Plan: | Hoven II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0502.BP18Hoven2-4001 |
Nabij het centrum van Capelle aan den IJssel ligt de wijk Middelwatering, met het woningbouwcomplex Hoven II Een wijk die is gebouwd in de jaren ’60 en ’70 in de luwte van Rotterdam. Na ruim 50 jaar is de wijk aan vervanging toe. De locatie Hoven II is in de structuurvisie door de gemeente Capelle aan den IJssel aangewezen als ontwikkellocatie, waarmee aan het centrum een kwaliteitsimpuls moet worden gegeven. De gemeente wil het gebied transformeren door de bouw van suburbane, meest grondgebonden, woonmilieus om zo de Capelse woningvoorraad kwalitatief op peil te houden. De gebiedsontwikkeling Hoven II is een samenwerking van de gemeente en woningbouwcorporatie Havensteder. Het gebied zal minder intensief gebruikt gaan worden: er worden woningen gesloopt en er komen minder, maar hoogwaardiger, woningen voor terug.
De gebiedsontwikkeling in de wijk Hoven II is op onderdelen strijdig met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Middelwatering’ (juli 2015). De gebiedsontwikkeling kan planologisch mogelijk gemaakt worden door middel van vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie.
De toelichting bij voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 8 hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een ruimtelijke en fysieke analyse uiteengezet over de planlocatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven dat van toepassing is op de planlocatie. Hoofdstuk 4 onderbouwt de effecten van de voorgenomen gebiedsontwikkeling op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 worden de planregels nader toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 en 7 de uitvoerbaarheid en bestemmingsplanprocedure nader beschreven. In de bijlage zijn eveneens de onderbouwende milieu- en omgevingsonderzoeken opgenomen.
De planlocatie ligt in Capelle aan den IJssel, in de nabijheid van het centrum. De wijk Hoven II wordt omsloten door de Wiekslag, de Fluiterlaan en de Roekstraat. Op afbeelding 1 is de globale ligging van de planlocatie weergegeven. De locatie van de beoogde gebiedsontwikkeling is blauw omlijnd.
Afbeelding 1 Ligging planlocatie Hoven II te Capelle aan den IJssel
De planlocatie Hoven II ligt binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Middelwatering’, vastgesteld in juli 2015. De planlocatie is weergegeven op afbeelding 2.
Afbeelding 2 Vigerend bestemmingsplan 'Middelwatering'
De gronden hebben de volgende bestemmingen:
- bedrijf;
- groen;
- verkeer - Verblijfsgebied;
- waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming);
- waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming);
- wonen.
De bestemming ‘Wonen’ omvat slechts de huidige bebouwingssituatie, waardoor er maar op een specifiek deel van het gebied ruimte is voor woningbouw. Dit sluit niet aan bij het voorgenomen ontwerp voor vernieuwing van de wijk. Het voornemen is daarmee strijdig met het vigerende bestemmingsplan.
Hoven II ligt nabij het centrum van Capelle aan den IJssel en gebouwd in de jaren ‘60 en ’70 van de
twintigste eeuw. In die periode was er een grote vraag naar woningen in de luwte van Rotterdam.
De Hoven II werd gebouwd als ruim opgezette buurt met portiekflats en groene hoven. In het gebied zijn 360 portiekwoningen aanwezig, die de komende jaren grotendeels afgebroken worden. In de
tussenliggende periode draagt de gemeente Capelle aan den IJssel er zorg voor om de buurt leefbaar te hou-den, door een aantrekkelijke tijdelijke inrichting van de openbare ruimte. In de naastgelegen buurt
Hoven I zijn de portiekflats enkele jaren geleden al vervangen door nieuwe appartementen. De Wiekslag, de buurt aan de andere kant van de Hoven II, wordt volgens de planning eveneens gerenoveerd.
Afbeeldingen 3 tot en met 6 geven een beeld van de huidige situatie.
Afbeelding 3 Huidige situatie
Afbeelding 4 Huidige situatie
Afbeelding 5 Huidige situatie
Afbeelding 6 Huidige situatie
Voor de wijk Hoven II is door de gemeente een gebiedspaspoort opgesteld, zie bijlage I. In het gebiedspaspoort is opgenomen dat de gemeente de balans op de Capelse woningmarkt graag wil verbeteren. Er worden maximaal 200 hoofdzakelijk (middel)dure grondgebonden eengezinswoningen gerealiseerd. Hierbij is er sprake van veel laagbouw, maar wel met de uitstraling die bij een centrum past. Een gemengd woonmilieu, waarbij eengezinswoningen worden gecombineerd met woningen voor bijvoorbeeld senioren en starters. Binnen het plangebied blijven er (maximaal) twee (nader te bepalen) bouwblokken behouden. Deze zijn onderdeel van het maximale aantal te realiseren woningen (200) en worden door woningbouwcorporatie Havensteder gerenoveerd. In de te behouden bouwblokken bevinden zich momenteel circa 56 wooneenheden. Mogelijk worden wooneenheden samengevoegd, waarmee dus ook meer woningen buiten deze blokken gerealiseerd kunnen worden.
De bebouwing vormt een logische overgang van de bestaande hoogbouw van Hoven I naar een grotendeels grondgebonden woonmilieu in Hoven II. Deze overgang wordt gecreëerd door een aflopende bebouwingshoogte van maximaal 22 meter op de kop Kerklaan/Fluiterlaan (hoekaccent) tot 10 meter in de rest van het plangebied. De bebouwing wordt met de voorzijde naar de Fluiterlaan en de Roekstraat gericht. In de rest van het plangebied worden zo min mogelijk achterkanten naar de openbare ruimte gericht. De buurt is toegankelijk en open naar de omgeving toe, bijvoorbeeld door enkele onderbrekingen in de gevelwanden.
Op de kop van de Fluiterlaan/Kerklaan wordt ruimte geboden aan een voorzieningenstrip (dienstverlening/ maatschappelijke voorzieningen) als overgang vanaf het stadshart. Detailhandel en horeca zijn op deze locatie geen wenselijke functies.
De nieuwe buurt wordt op een logische en veilige manier aangesloten op de omliggende wegenstructuur. In de buurt is voldoende ruimte voor parkeren voor bewoners en andere functies. De openbare ruimte is op een duurzame en aantrekkelijke manier ingericht, passend bij het stadshart en met veel aandacht voor groen en spelen.
Op afbeelding 7 is een uitsnede weergegeven van de randvoorwaardenkaart uit het gebiedspaspoort. Deze uitsnede is tevens opgenomen in bijlage II.
Afbeelding 7 Uitsnede randvoorwaardenkaart gebiedspaspoort Hoven II
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
In het bestemmingsplan Hoven II wordt de woonlocatie aangesloten op de kwalitatieve vraag en wordt de huidige locatie benut voor transformatie en herstructurering, waarbij aandacht wordt besteed aan een gezonde leefomgeving. Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen, zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlakken met dit nationale juridische kader. In het Barro zijn voor het voornemen van gebiedsontwikkeling geen relevante regels opgenomen. De gebiedsontwikkeling Hoven II is dus niet strijdig met de regels uit het Barro.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: ‘De Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de Ladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. De oude Ladder kende meerdere treden. Deze zijn in de nieuwe Ladder anders ingericht. De voormalige treden één en twee zijn samengevoegd en trede drie is geschrapt. Bovendien zijn ook de begrippen ‘actueel’ en ‘regionaal’ geschrapt. De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau er een afweging gemaakt dient te worden.
Er moet bij een nieuwe ontwikkeling eerst onderzocht worden of de Ladder van toepassing is. De Ladder is bedoeld om een goede afweging te kunnen maken bij de regionale planning van met name nieuwe woningbouwlocaties en bedrijventerreinen.
Uit de ‘Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking’ (Rijksoverheid) blijkt dat onder verstedelijking relatief grote en substantiële ontwikkelingen worden bedoeld, waarbij op regionaal niveau een goede planning en afstemming tussen de verschillende locaties en gebieden nodig en gewenst is om overprogrammering te voorkomen. Bij de regionale behoefte speelt bovendien het tegen elkaar afwegen van verschillende locaties een belangrijke rol. Het gaat daarbij om een goed overleg en afspraken tussen de verschillende overheden en partijen, zoals die bijvoorbeeld worden vastgelegd in de regionale bedrijvenconvenanten.
In paragraaf 3.2.3 wordt nader op de Ladder ingegaan.
De provincie Zuid-Holland heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende functies. Dat doet zij met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.
Ruimte voor de gebruikers van stad, land en infrastructuur
Met de VRM richt de provincie zich op het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.
De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie biedt een uitnodigend perspectief aan markt, samenleving en mede-overheden, ook nu investeringsmiddelen schaars zijn.
In de VRM zijn vier thema's te onderscheiden:
Het plan draagt bij aan de thema’s één en drie. Het gebied wordt ruimtelijke opnieuw ingepast waardoor de omgeving wordt opgewaardeerd, waarmee ook de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Het plan draagt aldus bij aan de doelstellingen van de VRM.
In het Programma ruimte van de provincie Zuid-Holland is het strategische beleid uit de Visie Ruimte en mobiliteit vertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie wil inzetten en aanbieden om deze doelen te realiseren.
De volgende operationele doelstelling is relevant voor het plangebied:
Met het plan wordt een bestaand stedelijk gebied opgewaardeerd. Daarnaast is de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen, zie paragraaf 3.2.3. Het Programma Ruimte staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. Met de verordening richt de provincie zich op doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid. De verordening bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Een bestemmingsplan moet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte is opgenomen. Dit is van toepassing op bestemmingsplan Hoven II. De planlocatie heeft al een woonfunctie en deze woonfunctie blijft behouden. Verder is er sprake van extensivering op de locatie: er komen in de nieuwe situatie minder woningen terug dan in de huidige situatie. De stedelijke ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, voorziet in een actuele behoefte. Er is in de gemeente Capelle aan den IJssel meer vraag naar grondgebonden woningen, in plaats van hoogbouw. In paragraaf 3.3 wordt dit nader toegelicht. Ook wordt er binnen bestaand stadsgebied beschikbare grond opnieuw benut, in dit geval door herstructurering en transformatie. De ruimte in het plangebied wordt opnieuw ingericht volgens de actuele behoefte.
Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangewezen als stads- en dorpsgebied. De beoogde ontwikkeling voorziet in een ruimtelijke opwaardering. De ruimtelijke consequenties en de stedenbouwkundige uitgangspunten zijn beschreven in paragraaf 2.4. Het plan voldoet hiermee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.
Het bestemmingplan voldoet aan de uitgangspunten van de Verordening Ruimte.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 10 juni 2013 een nieuwe structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie 2030 biedt een kader voor toekomstige ontwikkelingen. Het doel van deze structuurvisie is het weergeven van de toekomstige inrichting van de gemeente in 2030. De structuurvisie dient als leidraad en toetsingskader voor toekomstige plannen en is voorzien van een (wettelijk verplicht) uitvoeringsprogramma.
In de structuurvisie is de ambitie vastgelegd dat Capelle aan den IJssel in 2030 een aantrekkelijke en duurzame parkstad is met een gedifferentieerd woonaanbod en veel groen en water. Het karakter van de Parkstad wordt bepaald door de groene randen van de stad, de groene hoofdstructuren in de stad en het groen en water midden in de woongebieden.
Er is behoefte aan centrale wijkfuncties met een goed basisaanbod aan winkels en dienstverlening in elke wijk. Zorg, onderwijs en basisgezondheidszorg zijn op wijkniveau gebundeld. Dergelijke centra zijn meer dan een plaats om boodschappen te doen. Dit zijn ook de plaatsen in de wijk waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. De wijkvoorzieningen zijn een aanvulling op het stedelijk niveau.
In de structuurvisie komen de ruimtelijke claims vanuit wonen, economie, verkeer en vervoer, buitenruimte, sport, recreatie, welzijn, onderwijs en zorg samen. Daarbij worden de hoofdlijnen geformuleerd en afwegingen en keuzen gemaakt.
Voor Middelwatering, waarin Hoven II ligt, is opgenomen dat de gestapelde kleine huurwoningen in aanmerking komen voor een transformatie naar meer grondgebonden woningen. De Hoven II, Wiekslag, en de 747-complexen worden hiermee bedoeld. Dit dient in overeenstemming te worden gedaan met de eigenaar, Stichting Havensteder. De Koperwiek wordt aangemerkt om te upgraden en uit te breiden en zich te richten op sfeer en beleving. Het winkelcentrum wordt nu vernieuwd en de gebiedsontwikkeling in Hoven II is ondersteunend aan het voorzieningenniveau.
De gebiedsontwikkeling Hoven II is dus een uitvoering van de Structuurvisie 2030 en daarmee in lijn van het beleid.
Op 10 juni 2013 is door de gemeenteraad de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Het beleidsveld wonen is de komende jaren erg dynamisch. Binnen deze wispelturige context waarin het voor zowel de markt als de overheid moeilijk is in te schatten welke koers gevaren moet worden, wordt getracht via de Woonvisie enig houvast te creëren en van Capelle aan den IJssel een Parkstad te maken met een gevarieerde woningvoorraad waar vanzelfsprekend voor iedereen plaats is.
In de woonvisie ligt de nadruk op actief beheer en vernieuwing. Dit betekent dat aandacht moet uitgaan naar het versterken van de Capelse woonmilieus door de woonmilieubalans te herstellen. In de stadsregio is afgesproken om woonmilieus waarvan een overschot is (compact-suburbaan) te verminderen en schaarse woonmilieus toe te voegen (landelijk, dorps en exclusief).
Hoewel de woningvoorraad binnen Capelle aan den IJssel voornamelijk uit kwalitatief goede woningen bestaat, is een deel kwetsbaar. Het zijn kleine, goedkope en relatief oude woningen die in concentraties in elkaars nabijheid staan. Deze woningen zullen de komende jaren scherp in de gaten moeten worden gehouden om te voorkomen dat achteruitgang optreedt. Hierbij kan worden gedacht aan goed onderhoud van de openbare ruimte, sociale en fysieke ingrepen al dan niet in combinatie met de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
In dit bestemmingsplan wordt het beleid uit de woonvisie doorgevoerd. Zoals in paragraaf 2.4 nader is toegelicht, wordt er ruimte geboden aan grondgebonden woonmilieus met een gevarieerde woningvoorraad. Het plan is dus in lijn met de gemeentelijke woonvisie.
In het koersdocument Duurzaam Capelle hebben het Interprovinciaal overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten namens de decentrale overheden een gezamenlijke investeringsagenda aan het nieuwe kabinet aangeboden om de doelstellingen op het gebied van energietransitie en klimaatadaptatie versneld te behalen.
In de gezamenlijke investeringsagenda ‘Naar een duurzaam Nederland’ staan maatregelen om de energietransitie te versnellen. Het betreft onder andere het opstellen van warmteplannen, het verduurzamen van gemeentelijk vastgoed naar label A in 2025 en energieneutraal in 2040, bevorderen van duurzame mobiliteit, werken aan klimaatadaptatie, het stimuleren van een circulaire economie en het terugbrengen van de hoeveelheid restafval naar 30 kg per persoon in 2025. Voor een belangrijk deel worden de maatregelen op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie op regionale schaal gerealiseerd, maar gemeenten hebben als lokale overheid ook een grote taak. Daarnaast vragen de partijen om een nationaal programma met bijbehorende financiën. Capelle aan den IJssel wil in 2050 een duurzame, groene en schone stad zijn. De uitstoot van CO2 door energiegebruik, verkeer en bedrijvigheid is dan bijna nul. Capellenaren wekken individueel of collectief duurzame energie op en hebben lagere energielasten dan nu. Capelse bedrijven doen goede zaken in de nieuwe ‘groene’ economie. De gemeente maakt bijna alleen nog maar gebruik van hernieuwbare grondstoffen. Capelle is als groene parkstad voorbereid op een veranderend klimaat: bestand tegen extremere buien, droogte en hitte. De lucht-, bodem-, geluid- en waterkwaliteit voldoen aan de wettelijke eisen. De gemeente werkt samen met de stad aan de opgaven die er zijn en geeft daarbij zelf het goede voorbeeld.
In Hoven II draagt de gemeente hier aan bij door het realiseren van goed geïsoleerde en aardgasvrije woningen, afkoppeling van hemelwater van de riolering en het creëren van voldoende wateropvang.
Samen met inwoners, ondernemers en andere (maatschappelijke) partijen heeft de gemeente Capelle aan den IJssel de afgelopen periode gewerkt aan een gebiedsvisie Centraal Capelle. Centraal Capelle is het gebied dat wordt begrensd door de Slotlaan, Couwenhoekseweg, Abram van Rijckevorselweg en de Hollandsche IJssel. Het plangebied Hoven II ligt binnen de gebiedsvisie Centraal Capelle.
Tijdens de explosieve groei is buurt voor buurt gebouwd zonder duidelijk einddoel voor ogen. Hierdoor ontbreekt het aan een aantrekkelijk en levendig stadshart dat snel en veilig bereikbaar is vanuit de verschillende wijken van de parkstad. Daarnaast kan door het grote aanbod aan kleinere appartementen, niet worden voldaan aan de vraag van een groeiende groep bewoners. En ook de voorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte, veelal daterend uit de jaren ’60, voldoen kwalitatief niet meer aan de huidige wensen en eisen.
Gemeente, bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties zijn het met elkaar eens over de noodzakelijke verbeteringen in Centraal Capelle. Alle ontwikkelingen staan niet op zichzelf maar geven met elkaar invulling aan de volgende doelen:
In paragraaf 3.3.4 wordt toegelicht hoe deze doelen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
De doelen uit de gebiedsvisie zijn ook verwerkt in het gebiedspaspoort voor Hoven II. In het gebiedspaspoort van Hoven II is opgenomen dat de gemeente de balans op de Capelse woningmarkt graag wil verbeteren. Er worden hoofdzakelijk (middel)dure grondgebonden eengezinswoningen gerealiseerd, waarbij er sprake is van veel laagbouw, maar wel met de uitstraling die bij een centrum past. Een gemengd woonmilieu, waarbij eengezinswoningen worden gecombineerd met woningen voor bijvoorbeeld senioren en starters. De bebouwing vormt een logische overgang van de bestaande hoogbouw van Hoven I naar een grondgebonden woonmilieu in Hoven II. Daarbij wordt aandacht besteed aan groenstructuren die een verbinding vormen met de omliggende wijken.
De gebiedsontwikkeling Hoven II heeft effect op het verkeer. In deze paragraaf worden deze effecten nader toegelicht. De gebiedsontwikkeling brengt veranderingen met zich mee op het gebied van verkeersafwikkeling.
Situatie
In het huidige plangebied zijn 360 portiekwoningen aanwezig. Deze zullen de komende jaren grotendeels afgebroken worden ten behoeve van het project Hoven II. In het gebiedspaspoort van Hoven II is gedefinieerd welke ontwikkelingen worden gerealiseerd. Voor verkeer zijn de volgende ontwikkelingen relevant:
Daarnaast is er (beperkte) ruimte voor het realiseren van maatschappelijke en/of dienstverlenende voorzieningen op de begane grond en eerste verdieping van het (woon)gebouw op de hoek van de Fluiterlaan en de Roekstraat.
Er blijft dus nog een vrijheid in het ontwerp om zelf invulling te geven aan de precieze indeling. Voor deze verkeersparagraaf is rekening gehouden met het worst-case scenario qua effecten.
Ontsluiting
Ontsluiting van het gebied vindt binnen het gebied plaats via de Roekstraat en de Wiekslag en vervolgens via de Fluiterlaan. Via de Couwenhoekseweg (oosten) en de Rivierweg (westen) zal het verkeer de weg N219 bereiken, welke een verkeersader richting de A20 en de A16 is. De ontsluiting is in afbeelding 8 weergegeven.
Afbeelding 8 Ontsluiting plangebied
Het autoverkeer vanuit De Hoven II heeft een sterke oriëntatie/relatie in westelijke richting met de Rivierenweg richting de A16 Rotterdam, blijkt uit de verkeerscijfers op basis van het gemeentelijk verkeersmodel.
In de huidige situatie met 360 appartementen genereert het plangebied circa 1.150 mvt/weekdag (verkeersgeneratie per woning is 3,2 uitgaande van huur etage, midden/goedkoop in sterk stedelijk gebied in de schil rond het centrum). Op basis van CROW-publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) is ook voor de nieuwe situatie de verkeersgeneratie bepaald. In de tabel 1 is de berekening weergegeven, waarbij voor de woningen een worst case situatie is gehanteerd.
Tabel 1 Berekening verkeersgeneratie (worst-case)
De verkeersgeneratie van de woningen van De Hoven II is maximaal circa 1.360 mvt/weekdag. Dit betekent een toename van 210 voertuigen per weekdag. De exacte omvang van de mogelijke voorzieningen op de hoek Fluiterlaan/ Roekstraat is nog niet bekend. Gezien de beperkte locatie waarop dit is toegestaan, zal de verkeersgeneratie hiervan beperkt zijn en slechts een kleine verhoging ten opzichte van de berekende maximale verkeersgeneratie van de woningen tot gevolg hebben. De verkeersgeneratie van het plangebied is in de huidige en toekomstige situatie van vergelijkbare omvang en heeft daarmee geen significante verandering op de ontsluitingswegen tot gevolg.
In december 2015 zijn de parkeernomen door de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel vastgesteld. Het exacte aantal te realiseren parkeerplaatsen is afhankelijk van het ontwerp. Onderstaand is het aantal parkeerplaatsen per woning (ppw, de parkeercijfers per woning zijn inclusief bezoekers) conform het beleidsdocument Parkeernomen 2015 - bijlage 4 voor dit project relevante type woningen weergegeven. Het ontwikkelingsgebied valt onder het centrumgebied.
Appartement, vallend onder de meergezinswoningen (MGW):
Grondgebonden:
Om het maatgevende, worst-case, scenario te bepalen is uitgegaan van de woningtypes die zorgen voor de grootste parkeervraag. In dit geval appartementen groter dan 160 m2 en twee-onder-één-kapwoningen.
Verder is het uitgangspunt dat het parkeergebied van de Hoven II niet bedoeld is als overloopgebied voor centrum parkeren. In tabel 2 is het maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen voor de woningen bepaald (worst case).
Tabel 2 Maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen woningen Hoven II (worst case)
Het betreft in bovenstaande berekening enkel woningen, daarom geldt een aanwezigheidspercentage van 100 % (werkdagavond is maatgevend). In totaal zijn op basis van dit programma maximaal 305 parkeerplaatsen benodigd (inclusief bezoekers parkeren). Dit moet worden opgevangen in het plangebied zelf.
Bij realisatie van de woningbouw moet de ontwikkelaar aan de gemeentelijke parkeernormen uit 2015 voor de te realiseren woningtypen voldoen. De benodigde parkeerplaatsen zijn realiseerbaar in het plangebied.
In het bestemmingsplan wordt het ook mogelijk gemaakt om maatschappelijke en/of dienstverlenende voorzieningen te realiseren op de begane grond en eerste verdieping van het woongebouw op de hoek van de Fluiterlaan en de Roekstraat. Op dit moment is nog niet bekend welke functies zich hier mogelijk vestigen en hoeveel m2 bruto vloeroppervlak deze beslaan. Voor de parkeerbalans zullen de parkeerplaatsen als gevolg van deze functies niet bepalend zijn. Daarvoor is namelijk het aanwezigheidspercentage op een werkdagavond maatgevend. Daarbij tellen woningen 100 % mee en voorzieningen beduidend lager (voorbeeld: kantoren slechts 5 %). De voorzieningen zullen in de parkeerbalans slechts een zeer geringe extra parkeerbehoefte genereren.
Bij vestiging van een maatschappelijke of dienstverlenende voorziening moet binnen het plangebied aan de daarvoor geldende gemeentelijke parkeernorm uit het beleidsdocument Parkeernormen 2015 - bijlage 4 worden voldaan (het is nog niet bekend is welke voorzieningen zich mogelijk vestigen. Hierdoor is er een veelheid van mogelijke functies uit de parkeernormen waaronder deze zouden kunnen vallen. Om die reden zijn de parkeernormen hier niet nader gespecificeerd. De ontwikkelaar dient voldoende parkeerplaatsen te realiseren conform de vastgestelde Parkeernormen 2015). Wel kan mogelijk gebruik worden gemaakt van dubbelgebruik van de parkeerplaatsen. Dit zorgt voor een zeer beperkte extra parkeerbehoefte ten opzichte van de parkeerbehoefte voor de woningen in het plangebied.
In deze paragraaf komen de effecten op de luchtkwaliteit naar aanleiding van de gebiedsontwikkeling Hoven II.
Toetsingskader
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit Europese richtlijnen en is vastgelegd in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) en de onderliggende regelgeving in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB’s) en Ministeriële regelingen. De wettelijke plicht om aannemelijk te maken dat met een project of besluit wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen in titel 5.2, volgt uit artikel 5.16, tweede lid, Wm. Daarin is een limitatieve lijst opgenomen met bevoegdheden of wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (EU-normen) zijn gebaseerd op adviesnormen van de World Health Organisation (WHO) voor concentraties in de buitenlucht, waaronder geen schadelijke gezondheidseffecten te verwachten zijn. De EU-normen voor de fijnstof concentratie liggen echter een stuk hoger dan de WHO-adviesnormen, omdat er ook rekening is gehouden met andere factoren zoals de haalbaarheid, economische belangen en kosten.
Ruimtelijk economische projecten kunnen worden uitgevoerd wanneer wordt voldaan aan één van de hieronder gestelde voorwaarden:
Het tweede punt, een niet in betekenende mate bijdrage van een project, geldt wanneer er meer dan 3 % van de grenswaarde (meer dan 1,2 µg/m3) van een stof wordt bijgedragen. In de Regeling NIBM is dit percentage vertaald naar categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hier zijn de categorieën woningbouwlocaties en kantoorlocaties opgenomen. Voor woningbouw is aangegeven dat, indien niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, sprake is van niet in betekenende mate en geen onderzoek nodig is.
In plangebied Hoven II worden minder dan 1.500 woningen gerealiseerd en is een onderzoek naar luchtkwaliteit niet benodigd. De mogelijkheid tot realisatie van maatschappelijke- en dienstverlenende voorzieningen draagt eveneens niet in betekenende mate bij, gezien de zeer beperkte omvang en het feit dat deze functies ondergeschikt zijn aan de bestemming wonen. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling is een berekening middels de NIBM-tool gemaakt. Deze is weergegeven in afbeelding 4.2.
Afbeelding 9 Berekening NIBM-tool
In het kader van een goede leefkwaliteit is relevant hoe de luchtkwaliteit daadwerkelijk ter plaatse is in de huidige situatie. Uit de NSM Monitoringstool (geraadpleegd d.d. 4 juni 2018) blijkt, dat de concentratie van NO2 en PM10 op toetsingspunten langs de Fluiterlaan direct op de grens van het plangebied zich ruim beneden de grenswaarden bevindt, te weten < 35µg/m3. Er is aldus in en rond het plangebied sprake van een goede leefkwaliteit ten aanzien van luchtkwaliteit.
Conclusie
Uit de berekening blijkt dat de effecten van het plan op de luchtkwaliteit ruim binnen de geldende normen blijven en dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien de huidige luchtkwaliteit ter plaatse is er sprake van een goede leefkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Bij het in een bestemmingsplan mogelijk maken van realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone van een weg, is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De zonebreedte van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de situering van de weg. Voor de N219 en de Couwenhoekseweg geldt dat dit een binnenstedelijke weg is met ter hoogte van de planlocatie 2 rijstroken. De zonebreedte van deze wegen ter plaatse van het plangebied bedraagt hierdoor 200 meter. Hierdoor valt het plangebied binnen de zone van de N219 en de Couwenhoekseweg. Een deel van de Rivierweg heeft ook een snelheid van 50 km/uur, maar dit deel van de weg ligt op meer dan 200 meter van het plangebied. De Rivierweg is meegenomen in de cumulatie.
De geluidsbelasting wordt getoetst ter plaatse van de randen van het bouwvlak (rooilijn) van de geprojecteerde woningen. De woningen worden getoetst aan de eisen welke gesteld zijn in de Wet geluidhinder. Voor een nieuwe woning binnen de zone van een binnenstedelijke weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde in stedelijk gebied voor vervangende nieuwbouw bedraagt 68 dB.
In het kader van de goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. Hierbij is ook de geluidbelasting van de 30 km/uur wegen meegenomen. Het betreft de Duikerlaan, Fluiterlaan, Kerklaan, Merellaan, een deel van de Rivierweg en de Roeklaan.
Beoordeling
Door Witteveen+Bos is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage III. In deze toelichting wordt ingegaan op de resultaten en de conclusie van het onderzoek. Onderstaande afbeelding toont de gehanteerde toetspunten.
Afbeelding 10 Ligging toetspunten
De geluidbelasting ten gevolge van de Abram van Rijckevorselweg bedraagt maximaal 46 dB. Dit is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de Couwenhoekseweg bedraagt maximaal 41 dB. Dit is eveneens lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Een volledig overzicht van de rekenresultaten is opgenomen in het akoestisch onderzoek.
De voorkeursgrenswaarde wordt voor geen van de 50 km/uur wegen overschreden. Aangezien er geen overschrijding is van de voorkeursgrenswaarde dient ook geen hogere waarde aangevraagd te worden. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van alle omliggende wegen in beeld gebracht. Dit betreft de geluidbelasting van zowel de 50 km/uur wegen als de 30 km/uur wegen.
Afbeelding 11 geeft de gecumuleerde geluidbelasting weer.
Afbeelding 11 Gecumuleerde geluidbelasting
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van alle omliggende wegen maximaal 58 dB bedraagt. Hierbij moet worden opgemerkt dat bij de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting sprake is van een overschatting van de gecumuleerde geluidbelasting, omdat op de nieuwbouwlocatie zelf nog geen rekening is gehouden met de lokale afscherming van de nieuwbouwwoningen.
De maximaal berekende gecumuleerde geluidbelasting is ruim onder de maximaal te ontheffen waarde van 68 dB. Aangezien er sprake is van vervangende nieuwbouw heerst er in de bestaande situatie ook een gecumuleerde geluidbelasting welke overeenkomt met de nieuw te realiseren situatie met nieuwbouwwoningen. Op basis hiervan zou geconcludeerd kunnen worden dat reeds sprake is van een goede ruimtelijke situatie. Echter om de (nieuwe) bewoners nog beter te kunnen beschermen tegen geluid van de omliggende wegen zal het binnenniveau geoptimaliseerd moeten worden, waarbij voldaan wordt aan de eisen welke gesteld zijn in het Bouwbesluit.
De gevelgeluidwering van nieuwbouwwoningen moet conform Bouwbesluit minimaal 20 dB bedragen. Bij een gecumuleerde geluidbelasting van 58 dB en een gevelwering van 20 dB bedraagt het binnenniveau 38 dB. Dit is 5 dB hoger dan de grens voor nieuwbouwwoningen, namelijk 33 dB. Wanneer de definitieve invulling van het plan bekend is kan de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de woningen berekend worden. Mogelijk moeten er geluidwerende maatregelen aan de gevel getroffen worden om het binnenniveau van 33 dB te realiseren.
Conclusie
Voor de nieuwbouwplannen in Hoven II wordt als gevolg van de N219 en de Couwenhoekseweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er hoeven derhalve geen hogere waarden aangevraagd te worden.
Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Beoordeling
Het voorgenomen plan betreft de beoogde ontwikkeling met als functie wonen, mogelijk met daaraan ondergeschikt enkele dienstverlenende- en maatschappelijke voorzieningen. Grotendeels kan het plangebied worden getypeerd als rustig woongebied dat qua milieuhinder geen effecten heeft op omliggende functies.
In de nabijheid van de planlocatie liggen een middelbare school (IJssel College) en een kerkgebouw, beide aan de Merellaan. In het plangebied is in de huidige situatie reeds sprake van woningbouw op eenzelfde afstand van deze functies als in de toekomstige situatie. Daarnaast zijn er op kortere afstand van de school en het kerkgebouw reeds andere woningen gelegen. Er zijn in de huidige situatie geen problemen bekend die duiden op een negatieve impact van deze functies op het woon- en leefklimaat in het plangebied. In de toekomstige situatie zullen er bovendien minder woningen worden teruggebouwd.
Doordat er in de huidige situatie reeds op kortere afstand tot de school en het kerkgebouw dan vanaf het plangebied woningen zijn gelegen, door de gelijke afstand tussen de woningen in het plangebied in de huidige en toekomstige situatie en de school en het kerkgebouw en door de extensivering in het plangebied, is er tevens geen sprake van impact op de milieurechten van de school en het kerkgebouw.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in het plangebied en ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Beoordeling
In het kader van de gebiedsontwikkeling Hoven II is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage IV. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese ‘onverdacht’ voor bodemverontreiniging grotendeels wordt bevestigd. De kwaliteit van de bovengrond komt in het algemeen overeen met het in de bodemkwaliteitskaart vastgelegde achtergrondniveau (lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK). De ondergrond voldoet aan de verwachte bodemkwaliteit volgens de bodemkwaliteitskaart. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Dit wordt echter beschouwd als een van nature verhoogde achtergrondwaarde.
De aangetoonde licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PAK in de boven- en ondergrond geven op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming (‘wonen’).
Conclusie
Met de resultaten van de bodemonderzoek is een voldoende beeld van de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem verkregen. Risico’s voor de volksgezondheid en/of het milieu in het kader van verontreinigde bodem worden niet aannemelijk geacht.
Het project is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect bodem.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en gaat om het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast is er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is, waaronder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.
Het groepsrisico is de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.
Beoordeling
Grontmij heeft in 2015 een QuickScan uitgevoerd van de milieu- en omgevingsonderzoeken. Zie bijlage V Quick Scan. Hierin is met betrekking tot Externe veiligheid het hierna volgende opgenomen.
Inrichtingen
Binnen het inventarisatiegebied zijn volgens de Risicokaart van Nederland geen risicovolle inrichtingen (stationaire risicobronnen) aanwezig waar nader onderzoek naar noodzakelijk is. Voor zowel Stedin, het Avia tankstation als Chris Dijgraaf geldt dat de afstand tussen de risicobron en het plangebied groter is dan de maximaal aan te houden afstand tussen het effectgebied/invloedsgebied en de risicobron. Daarbij is de doorzet van het LPG-tankstation Gebr. Jongste op 27 juni 2006 met een beschikking volgens artikel 8.23 Wet milieubeheer (Wm) vastgelegd op minder dan 1.000 m³ LPG per jaar. Hiermee liggen ook de risicocontouren van het bedrijf vast (op basis van de Revi).
Transport gevaarlijke stoffen
De N219 in de nabijheid van het plangebied is geen aangewezen route voor gevaarlijke stoffen, deze is voor de volledigheid wel in de inventarisatie meegenomen. Er geldt een ontheffing voor transport LPG voor de bevoorrading van de twee tankstations aan de Abram van Rijckevorselweg. Het plangebied ligt binnen de effectafstand van de Abram van Rijckevorselweg (N219) en ook deels binnen 200 meter van de weg. Volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (artikel 8 lid 1) moet dan onder meer worden ingegaan op de dichtheid van personen, het groepsrisico en maatregelen ter beperking van het groepsrisico. Dit hoeft echter niet wanneer het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of wanneer het groepsrisico niet toeneemt en onder de oriëntatiewaarde ligt. Dit kan worden vastgesteld door de vuistregels uit het HART (Handleiding Risicoanalyse transport) toe te passen. Het groepsrisico zal niet toenemen omdat in de toekomstige situatie minder woningen in het plangebied aanwezig zullen zijn. Dus indien het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt hoeft er geen berekening (met RBMII) te worden uitgevoerd en hoeft niet te worden ingegaan op de genoemde punten uit artikel 8 lid 1.
Over de weg worden de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3 vervoerd (LF= liquid flammable, GF= gas flammable, een hoger getal staat voor een hogere gevaarpotentie). Bij de toetsing is alleen GF3 van belang. Er rijden volgens de tellingen 234 tankauto’s met GF3 per jaar over deze weg. Het betreft de route vanuit Nieuwerkerk richting het Capelseplein/Algeraweg of Kralingseplein Dezeroute loopt over dede Abram van Rijckevorselweg aan de noordzijde van het plangebied. Dit betreft overigens geen officiële route voor gevaarlijke stoffen, maar de gemeente heeft een ontheffing verleend op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde bebouwing ligt op iets meer dan 20 meter afstand van de weg. Er is bebouwing aan beide zijden van de weg. Om de oriëntatiewaarde te overschrijden zou de dichtheid meer dan 200 personen per hectare moeten zijn (tabel 6, bijlage 1 HART). Dit is zo hoog (ter vergelijking: voor een rustige woonwijk geldt een dichtheid van 25 tot 80 personen per hectare) dat deze dichtheid in deze situatie niet wordt bereikt. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden en er hoeft niet nader ingegaan te worden op de punten uit artikel 8 lid 1 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Buisleidingen
Rond het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Dit vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling.
Actualisatie beoordeling
In aanvulling op de QuickScan uit 2015 is op 20 maart 2018 de risicokaart nogmaals geraadpleegd. Er blijken zich geen relevante wijzigingen in de risicokaart te hebben voorgedaan sinds 2015. De conclusies uit de risico-inventarisatie zijn nog steeds geldig.
Conclusies
Uit de risico-inventarisatie blijkt dat de aanwezige inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen binnen het inventarisatiegebied geen belemmering vormen voor het plangebied.
Voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan is een watertoets noodzakelijk. In deze paragraaf wordt het beleidskader toegelicht en worden de conclusies van de uitgevoerde watertoets opgenomen.
De uitvoering van de watertoets komt voort uit het Europese, landelijke en regionale beleid. In deze paragraaf wordt het relevante beleid weergegeven wat van betekenis is voor de gebiedsontwikkeling Hoven II.
Europees beleid
Op Europees niveau is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van toepassing. Vanuit de KRW wordt gestreefd naar een goede ecologische toestand voor al het Europese oppervlaktewater. De waterlichamen zijn het niveau waarop wordt getoetst. De gebiedsontwikkeling Hoven II mag geen negatieve effecten hebben op de (ecologische) waterkwaliteit. Het plangebied ligt niet direct naast of in de nabijheid van een KRW-Waterlichaam, dus het bestemmingsplan is niet strijdig met het Europees beleid.
Nationaal beleid
De watertoets is verplicht gesteld voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in de ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem en waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage VI Waterparagraaf.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee het Nederlandse waterbeleid wettelijk is verankerd. De wet vervangt een groot aantal voorgaande regelingen, waardoor voor deze handelingen in één keer een vergunning kan worden aangevraagd.
Provinciaal- en regionaal beleid
Provinciale beschermingsgebieden (provincie Zuid-Holland)
In dit provinciale document worden de grondwaterbeschermingsgebieden aangegeven. Er is een toetsing gedaan aan dit document. Hieruit blijkt dat er geen grondwaterbeschermingsgebieden aanwezig zijn rondom de planlocatie. Daarnaast maakt het gebied geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) en zijn geen bodemverontreinigingen bekend rondom de projectlocatie. Ook zijn er geen specifieke risico’s voor het doorgraven van de deklaag aangegeven.
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard onder andere het 'deelwaterplan Middelwatering en Oostgaarde' opgesteld. Het waterplan beschrijft een samenhangend strategisch beleid voor het beheer van het watersysteem voor Middelwatering. Met het (gehele) waterplan streeft de gemeente naar een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit met een aantrekkelijke uitstraling dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel.
Landelijk is vastgesteld, dat bij ruimtelijke plannen en besluiten het watertoetsproces doorlopen dient te worden, zodat voldoende rekening wordt gehouden met het waterbelang. In de praktijk betekent dit, dat de initiatiefnemer vroegtijdig afstemming zoekt met de waterbeheerder over de wijze waarop invulling kan worden geven aan de uitgangspunten van duurzaam waterbeheer. Op deze manier wordt nagedacht over behoud en mogelijke versterking van de waterhuishouding in het plangebied en de omgeving en het voorkomen van negatieve effecten (zoals wateroverlast en verdroging). De volledige watertoets is opgenomen in bijlage VI Waterparagraaf.
De gebiedsontwikkeling Hoven II heeft naar verwachting geen significant negatieve effecten op de waterhuishouding. Omdat het ontwerp nog niet bekend is, is nog niet bepaald of er sprake is van een toename of afname van verhard oppervlak. Bij een verhardingstoename van meer dan 500 m² dient compensatie te worden toegepast volgens de normen van het hoogheemraadschap. Ook kunnen er in het plangebied watergangen worden aangelegd conform de regels uit het bestemmingsplan. Daarnaast wordt er een gescheiden rioolstelsel aangelegd, waarbij hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het aspect natuur, op basis van de geldende wet- en regelgeving. Door bureau Stadsnatuur is een QuickScan ecologie uitgevoerd d.d. 8 juni 2015, toen de voormalige Flora- en faunawet nog van kracht was. Deze QuickScan is in maart 2018 geüpdatet (zie bijlage VII Quick Scan Natuur Hoven II), waarbij gekeken is naar soorten die onder het beschermingsregime van de in de tussentijd van kracht geworden Wet natuurbescherming vallen.
In Nederland wordt gebiedsbescherming vormgegeven door Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) aan te wijzen.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbeschermingswet (Wnb) regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden.
Natura 2000
Nederland past een vergunningstelsel toe bij de bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten of andere handelingen, die gelet op de instandhoudingdoelen, verslechterende of significant verstorende gevolgen hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied, zijn vergunningplichtig. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een ‘voortoets’. Als verstoring of verslechtering niet kan worden uitgesloten is een ‘passende beoordeling’ of verslechteringstoets nodig, hieruit kan volgen dat een Wnb vergunning moet worden aangevraagd.
Uit de QuickScan ecologie blijkt dat het plangebied geen deel uit maakt van een Natura 2000-gebied. Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk ligt op circa 6 kilometer afstand tot het plangebied. Als gevolg van de aard van het voornemen (kleinschalig) en de afstand tussen het voornemen en de Natura 2000-gebieden worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de omliggende Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Binnen het NNN kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN aantasten. De provincie
Zuid-Holland heeft haar beleid omtrent het NNN opgenomen in de Beleidsvisie Groen.
Uit de QuickScan ecologie blijkt dat het plangebied nergens grenst aan een in het NNN aangegeven gebied. Van aantasting van de NNN is hier dan ook geen sprake. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van de Beleidsvisie Groen.
Wet natuurbescherming
De bescherming van soorten is in Nederland geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is een groot aantal dier- en plantensoorten aangewezen als beschermde inheemse soort. Ten aanzien van de beschermde inheemse diersoorten kent de wet een verbod op het verontrusten, vangen en doden van soorten en het verstoren, vernielen en beschadigen van hun nesten, voortplanting-, rust- en verblijfplaatsen. Ten aanzien van de beschermde inheemse plantensoorten geldt een verbod op het plukken en anderszins beschadigen.
Voor alle soorten (beschermd en onbeschermd) kent de wet een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving.
Op basis van de originele QuickScan is geconstateerd dat een nader onderzoek naar vleermuizen nodig is. De update heeft niet tot nieuwe resultaten geleid. Het onderzoek naar vleermuizen heeft gedurende 2016 plaats-gevonden. Er zijn zes paarverblijven van Ruige Dwergvleermuizen in het onderzoeksgebied Hoven II aange-troffen. Alle verblijven bevinden zich in houten vleermuiskasten. De vleermuiskasten zullen vervangen worden en er worden twaalf extra kasten geplaatst. Hiervoor is een ontheffing nodig op de Wet natuurbescherming. Deze maatregelen worden in 2018 uitgevoerd. De ontheffing wordt eveneens in 2018 aangevraagd. Er be-staat op dit moment geen aanleiding die verkrijging van de ontheffing naar verwachting in de weg staat.
Tevens zijn er in het gebied gebouwbroedende Scholeksters waargenomen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet verstoring van broedende vogels worden vermeden. Bij voorkeur dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen. De aanwezigheid van broedende vogels is geen belemmering voor de planvorming wanneer rekening wordt gehouden met het broedseizoen.
De effecten van het voornemen op archeologie en cultuurhistorie worden beschreven in deze paragraaf.
Toetsingskader
Verdrag van Malta
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese
verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed,
hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 20 september 2010 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Capelle aan den IJssel (AWK) en de Nota Archeologie. In de nota is onder andere de voorwaarde opgenomen, dat bestemmingsplannen voorzien moeten zijn van een archeologieparagraaf, planregels en een archeologische verbeelding.
Het archeologisch beleid van de gemeente waarborgt een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Beoordeling
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Capelle aan den IJssel geldt voor onderhavig plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de bescherming van de archeologische waarden is daarom op de verbeelding van onderhavig plan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen, gelijk aan het bestemmingsplan Middelwatering (2015).
Voor het plangebied (Waarde - Archeologie - 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunningplicht voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan. Voor de realisatie van het project zal een archeologisch onderzoek plaatsvinden.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met het archeologisch toetsingskader.
Toetsingskader
Monumentenwet en Erfgoedwet
De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Een van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.
Visie Erfgoed en Ruimte
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belvedère', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed 'Bakens in de tijd'
De gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed fungeert als kadernota voor de gebieden waarin cultureel erfgoed volgens de gangbare indeling te onderscheiden is. Cultuurhistorie in brede zin is de samenbundeling van:
Beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied is één monument aanwezig, te weten de Pauluskerk aan de Merellaan 352. De Pauluskerk is aangewezen als gemeentelijk monument, vanwege de stedenbouwkundige, architectuurhistorische en typologische waarden, die versterkt worden door de gaafheid van de kerk. De kerk staat in een voorzieningenzone, tussen twee stroken met woningbouw in, waaronder Hoven II aan de zuidzijde. De voorzieningenzone zal niet worden gewijzigd bij de gebiedsontwikkeling van Hoven II.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Beoordeling
In het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. In bijlage V Quick Scan is een overzichtskaart van aanwezige kabels en leidingen opgenomen. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Echter, bij de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden dient wel een (geactualiseerde) Klic-melding te worden gedaan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding waarop de bestemmingen staan weergegeven. De verbeelding is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De regels bij deze bestemmingen zijn beschreven in de planregels behorende bij dit bestemmingsplan.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangsregels en slotregel maken deel uit van het vierde hoofdstuk.
In dit bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen. In de planregels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd.
Groen (artikel 3)
De groenvoorzieningen van enig formaat of met een structuurbepalend karakter zoals parken en plantsoenen zijn onder deze bestemming gebracht. Bij de bestemming 'Groen' behorende voorzieningen zoals wandel- en fietspaden, tunnels, straatmeubilair, kunstobjecten, water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging, sierwater, bruggen met open relingen zijn toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)
De wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied.
Wonen (artikel 5)
Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming vallen zowel de grondgebonden woningen als de gestapelde woningbouw op de hoek Fluiterlaan/Kerklaan. Er zijn maximaal 200 woningen toegestaan in het plangebied. Zoals eerder naar voren kwam, blijven twee bouwblokken gehandhaafd. Deze hebben een hoogte van circa 15 meter. Het is op het moment van schrijven nog niet duidelijk welke bouwblokken gehandhaafd blijven. Als deze in het gebied liggen waarvoor in het bestemmingsplan een lagere maximale hoogte wordt voorgeschreven, geldt voor deze bouwblokken het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 13. Hiermee is de instandhouding van deze bouwblokken in lijn met de regels van dit bestemmingsplan.
De bijbehorende regels hebben als doel een zekere flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden te bewerkstelligen. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak. De maatvoering (bouwhoogte) van de hoofdgebouwen is weergegeven op de verbeelding. In geval van accenten binnen de bebouwing is er sprake van een mogelijkheid tot het hanteren van een hogere bouwhoogte van 14 meter. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan op basis van de per 1 november 2014 in werking getreden nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Deze worden nader toegelicht in paragraaf 5.3.
Beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zullen worden toegestaan in de woning, onder voorwaarden dat de beoefenaar de bewoner van het pand is en dat maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 50 m² mag worden gebruikt ten behoeve van de beroepen aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De volledige voorwaarden zijn opgenomen in de regels.
Bed and Breakfast
Door middel van een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden middels een omgevingsvergunning een Bed and Breakfast mogelijk gemaakt worden binnen de bestemming 'Wonen'. Voorwaarden zijn dat onder andere de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft, het geen belemmeringen oplevert voor de omliggende functies en maximaal 30 % van het vloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van Bed and Breakfast tot een maximum van 80 m2. Dit mag ook in een bijbehorend bouwwerk. Men krijgt dus geen extra bergruimte.
Functieaanduiding - maatschappelijk
Bij de functieaanduiding ‘maatschappelijk’ zijn naast de bestemming ‘Wonen’ tevens maatschappelijke voorzieningen toegestaan op de begane grond en eerste verdieping van het gebouw. Hierbij worden detailhandel en horeca uitgesloten.
Functieaanduiding - dienstverlening
Bij de functieaanduiding ‘dienstverlening’ zijn naast de bestemming ‘Wonen’ tevens dienstverlenende voorzieningen toegestaan op de begane grond en eerste verdieping van het gebouw. Hierbij worden detailhandel en horeca uitgesloten.
Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming) (artikel 6)
Zoals aangegeven in paragraaf 4.9.1 heeft het plangebied een archeologische verwachtingswaarde. Voor het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan.
Water - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming) (artikel 7)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de (hoofd)watergang in het plangebied. Dit betreft de onderhoudsstroken van vijf meter aan beide zijde van de hoofdwatergang. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder(s) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Naast de bouwbepalingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan gelden er per 1 november 2014 nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Bewoners en bedrijven kunnen per 1 november eenvoudiger bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouwen, bijgebouwen) plaatsen of andere kleine bouwwerken aan de achterkant van een woning of ander hoofdgebouw neerzetten. Het vergunningvrij vergroten van het hoofdgebouw is bijvoorbeeld uitgebreid van 2,5 naar maximaal vier meter en het wordt mogelijk om in het achtererf bij een woning een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen.
In artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. In artikel 3, bijlage II van het Bor zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen die vergunningvrij zijn als ze passen binnen de regels, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. De activiteit mag niet strijdig zijn met dit bestemmingsplan.
Voor de vergunningsvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. In de regels is opgenomen dat gebouwen binnen het bestemmingsvlak opgericht moeten worden. Door deze formulering wordt het vergunningvrij bouwen en gebruik van artikel 2, Bijlage II van het Bor van toepassing verklaard en artikel 3, Bijlage II van het Bor buiten het bestemmingsvlak uitgesloten.
Indien op de verbeelding een dubbelbestemming is opgenomen geldt echter nog steeds de bijbehorende vergunningplicht vanuit andere beheerders.
In het kader van het opstellen van het gebiedspaspoort Hoven II is een participatietraject gevolgd. Het gebiedspaspoort - dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan - is mede tot stand gekomen met de inbreng van omwonenden, ondernemers, bedrijveneigenaren, makelaars en marktpartijen. Er zijn diverse bijeenkomsten en gesprekken geweest die waardevolle input hebben geleverd voor het gebiedspaspoort. Voor het concept gebiedspaspoort heeft een inspraaktraject plaatsgevonden. Het gebiedspaspoort is begin 2018 beperkt aangepast naar aanleiding van de resultaten van de dialoog met ontwikkelaars. Dit aangepaste gebiedspaspoort heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.
Tijdens de uitvoering van het plan zal er mogelijk hinder voor verkeer en omgeving ontstaan. Er is dan ook veel aandacht voor een actieve communicatie richting omwonenden, bewoners van Capelle aan den IJssel en andere betrokkenen. Ter voorbereiding van dit plan zijn door de gemeente diverse gesprekken met omwonenden gevoerd, zowel over de planning en werkzaamheden als de tijdelijke maatregelen die genomen zullen worden.
Het ontwerp bestemmingsplan Hoven II is po grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken (vanaf 19 april tot en met 31 met 2018) ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kon een ieder over het ontwerp bestemmingsplan een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. Binnen deze periode is één zienswijze ingediend op het concept gebiedspaspoort. Deze beschouwen wij ook als zienswijze op het bestemmingsplan. Deze reactie leidt niet tot aanpassen van het bestemmingsplan. Zie bijlage IX Nota van Beantwoording voor de Nota beantwoording Zienswijzen.
In het kader van het bestuurlijk overleg heeft het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard een reactie gegeven. Naar aanleiding hiervan zijn in paragraaf 4.7.2 en Bijlage 6 Waterparagraaf de gevolgend voor de waterkwantiteit weergegeven van het stedenbouwkundig plan dat met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Ook de veiligheidsregio heeft gebruik gemaakt van het bestuurlijk overleg. Zij heeft geadviseerd goede voorlichting te geven aan de nieuwe bewoners over hoe te handelen bij calamiteiten. Omdat het advies geen ruimtelijke implicatie heeft en voorlichting niet op bestemmingsplanniveau geborgd kan worden, wordt het bestemmingsplan niet aangepast naar aanleiding van deze reactie.
De DCMR heeft om aanpassingen verzocht in de paragrafen over luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid. Naar aanleiding hiervan is dit voor het onderdeel luchtkwaliteit aangepast.
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente Capelle aan den IJssel en Woningbouwcorporatie Havensteder zijn eigenaar van alle gronden binnen het plan, waar ontwikkelingen zullen plaatsvinden. De ontwikkelaar koopt de grond en de gebouwen, uitgezonderd twee, door Havensteder te renoveren bouwblokken. Vervolgens kan de ontwikkelaar het plan realiseren conform het gebiedspaspoort, de aanbestedingsleidraad en dit bestemmingsplan. De ontwikkelaar verkoopt de private gronden aan particulieren, het openbaar gebied wordt overgedragen aan en beheerd door de gemeente. De gemeente draagt bij aan de inrichtingskosten voor de openbare ruimte.
De afspraken worden vastgesteld met een koop- en anterieure overeenkomst. Doordat alle kosten in de overeenkomst met de ontwikkelaar gedekt worden, is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt het plan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Degenen die eerder een zienswijze naar voren hebben gebracht of hiertoe redelijkerwijs niet in staat zijn geweest, kunnen in deze periode tegen het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan kan een ieder beroep instellen. Wanneer geen beroep wordt ingesteld, is het bestemmingsplan na zes weken onherroepelijk.
Het plangebied ligt in het beheergebied van hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het resultaat van de watertoets is beschreven in deze waterparagraaf. Deze uitgangspuntennotitie bevat de waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
De relevante randvoorwaarden voor het plan Hoven II zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's: veiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit.
In het Nationaal Waterplan is de meerlaagsveiligheid of veiligheidsketen geïntroduceerd. Dit houdt in dat de waterveiligheid op drie manieren moet worden geborgd, te weten:
Het voorkomen van overstromingen richt zich op de waterkeringen. De waterkeringen op orde te brengen en te houden is het primaire doel. Het is de taak van het hoogheemraadschap om de waterkeringen veilig en robuust te houden. Daarbij constant zoekend naar de balans tussen de belangen en wensen van omgeving en wat het beheer en veiligheidsvraagstuk vereist van een waterkering. Ook gericht op klimatologische ontwikkelingen in de komende decennia.
Behalve door het verkleinen van de overstromingskans (versterken van waterkeringen) kan het overstromingsrisico worden verkleind door de gevolgen van een overstroming te beperken. Het beperken van de gevolgen van een overstroming heeft betrekking op de inrichting van een gebied. Wanneer onverhoopt toch een overstroming plaatsvindt, moet de schade zo klein mogelijk zijn. Met de juiste inrichtingsmaatregelen kan de schade door een overstroming zo veel mogelijk worden beperkt. Hierbij kan worden gedacht aan:
Het uitgangspunt voor het watersysteem is het faciliteren van de ruimtelijke functies en belangen in het gebied. Over het algemeen functioneert het watersysteem het best met grote, robuuste eenheden. Het streven is daarbij om bij ontwikkelingen zo groot mogelijk aaneengesloten peilgebieden te creëren en te behouden en lokale afwijkende peilen zoveel mogelijk op te heffen.
De te handhaven waterpeilen zijn vastgelegd in de peilbesluiten van het hoogheemraadschap. Het waterpeil wordt gehandhaafd door peilregulerende kunstwerken, zoals gemalen en stuwen en mag niet zonder goedkeuring van het hoogheemraadschap worden aangepast.
De hoofdwatergangen vormen de hoofdinfrastructuur van het watersysteem. De primaire functie van de hoofdwatergangen is de aan- en afvoer van water. De functie van ander oppervlaktewater is vooral waterberging en heeft in principe de status 'overig water'. Hoofdwatergangen zijn over het algemeen ruim zodat ze voldoende doorstroomprofiel hebben. Het systeem moet robuust genoeg zijn om hevige neerslag binnen het peilgebied te kunnen opvangen alvorens af te wentelen op naburig gebied. Voor de oevers langs open water wordt gestreefd naar een onderhoudsvriendelijke inrichting (inclusief bereikbaarheid). Voor hoofdwatergangen geldt standaard een Keurzone van tenminste 5 meter aan weerszijden van de watergang.
Uitgangspunt is dat ontwikkelingen geen negatief hebben op de waterhuishouding van de omgeving. Landelijk is dit waterbeleid opgenomen in het Waterbeheer 21e eeuw - WB21 (vasthouden, bergen en dan pas afvoeren van water) en in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit houdt in dat waterafvoer uit het gebied niet mag toenemen en het probleem dus niet wordt afgewenteld op andere gebieden.
De compensatie van negatieve effecten van een ruimtelijke ontwikkeling bestaat uit verschillende aspecten. Er worden drie typen compensatie onderscheiden:
Voor water is ruimte nodig. Het advies van het hoogheemraadschap is ruime watergangen met flauwe oevers aan te leggen. Om een gezond watersysteem te ontwikkelen moet water beschikken over voldoende licht en lucht. Onder gezond water verstaan we voldoen aan GEP (waterlichamen) en voldoen aan STOWA klasse drie (overig water). Bomen, hoge bebouwing, bebouwing boven water en steigers en vlonders geven schaduw en bladval. Bladval heeft een negatief effect op de waterkwaliteit door voedselrijkdom en baggeraanwas. Schaduwwerking over grote wateroppervlakken leidt eerder tot dood water.
In het beheergebied van Schieland en de Krimpenerwaard komen op veel plaatsen slappe bodems voor met een geringe bodemstabiliteit. Dit komt doordat er een fragiel evenwicht bestaat tussen het gewicht van het grondpakket dat aan de oppervlakte ligt en de druk van het diepe grondwater. Hierdoor kan de waterbodem plaatselijk loslaten en omhoog worden gedrukt. Dit fenomeen doet zich met name voor bij grote wateroppervlakken.
Bij het ontwerp van een plan moet goed rekening worden gehouden met het onderhoud van het watersysteem. Het oppervlaktewater moet bereikbaar zijn voor het onderhoudsmaterieel (belastingstype landbouwmaterieel). Om te zorgen voor goed toegankelijke oevers en te water laat plaatsen wordt er rekening gehouden met een onderhoudsstrook naast de hoofdwatergang die gelegen is aan de noordzijde van het plangebied. Hierin worden obstakels direct langs de oever, zoals bomen, lantarenpalen en bebouwing, voorkomen. Deze zogeheten ‘onderhoudsstroken' zijn bij hoofdwatergangen tenminste 5 m.
Het bereiken van een goede (ecologische) waterkwaliteit is om meerdere redenen een belangrijke opgave. Enerzijds volgt dit vanuit Europese wet- en regelgeving. De Europese Kaderrichtlijn Water stelt dat de huidige en toekomstige waterlichamen in 2015 moeten voldoen aan het Goed Ecologisch Potentieel (GEP: ecologisch doel specifiek voor belangrijke delen van het watersysteem) in 2015. Daarnaast hanteert het hoogheemraadschap het algemene beleid dat de waterkwaliteit in alle overige wateren moet voldoen aan 'STOWA klasse III'. Anderzijds is vanuit het perspectief en ambitieniveau van het toekomstige wonen, werken en recreëren een goede water- en ecologische kwaliteit gewenst.
Behalve de inrichting, zijn ook de gebiedseigenschappen bepalend voor welke water- en ecologische kwaliteit er kan worden behaald. Een geschikte methode om per gebied passende en haalbare doelen en maatregelen af te leiden is de methodiek van de waterkwaliteitsbeelden. Daarbij wordt per watertype of deelgebied op grond van de huidige kwaliteit en gebiedseigenschappen afgeleid welke kwaliteit haalbaar is en welke maatregelen er zijn om het meest effectief de gewenste doelen te halen.
Uitgangspunt is dat vervuiling van het watersysteem (en het milieu) moet worden voorkomen. Bij de gebiedsontwikkeling worden geen nieuwe vervuilingsbronnen geïntroduceerd. Uitlogende metalen, PAK's, bepaalde coatings en andere stoffen kunnen leiden tot belasting van het oppervlakte- en grondwater. Wanneer afstromend water (licht) verontreinigd is, moet het afstromend worden gezuiverd met behulp van zuiveringsvoorzieningen. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe schoon houden, scheiden, zuiveren (3-traps-strategie waterkwaliteit). Verontreinigingen worden in beginsel voorkomen, vervolgens worden deze aangepakt bij de bron.
Waterkwaliteit heeft een duidelijk relatie met de riolering. Overstorten hebben in delen van de stedelijke gebieden grote invloed op de waterkwaliteit. Bij gescheiden rioolstelsels moet rekening worden gehouden met de materiaalkeuze voor dakbedekking en hemelwaterafvoeren (geen uitlogende materialen). Bij straatinrichting moet voor milieuvriendelijke, zoveel mogelijk waterdoorlatende, materialen worden gekozen.
Ruimtelijke relevantie
De hoofdtransportleidingen, hoofdrioolgemalen en zuiveringen moeten planologisch worden beschermd in de ruimtelijke plannen. Genoemde objecten moeten op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan worden opgenomen met een eigen (dubbel)bestemming. Nieuwe functies nabij zuiveringen en gemalen kunnen een goede bedrijfsvoering in de weg staan en dat moet worden voorkomen.
Bij de inrichting van een gebied moet voldoende drooglegging worden toegepast om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. Drooglegging is het verschil tussen het oppervlaktewaterpeil en het maaiveldniveau. Dit moet niet worden verward met de ontwateringdiepte, het verschil tussen het freatische grondwaterniveau en het maaiveldniveau. De ontwateringsdiepte is doorgaans kleiner dan de drooglegging door de opbolling van grondwater in de ondergrond.
De bodemgesteldheid, mogelijke waterpeilstijging, gewenste functies en omgeving bepalen voor een belangrijk deel de passende drooglegging voor een gebied. Het blijft maatwerk per gebied. In veengebieden als de Krimpenerwaard is de drooglegging veel kleiner dan in Schielandse delen. In stedelijke gebieden van Schieland wordt vaak de volgende drooglegging geadviseerd:
Eventueel benodigde watercompensatie wordt binnen het peilgebied opgelost. Regenwater wordt gescheiden afgevoerd naar de bestaande hoofdwatergang of nieuw aan te leggen singels.
De gebiedsontwikkeling Hoven II heeft naar verwachting geen significant negatieve effecten op de waterhuishouding. Omdat het ontwerp nog niet bekend is, is nog niet bepaald of er sprake is van een toename of afname van verhard oppervlak. Bij een verhardingstoename van meer dan 500 m² dient compensatie te worden toegepast volgens de normen van het hoogheemraadschap. Ook kunnen er in het plangebied watergangen worden aangelegd conform de regels uit het bestemmingsplan. Daarnaast wordt er een gescheiden rioolstelsel aangelegd, waarbij hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.