbuurt markeert de overgang naar het park. De woningen die op deze overgang gebouwd worden zijn onderdeel van het Granpré Molièrepark. De overgang tussen de woning, de kavel en de openbare ruimte moet per bouwkavel als een samenhangend geheel ontworpen worden. erfscheidingen zijn hier een onlosmakelijk deel van het ontwerp. De overgangen kunnen vormgegeven worden als parkhagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0019.png"

Afbeelding 13: Referentiebeelden voor hagen die om de tuinen van woningen langs het park komen.

Bouwhoogtes

De woningen die in de Grasbuurt gebouwd gaan worden hebben net als in het westelijke deelgebied de Klinkerbuurt voor het grootste gedeelte een maximale bouwhoogte van 12,5 meter (dit zijn circa 3-4 bouwlagen). Deze bouwhoogte is gebaseerd op het beoogde laagbouwmilieu en de 'tuindorp' achtige uitstraling van de buurt. Op drie plekken in de buurt is echter een iets hogere bouwhoogte toegestaan. Langs de A13 is een zone waar een bouwhoogte van15 meter mogelijk gemaakt is, om voldoende hoogte te bieden voor de geluidswerende functie die deze woningen moeten vervullen. Daarnaast wordt er in de oostelijke parkrand een accent mogelijk gemaakt van 15 meter, zoals ook opgenomen is op de Plan-essentiekaart (zie afbeelding 14). Dit gebouwde accent werkt mee in de ruimtelijke compositie van het park, waarin kijkrichtingen worden opgevangen, afgebogen of geleid naar een bepaald punt. Tenslotte is er in de zuidoost hoek van het terrein ruimte voor een derde bescheiden hoogteaccent dat de zuidelijke beëindiging van het park markeert. De bouwhoogte van dit hoogteaccent is maximaal 18 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0020.jpg"

Afbeelding 14: Bouwhoogtes in proefverkaveling van de Professor Schoemaker Plantage.

Vertaling in het bestemmingsplan

In het voorliggende bestemmingplan wordt alleen voor het oostelijke (stedelijke) deel de woonbestemming mogelijk gemaakt, als tweede fase van 'Professor Schoemaker Plantage'. Het programma heeft zijn vertaling gekregen in een zogenaamd flexibel bestemmingsplan. Het uitgangspunt is een stedenbouwkundige plan met daaruit voortvloeiend de plan-essentiekaart. Dat wil zeggen dat de bovenstaande proefverkaveling voor de Grasbuurt (ten oosten van het park) niet letterlijk opgenomen is in het bestemmingsplan. Alleen de voor de planontwikkeling essentiële zaken zijn vastgelegd. Te weten: groen, water, wonen, ontsluiting, bouwhoogtes en geluidsmaatregelen. Dit maakt de uitwerking van het bestemmingsplan flexibel en maakt een gefaseerde uitwerking van het plan mogelijk die maximaal kan inspelen op de vraag.

Het bestemmingsvlak Woongebied loopt van het noorden helemaal naar het zuiden. Hier geldt in aansluiting op de Klinkerbuurt een maximale bouwhoogte van 12,5 meter. Zoals eerder beschreven komen op drie punten hoogteaccenten om andere bouwvormen mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 2012

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Ten aanzien van het bestemmingsplan zijn met betrekking tot het SVIR geen knelpunten te verwachten.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.2 Provincie

3.2.1 Provinciale Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) en Verordening Ruimte 2014

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), het Programma Ruimte en de daarbij horende Verordening Ruimte 2014 zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel en bevat flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. De VRM beoogt duidelijkheid te geven over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

De provincie hanteert vier 'rode draden' die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • vergroten van de agglomeratiekracht,
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen maar om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De essentie van de rode draad ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. Bij de rode draad 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' gaat het om een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie streeft naar een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling indien de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangegeven met de aanduiding 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Als richtpunten voor steden geeft de VRM onder meer het volgende aan:

"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus."

De ontwikkelingen, waarin het Stedenbouwkundige ontwerp en het daarop gebaseerde bestemmingsplan voorzien, sluiten bij deze uitgangspunten aan.

Richtpunten ruimtelijke kwaliteit

Op de Kwaliteitskaarten van de Verordeningen ligt de Professor Schoemaker Plantage in het gebied dat is aangemerkt als Stedelijk centrumgebied: een gebied waar multimodale knooppunten, kenniscentra, voorzieningen en gevarieerde woon- en werklocaties bij elkaar komen. Deze nieuwe buurt ligt op het snijvlak van deze functies. Het ligt aan de rand van een internationaal gerenommeerd kenniscentrum: de TU Campus en draagt bij aan een huisvestingsbehoefte. Niet alleen worden 425 woningen met het nieuwe onderhavige bestemmingsplan mogelijk gemaakt, ook wordt een nieuw park gerealiseerd waardoor er een sterke groen- en waterstructuur in het gebied ontstaat.

De Professor Schoemaker plantage sluit aan op de omliggende stad en creëert twee nieuwe buurten, de Grasbuurt en de Klinkerbuurt, die gelet op de bebouwingsstructuur, beoogde functionele opzet en bijhorende openbare ruimte met inbegrip van het Grandpré Molièrepark met centrale waterpartij als een hoogwaardige toevoeging van de bestaande stad kunnen worden beschouwd. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de diversiteit aan woonmilieus (een van de karakteristieke kwaliteiten) en identiteit van de stad. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. Het Grandpré Molièrepark maakt onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur en verbindt twee oost-west gelegen ecologische zones in het noorden en zuiden van het plangebied. Verder krijgt het park uitlopers richting de ecologische zone langs de A13. Ten opzichte van de voormalige situatie is dit een aanzienlijke versterking van de groenstructuur te noemen. De doorgaande waterpartij in het park vormt als nieuwe noord-zuid-waterverbinding een belangrijk nieuw element voor de waterstructuur van dit deel van Delft.

Als richtpunten noemt de verordening verder dat een nieuwe wijk voortbouwt op het bestaande gebied. Ook bij die richtpunten wordt aangesloten. Zowel de Grasbuurt als de al eerder bestemde Klinkerbuurt sluiten aan op de bestaande stad. Functioneel vormt de Professor Schoemaker Plantage een eenheid met de erboven gelegen woonwijk. Door de eigen ruimtelijke structuur wordt de Grasbuurt een aparte buurt met een eigen karakter en leefmilieu. De gebiedsontwikkeling grenst aan de TU wijk, waardoor op deze grens een geheel nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Dit heeft al geresulteerd in het transformeren van het 'groene kantoorgebouw' aan de rand van het gebied, van leegstaand kantoorgebouw naar studentenhuisvesting.


Ook wordt de zichtbaarheid en de bereikbaarheid (rotonde) van de wijk versterkt. Door het verstopt gelegen TNO terrein te openen en meer zichtbaar te maken vanaf de Schoemakerstraat zal het gebied meer opgaan in het gemêleerde stedelijke landschap. De opgenomen hogere bebouwing van 18 meter langs de A13 heeft geen noemenswaardige invloed op het kenmerkende, historische silhouet van het centrum van Delft, noch van de TU Campus. Tenslotte voorziet de ontwikkeling erin dat het zicht op cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden. Zoals de zorgvuldig ontworpen zichtlijnen in het park op de Nieuwe Kerk en de Electro-techniek toren, de iconen van de historische stad en de Campus. Ook heeft een bestaand gebouw bij de entree van de wijk een functie gekregen die aansluit bij de behoeften van deze tijd. De voormalige portiersloge van het TNO terrein is behouden gebleven. Dit gebouwtje krijgt een nieuwe passende functie die aansluit bij de doelgroep en de locatie en heeft een grote meerwaarde voor de historische continuïteit van het gebied. In het plan voor de Grasbuurt wordt daarnaast optimaal rekening gehouden met de bestaande stad en de daarin aanwezige stedenbouwkundige patronen, om deze waar mogelijk te versterken. Het stedenbouwkundig plan sluit aan bij de oost-west georiënteerde bebouwing van de Professorenbuurt, welke weer gebaseerd is op het oude slagenlandschap wat hieraan ten grondslag ligt. De langzaamverkeersroutes sluiten zoveel mogelijk aan op de bestaande stedenbouwkundige netwerken.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. In paragraaf 4.2 wordt hierop ingegaan.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Het besluit ruimtelijke ordening en de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De provinciale Verordening Ruimte bevat een vergelijkbare verplichting.

In de regio Haaglanden heeft afstemming plaatsgevonden tussen de gemeentelijke woningbouwplannen. Het regionale programma is vastgelegd in de notitie 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden' en zal worden opgenomen in het herijkte Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP). Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 25 februari 2014 met het regionaal afgestemde programma ingestemd. De bouw van de woningen in de Professor Schoemaker Plantage zijn in het regionale programma opgenomen.

In het kader van de regionale afstemming is de regionale woningbehoefte onderzocht door middel van een woonbehoefteonderzoek (de 'Grote Woon Test Haaglanden' (GWT), voorjaar 2013). Uit het onderzoek blijkt dat het regionale programma en de woningbehoefte met elkaar in evenwicht zijn. Door de crisis was het bouwtempo vertraagd. Dat betekent echter niet dat de woningbehoefte is weggevallen.

Het regionale programma voorziet in de periode tot en met 2019 in 31055 woningen (netto). Uit het onderzoek blijkt dat dit aantal aansluit bij de vraag. In het regionale programma is voor Delft uitgegaan van 3508 woningen (waaronder de woningen van de Professor Schoemaker Plantage). De geplande woningbouw van de Professor Schoemaker Plantage is onderdeel van het regionale programma.

Gelet op het bovenstaande voorziet het bouwplan in een regionaal afgestemde behoefte. Het woningbouwplan wordt grotendeels gerealiseerd op een braakliggend terrein binnen bestaand stedelijk gebied. Verder worden op termijn leegstaande bedrijfsopstallen gesloopt ten behoeve van de woningbouw. Het plan voorziet in zorgvuldig (her)gebruik van de beschikbare binnenstedelijke ruimte en is als locatie geschikt om getransformeerd te worden binnen het stedelijk gebied.

3.3 Hoogheemraadschap Delfland

3.3.1 Hoogheemraadschap Delfland
3.3.1.1 Waterbeheersplan 2016-2021

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.

3.3.1.2 Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota bevat het Delflands beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

3.3.1.3 Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

3.3.1.4 Watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030 (RSVD)

In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' uit 2009 (RSVD) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is omschreven als het TNO-terrein. In de RSVD maakt het TNO-terrein onderdeel uit van 'de groene kenniswijk'.

De zone langs de A13 is als groene zone aangewezen (p. 62) In het bestemmingsplan hebben deze gronden dan ook de bestemming groen gekregen.

De locatie maakt verder onderdeel uit van de 'groene kenniswijk'. Het streefbeeld hiervoor is:

In het zuidoosten van de stad transformeert de TU-wijk van een monofunctionele universiteitswijk naar een gemengd stedelijk milieu voor wonen, werken, onderwijs, onderzoek en recreatie. Het gebied breidt zich uit naar Schieoevers-Noord en het voormalige TNO-terrein en is door bruggen over de Schie, tunnels onder het spoor voor het langzaamverkeer en de tramlijnen 19 en 37 met de stad verbonden. (RSVD 2009, p. 76)

De gefaseerde ontwikkeling van het gebied naar een woonwijk met een sterk groen karakter door de inpassing van een groot park sluit aan bij dit streefbeeld.

De (gefaseerde) ontwikkeling van de Professor Schoemaker Plantage sluit aan bij de uitgangspunten van de RSVD.
 

3.4.2 Visie Openbare Ruimte Delft 2009

In de Visie Openbare Ruimte (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende groene drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continue is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.

Inzet van deze Visie Openbare Ruimte daarnaast is voor het TNO-terrein om de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving.

Het plangebied (in de Visie aangemerkt als TNO-Zuidpolder) is aangemerkt als Nieuwe Stedelijkheid Inbreiding 21e eeuw. Dit wordt op pagina 79 omschreven:

"In Delft worden de komende jaren diverse (transformatie)gebieden onder handen genomen. Het doel is daar de stad te revitaliseren.

Deze plannen worden gekenmerkt door een relatief hoge dichtheid en een menging van functies en gebouwtypes (´nieuwe stedelijkheid´). Ook op het gebied van de openbare ruimte hebben deze plannen in Delft een hoog ambitieniveau. Zo wordt er veelal inpandig geparkeerd en wordt er geïnvesteerd in parken, waterstructuren en een aantrekkelijke inrichting."

De transformatie van het gebied naar een groen-stedelijk woonmilieu met een zorgvuldig ontworpen openbare ruimte sluit aan bij deze beschrijving. Daarnaast krijgt de wijk een centrale en prominente groene plek in de vorm van de plantage die een groene verblijfsplek biedt en bijdraagt aan een aantrekkelijk woonmilieu.

3.4.3 Wonen

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016-2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio.

Het is wenselijk dat medewerkers van Delftse kennisbedrijven en (internationale) promovendi en studenten in Delft kunnen wonen en woonruimte kunnen vinden in de stad. Ook zouden meer afstudeerders van de TU ervoor moeten kunnen kiezen om na hun studie in de stad te blijven wonen. Delft is een solidaire kennisstad; een stad van mensen die bij elkaar horen en elkaar steunen met voldoende en kwalitatief goede woningen, met name ook voor ouderen en zorgafhankelijke doelgroepen.

Gezien de huidige en toekomstige behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad. Professor Schoemaker Plantage is in de woonvisie aangeduid als nieuwe interessant stedelijk woonmilieu, waar ook medewerkers van kennisintensieve bedrijven, (internationale) promovendi en afgestudeerden een aantrekkelijk woningaanbod kunnen vinden. De Professor Schoemaker Plantage is op fietsafstand van de werkplek en dicht bij binnenstad, openbaar vervoer en uitvalswegen. Verder biedt de Professor Schoemaker Plantage ook mogelijkheden voor woningen in het goedkope segment, waardoor schuifruimte zal ontstaan met als resultaat een gelijkmatigere verdeling van dit segment over de gehele stad.

Met de verscheidenheid aan woonmilieus is Professor Schoemaker Plantage daarmee een welkome aanvulling aan het bestaande Delftse woonaanbod. De woningmarkt moet immers een afspiegeling zijn van de samenleving, met kansen voor diverse doelgroepen, ongeacht inkomen, leeftijd of huishoudsituatie. Hierdoor blijven wijken vitaal en is er voldoende draagvlak voor voorzieningen. In de wijken wonen gevarieerde doelgroepen in sociale en economische draagkracht. Er is sprake van een passend aanbod voor de veranderende vraag. Tenslotte is er ook ruimte voor experimenten en innovatieve toepassingen met duurzame energie en nieuwe woonvormen.

3.4.4 Lokaal verkeers- en vervoersplan 2005-2020 (LVVP)

Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noord-zuid en oost-westroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de in- en externe bereikbaarheid van de stad.

In het LVVP is ten zuiden van het plangebied en ter hoogte van de Oudelaanmolensloot ruimte gereserveerd voor een tram-tracé, of een HOV-buslijn tussen de TU Delft en Delfgauw. Aan de oostzijde van de A13 is ook ruimte gereserveerd voor deze verbinding. In het LVVP is de HOV-lijn aangeduid als 'reservering toekomst - 2020'. Om in de toekomst de tramlijn mogelijk te maken is met de geprojecteerde groenstrook in het bestemmingsplan rekening gehouden met de tramlijn. Met deze reservering van de ruimte is het in de toekomst mogelijk om dit tracé in combinatie met het fietspad aan te leggen.

3.4.5 Fietsactieplan II 2005

Het beleid voor het fietsverkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan (FAP). Na de vaststelling van FAP II in 2005 is er in 2011 een update vastgesteld. Sindsdien wordt elk jaar een investeringsplan vastgesteld. In het fietsbeleid wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0022.jpg"

Afbeelding 15: hoofd-fietsnetwerk (update FAP 2011)

Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:

  • de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is,
  • binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang, onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen,
  • het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid voor ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.

Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.

Langs de Schoemakerstraat zijn aan weerszijden vrij liggende fietspaden gesitueerd. Aan de zuidzijde van het plangebied is recentelijk vanuit het FietsActiePlan het Oudelaanmolenslootpad en de IJsmeestertunnel onder de A13 door gerealiseerd als nieuwe regionale fietsverbinding tussen Delfgauw en Delft. Deze verbinding wordt intensief gebruikt als regionale fietsverbinding. Voor het bestemmingsplan zijn voor het FAP-II geen knelpunten te verwachten.

3.4.6 Nota Parkeernormen 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft heeft op 24 april 2018 de nota Parkeernormen 2018 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).

Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben (de juiste parkeerder op de juiste plaats) en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de openbare ruimte, waar al veel functies beslag op leggen, en tegelijk ook mogelijkheden creëren voor nieuwe functies om de stad te blijven ontwikkelen en leefbaar te houden. Door het vastleggen van parkeernormen wordt getoetst of een functie in een gebied past en wordt er voor gezorgd dat niet alleen de eerste gebruiker, maar ook toekomstige gebruikers voldoende parkeergelegenheid hebben. De parkeernormen bieden ook een handvat voor gemeente en ontwikkelaars. Eenieder kan zelf zien welke ontwikkelingen binnen een bepaald gebied mogelijk zijn en daar met de planvorming al rekening mee houden.

In de nota Parkeernormen 2018 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies. Voor sommige functies zijn deze kencijfers toegepast op de Delftse situatie, onder andere gebaseerd op autobezit en autogebruik. Typisch voor de Delftse situatie is bijv. dat de parkeernorm in het autoluwplusgebied op 0 is gezet omdat de gemeente in dit gebied geen auto's wil.

De nota Parkeernormen 2018 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat voorkomen wordt dat parkeeroverlast niet alleen de eerste gebruiker maar ook de volgende gebruikers in de omgeving wordt voorkomen. Bouwplannen en functiewijzigingen dienen getoetst te worden aan de Nota Parkeernormen 2018.

3.4.7 Strategische Agenda Mobiliteit 2013

De Strategische agenda mobiliteit is op 11 juli 2013 vastgesteld. Met deze agenda wordt ingezet op een aantal nog ontbrekende schakels en grote projecten uit het LVVP. Verder is aandacht voor trends zoals de intrede van de e-bike, de deelauto en de sterke verknoping van soorten vervoer. Dit is vertaald in aandacht voor microbereikbaarheid.

De Strategische agenda mobiliteit legt nieuwe accenten in het mobiliteitsbeleid om zo maximaal bij te dragen aan de Delftse kenniseconomie en aan een sterke samenleving. Daarbij is bepaald welke prioriteiten gekozen worden om zo een goede bereikbaarheid te waarborgen en aantrekkelijk te zijn voor kennisinstellingen. In de Strategische agenda mobiliteit is ook als lobbydocument vastgesteld welke nog te realiseren projecten het meest bijdragen aan de versterking van de Stad van Kennis en Innovatie. Voor het bestemmingsplan is voor de strategische agenda mobiliteit verder geen knelpunten te verwachten.

3.4.8 Nota Groen 2018-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Groen Delft 2012-2020' en het daarbij horende 'Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020' vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.

Het groenelement tussen de Oudelaan en de snelweg is als ecologisch kerngebied opgenomen in de Groen Nota 2012 - 2020 en de groene structuren die het plangebied ten zuiden, oosten en westen begrenzen zijn allen onderdeel van het ecologische hoofdnetwerk (zie ook onderstaande afbeelding). De ecologische kerngebieden zijn als groen bestemd. Het betreft bosschages c.q. lijnvormige elementen in de vorm van bomenrijen. Het park met waterverbinding geeft invulling aan de gewenste noord-zuid verbinding in het projectgebied. (groen gearceerd). Ter plekke zijn met uitzondering van de aanleg van het park geen ontwikkelingen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0023.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0024.png"

Afbeelding 16: Stedelijke ecologische hoofdstructuur Nota Groen 2012-2020 (bijlage 4)

Zowel kerngebied als bestaande verbindingszones vallen binnen de begrenzing van het plangebied. Aangezien het kerngebied en de functionaliteit van de verbindingszones behouden blijft is compensatie niet aan de orde. De gewenste verbindingszone wordt in het midden van het plangebied gerealiseerd in de vorm van een noord-zuid verbindingszone die als plantage met zoombeplanting (bomen, struiken, kruiden) wordt vormgegeven. De plantage heeft verschillende waarden door het vervullen van:

  • een sociale functie in de vorm van een ontmoetingsplaats of park
  • een ecologische functie voor kleine zoogdieren, vlinders en vogels door inpassing van zowel een kruidenlaag, struiken, bomen en natuurvriendelijke oevers,
  • economische functie door de waarde van groen die tot uiting komt in de waarde van de woningen,
  • fysische waarde –gezien de ligging tussen A13 en Schoemakerstraat dient nadrukkelijk aandacht aan groen te worden besteed.

In het ontwerp is aandacht voor barrières door bijvoorbeeld watergangen te verbeteren voor grondgebonden fauna door het aanbrengen van ecopassages in duikers of groene verbindingen onder bruggen. Het groen wat in de huidige situatie op de onbebouwde kavels aanwezig is, wordt óf behouden (langs randen van projectgebied en ten opzichte van het gedeelte dat bestemd is al bedrijventerrein) óf betreft tijdelijk groen wat zich heeft ontwikkeld tijdens het braak liggen van het terrein. Na de juiste inrichting van de noord-zuid verbinding in de vorm van een plantage zal een aanzienlijk oppervlak kwalitatief waardevol groen worden gerealiseerd en wordt voldaan aan de Groen Nota 2012 – 2020. Er worden aanzienlijke hoeveelheden groen en water toegevoegd door de aanleg van het park. Gezien het voorgaande is compensatie niet aan de orde en vormt de Nota Groen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.4.9 Bomenverordening 2013

De Bomenverordening Delft 2013 heeft als doel de houtopstand van Delft te beschermen. De gemeente Delft streeft naar een aantrekkelijke woon- en werkomgeving met voldoende kwalitatief openbaar groen, waaronder houtopstanden. Delft wil het bomenbestand op een zodanig peil houden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de groene belevingswaarde en de leefbaarheid van Delft, waarbij extra aandacht en bescherming wordt gegeven aan bomen met natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarde, waarde voor stadsschoon, cultuur en monumentale waarde en waarde voor recreatie en leefbaarheid.

Het projectgebied wordt omringd door bomenrijen en bosschages. Zowel de bomen die het projectgebied begrenzen, als de bosschages in het oostelijk deel van het projectgebied worden (grotendeels) in deze fase behouden. Het gebied wordt gefaseerd uitgevoerd. In het midden van projectgebied zullen komende jaren reeds bomen bijgeplant worden om het park alvast invulling te geven. Ter plekke wordt de houtopstand daarmee uitgebreid. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de bomenverordening.
 

3.4.10 Waterplan Delft, een blauw netwerk 2000

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het Waterplan Delft.
 

3.4.11 Waterstructuurvisie 2006

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 108 m3/ha per hectare (conform watersysteemanalyse, werknorm waterberging 325 m3/ha). Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen. Onderdeel van het bestemmingsplan in deze fase is de aanleg van een park met minimaal 570 m3 oftewel 1.900 m2 water.

Belangrijke doelstelling voor de Waterstructuurvisie is de realisatie van integraal en duurzaam waterbeheer. Als leidraad zijn daarbij de gidsprincipes uit de in 1999 uitgevoerde “Basisstudie van het waterplan” van Sybrand Tjallingii en Paul van Eijk gehanteerd. In een uitwerkingsprogramma is aangegeven wat dat per deelgebied betekent. Voor Delft Zuidoost is een lange termijn uitwerking opgenomen met een zelfvoorzienend watersysteem. Het gebied dat als woongebied wordt bestemd valt binnen het deelgebied Zuidpolder van Delfgauw (zie afbeelding 12). In afbeelding 13 is de waterstructuur geschetst zoals die wordt nagestreefd in de waterstructuurvisie.

Maatregelen

In het gebied dat als woongebied wordt bestemd zijn geen specifieke maatregelen benoemd in het waterstructuurvisie, maar zijn de volgende algemene maatregelen van toepassing:

- aanleggen natuurvriendelijke oevers (nvo's);

- aanleggen van meer open water (berging realiseren).

Deze maatregelen worden bij de aanleg van het plan in acht genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0025.jpg"

Afbeelding 17: Schets deelgebied Zuidpolder van Delfgauw (Waterstructuurvisie 2006)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0026.jpg"

Afbeelding 18: Kaart deelgebied Zuidpolder Delfgauw (Waterstructuurvisie 2006)

3.4.12 Duurzaamheid

Delft Energieneutraal 2050

Delft wil in 2050 een energie neutrale stad zijn zodat er geen CO2-emissies meer afkomstig zijn van fossiele energiebronnen én gebruikte energie lokaal wordt opgewekt. De ontwikkellocatie ligt direct naast de A13. Dit wordt een innovatief gebied waarin een hoge mate van duurzaamheid mede de kwaliteit bepaalt. Een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit gaat er samen met een lage milieubelasting. Dit sluit naadloos aan op de maatschappelijke trend: zorgvuldig en omgevingsbewust wonen, werken en leven. Concreet betekent dit voor nieuwbouw: Gebouwen worden niet aangesloten op aardgas en zijn energieneutraal of gelijkwaardig.

Bodemenergie

De Delftse ondergrond is uitermate geschikt voor verwarmen en koelen door middel van bodemenergiesystemen. Gezien toekomstige ontwikkelingen omtrent fossiele brandstoffen, kostenbesparing en duurzaamheid wordt geadviseerd hiervan gebruik te maken.

In het aanpalende TU gebied en omgeving zijn al meerdere bodemenergiesystemen aanwezig en er komen er in de nabije toekomst nog meer bij. Om aantasting van de bodem te voorkomen is de 'Verordening gesloten bodemenergiesystemen TU Delft en omgeving 2015' vastgesteld. Het TU gebied en omgeving, waarin ook het plangebied is gesitueerd, is aangewezen als interferentiegebied. Dit betekent dat wanneer gebruikt gemaakt wordt van bodemenergie een specifiek bodemenergieplan dient te worden opgesteld. Voor open bodemenergiesystemen is de Provincie Zuid-Holland bevoegd gezag.

Gewenste ontwikkeling

De gemeentelijke ambitie voor duurzaam bouwen kan op een kwantitatieve wijze uitgedrukt worden met behulp van de GPR-methode (Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen). Dit is een duurzaamheidslabel. Voor nadere informatie zie: www.GPRGebouw.nl Voor de te ontwikkelen gebouwen (zowel voor woningbouw als voor andere functies) geldt een GPR Gebouw Score 1 (versie 4.3), waarbij de score voor DuurzaamheidsPrestatie Gebouwen (DPG) tenminste 8.0 moet bedragen.

Per thema moeten minimaal de volgende scores behaald worden:

  • Energie en Milieu 8.0 (per thema minimaal een 7.5, samen 8.0);
  • Gezondheid 8.0;
  • Gebruikskwaliteit 8.0;
  • Toekomstwaarde 8.0.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en (milieu)onderzoeken

4.1 Trillingsmeting

4.1.1 Bestaande situatie

Op het voormalig TNO-terrein aan de Schoemakerstraat wordt het woningbouwproject Schoemakerplantage gerealiseerd. De ontsluiting van dit nieuwe woongebied gaat onder andere plaatsvinden via de Van Embdenstraat naar de Schoemakerstraat. De aansluiting van de Van Embdenstraat op de Schoemakerstraat bevindt zich ter hoogte van diverse trillinggevoelige laboratoria op de TU Delft-campus. De uitvoering van de ontsluiting kan mogelijk een negatief effect hebben op het resulterende trillingsniveau ter plaatse van de trillinggevoelige laboratoria.

4.1.2 Onderzoek

De aansluiting van de Van Embdenstraat op de Schoemakerstraat kan op twee manieren worden gerealiseerd. Eén variant is met een verkeersregelinstallatie (VRI) en een andere variant is middels een rotonde. Met behulp van trillingmetingen is inzichtelijk gemaakt welke trillingsniveaus optreden bij de mogelijke varianten en kan de meest gunstige variant, ten aanzien van de trillinggevoelige laboratoria, worden bepaald. Hoewel beide varianten zijn onderzocht, wordt rekening gehouden met een rotonde.

In dit onderzoek (trillingsonderzoek Schoemakerstraat) worden beide mogelijke varianten onderzocht en wordt een prognose geschetst van het optredende trillingsniveau ten gevolge van de veranderende situatie. De huidige situatie is een kruispunt zonder verkeersregelinstallatie, hierdoor kan geen van de varianten in de werkelijke situatie worden gemeten. Voor de variant met de rotonde zijn twee vergelijkbare rotondes met verschillende diameters gevonden binnen Delft. Door de verschillende diameters is het inzichtelijk te maken wat de invloed is van de diameter op het optredende trillingsniveau. Met de locaties binnen Delft zijn de bodemsamenstellingen en wegdekafwerking tussen de drie locaties vergelijkbaar.

4.1.3 Gewenste ontwikkeling

Door het wijzigen van de kruising Van Embdenstraat en Schoemakerstraat verandert mogelijk het optredend trillingsniveau. Deze verandering is afhankelijk van de uitvoering van de kruising. De kruising Van Embdenstraat-Schoemakerstraat wordt uitgevoerd als rotonde.

Voor het onderzoek zijn twee rotondes met verschillende diameter geselecteerd om tevens de invloed van de diameter in het onderzoek te betrekken.

Bij een diameter van 25 meter is een trillingsniveau van 91 dB gemeten tegenover 88 dB bij een diameter van 32 meter. De verschillende varianten worden in de onderstaande tabel vergeleken op de maatgevende verkeersbeweging en de rechtdoorgaande route. In de ontsluitingslocatie is de Schoemakersstraat een doorgaande route binnen Delft en deel van de ringweg van de TU Campus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0027.png" Afbeelding 19: vergelijkingstabel voor de verschillende varianten bij de maatgevende beweging en doorgaande route.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de hoogste trillingsniveaus optreden bij de maatgevende verkeersbeweging, waarbij tevens de verschillen tussen de varianten duidelijk worden. Voor de rechtdoorgaande verkeersbeweging is geen sprake van een doorslaggevend verschil. Bij het afslaan van de kruising zijn de trillingsniveaus significant hoger, en blijkt dat bij de rotonde duidelijk lagere trillingsniveaus optreden. De oorzaak is hoogstwaarschijnlijk gelegen in de snelheid die de vrachtwagen kon behouden bij het afslaan via de kruising. Via de rotonde moest de vrachtwagen bij het afslaan in snelheid afnemen, wat tot een lager trillingsniveau heeft geleid.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling bevat. De provinciale Verordening Ruimte 2014 bevat een vergelijkbare verplichting. De ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor maar moeten zorgen voor een goede ruimtelijke afweging en zorgvuldig ruimtegebruik.

Kwantitatieve behoefte
Met het planologisch mogelijk maken van 425 woningen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. De relevante woonregio is de regio Haaglanden. Uit het rapport 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden, Herijking RSP 2009-2020 Kwantitatief en kwantitatief woningbouwprogramma' (2014) blijkt dat:

  • 1. er in deze regio fors minder wordt gebouwd dan de kwantitatieve behoefte in de regio;
  • 2. kleinschalige ontwikkelingen (maximaal 50 woningen) die een inpassing in bestaand stedelijk gebied betreffen door de regio bij voorbaat al worden gezien als welkome aanvulling;
  • 3. door middel van herstructurering meer differentiatie moet worden aangebracht zodat de eenzijdigheid van wijken wordt doorbroken.

Het regionale woningbouwprogramma is in 2016 geactualiseerd (woonvisie woningmarktregio haaglanden 2017-2021) en met de provincie afgestemd. De regio Haaglanden heeft afgesproken om jaarlijks gemiddeld 5.000 woningen toe te voegen, gelet op de aantrekkende woningmarkt. Het verhogen van de woningproductie (van 3.500 naar 5.000 woningen) sluit aan bij de grote opgave om de stedelijke woonvraag te accommoderen. Dit is een opgave om circa 70.000 woningen tot 2030 in de stedelijke regio's waar nog geen concrete plannen voor zijn of uitgesteld zijn, naast een kwalitatieve mismatch in de gevraagde woonmilieus en het planaanbod.

De provincie heeft in een reactie op de regionale afstemming (20 september 2016) aangegeven dat ze als geschikte plekken voor stedelijke milieus vooral locaties ziet die multimodaal zijn ontsloten, in de nabijheid van stedelijke voorzieningen. Afstemming met Gedeputeerde Staten heeft inmiddels weer plaatsgevonden (2 november 2017). Door de provincie is aangegeven dat vijf gemeenten, waaronder Delft, het initiatief hebben genomen om verdichtingsopgaven zoveel mogelijk te plannen binnen bestaand stads- en dorpsgebied en nabij hoogwaardig openbaar vervoer. De Professor Schoemaker Plantage is bij uitstek geschikt om een stedelijk woonmilieu te realiseren en is ook opgenomen bij de regionaal afgestemde woningaantallen.

Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming (WBR 2016) blijkt dat de woningbehoefte in Delft de komende tien jaar (2017-2026) is berekend op 6.642 woningen. Uit de woonvisie Delft 2016-2023 blijkt dat er de komende jaren plannen zijn voor ruim 7.500 woningen. Van de 7.500 woningen zitten er in de harde plannen tot 2023 ongeveer 2.700 reguliere woningen en 1.100 studentenwoningen. Dat betekent dat extra harde plancapaciteit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de behoefte van ruim 6.600 woningen.

Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming (WBR 2016) blijkt dat de woningbehoefte in de Haaglanden nog groter is. In de periode tot 2030 zijn in Haaglanden meer dan 78.000 woningen nodig, waarvan meer dan 9.000 in Delft. De woningbehoefteraming komt voor Delft hoger uit dan de vorige raming. In de in 2017 door de raad vastgestelde Kadernota 2017 'Delft in Balans' is de ambitie opgenomen om tot 2040 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad.

Kwalitatieve behoefte
Uit de Woningmarktverkenning Regio's Zuid-Holland 2016 blijkt dat de woningbehoefte in Haaglanden sterk toeneemt tot 2030 in de koopsector. De behoefte aan eengezinskoopwoningen neemt het sterkst toe in buiten-centrummilieus, groen-stedelijke en centrum-stedelijke milieus. De groeiende behoefte aan meergezinskoopwoningen is het duidelijkst terug te zien in centrum-stedelijke en buiten-centrummilieus. De afname van de behoefte aan meergezinshuurwoningen is zichtbaar in de centrum-stedelijke en buiten-centrummilieus. Professor Schoemaker Plantage is aangemerkt als een buiten-centrum woonmilieu.

Woningbehoefte Delft
In de woonvisie Delft is ook onderzocht dat Delft groeit. Het aantal inwoners, huishoudens, kenniswerkers en studenten neemt komende jaren toe. Het aantal inwoners groeit tot 2023 met 12.000 personen, die samen 9.000 extra huishoudens vormen. Hiervan zijn er 4.000 student en 5.000 reguliere huishoudens. Per jaar dus een toename van zo'n 700 reguliere huishoudens. De grootste groei betreft alleenstaanden, ongeveer een vijfde gezinnen en bijna een derde 55+'ers.

Vergroten van het middeldure en duurdere woonsegment
De gemeente ziet in de woonvisie 2016 2023 de noodzaak om het middensegment in Delft fors uit te breiden, vooral met middeldure huurwoningen. In de koopsector is er een extra inspanning nodig in de uitbreiding van het duurdere segment, om goed aan te sluiten bij de woningvraag. Hiervoor wil de gemeente de excellente locaties die Delft kent – zoals Professor Schoemaker Plantage – benutten om er excellente producten te realiseren. Als compacte stad zet de gemeente in op woonproducten die passen bij het stedelijk woonmilieu. Dit is aanvullend op de meer landelijke en dorpse woonmilieus in omliggende buurgemeenten. Over de realisatie van de gewenste landelijke en dorpse milieus maken we afspraken met de buurgemeenten en in de regionale woonvisie.

Conclusie woningbehoefte
De woningbehoefte in Delft is groot. Er zijn minder harde plannen dan behoefte. Voor de woningmarkt in Delft worden kansen gezien voor woonproducten die passen bij het stedelijk woonmilieu. De 425 woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geven invulling aan de behoefte aan stedelijk wonen en zijn opgenomen in het regionaal afgestemde programma. Gedeputeerde Staten hebben met het programma ingestemd.

In het plangebied wordt een stedelijk woonmilieu met een mix van grondgebonden en gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Tussen de twee woongebieden wordt daarnaast een groot park gerealiseerd. Er wordt voldaan wordt aan gemaakte regionale afspraken en het regionale woonbeleid over het volume.

4.3 Stikstofdepositie

4.3.1 Bestaande situatie

Tussen de Schoemakerstraat en de Rijksweg A13 wordt bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage ontwikkeld. De gemeente Delft wenst voor deze locatie de ontwikkeling van maximaal 425 woningen mogelijk te maken.

4.3.2 Beleid en onderzoek

Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning dient de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt worden en dient op grond van de Wet Natuurbescherming een vergunning aangevraagd worden bij de provincie. Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. In PAS werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen (ontwikkelruimte) mogelijk te maken. Vanaf 1 juli 2015 kunnen meldingen worden gedaan en Wet Natuurbeschermingsvergunningen onder de PAS worden aangevraagd bij de provincies, gebruikmakende van het rekeninstrument AERIUS Calculator.

Voor een uitbreiding van een bestaande activiteit zonder Wnb-vergunning of ontwikkeling van een nieuwe activiteit dient de stikstofdepositie van de beoogde situatie berekend te worden. Toetsing van de stikstofdepositie kent de volgende grenswaarden:

- Een meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie kleiner dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar is vergunningsvrij en hoeft daarnaast niet gemeld te worden;

- Een vergunningsplichtgrens van 1 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie tussen de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar en de vergunningplichtgrenswaarde van 1 mol/ha/jaar heeft een meldingsplicht. Een stikstofdepositie boven de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar is vergunningsplichtig.

Afhankelijk van de actuele stand van zaken en de overgebleven ontwikkelruimte kan per Natura 2000-gebied de vergunningsplichtgrens worden verlaagd van 1 mol/ha/jaar naar 0,05 mol/ha/jaar. De actuele stand van zaken per Natura 2000-gebied is te vinden op http://pas.bij12.nl/content/mededeling-over-de-ruimte-voor-meldingen. Op het moment van schrijven heeft voor het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen geen grenswaardeverlaging plaatsgevonden.

4.3.3 Afstandscriterium wegen

Van bronnen die betrekking hebben op wegen of vaarwegen wordt de depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden alleen beoordeeld wanneer deze zich binnen een afstand van 3 kilometer vanaf de weg of 5 km vanaf de vaarweg bevindt. Deze zogenoemde afstandsgrenswaarden volgen uit het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof.

4.3.4 Gewenste ontwikkeling

Het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage biedt ruimte voor de ontwikkeling van 425 woningen. Deze ontwikkeling bevindt zich buiten de grens van 3 kilometer van een Natura 2000-gebied. Op grond van het afstandscriterium kan deze ontwikkeling, met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking, zonder toetsing aan de grenswaarden van de PAS uitgevoerd worden. De uitstoot van stikstof van de woningen zelf kan worden bepaald volgens emissiefactoren zoals gegeven in de AERIUS factsheets (https://www.aerius.nl/nl/factsheets/ruimtelijke-plannen-emissiefactoren/05-07-2018). Hierin wordt een NOx uitstoot van een twee-onder-een-kap-woning* van 2,17 kg NOx per jaar opgegeven. Uitgaande van een totale uitstoot van 922,25 kg NOx per jaar wordt met AERIUS Calculator een bijdrage <0,01 mol/ha/jaar berekend op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De stikstofdepositiebijdrage t.g.v. het bestemmingsplan valt daarmee onder de meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar.

4.3.5 Conclusie

De stikstofdepositiebijdrage van het bestemmingsplan, zijnde de ontwikkeling van maximaal 425 woningen, bedraagt <0,01 mol/ha/jaar en valt daarmee onder de meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.4 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn verschillende planologisch relevante ondergrondse hoogspannings- en waterleidingen aanwezig. De bestaande hoogspannings- en waterleidingen zijn op de verbeelding aangegeven via een dubbelbestemming en vertaald in de regels. De overige kabels en leidingen voor verschillende nutsvoorzieningen worden bij het bouwrijp maken van het terrein omgelegd of verwijderd.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Bestaande situatie

Het eerste stedenbouwkundige plan voor dit gebied was het Plan TNO-Zuidpolder uit 1957. Het gebied werd geheel bestemd en ingericht voor, respectievelijk, door het onderzoeksinstituut. De ligging van TNO in dit deel van Delft werd bepaald door de functionele relatie met de er naast liggende, vanaf 1947 geplande nieuwe TH-wijk (het huidige TU-middengebied). Het voormalige TNO-terrein is een rechthoekig eiland omgeven door brede waterlopen die een orthogonale hoofdstructuur vormen. De richting daarvan volgt in oost-west richting die van de oude polderverkaveling, zoals ook de aan de noordkant aangrenzende woonwijken rondom de Professor Teldersstraat en de Professor Evertslaan. De opmerkelijk brede waterlopen zijn verder verbijzonderd door vijverachtige verbredingen aan de kant van de Schoemakerstraat en in de oostelijke singel, met in de kop van die vijver grenzend aan de woonwijk een woontoren.

Veel van de TNO-gebouwen zijn inmiddels gesloopt op de in 1996 en 2004 gebouwde hoofdgebouwen aan de Schoemakerstraat na. Recent is aan die straat in de noordoostpunt van het plangebied een woontoren gebouwd.

4.5.2 Beleid en onderzoek

Rijksbeleid

Voor het plan is relevant het in 2009 ingevoerde 'Modernisering Monumentenzorg', kortweg MOMO: cultuurhistorie borgen in de ruimtelijke ordening en dan wel de historisch relevante structuren, objecten en sporen. In het ruimtelijke planproces dient met cultuurhistorische waarden rekening te worden gehouden te worden.

Gemeentelijk beleid

Het kader is de in 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft – monumenten nota 2007-2017';

De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:

  • gebiedsgerichte monumentenzorg: bij planvorming rekening houden met cultuurhistorische waarden
  • onderzoek naar wederopbouw architectuur en -stedenbouw uit de periode 1940-1970

Het plangebied is onderzocht in het rapport 'Delft naoorlogse architectuur en stedenbouw 1940-1970'. Er is geen bijzondere waarde aan het gebied als geheel toegekend, wel wordt opgemerkt het bijzondere eilandkarakter omgeven door verbrede waterlopen.

4.5.3 Gewenste ontwikkeling

Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk. Dit gebied is qua verkaveling stedenbouwkundig autonoom, maar blijft binnen de hoofdstructuur. De hoofdstructuur en de (verbijzonderingen van de) waterlopen worden met het bestemmingsplan niet veranderd. In het aan te leggen park wordt ook water aangelegd. Dit sluit aan op de bestaande waterstructuur.

4.5.4 Conclusie

De cultuurhistorische waarden van het gebied zijn gelegen in de orthogonale begrenzing/ hoofdstructuur en de verbijzonderde, brede waterlopen. Deze worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet aangetast.

4.6 Archeologie

4.6.1 Wettelijk kader

Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.

4.6.2 Bestaande situatie

Woningbouwontwikkeling

De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag; Laagpakket van Walcheren) hebben gevormd. In het uiterste westen van het plangebied bevindt zich een smalle tak van de geulafzettingen van de Gantel Laag; het overige gebied bestaat uit dekafzettingen. In een groot deel van het gebied zijn deze afzettingen dusdanig dun, dat het Hollandveen zich nagenoeg aan het oppervlak bevindt. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen vanaf de Romeinse tijd.

Tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen vond er bewoning plaats op de geulafzettingen. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel dergelijke nederzettingen als zogenaamde off-site structuren die in de gebieden tussen deze nederzettingen ontstonden (zoals grafvelden, sloten en verkavelingsgreppels) zijn in Delft en omgeving veelvuldig teruggevonden.

Uit historisch kaartmateriaal kan worden opgemaakt dat zich binnen het plangebied tijdens de Nieuwe tijd geen bewoning bevond. Het gebied was in gebruik als akker of weiland. Vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw zijn er binnen het bestemmingsplangebied meerdere milieukundige onderzoeken uitgevoerd. Dit betreft zowel inventarisaties van bodemverontreinigingen als daadwerkelijke saneringen, die tot verstoring van archeologische waarden geleid (kunnen) hebben.

In het kader van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage (de zogenoemde westelijke helft van het de ontwikkeling Professor Schoemaker Plantage) heeft (in 2013 en 2014) onderzoek plaatsgevonden. Op basis van een archeologisch bureauonderzoek kon worden geconstateerd dat grote delen van het plangebied reeds zijn verstoord als gevolg van saneringen en eerdere bouwactiviteiten. Waar de bodem tot minstens 1,5 meter –maaiveld is verstoord, geldt geen archeologische verwachting meer.

Binnen de gebieden waarvoor, na het bureauonderzoek, nog wel een archeologische verwachting gold, is een inventariserend veldonderzoek door middel van een archeologisch katerend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de ondergrond van het plangebied vrijwel volledig is verstoord. Er worden daarom geen archeologische vindplaatsen meer verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

4.6.3 Gewenste ontwikkeling

Woningbouwontwikkeling

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge tot lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen. Op basis van archeologisch onderzoek is echter aangetoond dat deze verwachting onterecht is. Archeologisch vervolgonderzoek binnen het plangebied zal dan ook niet zinvol zijn; aan het bestemmingsplangebied wordt geen archeologische medebestemming toegekend.

Verkeersmaatregel

Ter hoogte van de locatie voor de verkeersmaatregelen aan de Schoemakerstraat is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. De archeologische verwachting voor deze locatie wordt afgeleid van de archeologische beleidskaart die binnen de gemeente Delft sinds 2012 wordt gebruikt. Vanwege de geologische ondergrond (geulafzettingen van de Gantel Laag) geldt hier een middelhoge archeologische verwachting. Er kunnen nederzettingsresten voorkomen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Bodemverstorende activiteiten kunnen schade aanbrengen aan eventueel aanwezige archeologische resten in de ondergrond.

4.6.4 Conclusie

Woningbouwontwikkeling

Op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er in het plangebied voor het toekomstig woongebied geen archeologische resten meer verwacht. Er wordt dan ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een archeologische medebestemming toe te kennen. Wel blijft altijd de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing.

Verkeersmaatregel:

Ter hoogte van de geplande verkeersmaatregel is wel nog sprake van een archeologische verwachting. Aan deze zone wordt de medebestemming 'Waarde - Archeologie I' toegekend. In de Erfgoedwet wordt gesteld dat bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 op voorhand worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Gemeentes mogen echter naar boven en naar beneden afwijken van deze grens, mits dat goed kan worden onderbouwd. Voor dit gebied wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 als passend beschouwd. Daarnaast wordt ook een vrijstelling tot 40 cm in diepte gehanteerd.

4.7 M.E.R.

4.7.1 Project-m.e.r. Delft Zuidoost

Op 29 januari 2010 is formeel een m.e.r.-procedure gestart met een startnotitie. Aanleiding hiervoor waren de bestemmingsplannen voor Delft Zuidoost die destijds opgesteld zouden worden en naar verwachting onder andere de bouw van meer dan 4.000 nieuwe (studenten)woningen binnen de bebouwde kom mogelijk zouden maken.

In de project-m.e.r. voor het gehele gebied Delft Zuid-Oost, is voor het voormalig TNO-terrein uitgegaan van minimaal 800 tot maximaal 2.400 woningen. Voor het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage is aan de hand van de uitgangspunten van het bestemmingsplan aan de aspecten van de m.e.r. getoetst.

4.7.1.1 Groen Blauw Delft Zuidoost

Het Groen Blauw project is gestart in vervolg op het project-m.e.r. om samen met TU Delft, DUWO, Hoogheemraadschap Delfland en AM en belangenvereniging TU Noord integrale oplossingen voor de groen- en wateropgave voor het gehele gebied uit te werken, ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen. Het resultaat van het project is een groen-blauwe kansenkaart die wordt betrokken bij de totstandkoming van de bestemmingsplannen. Voor het gebied is daarin een aantal maatregelen voorgesteld om de ambities uit het plan te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0028.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0029.jpg"

Afbeelding 20: Uitsnede Groen Blauw Delft Zuidoost (2012) met maatregelen in het gebied.

Voor dit bestemmingsplan zijn de functies groen en water in alle bestemmingen mogelijk gemaakt, dit werkt bevorderend voor de realisatie van de groen-blauwe kansenkaart. Verder borgt het bestemmingsplan een park (plantage) van minimaal 21.150 m² met daarbinnen minimaal 570 m3 oftewel 1900 m2 water voor deze fase. Het gebied wordt echter gefaseerd uitgevoerd. Na uitvoering van de fasering wordt er uiteindelijk een waterbergingsopgave gerealiseerd van circa 1.600 m3.

De (gefaseerde) ontwikkeling van het Professor Schoemaker Plantage sluit aan bij de uitgangspunten van de project-m.e.r.

4.7.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het rapport 'project-m.e.r. bestemmingsplannen Delft Zuidoost (Arcadis, 2011)' zijn de milieueffecten van de woningbouw op het TNO-terrein en verschillende andere projecten in Delft Zuidoost in kaart gebracht. Ten opzichte van de uitgangspunten in dat rapport, circa 2400 woningen, is nu het voornemen om in dit bestemmingsplan maximaal 425 woningen te realiseren.

Vanuit zorgvuldigheid is ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling onderzoek gedaan naar de milieueffecten van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage (Grasbuurt). Met als doel om te toetsen of als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van mogelijke significante nadelige milieugevolgen.

Kenmerken van het potentiële effect:

De potentiële effecten van het project worden als volgt beoordeeld:

  • Bereikbaarheid

Uit onderzoek blijkt dat het huidige kruispunt van de Professor Schoemaker Plantage – Stieltjesweg/Van Embdenstraat niet voldoende berekend is op de plansituatie. Voor de te realiseren enkelstrooks rotonde is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Dit is gedaan om te bepalen of de enkelstrooksrotonde voldoende robuust zijn in de toekomst, of de gekozen oplossingegevoelig zijn voor afwijkingen in de modelresultaten en om te bepalen of nader onderzoek nodig is naar de gevolgen van het fietsverkeer. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de enkelstrooksrotonde het extra verkeer kan verwerken op alle takken. De enkelstrooksrotonde biedt daarmee voldoende capaciteit om ook bij hogere intensiteiten een goede verkeersafwikkeling te kunnen garanderen. De oplossing biedt daarmee voldoende capaciteit om ook bij hogere intensiteiten een goede verkeersafwikkeling te kunnen garanderen.

  • Geluid

Woningbouwontwikkeling

Door de woningbouw worden er ca 1.400 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) per etmaal verwacht. Uit onderzoek van Peutz (akoestisch onderzoek Schoemakerstraat) blijkt dat de geluidstoename 10 jaar na realisatie van de rotonde ten hoogste 2 dB zal zijn. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen (onderzoek naar de benodigde geluidwerking).

Verkeersmaatregel

Nadelige milieueffecten vallen daarom niet te verwachten.

  • Luchtkwaliteit

Woningbouwontwikkeling

Uit het omgevingsonderzoeken bij het bestemmingsplan komt naar voren dat de bijdrage van extra verkeer van het project onder de grens blijft van 'Niet In Betekenende Mate'. Nadelige milieueffecten naar aanleiding van het extra verkeer door de woningbouw vallen dan ook niet te verwachten.

Verder blijkt dat het plan voldoet aan artikel 5.16, eerste lid onder a van de Wet milieubeheer en is daarmee niet strijdig met de luchtkwaliteiteisen uit de Wet milieubeheer.

Uit de vormvrije m.e.r. blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de verschillende wegen in het plangebied wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 NO2 en PM10 alsmede de jaargemiddelde grenswaarde van 25 ìg/m3 PM2,5. Tevens blijft het aantal etmalen dat het etmaalgemiddelde PM10 overschreden wordt onder het maximum van 35 etmalen per jaar.

Verkeersmaatregel

Uit het omgevingsonderzoeken bij het bestemmingsplan blijkt dat de aanpassing van het kruispunt met rotonde leidt tot een hogere bijdrage aan de luchtkwaliteit. Het concentratieverschil is te verklaren door de snelheidsverlaging, waardoor verkeer relatief hogere emissies heeft. Bij de rotonde speelt daarbovenop nog mee dat de ligging van de rijbanen dichter bij het toetspunt is komen te liggen dan in de autonome situatie.

Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de grenswaarden van de Wet milieubeheer blijven. De verwachting is dan ook dat ondanks de toename in concentratie er geen nadelig milieueffect optreedt.

  • Externe veiligheid

Woningbouwontwikkeling

Vanuit externe veiligheid worden geen nadelige milieueffecten verwacht naar aanleiding van het project. Hiervoor is gekeken naar het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico 

De Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt ligt gedeeltelijk binnen 200 m van de A13 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Inzicht in de externe veiligheidsrisico's is daarom nodig. In de omgeving bevinden zich andere risicobronnen, echter de invloedsgebieden van deze risicobronnen reiken niet tot over het plangebied. Uit onderzoek blijkt dat de voor het plangebied maatgevende wegvakken een PR-plafond hebben van 17 en 16 meter van de weg. Het plangebied ligt op een minimale afstand van 80 m van de A13.

Groepsrisico

Onderzoek heeft aangetoond dat het groepsrisico kleiner is dan de oriëntatiewaarde en de ontwikkeling van de Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt niet leidt tot een verandering van het groepsrisico. Daarbij neemt het groepsrisico minder dan 10% toe en blijft onder de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval te worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

Verkeersmaatregel

Vanuit externe veiligheid worden geen nadelige milieueffecten verwacht naar aanleiding van het project. Uit onderzoek van Witteveen+Bos (2017) blijkt namelijk dat in de nabijheid van het plangebied van de verkeersmaatregel geen risicobronnen aanwezig zijn. Daarnaast is de rotonde geen transportroute voor gevaarlijke stoffen en vormt dus geen risicobron.

  • Flora & Fauna

In het kader van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt zijn onderzoeken uitgevoerd om de gevolgen van de ontwikkeling voor de ecologie in beeld te brengen. Dit is enerzijds gedaan door naar de gevolgen van de verkeersmaatregel te kijken en anderzijds naar de gevolgen van de woningbouwontwikkeling. In het kader van de Wet natuurbescherming is onderzoek verricht naar de aanwezige natuurwaarden in het plangebied en of het plan negatieve effecten op deze waarden heeft. Het gaat dan om soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Er worden voor het aspect flora en fauna geen nadelige milieueffecten verwacht naar aanleiding van het project.

Woningbouwontwikkeling

Binnen het plangebied is een essentiële vliegroute van vleermuizen aanwezig. In het ecologische werkprotocol (Westbroek, 2017) staat mitigerende maatregelen beschreven. Met deze maatregelen kunnen de nadelige effecten worden voorkomen.

Er zijn geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen voor vogels binnen het plangebied aangetroffen. Ten oosten van het plangebied zijn in de groenstrook langs de A13 twee nesten aangetroffen die geschikt zijn als verblijfplaats voor de Sperwer en de Buizerd. De voorgenomen werkzaamheden zullen deze nesten echter niet aantasten. Tevens zal er geen achteruitgang van de functionele leefomgeving van deze soorten plaatsvinden als gevolg van de werkzaamheden.

Het plangebied wordt wel gebruikt als broedlocatie en/of foerageergebied door vogelsoorten uit categorie 5 van de Wet natuurbescherming van algemeen beschermde soorten. Werkzaamheden waarbij broedplaatsen verloren kunnen gaan dienen daarom buiten de broedtijd van vogels uitgevoerd te worden. Wanneer dit niet mogelijk is, dient een ecologisch deskundige voorafgaand aan de werkzaamheden vast te stellen dat er geen broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Wanneer er toch broedgevallen worden vastgesteld die als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden worden aangetast, dienen de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn voordat de werkzaamheden voortgezet kunnen worden.

In het plangebied zijn geen beschermde soorten uit overige soortgroepen aanwezig en/of het plangebied is geen essentieel onderdeel van hun functionele leefomgeving. Om deze reden gelden er geen verplichtingen in het kader van de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soorten/soortgroepen. Wel geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, vermeden moeten worden.

De bijdrage van stikstofdepositie naar aanleiding van het bestemmingsplan zal onder 0,01 mol/ha/jaar zijn aangezien de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ca 13 km van het plangebied verwijderd zijn.

Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Verkeersmaatregel

De verkeersoplossing ligt in een gebied met de bestemming groen (primair ecologisch netwerk). Er is daarom onderzoek gedaan naar de effecten van het plan op de natuurdoeltypen en doelsoorten van het primaire ecologische netwerkt.

Daarnaast is in het kader van de Wet natuurbescherming onderzoek gedaan naar de effecten op de aanwezige natuurwaarden. De bijdrage van stikstofdepositie naar aanleiding van het bestemmingsplan zal onder 0,01 mol/ha/jaar zijn aangezien de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ca 13 km van het plangebied verwijderd zijn.

Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

  • Bodem

Voor het aspect bodem worden geen nadelige milieueffecten verwacht. Voor het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit (Aanvullend en nader milieukundig bodemonderzoek aan de Schoemakerstraat 97 te Delft, Van der Helm Milieubeheer B.V. - archeologisch katerend booronderzoek). In dat onderzoek is aangegeven dat de locatie in het algemeen licht verontreinigd was. De lichte bodemverontreiniging en de spots met sterke bodemverontreiniging zijn echter geheel gesaneerd. Daarmee is de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt voor de beoogde bestemmingen (wonen, groen, infra).

  • Water

Woningbouwontwikkeling

Als gevolg van het voornemen neemt het verhard oppervlakte toe en wordt het lastiger regenwater te bergen (negatief effect). Uit het waterhuishoudkundigplan blijkt echter dat er ruimte gereserveerd is om de toename in verhard oppervlak te compenseren, onder andere door extra waterbergingsmogelijkheden te realiseren. Hierdoor wordt het negatief effect voldoende gemitigeerd.

Uit het onderzoek van Witteveen+Bos (2017) volgt dat voor wat betreft het aspect water het bestemmingsplan voldoet aan de wet- en regelgeving en het beleid. Uit het opgestelde waterhuishoudingsplan blijkt dat er voldoende waterberging in het gebied is voorzien.

Uit het onderzoek van Witteveen+Bos (2017) volgt dat voor de volgende aspecten vergunningen nodig zijn:

• het aanbrengen van verhard oppervlak;

• de aanleg van duikers en bruggen;

• de aanleg van de compenserende waterberging.

Verkeersmaatregel

Er worden naar aanleiding van de verkeersmaatregel geen negatieve effecten verwacht op het gebied van grondwater, waterkwaliteit en waterveiligheid. Wel neemt het verhard oppervlakte toe en vindt er gedeeltelijke demping van het oppervlaktewater plaats. Dit dient te worden gecompenseerd binnen het gebied. Deze compensatie is reeds voorzien in het stedenbouwkundig plan van het aangrenzende projectgebied Professor Schoemaker Plantage.

Voor de volgende aspecten dienen vergunningen aangevraagd te worden:

• aanbrengen van verhard oppervlak

• aanleg van compenserende waterberging

  • Archeologie

Woningbouwontwikkeling

Archeologie Delft heeft in 2013/2014 een archeologisch bureauonderzoek (Archeologie Delft, 2014) en in 2015 een katerend bodemonderzoek (Archeologie Delft, 2015) uitgevoerd in het plangebied. Hieruit blijkt dat het plangebied grotendeels is verstoord door paalfunderingen, kabels en leidingen en milieukundige ingrepen. Tevens zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen. Een vervolgonderzoek is dan ook niet nodig. Gezien de verstoring en de afwezigheid van archeologische indicatoren, is het de verwachting dat het voornemen niet leidt tot negatieve effecten op het thema archeologie.

Wanneer tijdens de werkzaamheden blijkt dat er toch archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied, dan dienen deze archeologische waarden te worden gemeld bij de minister van OCW conform de Erfgoedweg (artikel 5.10). Daarnaast is de algemene meldingsplicht altijd van toepassing.

Verkeersmaatregel

Ter hoogte van de geplande verkeersmaatregel (85 m2) is wel nog sprake van een archeologische verwachting. Aan deze zone is de medebestemming 'Waarde – Archeologie I' toegekend. In de Erfgoedwet wordt gesteld dat bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 op voorhand worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Daarnaast wordt ook een vrijstelling van 40 cm in diepte gehanteerd. Wanneer de ingreep dieper is dan 40 cm dient een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

  • Cultuurhistorie en landschap

Negatieve effecten op cultuurhistorie en landschap zijn niet te verwachten.

Woningbouwontwikkeling

In het projectMER bestemmingsplannen Delft Zuidoost (2011) wordt aangegeven dat er geen cultuurhistorisch waardevolle stedenbouwkundige structuur of bebouwing in het plangebied aanwezig is. In het plangebied kan straks centraal én groen gewoond worden: in een groenstedelijke woonomgeving, nabij de binnenstad, de werkgelegenheid (TIC) en de A13. De beleefde kwaliteit van het plangebied verbeterd daardoor ten opzichte van de referentiesituatie.

Verkeersmaatregel

In het vigerende bestemmingsplan TU Midden en Noord (2013) is aangegeven dat er geen cultuurhistorisch waardevolle stedenbouwkundige structuur of bebouwing in het plangebied aanwezig is.

  • Milieuhinder

De mogelijke milieuhinder van de omgeving naar het bestemmingsplan toe en andersom zijn getoetst in “Onderzoek luchtkwaliteit, externe veiligheid, water en groen Schoemakerstraat”. Toekomstige ontwikkelingen die in de omliggende bestemmingsplannen worden mogelijk gemaakt en de rechten die volgen uit de milieuvergunningen, vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Cumulatie met andere projecten

In de directe omgeving zijn meerdere bestemmingsplannen gelegen die met hun kenmerken bij kunnen dragen aan het uiteindelijke milieueffect van dit bestemmingsplan. De samenhang van deze effecten is beschouwd in het rapport "Project-m.e.r. bestemmingsplannen Delft Zuidoost" (Arcadis, 2011). Op bepaalde milieuaspecten is daadwerkelijk sprake van cumulatie, terwijl bij andere milieu-aspecten de effecten alleen lokaal zijn, zoals voornamelijk het geval is bij archeologie, bodem etc. Bij aspecten als luchtkwaliteit, verkeer en stikstofdepositie etc. kunnen andere ontwikkelingen wel optellen bij de milieubelasting die het bestemmingsplan kan veroorzaken.

Natura 2000-gebieden liggen niet in de nabijheid van de locatie Grasbuurt. Voor Natura 2000-gebieden dient ook op grotere afstand beoordeeld te worden of effecten kunnen optreden. Door stikstofemissies en –depositie kunnen op afstand voor stikstofgevoelige habitattypen aangetast worden. Op voorhand is echter aan te geven dat 425 nieuwe woningen en het daaraan gerelateerde verkeer op ca. 13 km afstand met zekerheid tot niet meer dan 0,05 mol/ha/jr depositie zal leiden. Dit is de drempelwaarde waaronder depositietoenames als verwaarloosbaar worden beschouwd in de PAS, waarvoor geen ontwikkelruimte hoeft te worden aangewend en waarvan (op basis van soortgelijke depositiewaarden op de stikstofgevoelige habitat) verondersteld wordt dat dergelijke zeer beperkte toenames niet tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden leiden.

Daarmee leidt cumulatie met andere plannen niet tot een significant negatief effect.

4.7.3 Conclusie

De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. De cumulatie met andere projecten leidt evenmin tot belangrijke negatieve milieueffecten. Het milieubelang wordt in het kader van de ruimtelijke onderbouwing in de het bestemmingsplan in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat er geen significante nadelige effecten zijn te verwachten.

4.8 Water

4.8.1 Bestaande situatie

Waterkwantiteit

In het plangebied is naast de omliggende watergangen geen oppervlaktewater aanwezig. Het gebied ligt in de Zuidpolder van Delfgauw. In deze polder is een bergingstekort. De wateropgave voor ontwikkelingen, zoals vastgelegd in de Waterstructuurvisie Delft, bedraagt 108m3/ha bij een toegestane peilstijging van 30 cm. Voor de invulling van de opgave is tussen de gemeente Delft, het hoogheemraadschap van Delfland en Professor Schoemaker Plantage C.V. afgesproken dat voor het berekenen van de opgave voor het gebied het bestaande omliggende water (2.2 ha) niet tot het oppervlak van het ontwikkelgebied hoeft te worden gerekend. Het plangebied betreft dan 14.8 ha. De daarbij horende wateropgave is vastgesteld op 14.8 ha *108 m3/ha =1599 m3.

De watergang aan de westkant van het totale plangebied is primair, de overige delen van de omliggende watergang (wo die van bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt) zijn secundair. Bruggen zijn mogelijk binnen de bestemming water. Het plangebied ligt in een peilgebied met een waterpeil dat is vastgesteld op NAP -3,02 m.

Waterkeringen

Er liggen geen waterkeringen of beschermingszones in het plangebied.

Waterkwaliteit

In het gebied dat als woongebied wordt bestemd is nu geen oppervlaktewater aanwezig. Het omliggende water is onderdeel van de structuur van de Zuidpolder van Delfgauw. De waterkwaliteit voldoet. Als ambitieniveau wordt ingezet op water als belevingsgoed. Het accent ligt op het bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid. Het water is licht tot matig eutroof met deels natuurvriendelijke oevers en een redelijke water- en ecologische kwaliteit. Het plangebied watert af naar de Oostboezem, dit is een Kader Richtlijn Water (KRW) Waterlichaam. Vanuit de KRW moet overigens al het oppervlaktewater aan een goede ecologische toestand voldoen, de rapportage-eenheid zijn de waterlichamen. Ook in het plangebied moet daarom worden gestreefd naar een goede kwaliteit en daarnaast moet een negatieve impact op de Oostboezem worden voorkomen.

Waterzuivering en afvalwater

De aanwezige gebouwen in het gebied zijn gescheiden gerioleerd.

Bodem en geohydrologie

De maaiveldhoogte van het plangebied varieert tussen NAP +1,1 m aan de noordoostkant van het gebied (noordoostelijke puntje, het gaat hier om het wegtalud van de snelweg) tot NAP -3,3 m in het oosten en midden van het gebied. In de overige delen ligt het maaiveld gemiddeld op een hoogte van NAP -1,7 m. Circa 20 % - 30 % van het gebied heeft een maaiveldhoogte van NAP-2,5 m of lager.

De bodem bestaat hier voornamelijk uit lichte klei tot zware zavel.

Grondwater

Op de locaties waar voorheen gebouwen hebben gestaan zijn als gevolg van een hoge waterstand watergebieden ontstaan. In het plangebied zijn op één locatie redelijk recent (2007-2011) grondwaterstanden gemeten. De locatie en resultaten van de meting zijn weergegeven in onderstaande afbeeldingen. De grondwaterstand schommelt tussen NAP - 3 m en NAP -3,15 m met uitschieters naar NAP -2,85 m en NAP -3,25 m. In januari 2011 is er een plotselinge daling in de grondwaterstand te zien (zie afbeelding 18). De reden van deze daling is echter onbekend. Omdat het projectgebied in een peilgebied ligt met een vast peil, en de peilbuis gelegen is naast een watergang, zijn de gemeten grondwaterstanden logisch.

4.8.2 Beleid en onderzoek

Het bestemmingsplan dient te worden getoetst aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het aspect water. Het betreft Kaderrichtlijn water, Waterwet, Waterbeheerplan 2016-2021, Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast, Waterplan Delft, Groen Blauw Delft Zuidoost en GRP Delft 2017-2021.

Ter toetsing aan de bovengenoemde wet- en regelgeving zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • Omgevingsonderzoek bij het ontwerpbestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage Delft, waterparagraaf, 19 december 2017 (Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs B.V. en zoals opgenomen in omgevingsonderzoeken bij het bestemmingsplan;
  • Omgevingsonderzoek VRI/Rotonde Professor Schoemaker Plantage Delft, waterparagraaf, 15 december 2017 (Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs B.V. en zoals opgenomen in vri/rotonde schoemakerstraat;
  • Rioolstructuurplan & Waterhuishouding Professor Schoemaker Plantage Delft, 11 augustus 2016 (BAM infraconsult).

De onderzoeken zijn als bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.

In de volgende hoofdstukken worden de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken samengevat en beschreven wat de impact van het bestemmingsplan is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0030.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0031.jpg"

Afbeelding 19: Waterstanden gemeten in Professor Schoemaker Plantage

Bestaande situatie verkeersmaatregel Schoemakerstraat

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt in de Zuidpolder van Delfgauw. Het projectgebied ligt tussen twee primaire watergangen. Deze watergangen wateren af via een gemaal naar de regionale waterwegen. In de twee watergangen zijn duikers aanwezig die de watergangen verbinden onder de Stieltjesweg.

Het plangebied ligt in een peilgebied met een waterpeil dat is vastgesteld op NAP -3,02 m.

Waterkeringen

Er liggen geen waterkeringen of beschermingszones in het plangebied.

Waterkwaliteit

Verontreiniging door diffuse bronnen moet zoveel mogelijk voorkomen worden

Waterzuivering en afvalwater

In plangebied vinden geen activiteiten plaats die van invloed zijn op waterzuivering en afvalwater.

Bodem en geohydrologie

De wegen hebben een maaiveld van ongeveer NAP - 1.30 m. De bodem bestaat uit lagen klei en veen waardoor er een lage infiltratiewaarde wordt verwacht.

Grondwater

De te verwachten grondwaterstand is ongeveer gelijk aan het oppervlaktewater (NAP-3,02 m) doordat de te verwachten opbolling van het grondwater te verwaarlozen is. De opbolling wordt laag verwacht doordat de afstand tot het aangrenzende oppervlaktewater gering is en doordat de infiltratie minimaal is door het verharde oppervlak.

4.8.3 Gewenste ontwikkeling

Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt

Waterkwantiteit

In het stedenbouwkundigplan is rekening gehouden met het graven van water. Net als de bestaande watergangen worden de nieuwe watergangen secundaire watergangen. De minimale waterdiepte voor secundaire watergangen is 0,50 m. Aangezien de watergangen vrij breed zijn en de omliggende watergangen een minimale leggerdiepte van 0,80 m hebben krijgen de te graven watergangen ook een minimale waterdiepte van 0,80 m.

Voor de ontwikkeling is een rioolstructuur- en waterhuishoudingsplan opgesteld. Binnen het plangebied wordt het verhard oppervlak, waaronder het dakoppervlak van de woningen, zoveel mogelijk afgekoppeld naar het oppervlaktewater.

Voor de ontwikkeling is een waterbalans opgemaakt (onderdeel van het rioolstructuur- en waterhuishoudingsplan).

De wateropgave voor de gehele nieuwbouwontwikkeling is vastgesteld op 1.599 m³ (BP Professor Schoemaker Plantage, vastgesteld 2015-09-24, conform Waterstructuurvisie Delft) . Bij een peilstijging van 0,30 m resulteert dit in een te graven wateroppervlak van 5.325 m².

De hoeveelheid oppervlaktewater uit het stedenbouwkundig plan d.d. 24 april 2013 bedraagt 5.563 m² water en is in onderstaande waterbalans nader uitgewerkt.

Status   Oppervlak (m2)   Berging (m3)  
Te handhaven
Dempen
Graven  
20.184
1.587
7.150  
6.055
476
2.145  
Totaal   25.747   7.724  
     
Waterbalans   +5.563   +1.6  

Afbeelding 21: Waterbalans Professor Schoemaker Plantage

Waterkeringen

Er liggen geen waterkeringen of beschermingszones in het plangebied. Hierdoor worden er geen negatieve effecten voor de waterveiligheid verwacht.

Waterkwaliteit

Voor de ontwikkeling wordt in het gebied nieuw water gegraven. De ambitie voor het water in de polder is water als belevingsgoed. De nieuw aan te leggen waterstructuur wordt aangesloten op de structuur van de polder en dient te voldoen aan de waterkwaliteitsnormen van hoogheemraadschap Delfland. De watergangen zijn ruim van opzet en een aanzienlijk deel van de oevers wordt natuurvriendelijk ingericht. Daarnaast worden (lange) duikers vermeden. Dit komt ten goede aan de waterkwaliteit en sluit aan bij de ambitie.

Voor de planontwikkeling is het daarnaast van belang de waterkwaliteit niet negatief te beïnvloeden, door onder andere geen uitlogende materialen toe te passen (alleen gecoat koper, lood en zink in daken en straatmeubilair).

Waterzuivering en afvalwater

Nieuwe riolering dient gescheiden te worden aangelegd. In het kader van de planvorming is een rioolstructuurplan opgesteld. Om het huishoudelijk afvalwater af te kunnen voeren is op basis van de uitgangspunten van gemeente Delft een DWA-rioolstelsel ontworpen

Bodem, geohydrologie en grondwater

Vanwege de bodemopbouw (voornamelijk klei) en de hoge grondwaterstanden in relatie tot het maaiveld, met name de lagergelegen delen van het gebied, zal het gebied (deels) opgehoogd moeten worden en eventueel drainage aangelegd moeten worden om de ontwateringseisen die aan huizen en wegen worden gesteld, te halen. In het rioolstructuur- en waterhuishoudingsplan is hier richting aangegeven.

Ook de hoge grondwaterstanden maken infiltratie een minder geschikte optie om waterberging te realiseren.

Verkeersmaatregel Schoemakerstraat

Waterkwantiteit

De twee mogelijke verkeersoplossingen (rotonde of VRI) zijn onderzocht. Voor beide oplossingen neemt het verhard oppervlak toe en vindt gedeeltelijke demping van het oppervlaktewater plaats.

Voor beide mogelijke verkeersoplossingen is de watersleutel toegepast om te bepalen hoeveel water er geborgen moet worden:

  • Voor het toepassen van de rotonde dient volgens de watersleutel 38 m3 waterberging gerealiseerd te worden ter compensatie van het toegenomen verhard oppervlak. Daarnaast dient 23 m2 extra wateroppervlak toegepast te worden ter compensatie van het dempen;
  • Voor het toepassen van de VRI dient 109 m3 waterberging toegepast te worden ter compensatie van het toegenomen verhard oppervlak. Daarnaast dient 56 m2 extra wateroppervlak toegepast te worden ter compensatie van het dempen.

Er wordt na het onderzoek (planologisch) rekening gehouden met een rotonde. Het rioolstructuur- en waterhuishoudingsplan, stelt dat in het stedenbouwkundig plan van het aangrenzende projectgebied Prof. Schoemaker Plantage een surplus is van +1.669 m3 berging (zie afbeelding 21), waardoor er reeds aan de benodigde compensatie in hetzelfde peilvak wordt voldaan.

Waterkeringen

Er liggen geen waterkeringen of beschermingszones in het plangebied. Hierdoor worden er geen negatieve effecten voor de waterveiligheid verwacht.

Waterkwaliteit

Verontreiniging door diffuse bronnen moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Daarom wordt aanbevolen:

  • geen toepassing van chemische onkruidbestrijding;
  • vermijden van gladheidsbestrijdingsmiddelen;
  • geen toepassing van uitlogend wegmeubilair (met name gegalvaniseerd materiaal).

Bodem, geohydrologie en grondwater

Om wateroverlast te voorkomen dient de ontwateringsdiepte bij primaire wegen minimaal 1,0 m te zijn en bij secondaire wegen 0,7 m. De te verwachten effecten op het grondwater zijn gering. De twee waterwegen aan weerszijden van de Schoemakerstraat hebben een vast peil van NAP -3,02 m. De afstand tussen de waterwegen is ongeveer 40 meter. De te verwachten grondwaterstand is ongeveer gelijk aan het oppervlaktewater (NAP-3,02 m) doordat de te verwachten opbolling van het grondwater te verwaarlozen is. De opbolling wordt laag verwacht doordat de afstand tot het aangrenzende oppervlaktewater gering is en doordat de infiltratie minimaal is door het verharde oppervlak.

In beide verkeersoplossingen is er een toename van verhard oppervlak en zal de infiltratie verminderen en daarmee ook de opbolling van het grondwater. De wegen hebben een maaiveld van ongeveer NAP - 1.30 m. Daarmee is er dus een ontwateringsdiepte van ruim een meter, waardoor er geen grondwateroverlast verwacht wordt.

De bodem bestaat uit lagen klei en veen, waardoor er een lage infiltratiewaarde wordt verwacht.

4.8.4 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de wet- en regelgeving en het beleid met betrekking tot het aspect water. Er is een waterhuishoudingsplan opgesteld waarin onder andere het onderwerp van de drainage en het peilenplan is uitgewerkt. Er is in het huidige Stedenbouwkundige Masterplan voldoende waterberging in het gebied voorzien.

Er zijn vergunningen nodig voor de volgende aspecten;

  • Het aanbrengen van verhard oppervlak;
  • Het dempen van oppervlaktewater;
  • Het verwijderen en aanleggen van duikers;
  • De aanleg van de compenserende waterberging inclusief bijhorende kunstwerken.

4.9 Ecologie

4.9.1 Bestaande situatie

Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt

Het plangebied wordt in het noordwesten begrenst door een watergang met daarachter woonhuizen met bijbehorende tuinen en een flatgebouw aan de Professor Evertslaan, in het zuidwesten door een bedrijfspand met daarachter een watergang, in het zuidoosten door een fietspad met daarachter een watergang en in het noordoosten door een grasstrook met fiets/wandelpad, de Oudelaan en een bosschage.

Het plangebied bestaat onder andere uit braakliggend terrein met kruidachtige vegetatie, jonge bomen en struikgewas. Aan de oostzijde van het plangebied zijn nog enkele voormalige (leegstaande) bedrijfsgebouwen van TNO aanwezig. Aan alle zijden van het plangebied bevinden zich groenstroken en watergangen. Een deel van de bebouwing (fase 1 en fase 2) aan de westelijke zijde van het plangebied is reeds gerealiseerd.

Verkeersmaatregel Schoemakerstraat

Ten behoeve van de duurzame bereikbaarheid van Delft Zuidoost en de ontwikkeling van nieuwbouwwijk genaamd de Professor Schoemaker Plantage te Delft dient een nieuwe verkeersoplossing te worden gerealiseerd bij de noordelijke ontsluiting. De gemeente Delft heeft een ontwerp gemaakt van twee mogelijke verkeersoplossingen. De ene oplossing betreft een verkeersregelinstallatie (VRI), waarvoor acht bomen ten oosten van de Schoemakerstraat gekapt dienen te worden en waarvoor een watergang deels gedempt dient te worden. De andere oplossing betreft een rotonde, waarvoor in ieder geval twee bomen gekapt dienen te worden en waarvoor een watergang deels gedempt dient te worden. Er wordt na het onderzoek (planologisch) rekening gehouden met een rotonde.

4.9.2 Beleid en onderzoek

Het bestemmingsplan dient te worden getoetst aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het aspect ecologie. Het betreft de Wet natuurbescherming, provinciale wetgeving (Natuurnetwerk Nederland) en het gemeentelijk beleid (Nota Groen 2012-2020 en Bomenverordening Delft 2013).

Ter toetsing aan de bovengenoemde wet- en regelgeving zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • Flora- en faunaonderzoek t.b.v. Professor Schoemaker Plantage, november 2017 (Natuur-Wetenschappelijk Centrum);
  • Ecologisch werkprotocol t.b.v. Professor Schoemaker Plantage, november 2017 (Natuur-Wetenschappelijk Centrum);
  • Quickscan flora en fauna ontsluiting Professor Schoenmaker Plantage, november 2017 (Natuur-Wetenschappelijk Centrum);
  • Aanvullend onderzoek ontsluiting Professor Schoenmaker Plantage, november 2017 (Natuur-Wetenschappelijk Centrum);
  • Toetsing primair ecologisch netwerk ontsluiting Professor Schoenmaker Plantage, november 2017 (Natuur-Wetenschappelijk Centrum);

De onderzoeken zijn als bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd. In de volgende hoofdstukken wordt per beschermde soortgroep en beschermde gebieden de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken samengevat en beschreven wat de impact op het bestemmingsplan is.

4.9.3 Gewenste ontwikkeling

Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat onder bescherming van de Wet natuurbescherming valt, is Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen. Dit gebied bevindt zich op ongeveer 13 kilometer afstand vanaf het plangebied. Vanwege deze afstand en omdat het plangebied zich binnen de bebouwde kom van Delft bevindt, worden er geen nadelige effecten op aangewezen habitattypen en doelsoorten van beschermde natuurgebieden verwacht als gevolg van versnippering, optische verstoring, verstoring door geluid, licht, trillingen en andere storingsfactoren. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig

Het plangebied maakt daarnaast geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.

Vaatplanten:

Binnen het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen. Deze worden op basis van biotoopkenmerken van het plangebied ook niet verwacht. Om deze reden bestaan er, ten aanzien van vaatplanten, geen verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming en dient alleen de algemene zorgplicht (zie tekst hieronder) in acht te worden genomen.

Reptielen

Binnen het plangebied zijn geen beschermde reptielen aangetroffen. De aanwezigheid van de Ringslang binnen het plangebied kan, op basis van het aanvullend onderzoek, met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Er bestaan daarom geen verdere verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming. Anders dan de algemene zorgplicht bestaan er daarom geen verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van reptielen.

Amfibieën

Binnen het plangebied zijn geen beschermde amfibieën aangetroffen. De aanwezigheid van de Rugstreeppad binnen het plangebied kan, op basis van het aanvullend onderzoek, met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Anders dan de algemene zorgplicht bestaan er daarom geen verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van amfibieën.

Vissen

In de watergangen binnen het plangebied zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. Verdere maatregelen of een ontheffing zijn daarom, ten aanzien van deze soort-groep, niet nodig. Ten aanzien van de (onbeschermde) in de watergangen voorkomende vissen dient wel altijd de algemene zorgplicht in acht te worden genomen. Door de nieuwe watergang te graven in het droge en een klein dammetje aangrenzend aan de watergang tijdens de werkzaamheden in stand te houden (werkprotocol behorende bij natuuronderzoek), kunnen nadelige effecten op de in de watergang levende vissen worden voorkomen.

Watergebonden ongewervelden

In het oppervlaktewater binnen het onderzoeksgebied zou de beschermde waterslak platte schijfhoren (Anisus vorticulus) voor kunnen komen. Tijdens het veldbezoek op 3 januari 2017 is het water daarom met behulp van een schepnet bemonsterd. In geen van de slakkenmonsters die bij het veldbezoek meegenomen zijn is de platte schijfhoren aangetroffen. Vanwege de geleverde onderzoeksinspanning, kan met voldoende zekerheid gesteld worden dat deze soort of andere beschermde watergebonden ongewervelden niet aanwezig is in de watergangen binnen het plangebied.

Vogels

De bebouwing binnen het plangebied is niet in gebruik door vogels met een vaste verblijfplaats, zoals de huismus, de gierzwaluw, de steenuil en de kerkuil. In de groenstrook langs de A13, bevindt zich wel een tweetal nesten die geschikt zijn als verblijfplaats voor de sperwer. Eén van deze nesten is daarnaast geschikt als vaste verblijfplaats voor de buizerd. Omdat de groenstrook langs de A13 in het kader van de onderhavige plannen behouden zal blijven, zullen de betreffende nesten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden niet worden aangetast. Het plangebied kan mogelijk wel een functie vervullen als foerageergebied voor de sperwer en buizerd, echter zowel tijdens als na de werkzaamheden genoeg geschikt foerageergebied voor deze soort voorhanden zijn.

Om deze redenen zal er als gevolg van de voorgenomen plannen de functionaliteit van een eventuele verblijfplaats van de sperwer en de buizerd gewaarborgd blijven en zijn verdere maatregelen of een ontheffing niet nodig.

Daarnaast zullen de bomen binnen het plangebied gebruikt worden als foerageergebied en/of broedlocatie door vogelsoorten uit categorie 5 van de Wet natuurbescherming. Dergelijke vogelsoorten keren weliswaar vaak terug naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar beschikken over voldoende flexibiliteit om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Aangezien zich in de omgeving van het plangebied voldoende alternatieve nestbomen (o.a. in de groenstrook langs de A13 en in de tuinen en het overige groen in de omgeving) voor deze vogels bevinden, zijn ook ten aanzien van deze vogelsoorten geen verdere maatregelen nodig.

Wel dienen verstorende werkzaamheden, zoals sloopwerkzaamheden, heiwerkzaamheden, het verwijderen van vegetatie en het kappen van bomen, buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart t/m half juli; de buizerd broedt globaal in de periode april - mei en de sperwer globaal in de periode april - juni) te worden uitgevoerd. Indien dergelijke werkzaamheden toch binnen het broedseizoen plaatsvinden, dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecologisch deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels aanwezig zijn op of rondom de locatie waar de werkzaamheden plaatsvinden. Wanneer er broedgevallen worden vastgesteld die als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden worden verstoord/aangetast, kunnen de werkzaamheden pas verdergaan wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn.

Vleermuizen

Op basis van de quickscan werd duidelijk dat een deel van de bebouwing binnen het plangebied geschikt is en ongeschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Tijdens de quickscan bleek dat geen van de bomen binnen het plangebied beschikt over holtes of spleten die geschikt zijn om te dienen als verblijfplaats voor vleermuizen. Wel werd vastgesteld dat de bomenrij en watergang aan de noordwestzijde van het plangebied mogelijk een essentieel onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen. Zie ter illustratie onderstaande figuur.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0032.jpg"

Afbeelding 20: Postpunten(getallen) nabij bomenrijen die een onderdeel kunnen zijn van een vliegroute/ foerageergebied van vleermuizen (geel omcirkeld) en gebouwen die geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen (blauw omcirkeld). Gebouwen die niet geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen (rood omcirkeld).

Op basis van de resultaten van de quickscan is aanvullend vleermuizenonderzoek verricht. Onderstaande zijn de resultaten weergegeven in tabel en kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0033.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0034.jpg"

Afbeelding 22: Waarnemingen n.a.v. de inventarisatie voor vleermuizen.

Tijdens het aanvullend vleermuisonderzoek zijn in de onderzochte bebouwing geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Bij sloop van deze bebouwing is daarom geen sprake van overtreding van artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming.

De watergang ten noordoosten van het plangebied en de bosschage aan de noordoostelijke zijde van deze watergang, tussen de Oudelaan en de A13, wordt door een viertal gewone dwergvleermuizen en een viertal laatvliegers gebruikt als foerageergebied. Zowel de Gewone dwergvleermuis als de Laatvlieger jagen langs opstaande elementen als heggen, bomen, lantaarnpalen en huizen, in tuinen en langs bosranden. Omdat er in de omgeving van het plangebied alternatieve foerageergebieden voor deze dieren voorhanden zijn, onder andere in de vorm van de tuinen van de omliggende woningen en het overige groen in de omgeving, betreft het hier geen essentieel foerageergebied en is er als gevolg van de voorgenomen plannen geen sprake van overtreding van artikel 3.5, lid 4 van de Wet natuurbescherming voor wat betreft dit foerageergebied. Bovendien zal de noordoostelijke watergang en de groenstrook ten noordoosten van de noordoostelijke watergang, tussen de Oudelaan en de A13, behouden blijven.

De watergang die parallel loopt aan de Professor Evertslaan (noordwestzijde van het plangebied), doet dienst als vliegroute voor vleermuizen. De vleermuissoorten die gebruik maken van deze vliegroute zijn de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. De watergang wordt daarnaast gebruikt als foerageergebied door de Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Vanwege de aanwezigheid van alternatieve foerageergebieden in de omgeving van het plangebied (onder andere in de vorm van de tuinen van de omliggende woningen en het overige groen in de omgeving), betreft het hier geen essentieel foerageergebied. Indien er als gevolg van de voorgenomen plannen nadelige effecten op dit foerageergebied optreden, kunnen de vleermuizen uitwijken naar alternatieve foerageergebieden in de omgeving. Hierdoor zal aantasting van dit foerageergebied er niet toe leiden dat de ecologische functionaliteit van de buiten het plangebied gelegen vaste rust- en verblijfplaatsen zodanig wordt verstoord dat vleermuizen deze plaatsen om die reden zullen verlaten. Wel betreft het, vanwege het ontbreken van gelijkwaardige, alternatieve vliegroutes in de omgeving, een essentiële vliegroute. Indien deze vliegroute zodanig wordt aangetast dat vleermuizen niet meer (op tijd) van hun verblijfplaats in hun foerageergebied kunnen komen en vice versa, zal de ecologische functionaliteit van de buiten het plangebied gelegen vaste rust- en verblijfplaatsen zodanig worden verstoord dat vleermuizen deze plaatsen om die reden zullen verlaten. Er is dan sprake van overtreding van artikel 3.5, lid 4 van de Wet natuurbescherming.

Vanuit de essentiële vliegroute gelden de volgende functionele eisen, waaraan de bestaande vliegroute moet blijven voldoen:

  • Behouden van een doorgaande geleidende vegetatiestructuur van minimaal 2 á 4 meter ter hoogte;
  • Afscherming van lichtinvloeden vanuit het plangebied, zodanig dat er een donkerzone/schaduwzone van ten minste 3 meter ( 2-4 meter) hoog aanwezig is.

De huidige vegetatiestructuur van de bomenrij/groenzone grenzend aan de vliegroute voldoet aan de bovengenoemde criteria en sluit aan de functionele eisen die worden gesteld voor de vliegroute. Met deze huidige vegetatiestructuur van de bomenrij/groenzone wordt lichthinder voorkomen. Aanvullend geldt voor de functionele eisen dat als vegetatie verdwijnt maar er tegelijkertijd geen lichtinvloed optreedt, de essentiële vliegroute dan toch functioneel blijft. Het verlies van een enkele boom of enkele bomen niet direct afbreuk doen aan de functionaliteit van de vliegroute mits maar geen lichtinvloed optreedt richting de watergang.

Het bestemmingsplan voor het oostelijk deel van de Professor Schoemaker Plantage bevat een drietal plannen die nadelige effecten op de vliegroute kunnen hebben.

  • Woningbouw en parkeren;
  • Realisatie watergang;
  • Open karakter groenstrook.

Door het nemen van de, in het werkprotocol behorende bij natuuronderzoek beschreven, mitigerende maatregelen kunnen nadelige effecten, die optreden als gevolg van de voorgenomen plannen, worden voorkomen, waardoor de functionaliteit van de vliegroute zowel gedurende als na de werkzaamheden behouden zal blijven en overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is in dat geval niet nodig. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste verplichtingen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0035.jpg"

Afbeelding 23: Uitsnede uit onderzoek en de te nemen eventuele noodzakelijke maatregelen.

 

Verkeersmaatregel Schoemakerstraat

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat onder bescherming van de Wet natuurbescherming valt, is Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen. Dit gebied bevindt zich op ongeveer 13 kilometer afstand vanaf het plangebied. Vanwege deze afstand en omdat het plangebied zich binnen de bebouwde kom van Delft bevindt, worden er geen nadelige effecten op aangewezen habitattypen en doelsoorten van beschermde natuurgebieden verwacht als gevolg van versnippering, optische verstoring, verstoring door geluid, licht, trillingen en andere storingsfactoren. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig

Het plangebied maakt daarnaast geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.

Het plangebied is onderdeel van het primaire ecologische netwerk van Delft (Ecologieplan Delft, 2004-2015). Om deze reden zijn de effecten van de plannen op de doeltypen en doelsoorten van het ecologische netwerk getoetst. Binnen het plangebied is geschikt leefgebied aanwezig voor doelsoorten die zijn aangewezen voor de Schoemakerstraat. Daarnaast zijn er natuurdoeltypen aanwezig die zijn aangewezen voor deze ecologische verbindingszone. Om deze reden dienen de plannen zodanig te worden uitgevoerd dat er geen nadelige effecten op zullen treden op deze doelsoorten en natuurdoeltypen. Als er geen alternatieven mogelijk zijn waarbij nadelige effecten op natuurdoeltypen en doelsoorten voorkomen kunnen worden en als er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, is aantasting onontkoombaar. In dat geval is het compensatiebeginsel van toepassing. Dit houdt in dat er, bij voorkeur in de directe omgeving van de ingreep, nieuwe natuurlijke gebieden dienen te worden gerealiseerd ter compensatie van de ecologische functies en waarden die door de ingrepen verloren gaan of bij herstructurering niet volledig gerealiseerd kunnen worden. Bijvoorbeeld door het realiseren van flauwe, extensief beheerde oevers/inhammen op locaties langs de Schoemakerstraat waar deze nu nog niet aanwezig zijn.

Door de gemeente Delft is het document 'Maatregelen Groen Blauw' opgesteld. Hierin zijn compensatiemogelijkheden ten behoeve van flora en fauna opgenomen.

De natuurdoeltypen water, hooi- en weiland en natte ruigte zijn binnen het plangebied aanwezig. Door de werkzaamheden zal het natuurdoeltype water, natte ruigte en hooi- en weiland in oppervlakte afnemen. De opgenomen maatregelen benoemd in 'Maatregelen Groen Blauw' ten behoeve van deze voorheen benoemde natuurdoeltypen betreffen:

  • Natuurvriendelijke oevers worden aangelegd en verbreden aan beide zijden van de watergang langs de Schoemakerstraat;
  • De bermstructuur langs de Schoemakerstraat wordt d.m.v. nieuwe beplanting versterkt.

Door het uitvoeren van deze compenserende maatregelen wordt er voldaan aan de Nota Groen.

Doelsoorten die binnen het plangebied voor kunnen komen zijn de gewone brunel, de bruine kikker, de kleine watersalamander, de argusvlinder, de gehakkelde aurelia en soorten uit de korenboutfamilie. Door de volgende geplande maatregelen ten behoeve van deze soorten, wordt er voldaan aan de Nota Groen:

  • Een ecoduiker wordt toegepast;
  • Natuurvriendelijke oevers worden aangelegd en verbreden aan beide zijden van de watergang langs de Schoemakerstraat;
  • De bermstructuur langs de Schoemakerstraat wordt d.m.v. nieuwe beplanting versterkt;
  • Een faunavoorziening wordt bij de kruising stieltjesweg/Schoemakerstraat aangelegd.

Tot slot zorgen de voorgenomen plannen mogelijk voor een toename in de barrière-werking van de verkeersweg voor de bruine kikker, de kleine watersalamander, de gehakkelde aurelia, de argusvlinder en soorten uit de korenboutfamilie. Om deze barrière op te heffen worden er een faunavoorziening en een ecoduiker aangelegd. Hiermee voldoet het plan aan de Nota Groen.

Vaatplanten

Tijdens het veldbezoek zijn er geen beschermde vaatplanten aangetroffen binnen het plangebied. Er kan geconstateerd worden dat het plangebied, vanwege de voedselrijke omstandigheden, ook geen geschikt biotoop vormt voor beschermde vaatplanten die ten tijde van het veldbezoek niet zichtbaar waren.

Amfibieën

Uit verspreidingsgegevens van stichting RAVON blijkt dat de beschermde rugstreeppad (Bufo calamita) in de omgeving van het plangebied voorkomt. Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de rugstreeppad. Dit omdat er geen goed vergraafbare bodem aanwezig is waarin deze soort zich kan ingraven om te verblijven en te overwinteren. Daarnaast leeft de rugstreeppad met name op zandige terreinen met een betrekkelijk hoge dynamiek, zoals de duinen, de uiterwaarden van grote rivieren, opgespoten terreinen, heidevelden en akkers. Dergelijk biotoop is binnen het plangebied niet aanwezig. Om deze redenen kan de aanwezigheid van de rugstreeppad binnen het plangebied met voldoende zekerheid worden uitgesloten.

Vissen

Bij het steekproefsgewijs bevissen van de watergangen binnen het plangebied zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. Deze worden op basis van verspreidingsgegevens ook niet verwacht.

Watergebonden ongewervelden

In het oppervlaktewater zou de beschermde waterslak platte schijfhoren (Anisus vorticulus) voor kunnen komen. In geen van de slakkenmonsters die bij het veldbezoek meegenomen zijn is de platte schijfhoren aangetroffen. Vanwege de geleverde onderzoeksinspanning, kan met voldoende zekerheid gesteld worden dat deze soort ook niet aanwezig is in de watergangen binnen het plangebied.

Vogels

In de bomen binnen het plangebied zijn ekster- en kraaiennesten aangetroffen. De ekster en de zwarte kraai worden vermeld in categorie 5 van de Wet natuurbescherming. Dergelijke vogelsoorten keren weliswaar vaak terug naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar beschikken over voldoende flexibiliteit om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Aangezien zich in de omgeving van het plangebied voldoende alternatieve nestbomen voor deze vogels bevinden (o.a. in de vorm van de overige bomen in de bomenrijen langs de Schoemakerstraat), zijn ten aanzien van deze vogelsoorten geen verdere maatregelen nodig. Wel dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

Op basis van het veldbezoek kan aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van de sperwer binnen en net buiten het plangebied niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten. De sperwer wordt vermeld in categorie 4 van de Wet natuurbescherming, wat inhoudt dat nesten van deze soort jaarrond beschermd zijn. Om aanwezigheid van een jaarrond beschermde verblijfplaats met voldoende zekerheid aan te kunnen tonen, dan wel uit te kunnen sluiten, is aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Tijdens het aanvullend onderzoek zijn geen sperwers waargenomen. Omdat binnen het plangebied geen nestbouw, bezoek van sperwer aan een potentiële nestplaats, transport van voedsel en prooiresten bij de bomen zijn waargenomen, kan met voldoende zekerheid gesteld worden dat er geen vaste verblijfplaatsen van sperwers aanwezig zijn in de bomen binnen het plangebied.

Vleermuizen

De bomenrijen binnen het plangebied zijn (geschikt als) onderdeel van een vliegroute van vleermuizen. Ook kunnen vleermuizen in de luwte en beschutting van de bomen binnen het plangebied foerageren. Daarnaast bevindt zich in een boom nabij het plangebied een holte die geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Als gevolg van de voorgenomen plannen zouden nadelige effecten op deze potentiële verblijfplaats op kunnen treden, bijvoorbeeld als gevolg van verstoring door extra lichtinvloeden. Om de functie van de bomenrijen en de boomholte voor vleermuizen te kunnen bepalen en om de effecten van de werkzaamheden op een eventuele verblijfplaats, vliegroute en/of foerageergebied te kunnen bepalen, is aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd.

Uit het aanvullend vleermuizenonderzoek blijkt dat geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de bomen rondom het plangebied in de Professor Schoemaker Plantage. Vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen in het plangebied kunnen daarmee worden uitgesloten. Het plangebied betreft geen essentieel foerageergebied. Omdat in de directe omgeving hier voldoende alternatief voor aanwezig is (in de vorm van tuinen van omliggende gebouwen en openbaar groen).

Omdat zich ter hoogte van de te kappen bomen andere bomen (met goed ontwikkelde boomkronen) en hoog opgaand begroeiing nabij de vliegroute bevinden, zal het verwijderen van deze bomen geen afbreuk doen aan de functionaliteit van de vliegroute; de voorgenomen kapwerkzaamheden leiden niet tot een afname van beschutting tegen weers- en lichtinvloeden en er zullen geen nadelige effecten ontstaan op het oriëntatie-vermogen door echolocatie. Om deze redenen is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet nodig.

4.9.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de wet- en regelgeving met betrekking tot het aspect ecologie geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Bodem

4.10.1 Bestaande situatie

In het kader van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage is onderzoek gedaan naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit voor de bestemming wonen. Op basis van dit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.

4.10.2 Uitgevoerd onderzoek

Er zijn binnen het plangebied diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Het meest recente aanvullend en nader milieukundig bodemonderzoek is opgesteld door Van der Helm Milieubeheer B.V (Aanvullend en nader milieukundig bodemonderzoek aan de Schoemakerstraat 97 te Delft met kenmerk WADE111403-2, 21 februari 2014). Dit onderzoek geeft een goed beeld van de bodemkwaliteit op de locatie.

In het algemeen is het plangebied licht verontreinigd, maar de licht verontreinigde grond is verwijderd. Daarnaast was er een aantal spots waar de bodem sterk verontreinigd is. Ook deze spots zijn gesaneerd.

Op de locatie zijn mogelijk nog wel eterniet (asbest) leidingen aanwezig met een geschatte lengte van 400 meter.

4.10.3 Zones en kwaliteit

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018. De Nota is op 19 december 2017 vastgesteld. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (kwaliteit toe te passen grond) gelden in geval van grondverzet. Het plangebied bevindt zich in de volgende bodemkwaliteitszones:

09. Wonen vanaf 1900.

In deze zone wordt geen verontreiniging met zware metalen en PAK verwacht. De kwaliteit grond die mag worden toegepast (toepassingseis) betreft voor zowel de boven als de ondergrond klasse Achtergrondwaarde (AW2000).

4.10.4 Conclusie

De locatie is in voldoende mate onderzocht en in het algemeen is het plangebied licht verontreinigd. De spots met bodemverontreiniging zijn geheel verwijderd. De bodemkwaliteit in het plangebied is geschikt voor de beoogde bestemmingen (wonen, groen, infra).

Indien er grond wordt toegepast moet voldaan worden aan het Besluit bodemkwaliteit en de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018.

Binnen het gebied zijn eterniet (asbest) leidingen aanwezig met een geschatte lengte van 400 meter. Aanbevolen wordt om hiermee rekening te houden bij de ontwikkeling van het terrein.

4.11 Milieuzonering bedrijven

4.11.1 Bestaande situatie

In het oostelijk deel van het plangebied waren de opstallen gerelateerd aan onderzoeksinstituut TNO aanwezig. Inmiddels worden steeds meer woningen gerealiseerd in het deel van Professor Schoemaker Plantage dat wordt aangeduid als Klinkerbuurt.

4.11.2 Beleid en onderzoek

Een 'goede ruimtelijke ordening' moet onvoorzienbare milieuhinder bij gevoelige functies (wonen) voorkomen. De Wet milieubeheer beoogt om milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten zo veel mogelijk te voorkomen/beperken.

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende fysieke afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies wordt hinder zo veel mogelijk voorkomen. In de VNG publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” zijn bedrijfsmatige activiteiten ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende minimaal gewenste afstanden tot gevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

4.11.3 Gewenste ontwikkeling

Het onderhavig bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de gehele ontwikkeling van het gebied tot de Professor Schoemaker Plantage. In 2014 is al een bestemmingsplan vastgesteld voor het gehele gebied. Onderhavig bestemmingsplan voorziet voornamelijk in het wijzigen van de geldende bestemming 'bedrijventerrein' naar 'woongebied' en het juridisch-planologisch faciliteren van de verkeersmaatregel. In onderstaande tekst wordt het bestemmingsplangebied aangeduid als het gebied dat herzien wordt. Het plangebied is het gebied dat bekend staat als de Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt.

Noordelijke ontsluiting

Het realiseren van de noordelijke ontsluiting van het plangebied is niet van invloed op de milieuzonering van omliggende bedrijven, noch belemmeren de omliggende bedrijven de ontwikkeling van een verkeersontsluiting.

Bedrijven en milieuzonering in het bestemmingsplangebied

Binnen het bestemmingsplangebied wordt hoofdzakelijk de mogelijkheid geboden voor woningen. Zelfstandige bedrijvigheid anders dan horeca en dienstverlening is niet toegestaan. Wel is de standaardregeling voor bedrijven aan huis en beroepen aan huis van toepassing in het gebied.

Bedrijven en milieuzonering aangrenzend en in het plangebied (binnen de rode contour op afbeelding 22)

Aangrenzend aan de planlocatie bevindt zich een aantal bedrijven. Het plangebied is hoofdzakelijk bestemd als woongebied, dat voorheen werd benut voor bedrijvigheid.

Gezien de huidige bestemming van het plangebied, de activiteiten van de bedrijven en de ligging van de bedrijven, zal de ontwikkeling van het plangebied niet leiden tot aantasting van de rechten van deze bedrijven. Ook vormen de bedrijven daardoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Bedrijven en milieuzonering rondom het plangebied

Rondom de planlocatie bevindt zich een aantal bedrijven. TU Delft Logistieke en Milieu Services en het bedrijf MPM Oil hebben een milieuvergunning, alle overige omliggende bedrijven die aangemerkt zijn als inrichting vallen onder de regelgeving van het Besluit algemene regels inrichtingen Wet milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit genoemd).

In afbeelding 24 zijn de vergunningplichtige bedrijven opgenomen. De overige bedrijven zijn onder verzamelnamen opgenomen.

#   Naam   Adres   Omschrijving   SBI-2008   Maximale richtafstand   Fysieke afstand tot plangebied  
1   Delftechpark   Delftechpark e.o.   Verschillende bedrijven en kantoren in milieucategorie max. 3.1   Diversen   50 m   > 50 m  
2   TU Delft   Mekelweg   Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs; natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk   8532; 721   30 m   > 300 m  
3   TU Delft – Logistiek en Milieu   Anthony Fokkerweg 5   Afval- en inzameldepots   Vergunning   120 m   > 600 m  
4   Rodenburg Home & Garden   Rijksstraatweg 11   Warenhuis huis en tuin;
Verkoop professioneel vuurwerk. Vergunde opslagcapaciteit consumentenvuurwerk 10.000  
4752; 46499.2   50 m   > 250 m  
5   MPM International Oil Company   Cyclotronweg 1   Smeeroliën- en vettenfabriek   Vergunning   100 m   > 400 m  
6   Reactor Instituut Delft (RID)   Mekelweg 15   Natuurwetenschappelijk ontwikkelingswerk   721   30 m   > 600 m  

Afbeelding 24: Inventarisatie bedrijven rondom het plangebied op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', 2009

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0036.jpg"

Afbeelding 23: Inventarisatie bedrijven rondom het plangebied.

Het plangebied ligt ruim buiten de indicatieve richtafstanden. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan wordt de woonbestemming ruimer bestemd, zodat ook woningbouw in het oostelijk deel mogelijk is. De bovengenoemde indicatieve richtafstanden zijn aangehouden waarbij wordt uitgegaan van een rustige woonwijk. Dit kan als worst-case benadering worden gezien. Immers in de omgeving is bedrijvigheid, gemengde functies (met een onderwijs en onderzoeksfunctie), wegen en zelfs een rijksweg gelegen. Indien sprake is van een gemengd gebied zijn de indicatieve richtingsafstanden lager ten opzichte van een rustige woonwijk. De gebruiksmogelijkheden van de bedrijven vormen dus geen belemmering voor de beoogde woonfunctie.

4.11.4 Conclusie

De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt, frustreren de bestaande om het plangebied heen gelegen functies niet. De bestaande bedrijven worden niet aangetast in hun milieurechten. De rechten die volgen uit de milieuvergunningen, vormen geen belemmering voor het project Professor Schoemaker Plantage. Het bestemmingsplan is derhalve uitvoerbaar ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.12 Geluid

4.12.1 Regelgeving en beleid

Omvang onderzoeksgebied

Aangezien binnen het plangebied woningen zijn gelegen c.q. mogelijk worden gemaakt, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Daarbij wordt de geluidsbelasting van de gevels getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en de daarin opgenomen grenswaarden. Voor het plangebied is alleen het aspect wegverkeerslawaai van belang. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de A13, de N470 en de Schoemakerstraat. In verband met de voorgenomen wijziging van de kruising Schoemakerstraat-Stieltjesweg/Van Embdenstraat is daarnaast de Stieltjesweg van belang voor de afbakening van het onderzoeksgebied.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op grond van jurisprudentie dienen ook 30 km/h- wegen, indien relevant, wel te worden betrokken in het akoestisch onderzoek. De 30 km/h-wegen buiten het plangebied liggen op zodanig grote afstand, dat de wegen als akoestisch niet relevant kunnen worden beschouwd. De 30 km/h-wegen binnen het plangebied zijn wel betrokken in het akoestisch onderzoek.

Nieuwe geluidsgevoelige functies

Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de afzonderlijke wegen 48 dB. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dient nader onderzoek te worden gedaan naar de effectiviteit en haalbaarheid van maatregelen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt) en in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld een geluidsscherm). Een door het bevoegd gezag vast te stellen hogere waarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde bedraagt voor woningen die in stedelijk gebied worden geprojecteerd 63 dB. Voor buitenstedelijk gelegen woningen geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Omdat het gebied binnen de zone van een auto(snel)weg als buitenstedelijk wordt aangemerkt, geldt ten gevolge van de A13 en de N470 een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Ten gevolge van de Schoemakerstraat geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Reconstructie

Van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is sprake als de geluidsbelasting van reeds aanwezige en geprojecteerde geluidsgevoelige functies ten gevolge van één of meer fysieke wijziging(en) aan een weg met ten minste 2 dB toeneemt. De toename van de geluidsbelasting wordt bepaald ten opzichte van de grenswaarde die voor de geluidsgevoelige functie geldt.

Gemeentelijke hogere waardebeleid

De gemeente Delft heeft beleid hogere grenswaarden vastgesteld in het document 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder', gemeente Delft, april 2013. In dit beleid is opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vaststelt. Aanvullend op Wet geluidhinder zijn in dit beleid eisen opgenomen ten aanzien van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Belangrijk daarbij is dat woningen altijd een geluidsluwe zijde dienen te hebben.

4.12.2 Toetsing aan de Wet geluidhinder

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin alle gezoneerde wegen zijn betrokken. Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening de interne 30 km/h-wegen meegenomen in het onderzoek. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform Standaardrekenmethode 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en opgenomen in de rapportages akoestisch onderzoek Professor Schoemaker Plantage, Peutz, 10 juli 2019, en het akoestisch onderzoek Schoemakerstraat, Peutz, 25 april 2019.

In het akoestisch onderzoek zijn twee methoden gehanteerd om de geluidsbelasting van de nieuwe woningen te berekenen. Omdat het bestemmingsplan flexibel van aard is en geen specifieke verkaveling mogelijk maakt, is de geluidsbelasting berekend in de vorm van vrijeveldcontouren in het plangebied. Deze contouren brengen de akoestische consequenties op basis van de maximale planologische mogelijkheden het best in beeld. Om te beoordelen of binnen het plangebied een akoestisch uitvoerbare verkaveling mogelijk is, is aanvullend een proefverkaveling doorgerekend. Deze wordt echter niet als zodanig vertaald naar het bestemmingsplan. Bij de verdere uitwerking wordt daarom geen rekening gehouden met een eventuele afschermende werking van nieuwe bebouwing ('worst case'-scenario).

Geluidsbelasting nieuwbouw ten gevolge van de A13

Uit de geluidsberekeningen blijkt dat ten gevolge van de A13 zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale ontheffingswaarde in het hele plangebied wordt overschreden. De berekeningen aan de proefverkaveling laten zien dat de geluidsbelasting maximaal 67 dB bedraagt. Geluidsbelastingen hoger dan 53 dB kunnen niet worden gelegaliseerd door middel van een hogere waarde.

Geluidsbelasting nieuwbouw ten gevolge van de N470

Ten gevolge van de N470 is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De betreffende geluidsbelastingen vormen derhalve geen knelpunt voor de realisatie van de nieuwbouw.

Geluidsbelasting nieuwbouw ten gevolge van de Schoemakerstraat

Ten gevolge van de Schoemakerstraat is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De betreffende geluidsbelastingen vormen derhalve geen knelpunt voor de realisatie van de nieuwbouw.

Geluidsbelasting ten gevolge van de reconstructie

Uit de geluidsberekeningen blijkt dat na reconstructie de geluidsbelasting van de omliggende geluidsgevoelige functies ten gevolge van de Schoemakerstraat met ten hoogste 2 dB toeneemt ten opzichte van de grenswaarde. De geluidsbelasting ten gevolge van de Stieltjesweg neemt met ten hoogste 1 dB toe ten opzichte van de grenswaarde. Ten gevolge van de Van der Waalsweg treedt geen relevante toename van de geluidsbelasting op. Daarmee is er vanwege de Schoemakerstraat sprake van een reconstructie in de zin van de wet.

De geluidsbelasting ten gevolge van de (niet-gezoneerde) Van Embdenstraat neemt toe met ten hoogste 3 dB (situatie met rotonde). De geluidsbelasting in de eindsituatie is 52 dB.

Er wordt na het onderzoek (planologisch) rekening gehouden met een rotonde.

4.12.2.1 Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Uit het akoestisch onderzoek Professor Schoemaker Plantage (Peutz, 10 juli 2019) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde ten gevolge van de A13 worden overschreden. Daarom werd er onderzoek gedaan naar de effectiviteit en haalbaarheid van geluid reducerende en geluid werende maatregelen.

Daarbij is onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, maatregelen in het overdrachtsgebied en maatregelen bij de ontvanger.

Maatregelen bij de ontvanger

Met het vigerende bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage (westelijk deel, Klinkerbuurt) is nadrukkelijk voorgesorteerd op het derde principe, maatregelen bij de ontvanger. In het destijds vastgestelde 'besluit hogere grenswaarden' werd geconcludeerd dat “maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied of ter plaatse van de ontvanger niet mogelijk of doelmatig zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Daarom dienen voor de geluidsgevoelige functies binnen het plangebied hogere waarden worden vastgesteld. In delen van het plangebied wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB overschreden. Voor deze woningen wordt toepassing gegeven aan de Interimwet Stad- en milieubenadering, waarbij door middel van een Stap 3 besluit onder voorwaarden van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB kan worden afgeweken.”

Door toepassing van het gekozen stedenbouwkundige principe, waarbij de bebouwing zelf zorgt voor de benodigde geluidafscherming, ontstaan geluidsluwe binnenhoven, waaraan de gebouwgebonden buitenruimtes liggen. De gevels van de woningen aan de geluidbelaste zijde zorgen er daarnaast voor dat in de woning een geluidsniveau resteert dat binnen de norm van het Bouwbesluit valt.

De ontwikkelaar van Professor Schoemaker Plantage heeft er reeds in 2015 voor gekozen om alle woningen minimaal energieneutraal (waar mogelijk zelfs energieleverend) uit te voeren. De verbeterde geïsoleerde schil van deze woningen (zonder ventilatieroosters) heeft al een zeer hoge karakteristieke geluidwering, waardoor er slechts zeer beperkte aanvullende geluidsmaatregelen getroffen hoeven te worden om te voldoen aan het Bouwbesluit. In de Klinkerbuurt is gebleken dat deze planaanpak uiterst effectief en (financieel) haalbaar is.

Ook in de Grasbuurt zal dit principe leidend zijn. 1) Geluidsluwe zijdes en buitenruimtes worden gecreëerd door toepassing van geluidswerende bebouwing en 2) door verhoging van de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (een gevel) wordt het geluidsniveau in de woning overeenkomstig het Bouwbesluit gerealiseerd. Daar waar in de Grasbuurt in de eindsituatie de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden, zal geen gebruik worden gemaakt van de Interimwet Stad- en milieubenadering, maar zullen aanvullende maatregelen bij de ontvanger, zoals bijvoorbeeld dove gevels of vliesgevels, moeten worden getroffen. Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de planregels. Gemeente en ontwikkelaar hebben als handvat een gezamenlijk Werkdocument Geluid opgesteld, waarin een (niet uitputtend) aantal wenselijke en onwenselijke voorbeelden van dergelijke geluidsmaatregelen zijn opgenomen.

Maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied

Voor een beoordeling van de haalbaarheid van bron- en overdrachtsmaatregelen in het kader van de vaststelling van hogere grenswaarden ter plaatse van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals beschreven in dit bestemmingsplan zijn geen wettelijke criteria voorgeschreven.

De "Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder", welke is bedoeld voor de beoordeling van de financiële doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen bij wegverkeerslawaai en spoorweglawaai en welke verplicht is bij aanleg of aanpassing van een hoofdweg of hoofdspoorweg, kan echter op vrijwillige basis worden toegepast.

Toepassing van deze regeling leidt tot de conclusies dat realisatie van bronmaatregelen (bijvoorbeeld door toepassing van twee laags ZOAB op de A13) en overdrachtsmaatregelen (door toepassing van een geluidsscherm met een berekende meest effectieve hoogte van 14 meter aan de A13 of een scherm met een hoogte van 20 meter aan de Oudelaan) als doelmatig te beschouwen zijn. Daarbij dient aangetekend te worden dat in de beoogde stedenbouwkundig opzet van Grasbuurt voornamelijk de (circa 125) eerstelijns woningen (aan de oostelijke rand van het plangebied) en (circa 60 van de) woningen in de tweede lijn profiteren van de geluid afschermende werking van het geluidsscherm. De overige (tweede- en derdelijns) woningen worden al effectief afgeschermd door de eerstelijns bebouwing.

Aan de realisatie van een (zeer hoog) geluidsscherm (van 14 meter) langs de A13 of de Oudelaan kleven echter zwaarwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke/ecologische aard.

Een scherm langs de Oudelaan zou midden in een primaire ecologische zone moeten worden geplaatst en belemmert daarmee het vrije leven van flora en fauna en het uitzicht van toekomstige bewoners en bezoekers van de Schoemaker Plantage op deze groene zone.

Bij een geluidsscherm aan de A13 zou ter voorkoming van stedenbouwkundige en landschappelijke/ecologische bezwaren de schermhoogte moeten worden beperkt tot maximaal 8 meter. Hoewel dit aanzienlijk lager is dan de berekende meest effectieve hoogte levert een dergelijk scherm nog steeds een aanzienlijke geluidsreductie op. Echter, deze verlaging zorgt er wel voor dat er na plaatsing van dat scherm nog steeds bij de hoger gelegen gevels van circa 45 woningen (in de eerste lijn) de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden.

De kosten van oprichting en instandhouding van een geluidsscherm

De kosten van oprichting en instandhouding van een geluidsscherm vallen uiteen in drie delen; bouwkosten, grondpacht en instandhouding, beheer en onderhoud.

De hoogte van de bouwkosten zijn sterk afhankelijk van de lengte en hoogte van het scherm en de omgevingsfactoren (zoals bodemgesteldheid, boven- en ondergrondse obstakels en werkruimte). Binnen het volledige aandachtsgebied (zichthoek van 127 graden) is een scherm langs de A13 te realiseren met een lengte van 1.142 meter. Dit scherm strekt grofweg vanaf het kruispunt A13/Kruithuisweg tot aan het viaduct bij de Rijksstraatweg/Delfgauwseweg. Binnen dit traject is reeds over een lengte van circa 487 meter een geluidsscherm met een hoogte van 3,0 tot 4,7 meter aanwezig. De bouwkosten van een scherm met een lengte van 1.100 meter en een hoogte van 8,0 meter bedragen circa 3,1 miljoen euro (exclusief BTW) (circa €359/m2). De bouwkosten en de effectiviteit van een scherm nemen af naar mate deze korter of lager wordt. Er is in het aandachtsgebied daarnaast bovendien een aantal omgevingsfactoren aanwezig die de kosten van de bouw van een scherm zullen verhogen, zoals een ondergrondse hoogspanningsleiding binnen 10 meter van het scherm, de kruising met de IJsmeestertunnel en afnemende plaatsingsruimte langs de afrit. Verder is de grondpacht een kostenpost, aangezien de grond waar het scherm langs de A13 geplaatst dan dient te worden geplaatst op grond die niet van de ontwikkelaar of de gemeente is.

Tenslotte moet het geluidsscherm voor minstens 40 jaar in stand gehouden worden. De verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud en eventuele (gedeeltelijke) vervanging gedurende de levensduur van het geluidsscherm verblijft bij de Gemeente. De kosten van onderhoud aan het geluidsscherm bedragen ongeveer €10.000 per jaar, te vermeerderen met €2.500 per jaar indien er verkeersmaatregelen dienen te worden toegepast. Voor instandhouding (c.q. vervanging) kan redelijkerwijs aangenomen worden dat de daarmee gepaard gaande kosten ongeveer even hoog zijn als de bouwkosten van het scherm.

De totale kosten van oprichting en instandhouding van een geluidsscherm (l=1.100m, h=8m) bedragen daarmee minimaal 6 miljoen euro (exclusief BTW) te vermeerderen met het effect van de omgevingsfactoren. Plus de kosten van het onderhoud à €12.500 per jaar.

De genoemde kosten vermeerderd met de bijkomende ontwikkelkosten en BTW resulteert in een bedrag van minimaal 8,4 miljoen (inclusief BTW). Een geluidsscherm (l=1.100m, h=8m) is daarmee een dure maatregel, die geen volledige oplossing biedt voor de geluidssituatie ter plekke. 

4.12.3 Toetsing aan het hogere waardebeleid

Zoals in paragraaf 4.12.1 is beschreven, dient getoetst te worden aan het beleid hogere waarde. Dit hogere waardebeleid stelt voorwaarden aan geluidsgevoelige functies die een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde ondervinden. Een deel van deze voorwaarden kan pas getoetst worden bij de omgevingsvergunning voor bouwen. Daarbij kan gedacht worden aan de situering van de slaapkamers en de overige vertrekken. Om deze voorwaarden op een goede manier te borgen, zijn deze opgenomen in de planregeling. Ten behoeve van de vaststelling van hogere waarden is het echter wel relevant in dit kader reeds te onderzoeken of het realiseren van een geluidsluwe zijde mogelijk is. Daartoe is aanvullend op de vrije veldcontouren de proefverkaveling doorgerekend. Op grond van de rekenresultaten wordt geconcludeerd dat een geluidluwe zijde bij alle woningen haalbaar is. Wel zal dit met name bij de hoogteaccenten extra inspanning vergen, bijvoorbeeld in de vorm van vliesgevels of afgeschermde balkons.

In geval van eenzijdig georiënteerde woningen of daarmee vergelijkbare bouwvormen kan ten aanzien van de voorwaarden die worden gesteld aan de woningindeling een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling die is opgenomen in paragraaf 3.5.2 van het gemeentelijke hogere waarden beleid. Ook voor de geprojecteerde woningen waarbij sprake is van een reconstructie in de zin van de wet wordt van deze mogelijkheid gebruikgemaakt, omdat het zeer aannemelijk is dat wordt voldaan aan de bijbehorende voorwaarde dat op gebouwniveau ten minste 50% van de woningen niet is gelegen aan de hoogst geluidsbelaste zijde.

 

4.12.4 Conclusie

De geluidsbelasting van de nieuwbouw vanwege de A13 overschrijdt in het hele plangebied zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale ontheffingswaarde. Daarnaast doet zich vanwege de Schoemakerstraat een reconstructie in de zin van de wet voor ter plaatse van 7 geprojecteerde woningen (7 bouwlagen à 1 hoekwoning). Bron- en overdrachtsmaatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijke en/of financiële aard. In een deel van het plangebied zijn maatregelen op gebouwniveau noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alsnog wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, een hogere waarde kan worden vastgesteld of de betreffende gevels buiten beschouwing kunnen worden gelaten (dove gevels).

Uit de doorrekening van de proefverkaveling blijkt dat het plan uitvoerbaar is en het gemeentelijke hogerewaardenbeleid de vaststelling van hogere waarden niet in de weg staat. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen dient met een akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de planregels.

Geconcludeerd wordt dat met de vaststelling van een hogere waarde van 53 dB ten gevolge van de A13 voor ten hoogste 425 woningen en een hogere waarde van 50 dB ten gevolge van de Schoemakerstraat voor 7 woningen er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.13 Luchtkwaliteit

4.13.1 Wet- en regelgeving

Wet milieubeheer

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:

  • AMvB en Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit Gevoelige bestemmingen.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.

In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Het Besluit NIBM is, per besluit van 7 juni 2012, gewijzigd. Deze wijziging maakt het mogelijk om in de Regeling NIBM gebieden en bronnen aan te wijzen die geen gebruik meer kunnen maken van NIBM.

4.13.2 Onderzoek naar gewenste ontwikkeling

Voor de gehele locatie van de Professor Schoemaker Plantage worden maximaal 838 woningen gerealiseerd. Hiervan worden er in het oostelijke deel (Grasbuurt) maximaal 425 woningen gerealiseerd. De locatie zal ontsloten worden via de Schoemakerstraat via twee ontsluitingswegen. Deze ontwikkeling blijft ruim onder de grens van 1500 woningen per ontsluitingsweg en onder de grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte per ontsluitingsweg en valt daarmee binnen de, in de Regeling NIBM, gedefinieerde lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Op grond van de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit'), kan deze ontwikkeling zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijk ordening is ook gekeken naar het effect van de Rijksweg A13 op de luchtkwaliteit in het plangebied (omgevingsonderzoeken bij het bestemmingsplan Witteveen + Bos). In het onderzoek zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uitgerekend op een aantal beoordelingslocaties langs de in het onderzoek betrokken wegvakken.
Hieruit zijn de volgende resultaten berekend:

  • Op alle toetspunten wordt ruim voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg NO2/m³.
  • De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties liggen op alle toetspunten ruim onder de grenswaarde van respectievelijk 40 µg PM10/m³ en 25 µg PM2,5/m³.
  • De etmaalgemiddelde PM10-concentratie is op de toetspunten maximaal 11 etmalen hoger dan 50 µg/m3, zodat aan de grenswaarde van maximaal 35 etmalen wordt voldaan.

Voor het bestemmingsplan voor de Grasbuurt (oostelijk helft van de Professor Schoemaker Plantage), is het onderzoek dat toentertijd voor het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage is opgesteld herzien. Hiervoor zijn de effecten van de ontwikkeling op de omgeving in beeld gebracht, waaronder het effect op de luchtkwaliteit. Witteveen+Bos heeft ten behoeve van het bestemmingsplan modelberekeningen uitgevoerd om de invloed op de luchtkwaliteit te berekenen. De resultaten zijn getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

Op alle toetsingslocaties liggen de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 onder de desbetreffende grenswaarden. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid onder a van de Wet milieubeheer. De voorgenomen planontwikkeling is daarmee niet strijdig met de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

De resultaten getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer tonen aan dat er geen sprake is van overschrijdingen in het plangebied. Uit de resultaten van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er ook geen overschrijdingen zijn voor NO2, PM10 en PM2,5 .

4.13.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.14 Externe veiligheid

4.14.1 Bestaande situatie

Verkeer

De noordelijke ontsluiting van het plangebied is in de bestaande situatie een kruispunt zonder aanvullende verkeersmaatregelen. Over deze weg vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Omgeving

In de bestaande situatie is het plangebied grotendeels braak met enkele opstallen.

4.14.2 Beleid en onderzoek

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die derden lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportassen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, is regelgeving hieromtrent vastgelegd in verschillende besluiten en regelingen:

  • Risicovolle inrichtingen: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Transportassen voor gevaarlijke stoffen: Besluit externe veiligheid transport (Bevt);
  • Buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De risico's van risicobronnen dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Binnen een PR 10-6 /jaar contour zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour als een richtwaarde.

Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. De hoogte van het groepsrisico moet berekend en verantwoord worden wanneer binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting een ruimtelijk besluit genomen wordt, ook wanneer het bestemmingsplan conserverend is. Voor transportassen geldt een uitzondering: hier is groepsrisicoverantwoording alleen verplicht wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

4.14.3 Gewenste ontwikkeling

Verkeersmaatregel Schoemakerstraat

Voor een duurzame bereikbaarheid van Delft Zuidoost en een goede ontsluiting van het plangebied is het voornemen om de noordelijke ontsluiting te voorzien van een verkeersregelinginstallatie (hierna VRI) of een rotonde. Er wordt na het onderzoek (planologisch) rekening gehouden met een rotonde.

Over de ontsluitingsweg vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Tevens ligt de weg niet binnen een veiligheidsafstand van risicobronnen in de omgeving. Dit betekent dat de verkeersmaatregel voldoet aan de relevante wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Woongebied

Op de wegen in het plangebied en de onsluitingswegen naar het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De gewenste ontwikkeling voorziet in woningen. Deze worden beschouwd als (beperkt) kwetsbare objecten.

Een risicobron is relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid wanneer de gewenste ontwikkeling is gelegen binnen het invloedsgebied of veiligheidsafstand van een risicobron. De ontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied van de A13 en in de nabijheid van de N470. In de omgeving van deze ontwikkeling bevindt zich een aantal risicobronnen. (zie afbeelding 4.1 van het omgevingsonderzoeken bij het bestemmingsplan).

Kruithuisweg (N470)

De ontwikkeling ligt op meer dan 200 meter van de N470. Op basis van het Bevt dient voor ruimtelijke ontwikkelingen op meer dan 200 van een route gevaarlijke enkel ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

Rijksweg (A13)

Plaatsgebonden risico

Het externe veiligheidsrisico door het transport van gevaarlijke stoffen over de A13 ter hoogte van de Professor Schoemaker Plantage is berekend voor de bestaande en de toekomstige situatie.

De ontwikkeling ligt op meer dan 115 meter van de A13. Volgens de Regeling basisnet heeft de A13 ter hoogte van de ontwikkeling een veiligheidsafstand (plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar) van 10 meter gemeten vanuit de as van de weg. De ontwikkeling ligt hier buiten. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt.

Groepsrisico 

Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling van de Professor Schoemaker Plantage en in het bijzonder de Grasbuurt leidt niet tot een verandering van het groepsrisico.

Omdat het groepsrisico minder dan 10% toeneemt en onder de oriëntatiewaarde blijft, kan een verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de onderhavige toelichting wordt verder in gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N470 en de A13 zijn de scenario's toxische wolk, koude BLEVE en wolkbrandexplosie relevant. Voor deze scenario's is een aantal voorzieningen van invloed op de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. In tabel 5 wordt op deze voorzieningen nader ingegaan en wordt aangegeven in hoeverre deze voorzieningen aanwezig zijn/zijn voorzien.

Plasbrandaandachtsgebied 

Volgens de Regeling Basisnet geldt voor de A13 ter plaatse van de Professor Schoemaker Plantage een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Op basis van de bovenstaande analyse is een aantal voorzieningen van invloed op de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. In tabel 5 wordt op deze voorzieningen nader ingegaan en wordt aangegeven in hoeverre deze voorzieningen aanwezig zijn/zijn voorzien.

Voorzieningen   Koude BLEVE   Wolkbrand- explosie   Toxische wolk   Aanwezigheid  
Plangebied  
Voldoende bluswatervoorzieningen opstelplaatsen   x
 
x     Ja, wordt uitgevoerd conform Handleiding bluswatervoorzienig en bereikbaarheid  
Voldoende bereikbaar voor hulpdiensten   x
x  
x   x   Ja, het plangebied is tweezijdig bereikbaar  
A13 en N470  
Voldoende bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen   x     x   Ja  
Voldoende bereikbaar voor hulpdiensten   x
 
x   x   ja  

Voorzieningen   Koude BLEVE   Wolkbrand- explosie   Toxische wolk   Aanwezigheid  
Plangebied  
Er zijn minimaal twee vluchtroutes van de bron af   x
 
x     Ja, het plan beschikt over twee vluchtroutes (van de bronnen af)  
nieuwbouw voorzien van afsluitbare ventilatie       x   Ja  
Risicocommunicatie (WAS palen- NL alert)   x
 
x   x   Ja, communicatie via NL – Alert  

Tabel 5 : voorzieningen zelfredzaamheid

4.14.4 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Gezien het voorgaande is de inpassing van dit plan, met het oog op externe veiligheid en met inachtneming van de zelfredzaamheidaspecten, aanvaardbaar en verantwoord.

4.15 Verkeer & Infrastructuur

4.15.1 Openbaar vervoer

De Professor Schoemaker Plantage is gelegen binnen een straal van 600 m vanaf de haltes van buslijn 55 (Delft – Zoetermeer) gelegen aan de Telderslaan en op een afstand van circa 2 km (7 minuten) fietsen naar Station Delft Zuid en 2,5 km (9 minuten fietsen) naar station Delft.

De openbaar vervoerbereikbaarheid van het gebied is daarmee voldoende te noemen.

In de toekomst wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van een HOV verbinding (bus of tram) via de IJsmeestertunnel, parallel aan de aanwezige fietsverbinding. Deze tunnel is daarvoor reeds geschikt gemaakt. De openbaar vervoerverbinding Rijswijk-Delft-Lansingerland-Rotterdam Alexander is door de MRDH opgenomen in de Netwerkvisie Randstadrail als zeer kansrijk en wordt verder uitgewerkt. In de groenstrook waar deze verbinding is geprojecteerd is in het vigerende bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage een ruimtelijke reservering opgenomen. Bij realisatie van deze verbinding wordt de openbaar vervoerbereikbaarheid van Professor Schoemaker Plantage verder versterkt.

De MRDH heeft de huidige lijn 55 aangewezen als R-net lijn. Of deze in de toekomst via de Telderslaan blijft rijden is echter onbekend. Andere mogelijkheden die de vervoerder van de nieuwe concessie heeft, zijn bijvoorbeeld via de N473, via de IJsmeestertunnel of via de Schoemakerstraat en de N470. Dit biedt voor de Professor Schoemaker Plantage de mogelijkheid voor een verdere verbetering van de openbaar vervoerbereikbaarheid in de toekomst.

De Professor Schoemaker Plantage is gelegen nabij de OV-as door het Mekelpark/TU Campus met vanaf 2020 een tramverbinding naar station Delft en ligt binnen een straal van 700 m van de haltes aan het Mekelpark/TU Campus (circa 10 minuten loopafstand).

4.15.2 Langzaam verkeer (fietsers en voetgangers)

De Professor Schoemaker Plantage is gelegen aan het hoofdfietsnetwerk van Delft. Zowel in noord-zuid als in oost-west richtingen (o.a. in de nabijheid van de IJsmeestertunnel onder de A13) is een goede fietsstructuur aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0037.jpg"

Afbeelding 24: hoofd-fietsnetwerk (update FAP 2011) 

Daarnaast is de Professor Schoemaker Plantage gelegen aan het Metropolitaan fietsnetwerk van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH, Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2017) met directe (lange afstand) verbindingen naar Delft, Delfgauw, Pijnacker en Zoetermeer.

De belangrijkste bestemmingen voor de Professor Schoemaker Plantage zijn gelegen binnen 1,5 tot 2 km voor inwoners. Onder andere de binnenstad van Delft, de Technische Universiteit Delft, Campus Zuid (Technopolis) en diverse sportfaciliteiten zijn daarmee voor fietsers (tot 7 minuten fietsen) zeer dichtbij.

De bereikbaarheid voor langzaam verkeer van de Professor Schoemaker Plantage is daarmee goed te noemen.

4.15.3 Parkeren

Bij de beoordeling van de bouwplannen wordt getoetst aan de Nota Parkeernormen 2018 of het dan geldende parkeerbeleid.

4.15.4 Autoverkeer

Het gebied Professor Schoemaker Plantage is gunstig gelegen ten opzichte van de belangrijkste ontsluitingswegen van de stad. Het gebied ontsluit via twee aansluitingen op de Schoemakerstraat. De Schoemakerstraat is onderdeel van de hoofdwegenstructuur van Delft en sluit direct aan op de Kruishuisweg, een provinciale weg tussen de rijkswegen A4 en A13. Daarmee heeft het gebied Professor Schoemaker Plantage een directe, korte en robuuste verbinding richting rijkswegennet.

Het toevoegen van het verkeer van het gebied Professor Schoemaker Plantage aan het wegennetwerk, zorgt voor een beperkte toename van de verkeersdruk. Om de kwaliteit van de verkeersafwikkeling in de toekomst in beeld te brengen, is gebruik gemaakt van het verkeersmodel van de gemeente Delft voor het prognosejaar 2030. In het verkeermodel wordt rekening gehouden met de verwachte ontwikkelingen in de toekomst, waaraan het plangebied Professor Schoemaker Plantage is toegevoegd. Uit het prognosemodel volgt dat het nieuwe bestemmingplan Professor Schoemaker Plantage zorgt voor beperkte toenames van 3 tot 8% in de verkeersintensiteiten op de ontsluitende hoofdwegen.

Om de kwaliteit van de verkeersafwikkeling van de kruispunten op de Schoemakerstraat in beeld te brengen is in eerste instantie de verkeersafwikkeling onderzocht van de bestaande voorrangskruispunten. Uit het onderzoek blijkt dat de afwikkelingscapaciteit van de aansluitingen van de Professor Schoemaker Plantage onvoldoende is (zie 4.15.5). Er ontstaan in die situatie wachtrijen op de aansluitingen, waardoor de bereikbaarheid van de gebied onvoldoende is.

Naar aanleiding hiervan is onderzocht of een goede en veilige ontsluiting kan worden gerealiseerd door middel van een rotonde op de noordelijke aansluiting (de primaire aansluiting van de Professor Schoemaker Plantage) en een “halve aansluiting” op de zuidelijke aansluiting (zie 4.15.5).

De conclusie van het onderzoek is dat door de aanleg van een enkelstrooks rotonde op de noordelijke aansluiting van de Professor Schoemaker Plantage en een halve aansluiting met linksaf voor TU Delft op de zuidelijke aansluiting, er sprake is van een goede kwaliteit van de verkeersafwikkeling met voldoende robuustheid naar de verdere toekomst.

4.15.5 Verkeersontsluiting

De professor Schoemaker Plantage wordt via twee kruispunten ontsloten op de Schoemakerstraat. Ten behoeve van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling van de twee kruispunten onderzocht.

4.15.5.1 Uitgangspunten

Als basis voor de prognoseberekeningen is gebruik gemaakt van het verkeersmodel van de gemeente Delft voor het prognosejaar 2030. Dit model bevat de verwachte toekomstige ontwikkelingen (waaronder de oorspronkelijk in het gebied aanwezige kantoorpanden die zijn aangepast naar de nieuwe woonfunctie van deze panden). Aan dit model is de volledige ontwikkeling van de Professor Schoemaker Plantage toegevoegd. Om een accuraat beeld te krijgen van de hoeveelheid en de verdeling van het verkeer over de bestaande kruispunten, is gebruik gemaakt van recente tellingen op de twee kruispunten. Dit levert een betrouwbaar beeld van het verkeer op de verschillende takken van de twee kruispunten, met uitzondering van de (toekomstige) intensiteiten op de takken van de Professor Schoemaker Plantage. De totalen van de tellingen op de verschillende takken zijn vergeleken met de totale berekende spitsintensiteiten uit het model. Hieruit blijkt dat de totale spitsintensiteiten goed overeenkomen. Er is daarom, evenals in het model, geen autonome groei toegepast voor het bepalen van de toekomstige intensiteiten op de kruispunten.

4.15.5.2 Bestaande voorrangskruispunten

De bestaande voorrangskruispunten zijn met de toekomstige te verwachten verkeersintensiteiten in 2030 (inclusief planontwikkeling) doorgerekend met de methode Harders. Deze methode geeft een beeld van de verkeersafwikkeling van voorrangskruispunten. Met de methode wordt bepaald hoe groot de gemiddelde wachttijd wordt op de richtingen die voorrang moeten verlenen. Indien deze te lang wordt op ene bepaalde richting is de afwikkeling onvoldoende.

Uit de berekeningen volgen onderstaande intensiteiten in motorvoertuigen per uur (mvt/uur). Deze intensiteiten zijn met een factor 1,05 omgerekend naar personenauto-equivalent (pae/uur) om als input te kunnen dienen voor de methode Harders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0038.jpg"

Afbeelding 25: Ochtendspits (os) en avondspits (as) – noordelijk kruispunt (mvt/uur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0039.jpg"

Afbeelding 26: Ochtendspits (os) en avondspits (as) – zuidelijk kruispunt (mvt/uur)

Het resultaat met de methode Harders is als volgt:

Kruispunt   Ochtendspits   Avondspits  
Noord   Acceptabel   Niet acceptabel  
Zuid   Niet acceptabel   Niet acceptabel  

Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat aanpassingen aan de aansluitingen nodig zijn om de verkeersafwikkeling in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

4.15.5.3 Oplossingen kruispunten Schoemakerstraat

Om de kwaliteit van de verkeersafwikkeling met de ontwikkeling van de Professor Schoemaker Plantage te kunnen garanderen is gekozen voor een rotonde op de noordelijke (primaire) aansluiting van de Professor Schoemaker Plantage en een “halve” aansluiting op de zuidelijke (secundaire) aansluiting van de Professor Schoemaker Plantage.

De rotonde betreft een enkelstrooks rotonde. De halve aansluiting betreft een aansluiting waarop het voor verkeer alleen is toegestaan om rechtsaf te slaan. Linksaf bewegingen zijn (ook fysiek) niet mogelijk op het kruispunt. Echter, vanwege het belang van de kruispunten voor de bereikbaarheid van de TU Delft - via de Stieltjesweg (noordelijke aansluiting) en de Van der Burghweg (zuidelijke aansluiting) – zijn de kruispuntoplossingen ook met deze partij afgestemd. Dat heeft ertoe geleid dat de zuidelijke aansluiting alsnog een linksaf mogelijkheid krijgt vanuit zuidelijke richting voor de Van der Burghweg.

De kruispuntoplossingen zijn doorgerekend met de rotondeverkenner en de methode Harders. Als basis hiervoor is een oplossing met een halve aansluiting opnieuw doorgerekend met het verkeersmodel prognosejaar 2030 omdat een halve aansluiting zorgt voor een andere verdeling van het verkeer over de twee aansluitingen van de Professor Schoemaker Plantage. Dit heeft geresulteerd in de volgende intensiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0040.jpg"

Afbeelding 27: Ochtendspits (os) en avondspits (as) – noordelijk kruispunt (mvt/uur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0041.jpg"

Afbeelding 28: Ochtendspits (os) en avondspits (as) – zuidelijk kruispunt (mvt/uur)

Met de Meerstrooksrotondeverkenner is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling bepaald voor de enkelstrooks rotonde op de noordelijke aansluiting. Het resultaat hiervan is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0051-2001_0042.jpg"

Afbeelding 29: Resultaten meerstrooksrotondeverkenner

Uit de resultaten van de Meerstrookrotondeverkenner blijkt dat een enkelstrooks rotonde op de noordelijke aansluiting ruim voldoende capaciteit heeft om het verkeer goed af te wikkelen. Er is bovendien veel restcapaciteit aanwezig.

Met de Methode Harders is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling bepaald op de zuidelijke halve aansluiting, met linksaf richting Van der Burghweg. Het resultaat van de methode Harders voor de zuidelijke halve aansluiting is in de volgende tabel weergegeven:

Kruispunt   Ochtendspits   Avondspits  
Zuid   Acceptabel   Acceptabel  

Uit de berekeningen blijkt dat de kruispuntoplossing “halve aansluiting met linksaf voor TUD” ruim voldoende restcapaciteit heeft; de verkeersafwikkeling is goed, er ontstaan geen lange wachtrijen.

4.15.5.4 Gevoeligheidsanalyse

Zowel voor de enkelstrooks rotonde op de noordelijke aansluiting als voor de halve zuidelijke aansluiting is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Dit is gedaan om te bepalen of de oplossingen voldoende robuust zijn in de toekomst (bijvoorbeeld bij toename van het verkeer door andere nog onbekende ontwikkelingen), of de gekozen oplossingen gevoelig zijn voor afwijkingen in de modelresultaten (bijvoorbeeld als de werkelijke intensiteiten hoger uitvallen dan verwacht) en om te bepalen of nader onderzoek nodig is naar de gevolgen van het fietsverkeer.

Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de enkelstrooks rotonde in de ochtendspits meer dan 30% en in de avondspits meer dan 40% extra verkeer kan verwerken op alle takken tegelijk en circa 65% extra verkeer op de route Schoemakerstraat. De enkelstrooks rotonde biedt daarmee voldoende capaciteit om ook bij hogere intensiteiten een goede verkeersafwikkeling te kunnen garanderen. Ook is bij deze capaciteit voldoende ruimte om fietsverkeer in de voorrang af te kunnen wikkelen.

Voor de halve aansluiting met linksaffer voor de TUD blijkt uit de gevoeligheidsanalyse aan dat de oplossing nog circa 50% extra verkeer kan verwerken op alle richtingen tegelijk en meer dan 90% extra op de Schoemakerstraat (zowel in de ochtend- als avondspitsperiode). De oplossing biedt daarmee voldoende capaciteit om ook bij hogere intensiteiten een goede verkeersafwikkeling te kunnen garanderen. Ook is bij deze restcapaciteit ruim voldoende ruimte om fietsverkeer af te kunnen wikkelen.

4.15.5.5 Conclusie

Door de aanleg van een enkelstrooks rotonde op de noordelijke aansluiting van de Professor Schoemaker Plantage en een halve aansluiting met linksaf voor TU Delft op de zuidelijke aansluiting, is er sprake van een goede kwaliteit van de verkeersafwikkeling met voldoende robuustheid naar de verdere toekomst.

4.15.6 Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen de in dit plangebied beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Als planvorm is gekozen voor een plan met directe bouwmogelijkheden en toekomstgericht bestemmen. Er zijn kaders aan de bestemmingen gegeven, waarbinnen flexibiliteit is opgenomen door globaal te bestemmen. De juridische regeling is zo opgesteld, dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Groen

Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag in principe niet worden gebouwd.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' geeft de verkeersruimte aan die op de Schoemakerstraat noodzakelijk is voor het realiseren van een rotonde. Verder zijn binnen de bestemming ook duikers, kades, taluds en beschoeiing toegestaan.

Verkeer - Wegverkeer

De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' geeft de verkeersruimte aan voor de Rijksweg A13. Hierin vinden geen aanpassingen aan, dit is enkel een actualisering van het geldende planologisch kader.

Water

Voor watergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen.

Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is van toepassing op de ontwikkeling van de geplande woningen. Op de verbeelding is het gebied met deze bestemming aangegeven. Op de verbeelding is verder de maximum bouwhoogte aangegeven. In de planregels is vastgelegd dat de maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden. Verder is in de regels bepaald dat maximaal 425 woningen zijn toegestaan. Binnen de woonbestemming zijn ook woonstraten met inbegrip van parkeervoorzieningen en groen mogelijk. Hierdoor biedt deze bestemming flexibiliteit voor mogelijke aanpassingen in de verkaveling, zonder dat dit ten koste gaat van de rechtszekerheid.

In de strook langs de A13 is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' opgenomen. In de regels is hiervoor bepaald dat woningen uitsluitend met een dove gevel uitgevoerd mogen worden, tenzij wordt voldaan aan de vastgestelde hogere grenswaarde. Daarnaast is een specifieke aanduiding opgenomen 'specifieke bouwaanduiding - wonen'. Met deze aanduiding wordt geborgd dat de woningen achter de eerstelijns bebouwing ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat krijgen, passend binnen de Wet geluidhinder. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen, is in de regels bepaald dat voldaan moet worden aan de maximaal toegestane geluidsbelasting. Dit kan door de woningen te voorzien van een dove gevel, dan wel door (stedenbouwkundige) maatregelen of andere geluidvoorzieningen toe te passen. Van deze laatste is een aantal akoestisch en stedenbouwkundig aanvaardbare mogelijkheden in de (bouw)regels opgenomen.

In de bestemming woongebied is tenslotte ook wegverkeer toegestaan om de aansluiting aan de ontsluitingswegen mogelijk te maken.

Overige bestemmingen

Leiding - Gas / Leiding - Hoogspanning / Leiding - Riool / Leiding - Water

In het plangebied liggen een aantal planologisch relevante leidingen: een aardgastransportleiding, hoogspanningsverbinding en rioolleiding. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanning', 'Leiding - Riool' en Leiding - Water. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.

Waarde - Archeologie I

In het plangebied voor de woningbouwontwikkeling is geen dubbelbestemming archeologie opgenomen. Op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er in het plangebied geen sprake meer is van een archeologische verwachting, er wordt dan ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een archeologische medebestemming toe te kennen

Voor de Schoemakerstraat geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie I'. Dit gebied heeft op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels tenzij het project een oppervlakte beslaat die kleiner is dan 100 m2 of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.

5.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene aanduidingsregels

Er is een aanduiding opgenomen die aangeeft waar een park is gepland. Een aanduiding waar het water is toegestaan waarbij een specifieke opgave voor water in het park is opgenomen. Deze aanduidingen en die voor de aanduiding horeca worden geschakeld aan de opgave die voor het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage geldt. Er is weliswaar sprake van twee afzonderlijke bestemmingsplannen voor het park, er is echter 1 (minimale) opgave voor groen en water. Ook de horeca kan met een maximum van 300 m2 in zowel het plangebied Professor Schoemaker Plantage als dit bestemmingsplan worden gerealiseerd. Door de koppeling met beiden bestemmingsplan wordt er recht gedaan aan deze opgave en de te realiseren minimaal aantal vierkante meters aan water en groen.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied. Verder is in deze regels ook het parkeren opgenomen, evenals de dynamische verwijzing naar het geldend parkeerbeleid.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 2 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen; bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage Grasbuurt.

5.3 Specifieke elementen

Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastend activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie, is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.

De Lijst van bedrijfstypen is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

7.1.1 Inspraak

Op 22 mei 2018 heeft een overleg plaatsgevonden met de belangenvereniging TU Noord om aandachtspunten en eventuele zorgen over de invulling van dit plangebied te bespreken. Verder heeft een aantal overleggen plaatsgevonden met Professor Schoemaker Plantage C.V.

7.1.2 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan voor de duur van 4 weken van 26 maart 2018 tot en met 23 april 2018 toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Rijkswaterstaat;
  • 3. Gemeente Pijnacker-Nootdorp;
  • 4. Natuurmonumenten;
  • 5. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 6. Tennet Zuid-Holland;
  • 7. Nederlandse Gasunie;
  • 8. Evides;
  • 9. Stedin;
  • 10. KPN;
  • 11. Pipeline Control;
  • 12. GGD Haaglanden
  • 13. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 14. Brandweer;
  • 15. Kamer van Koophandel Den Haag;
  • 16. DUWO;
  • 17. Vestia;
  • 18. Vidomes;
  • 19. Woonbron.

Gasunie heeft aangegeven dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van hun dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Tennet heeft aangegeven dat in het plangebied zich een gedeelte van hun ondergrondse 150.000 Volt transportverbinding Ypenburg – Delft bevindt. In het concept plan is hiermee op de verbeelding en in de regels voldoende rekening gehouden en zijn de belangen van hun hoogspanningsverbinding gewaarborgd.

Van de volgende instanties is een inhoudelijke reactie ontvangen op het concept ontwerp bestemmingsplan:

  • GGD Haaglanden;
  • Veiligheidsregio Haaglanden;
  • Rijkswaterstaat.

De overige vooroverlegpartners hebben niet gereageerd op het concept ontwerp bestemmingsplan. De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

1. GGD Haaglanden

1.1 Samenvatting

Geluid:

  • De woningen die in de eerste lijn vanaf de snelweg zullen worden gerealiseerd (aanduiding 'sba-dvg') moeten met een dove gevel worden uitgerust. GGD Haaglanden (GGD) gaat ervan uit dat er geen woningen in de rest van het gebied in gebruik kunnen worden genomen zolang de woningen die een beschermende werking hebben niet gereed zijn.
  • Alle woningen moeten voorzien zijn van een geluidluwe zijde. De omschrijving van een geluidluwe zijde in artikel 7.2.3 is cryptisch. Beter zou het zijn om aan te geven dat tenminste één gevel geluidluw moet zijn en ook aan te geven aan welke eisen dat dan moet voldoen (zoals in het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage wel is gebeurd).

Antwoord

  • De eerstelijns woningen, gerekend vanaf de A13, worden met een zogenoemde 'dove gevel' uitgevoerd, tenzij wordt voldaan aan de vastgestelde hogere grenswaarde. Dit conform artikel 7.2.1 lid 1 sub b onder 1 van de bestemmingsregels. Hiermee wordt tevens aan de Wet geluidhinder voldaan en in combinatie met het gemeentelijke geluidsbeleid wordt er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gecreëerd. Bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied is met een akoestisch onderzoek aangetoond dat voldaan kan worden aan de bestemmingsregels. Vandaar dat een besluit hogere waarde noodzakelijk is en het realiseren van een aanvaardbaar akoestisch klimaat dat in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid hogere waarde mogelijk is. In de fasering, wanneer nog niet het gehele plangebied gevuld is, kan het daarbij noodzakelijk zijn tijdelijke geluidsmaatregelen te treffen.
  • Het begrip 'geluidluwe zijde' is conform het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage aangepast en wordt nu ook als volgt omschreven:
  • a. de geluidsbelasting op de geluidluwe zijde mag cumulatief niet meer bedragen dan 60 dB, exclusief aftrek conform artikel 110 van de Wet geluidhinder;
  • b. indien de gecumuleerde geluidbelasting op de hoogst belaste zijde 65 dB of minder bedraagt, bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting op de geluidsluwe zijde maximaal 55 dB (excl. aftrek);
  • c. de gevel achter een vliesgevel kan beschouwd worden als een geluidsluwe zijde.

Conclusie

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van de begripsbepaling 'geluidluwe zijde' binnen het plan.

1.2 Samenvatting

Luchtkwaliteit:

  • Het plangebied ligt tussen 100 en 300 meter van de snelweg A13 en daardoor is de bijdrage van de snelweg aan de concentraties stikstofoxiden en fijn stof duidelijk aanwezig. Omdat luchtverontreiniging ook onder de grenswaarden nog negatieve gezondheidseffecten heeft, verdient het aanbeveling om de afstand van woningen tot drukke (snel)wegen zo groot mogelijk te maken. Voor de woningen die in de eerste lijn vanaf de snelweg zullen worden gerealiseerd (aanduiding 'sba-dvg' i.v.m. de te realiseren dove gevel) geldt in ieder geval het advies om in het geval balansventilatie wordt geïnstalleerd de aanzuigopening aan de verkeersluwe zijde te situeren.
  • In het plan wordt gestreefd naar een autoluwe wijk en er is veel aandacht voor routes voor langzaam verkeer. Tegelijkertijd wordt wel uitgebreid ruimte geboden voor parkeren. Vanuit gezondheidsoogpunt (zowel het beperken van luchtverontreiniging als het stimuleren van actief transport) adviseert GGD voldoende aandacht te besteden aan fietsparkeervoorzieningen en het gebruik van (elektrische) deelauto's te stimuleren.

Antwoord

  • Onderhavig bestemmingsplan maakt woningbouwontwikkeling en een aantal (niet geluidgevoelige) functies mogelijk. In het verleden is bij het herzien van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage al rekening gehouden met het aspect luchtkwaliteit. Bij het herzien van dit plan is dit wederom onderzocht (omgevingsonderzoeken bij het bestemmingsplan). De conclusie uit dit onderzoek luidt dat op alle toetsingslocaties de concentraties NO2, PM10 en PM2.5 onder de desbetreffende grenswaarden liggen. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid onder a van de Wet milieubeheer. De voorgenomen ontwikkeling van dit plangebied is daarmee niet strijdig met de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
  • Het bestemmingsplan maakt alleen bepaalde ontwikkelingen qua gebruik en bouwmogelijkheden planologisch mogelijk. Het verzoek om voldoende aandacht te besteden aan fietsparkeervoorzieningen en het gebruik van (elektrische) deelauto's wordt eerder beleidsmatig gestimuleerd. Nu wordt in dit bestemmingsplan wel dynamisch verwezen naar de Nota Parkeernormen 2018. Via dit verkeersbeleid is ook in dit plangebied bij de nieuwbouw van de woningen bepaald dat voldoende fietsenbergingen gerealiseerd worden. Verder is de gewenste ontwikkeling dat bezoekers voornamelijk langs de hoofdontsluiting en in de woonstraten zullen parkeren in de vorm van eenzijdig langsparkeren. Zo wordt verkeer en zichtbaarheid van de auto zoveel mogelijk beperkt en wordt een aantrekkelijk autoluw woonmilieu mogelijk gemaakt. Tenslotte sluiten fiets- en voetgangersroutes door het gebied aan op het bestaande langzaamverkeer netwerk van Delft. De route door het park legt een directe en aantrekkelijke verbinding tussen de wijk en haar omgeving en op grotere schaal tussen het tunneltje onder de A13 (Emerald) en de binnenstad van Delft. Een fijnmazig weefsel van wandel- en fietsroutes maakt verschillende ommetjes in de wijk mogelijk. Hiervoor zullen indien mogelijk enkele nieuwe bruggen over de waterlopen rond het plangebied aangelegd worden.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

1.3 Samenvatting

Groen en water:

  • Voor de omvang van het park (en het water) centraal in het plangebied, wordt in het conceptontwerp bestemmingsplan verwezen naar het vastgestelde bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage. GGD gaat ervan uit dat in het eerste deel van het plan al rekening is gehouden met de ontwikkeling van het tweede deel en dus een totaal oppervlak groengebied is aangegeven.
  • Het park is een cruciaal onderdeel van het stedenbouwkundig plan en weerspiegelt ook de visie op het gebied. Op de verbeelding is het gebied met de aanduiding 'overige zone – park' echter tevens als woongebied aangeduid. Dit is enerzijds begrijpelijk vanuit de gedachte dat de precieze locatie en omvang van het park nog niet vastligt, anderzijds roept dit de vraag op of de regels voldoende garantie bieden tegen woningbouw in de parkzone.

Antwoord

  • De veronderstelling van GGD wordt door ons bevestigd en is planologisch ook geborgd in de (schakelbepaling) artikel 14 van de bestemmingsregels.
  • Het onderhavige bestemmingsplan is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit geeft de mogelijkheid van een flexibele invulling van het plangebied, echter binnen enkel harde randvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 14 van de bestemmingsregels. Een hiervan is bijvoorbeeld de invulling van groen en water in het gebied. Centraal gelegen tussen de Klinkerbuurt en de Grasbuurt is een groot park -het Granpré Molière Park- gepland van circa 21.150 m2 groen. Verder ontstaat tussen de Rijksweg A13 en de geplande woningbouw (dus ten oosten van de Grasbuurt) een groene buffer. Dit heeft niet alleen een positief effect voor de beleving van het plangebied maar tevens voor zijn inwoners. Tenslotte wordt na uitvoering van de fasering een waterbergingsopgave gerealiseerd van circa 1.600 m3.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

2. Veiligheidsregio Haaglanden

2.1 Samenvatting

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 425 woningen mogelijk. Door de bouw van woningen neemt het aantal personen in het plangebied toe. Uit de groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico voor zowel de huidige als de toekomstige situatie 0,13 maal de oriëntatiewaarde is. De voorgenomen realisatie van woningen leidt daarmee niet tot een significante toename van het risico.

Het plangebied ligt in de nabijheid van de risicobronnen, opslag van gevaarlijke stoffen bij MPM International Oil Company en het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A13 en de Kruithuisweg (N470). Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is een brand in de loods 8 bij MPM Oil Company, een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas of het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein.

Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

A. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)

B. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)

C. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)

D. Bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen

Antwoord

De geadviseerde maatregelen zijn binnen de gemeente alsmede met de ontwikkelaar gecommuniceerd. Zo is brandveiligheid een van de toetsingsgronden waar een aanvraag omgevingsvergunning aan getoetst dient te worden. In die fase zal een toetsing van het plan aan de brandveiligheid gedaan worden.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3. Rijkswaterstaat

3.1 Samenvatting

Rijkswaterstaat heeft meegedeeld geen opmerkingen op het concept ontwerp bestemmingsplan te hebben. Alleen ten aanzien van het akoestisch rapport zijn de volgende opmerkingen gemaakt:

In paragaaf 5.1 van het akoestisch onderzoek van 25 juli 2018 wordt een aanvullende bronmaatregel voor de A13 over een lengte van 600 meter als 'onaanvaardbaar' aangemerkt, vanwege ernstige bezwaren (financieel, uitvoeringstechnisch et cetera). Rijkswaterstaat deelt deze beoordeling niet. Gelet op het hoge aantal nieuwe woningen is deze conform de 'Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder' als 'doelmatig' aan te merken. Als de uitvoering van de aanvullende bronmaatregel vervolgens wordt gekoppeld aan het groot onderhoud van de A13 door Rijkswaterstaat, dan wordt vroegtijdig kapitaalverlies van de bestaande wegdekverharding voorkomen en worden de uitvoeringskosten voor het aanbrengen van aanvullende bronmaatregelen aanzienlijk gunstiger. Als neveneffect van de toepassing van een aanvullende bronmaatregel, worden de te verwachten hoge kosten voor het aanbrengen van de vereiste gevelwering voor het wettelijk binnen-niveau van 33 dB lager.

Antwoord

Door het aanbrengen van een geluidsarmere wegverharding te koppelen aan groot onderhoud zou er inderdaad geen sprake zijn van onaanvaardbare verkeerskundige bezwaren. Ten aanzien van het kostenaspect is de afweging gemaakt dat de circa 3 dB hogere geluidsbelasting ten gevolge van de huidige wegverharding tegen acceptabele meerkosten kan worden gecompenseerd door het realiseren van een iets hogere geluidwering van de nieuwe woningen. Deze kosten staan naar verwachting tevens in redelijke verhouding tot de uitvoeringskosten van genoemde bronmaatregel. De motivering hiervoor is dus nader onderbouwd.

Conclusie

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

3.2 Samenvatting

In paragaaf 5.2 van het akoestisch onderzoek wordt aangegeven dat er stedenbouwkundige bezwaren zijn voor de realisatie van zeer hoge geluidschermen langs de A13. Deze ziet Rijkswaterstaat graag nader onderbouwd. Gelet op het toekomstig stedelijk woongebied werkt Rijkswaterstaat in principe mee aan een goed ingepaste overdrachtsmaatregelen direct naast de A13.

Wanneer de noodzakelijkheid van het realiseren van 'dove gevels' is onderbouwd, hanteert Rijkswaterstaat de volgende aandachtspunten voor het stedenbouwkundig plan:

  • Uitvoering van een gesloten 1e lijnsbebouwing, zonder onderbrekingen;
  • Aandacht voor het voorkomen van geluidsreflecties van de hoogbouw naar de omliggende woningen, ook aan de overzijde van de rijksweg;
  • Opname in het bestemmingsplan van de locatie van de dove gevels.

Antwoord

De genoemde bezwaren van stedenbouwkundige aard komen voort uit de gerapporteerde maximale doelmatige schermhoogte van 14 m. De gemeente vindt dat voorzieningen van een dergelijke fysieke omvang de stedenbouwkundige kwaliteit van het achterliggende woongebied verslechteren. Ook vanuit ecologisch oogpunt met het foerageren van vleermuizen is die schermhoogte niet te verenigen. Er zijn voor de gemeente vanuit stedenbouwkundig perspectief echter geen bezwaren tegen een geluidsscherm langs de A13 dat in hoogte aansluit op de nieuw geplande aangrenzende geluidsschermen van ca. 8 m hoog. De ontwikkelaar heeft hier om financiële redenen echter niet voor gekozen en deugdelijk gemotiveerd dat de akoestische grenswaarden bij de nieuwbouw in acht worden gehouden. Er wordt derhalve gekozen voor het realiseren van dove gevels. Dit is juridisch ook gewaarborgd op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan.

In de stedenbouwkundige opzet van de Grasbuurt is sprake van een eerstelijnsbebouwing aan de A13 zijde. Deze is echter niet gesloten, maar heeft een aantal openingen, in de vorm van straten. Deze straten sluiten aan op de structuur van de Klinkerbuurt en het park en hebben en die zin een belangrijke functie in de interactie tussen de verschillende delen van de wijk. Ook delen ze de buurt op in een aantal logische bouwvelden. Indien gekozen zou zijn voor een eerstelijnsbebouwing zonder onderbreking, zou een bebouwingswand van ca. 400 m ontstaan. Te lange bouwblokken zijn vanuit levendigheid en veiligheid niet wenselijk.  

Conclusie

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

7.2 Zienswijzen

Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt na het vooroverleg voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. Op 18 april 2019 was er een inloopavond met de mogelijkheid om mondeling een zienswijze naar voren te brengen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen worden wijzigingen aan het plan voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.

7.3 Financiële uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.3.2 Planontwikkeling

De bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt vallen onder "de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen" in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor het plan bestaat daarom in beginsel een verplichting tot kostenverhaal. Een exploitatieplan is echter niet noodzakelijk omdat de kosten 'anderszins verzekerd' zijn. Het kostenverhaal is verzekerd door de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Professor Schoemaker Plantage CV.

Het realiseren van de rotonde is financieel verzekerd door Professor Schoemaker Plantage CV, LVVP en MRDH.