Plan: | Marktweg Hem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.BPMarktweg-VG02 |
Bij de gemeente Drechterland is een verzoek binnengekomen voor de transformatie van de locatie aan de Marktweg in Hem, van een garagebedrijf naar een woongebied. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels geasfalteerd en bebouwd met bedrijfsgebouwen. Het achterste deel wordt gebruik voor de opslag van voertuigen. In het voorliggende plan worden alle gebouwen en verhardingen verwijderd en vervangen door een groen woongebied. Het is hierbij de bedoeling 34 nieuwe woningen te realiseren. De bestaande bedrijfswoning wordt ook meegenomen in het plan en krijgt een rechtstreekse woonbestemming. Niet alleen zal het plangebied in uitstraling veel vriendelijker worden, maar het zal ook minder overlast geven t.o.v. de huidige bedrijfslocatie.
Het vigerende bestemmingsplan laat het beoogde gebruik en de bouw van woningen niet toe. Het gemeentebestuur heeft besloten onderhavig bestemmingsplan in procedure te brengen om de beoogde functies, bouwwerken en de aanleg hiervan mogelijk te maken. Het stedenbouwkundig plan voor de locatie is vertaald naar dit bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van de kern Venhuizen, richting de kern Hem. De noordgrens wordt gevormd door de bestaande bebouwing aan de weg Hemmerbuurt. Dit zijn zowel woningen als (agrarische) bedrijven. Aan de oostzijde liggen de bestaande woningen aan de Marktweg. De noordoostkant van het plangebied valt binnen de milieucirkel van een tuinderij met kas en kan daarom niet gebruikt worden voor woningbouw. Het is wel mogelijk om op deze gronden een deel van de wijkinfrastructuur te realiseren met parkeren, groen en spelen. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Koggeweg. Ten zuiden hiervan liggen sportvelden. Aan de westkant liggen velden met een agrarische bestemming. Het plangebied is ca. 1,8 hectare groot.
Ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl
Het vigerende bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' is door de raad van de gemeente vastgesteld op 24 juni 2013 en de 'Eerste herziening Drechterland Zuid' op 26 oktober 2015.
Uitsnede bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Op basis van deze plannen heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'caravanstalling'. Daarbinnen ligt een bouwvlak waar bebouwing ten behoeve van de bestemming toegestaan is. Daarnaast ligt over het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en voor een klein deel aan de zuidzijde 'Waarde - Archeologie 2'. De dubbelbestemming regelt een bijzonder belang dat eerst afgewogen dient te worden alvorens de ondergelegen bestemming mag worden gerealiseerd. De nieuwe woningen passen niet binnen de bestemming 'Bedrijf'.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op bestuurlijk niveau zijn beleidsuitspraken geformuleerd die onder meer betrekking hebben op het plangebied. Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Milieu).
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
Voor het verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, het gaat daarbij om de (herijkte) EHS (inmiddels Natuurnetwerk Nederland geheten) en Natura 2000-gebieden.
Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Geen van deze nationale belangen speelt een rol binnen de begrenzing van het plangebied.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en moet overprogrammering worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd, waardoor artikel 3.1.6 lid 2 Bro aangeeft dat: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, het Milieubeleidsplan 2015-2018, de Watervisie 2021 en de Agenda Groen.
De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is het relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vasthouden door te richten op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu gemaakt worden.
De sturingsfilosofie is het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt rekening gehouden met de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.
Onder de hoofdambitie zijn voor een drietal aspecten samenhangende ambities geformuleerd:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen hanteert de provincie meerdere ontwikkelprincipes. Deze ontwikkelprincipes geven houvast naar de toekomst toe omdat ze op hoofdlijnen beschrijven hoe de provincie de ontwikkelingen voor zich ziet. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
Op dit moment is de provincie bezig met het opstellen van de eerste integrale Omgevingsverordening. Deze zal op termijn de huidige Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vervangen. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. De laatste wijziging van de PRV is op 27 mei 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging is een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen opgenomen in de PRV. Daarnaast is de begrenzing van glastuinbouwconcentratiegebieden, het weidevogelleefgebied en bufferzone aangepast. De gewijzigde PRV is op 7 juni 2019 in werking getreden.
De Provincie Noord-Holland spant zich in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur. De Provincie beschouwt de natuur en de gebruikswaarde van haar natuur daarom in samenhang. De Provincie Noord-Holland zorgt voor gebieden met een hoge biodiversiteit, maakt deze waar mogelijk toegankelijk voor recreatie en bouwt deze uit tot een robuust, samenhangend netwerk. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de EHS (thans NNN) inclusief de verbindingszones, nationale parken en Natura 2000-gebieden.
Het plangebied valt grotendeels binnen het Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). Het beleid van de provincie geeft een voorkeur aan woningbouw in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden. De locatie Besseling leent zich hier goed voor. Doordat het ontwerp voor het plan de lijnen uit het landschap volgt sluit het goed aan op de kwaliteiten van het landschap en de cultuurhistorie. Voor de verantwoording van de woningbouw en de inpassing binnen de ruimtelijke kwaliteitseisen van artikel 15 van de PRV wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Verder draagt het plan bij aan Sterke kernen, sterke regio's. Met de toevoeging van de woningen wordt bijgedragen aan het in stand houden van het voorzieningenniveau van de kern Venhuizen.
Het plangebied ligt op ca 1,8 km afstand weidevogelleefgebied en op ruim 4 km afstand van een NNN-gebied op het land. Het Markermeer (NNN grote wateren) ligt op ca. 2 km afstand. Deze beschermde gebieden worden niet rechtstreeks geraakt. Wat betreft de verdere bescherming van natuurgebieden wordt verwezen naar paragraaf 5.5 Ecologie, van deze toelichting.
Met de gewijzigde vaststelling zijn geen provinciale belangen gemoeid. Met de onderbouwing in de genoemde paragrafen wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met de provinciale omgevingsvisie en verordening.
Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. In de afgelopen jaren is het beleid sterk ontwikkeld en heeft het een duidelijke plek gekregen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor het opstellen van ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) vastgesteld. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Deze Leidraad is een vernieuwde versie van de Leidraad uit 2010.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.
Ruimtelijke kwaliteit is lastig te definiëren of kwantificeren. Het gaat niet om mooi of lelijk, of behouden tegenover ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit draait om het samenspel van nieuw en oud en de balans tussen behoud en ontwikkeling bij het maken van keuzen over de toekomst van het landschap. Zonder behoud geen verleden, maar zonder ontwikkeling geen toekomst. Kortom ruimtelijke kwaliteit ontstaat als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten op de huidige kwaliteiten van het landschap. Zodat, waar mogelijk, eenieder het landschap in kan, het kan beleven en ervan kan genieten – ook in de toekomst.
Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
Het plangebied valt binnen het ensemble West-Friesland Oost. De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het oostelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en West, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. Dit oostelijk deel vormt tevens de kust van het IJsselmeer en het Markermeer. In dit ensemble herinneren de karakteristieke binnensteden van Medemblik, Enkhuizen en Hoorn aan het Zuiderzee- en VOC-verleden. Deze steden zijn de grotere kernen. De spoorlijnen vanuit Alkmaar en Amsterdam via Hoorn naar Enkhuizen, de snelweg A7, de Houtribdijk en de toekomstige Westfrisiaweg verbinden dit gebied met de omgeving.
West-Friesland Oost is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Kenmerken zijn de lange veenlinten en opstrekkende kavels haaks op de linten. De ligging van de linten is afhankelijk van de richting van de ontginningen en vaak sterk gerelateerd aan de ondergrond (de hooggelegen kreekruggen). Waterlopen als de Kadijk, de Gouw, de Groote Vliet en de Molensloot zijn enkele relicten van het ooit waterrijke landschap. De kronkelende dijken en de braken en wielen zijn het resultaat van de lange strijd tegen het buitenwater.
Het oostelijke deel is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten. In het kleinschalige landschap aan de Markermeerdijk, tussen Hoorn en Enkhuizen, is het oorspronkelijke landschap en de openheid het best bewaard gebleven. Aan beide zijden van het lint is het landschap open (de zogenaamde ‘gedeelde ruimte’). De Westfriese Omringdijk vormt door zijn hoogte en herkenbare dijkprofiel een duidelijke begrenzing van de meer open gebieden in West-Friesland (Oost). Verspreid door West-Friesland Oost staan enkele molens als markante objecten in het landschap.
In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lintdorpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking en van stolpenreeksen. De linten zijn vaak gelegen op de kreekruggen (Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Opperdoes) en op oude dijken (Zwaagdijk, Andijk).
Linten zijn soms heel uitgestrekt, rechtlijnig en verstedelijkt, bijvoorbeeld tussen Hoorn en Enkhuizen en hebben soms een grilliger verloop, zoals in Schellinkhout en Oosterleek. In veel van deze linten vindt geleidelijke verdichting en uitbreiding plaats met een mix aan functies van een verschillende omvang (zoals wonen, agrarische functies, handelsbedrijven, recreatieve functies, maneges etc.). Hoe meer het lint verdicht hoe meer divers de functies en de maat en schaal van de bebouwing. Soms is het moeilijk de grens tussen kern (bebouwde kom) en landelijk lint vast te stellen. Verdere groei van bebouwing aan en langs de linten leidt tot verdere verdichting van het landschap en het verdwijnen van doorzichten en open gebieden. Er zijn ook linten die inmiddels zodanig verdicht zijn dat er vanaf het lint weinig tot geen doorzichten naar het landschap meer zijn. Langs enkele linten staan reeksen stolpboerderijen zoals in Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Westwoud en Venhuizen.
Het plangebied ligt in het landschap: Oude zeekleilandschap met een fijnmazige verkaveling en linten op de hooggelegen kreekruggen. Het plangebied ligt direct ten zuiden van een van deze oude linten met stolpboerderijen, maar maakt er geen onderdeel van uit. Voor het plangebied geldt dat de genoemde verdichting van het lint met het sportpark en het bedrijventerrein ten zuiden van het plangebied, het bebouwingslint ten noorden en de bestaande bebouwing van Venhuizen ten oosten ervan goed merkbaar is. De openheid van het landschap is in het plangebied zelf niet heel duidelijk aanwezig. Het plan draagt met een markant pand op beide hoeken aan de zuidzijde bij aan een duidelijker markering van de overgang naar woonbebouwing. Het plan neemt de structuurlijnen uit de omgeving (verkavelingsrichting, wegen, waterlopen) op en draagt daarmee bij aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek.
Voor de verdere verantwoording van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
De provincie Noord-Holland wil dat er de komende jaren veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen. Zij gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. De speerpunten van de Provinciale Woonagenda 2020-2050 zijn:
De vraag naar passende en betaalbare woningen in de provincie is groot en neemt onder alle doelgroepen toe. De provincie vindt het belangrijk om in de woonbehoefte te voorzien en daartoe de woningbouwproductie aan te jagen. Tegelijk wil de provincie de transitie maken naar een volledig klimaatneutrale, circulaire en klimaatadaptieve bouw én de bestaande woningvoorraad verduurzamen. Een goede ruimtelijke inpassing van woningbouwprojecten, rekening houdend met andere randvoorwaarden voor verstedelijking en beleidsdoelen uit de Omgevingsvisie, is daarvoor essentieel.
De richtinggevende principes die de provincie daarbij heeft geformuleerd zijn:
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de behoefte van de regio West-Friesland. Samen met andere in- en uitbreidingslocaties levert het een goede bijdrage aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Op basis van de bovenstaande samenvattingen en de motivering in hoofdstuk 4 kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
De 7 gemeenten in de regio West-Friesland werken nauw samen op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. In 2017 zijn de Regionale Woonvisie, het Regionaal Actieprogramma Wonen 2017- 2021 (RAP), de kwantitatieve woningbouwprogrammering en het regionaal afwegingskader wonen vastgesteld. De regionale woonvisie bevat de regionale ambities ten aanzien van het wonen in West-Friesland. Het afwegingskader is een regionaal instrument om uitvoering te geven aan de ambities van de regio en om ervoor te zorgen dat nieuwe plannen blijven voorzien in de regionale woningbehoefte.
Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de regionale Woonvisie West-Friesland 2017. Hierin is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio's van Nederland te gaan behoren en de hoe de woonvisie bijdraagt aan het realiseren van die ambitie. De Westfriese Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:
Het speerpunt voor nieuwbouw, inzetten op onderscheidende en complementaire producten, heeft de volgende uitgangspunten:
In het plan spelen groen, rust, ruimte en water een belangrijke rol en vanzelfsprekend maken duurzaamheid en een klimaatadaptieve inrichting onderdeel uit van de planvorming. Met het realiseren van rug-aan-rugwoningen voor starters en seniorenwoningen wordt er bijgedragen aan nieuwe woonvormen waar behoefte aan is. De voorgenomen ontwikkeling van 34 woningen draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte.
De uitvoering van de regionale woonvisie vindt plaats via het Regionaal Actieprogramma (RAP). In het RAP staat per speerpunt welk beleid en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Onderdeel van het RAP is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader wonen. Het afwegingskader vormt de basis voor nieuwe woningbouwplannen en licht deze toe.
Het toepassen van de ladder is in de regio West-Friesland vastgelegd in het Afwegingskader wonen West-Friesland 2019 (AWF 2019). Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).
De minimumvereisten van de Westfriese basis waaraan elk plan moet voldoen zijn:
De ambities voor het Westfries vooruitdenken bestaan uit:
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten zoals is vastgelegd in het AWF 2019. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Onderhavig plan past in het regionale beleid en draagt samen met andere in- en uitbreidingslocaties bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.
In 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Drechterland vastgesteld. Hierin heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan de ontwikkeling. De visie is opgesteld op basis van de eigen waarden van de gemeente Drechterland. Uitgangspunten van de visie zijn dan ook:
Belangrijk in de visie is het landschap van Drechterland. Dit is een van de belangrijke onderdelen van een rustig en veilig woonmilieu voor de bestaande en nieuwe inwoners van de gemeente.
Het plangebied voegt zich door de landschappelijke inpassing (zie paragraaf 4.2) goed in het landschap en draagt zo bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt aangesloten bij de Toekomstvisie Drechterland.
De Structuurvisie Landschap Gemeente Drechterland is vastgesteld op 23 mei 2011. In dit document wordt de beoogde ontwikkeling van het landschap weergegeven in relatie tot de kernen en linten in de gemeente. Hiermee biedt de visie voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap. . In de visie worden drie soorten gebieden onderscheiden:
Het gebied rondom Hem, Venhuizen, De Hout wordt in de visie verbonden aan het ambitieniveau ‘geleidelijk’ transformeren. Deze ambitie is toegekend aan dit gebied omdat de hoofdstructuur in dit gebied bestaande uit wegen, wegbeplanting en vaarten een sterk kader biedt maar dat de in dit gebied voorkomende bebouwing hier niet goed is ingepast. In deze zone ligt grootschalige bebouwing ‘kaal’ in het landschap en is weinig verwantschap aanwezig met de rest van het buitengebied. Daarnaast zijn in dit gebied nog elementen als het bedrijventerrein bij Hem en enkele randen van het dorp Venhuizen die om verbetering vragen.
Het plangebied voegt zich door de inpassing (zie paragraaf 4.2) goed in het landschap, het opstrekkend verkavelingspatroon blijft behouden en de richting van de waterstructuur, die al van oudsher als ontwatering van het gebied dient, wordt benadrukt. Het plangebied draagt zo bij aan de ruimtelijke kwaliteit en past de nieuwe bebouwing goed in binnen het aanwezige sterke kader. Op de zuidwesthoek en op de hoek van het bebouwingslint langs de Marktweg worden markante panden gerealiseerd, als markering van de dorpsentree. Op deze manier wordt er een betere rand van het dorp Venhuizen gecreëerd. Er wordt aangesloten bij de Structuurvisie Landschap.
De gemeenteraad heeft op 27 juni 2011 de Welstandsnota Drechterland vastgesteld. In deze welstandsnota heeft de gemeente haar welstandsbeleid uiteengezet. Dit beleid is erop gericht om de “redelijke eisen van welstand” te waarborgen. De regels in de welstandsnota zijn met name kwaliteitsvoorschriften met betrekking tot het uiterlijk van gebouwen. In de welstandsnota zijn verschillende welstandsgebieden onderscheiden. Afhankelijk van het type gebied zijn er bepaalde voorwaarden gesteld waaraan bouwwerken moeten voldoen, om niet te erg als dissident in die omgeving te worden ervaren. Het bestemmingsplangebied omvat verschillende van deze welstandsgebieden, te weten:
Naast algemene welstandscriteria, zijn voor deze verschillende welstandsgebieden gebiedsgerichte welstandseisen opgenomen.
Het plangebied valt binnen het welstandsgebied Ruilverkaveling. Voor het gebied geldt een aanduiding als regulier welstandsgebied, waarbij de nadruk zal liggen op het respecteren en geleidelijk transformeren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten, zoals dat aangegeven is in de Structuurvisie Landschap.
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat is besproken in de Welstandscommissie. Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen is het beeldkwaliteitsplan aangepast. In dit bestemmingsplan wordt door het vastleggen van de toegestane woningtypen, alleen vrijstaande en/of dubbele woningen, binnen de bestemming Wonen geborgd dat er geen lange wanden met rijwoningen ontstaan.
Bij de verdere uitwerking van het gebied wordt rekening gehouden met de criteria uit het beeldkwaliteitsplan en de welstandsnota.
De Woonvisie van de gemeente Drechterland is vastgesteld op 28 januari 2013. In de visie wordt geconstateerd dat er in de periode 2010-2020 een toename van het aantal huishoudens in Drechterland zal zijn van 650-700 huishoudens. Deze stijging is voor het grootste gedeelte toe te rekenen aan een toename van de eenpersoonshuishoudens. Ruimtelijk kan dit vertaald worden naar een afnemende behoefte aan eengezinswoningen en een toenemende vraag naar kleinere eenpersoonswooneenheden, al dan niet geschakeld of geclusterd. Voor de eenpersoonshuishoudens wordt een situering voorzien in de nabijheid van dagelijkse voorzieningen op het gebied van detailhandel, zorg, horeca, sport en cultuur. De gemeente geeft in haar Woonvisie aan dat ze in haar beleid voorrang geeft aan binnenstedelijk boven buitenstedelijk en dat de woningbouw verandert van grootschalig naar kleinschalig. De gemeente zal minder bouwen dan in het verleden en meer flexibel en vraaggericht te werk gaan. Onderzoek naar consumentenvoorkeuren voor woonmilieus toon aan dat voor centrum-dorpse kernen als Hoogkarspel en Venhuizen er perspectieven zijn, de vitaliteit in kleine kernen staat daarentegen onder druk. Hier ligt de opgave om de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen versterkt en behouden kan worden.
Doordat de Woonvisie verouderd is en is opgesteld in tijden van economische crisis zijn de aannames ten aanzien van een geringe toename van het aantal woningen inmiddels achterhaald. De meest recente woonaantallen voor de gemeente uit het Afwegingskader wonen West-Friesland 2019 (zie paragraaf 2.4.2) zijn wat dat betreft nu leidend. Het plan past binnen de aantallen voor de regio. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving). Nog steeds van toepassing is de toename van eenpersoonshuishoudens. Met het realiseren van een aantal rug-aan-rugwoningen voor starters wordt aan deze behoefte tegemoet gekomen.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Regio West-Friesland
West-Friesland Midden is ontstaan uit grote hoeveelheden sediment die zijn afgezet door het Zeegat van Bergen. Dit getijdebekken, dat tot ver in het binnenland reikte, zorgde voor opslibbing met zand en klei uit zee. Hierop vestigde zich al vroeg een groot aantal mensen in een relatief hoge dichtheid. West-Friesland is dan ook een archeologisch waardevol gebied, met relicten in de bodem van nederzettingen uit Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en Romeins tijd. Vanaf de IJzertijd vernatte het gebied waardoor er veenontwikkeling tot stand kwam. Dit maakte het gebied ongeschikt voor bewoning. Vanaf de vroege middeleeuwen werd het gebied opnieuw in ontginning genomen. Om het gebied te ontwateren werden vanuit bestaande veenrivieren parallelle sloten het veen ingegraven. Op de droge toplaag kon men vervolgens wonen en akkers aanleggen. Een deel van de ontginningen werd beperkt door natuurlijke grenzen of bezitsgrenzen maar elders trok men onder druk van de bodemdaling steeds verder het veen in – net als in andere veengebieden. Om droge voeten te houden werden de nederzettingen verplaatst naar de hoogste plaatsen in het landschap, ten oosten van Hoorn en bij Medemblik lagen veel nederzettingen op kreekruggen. Kreekruggen zijn kronkelende zandbanen die op veel plaatsen in West-Friesland voorkomen. De meeste nederzettingen in de veenontginningen kregen de vorm van langgerekte linten.
Door de doorgaande bodemdaling en erosie ontstonden of groeiden verschillende binnenmeren zoals het Wogmeer, het Berkmeer en het Baarsdorpermeer. Daarnaast kregen veel nederzettingen waterstaatkundige problemen. Om droge voeten te houden werden de nederzettingen verplaatst naar de hoogste plaatsen in het landschap, de kreekruggen. Vanaf omstreeks de 11e eeuw begon men ook met het aanleggen van dijken om de veenontginningen tegen inbraken van de zee te beschermen. Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw vormden deze dijken een geheel: de Westfriese Omringdijk. Door deze gesloten dijk nam de invloed van de zee sterk af. De Omringdijk onderging na aanleg nog flinke veranderingen door de vele doorbraken en achter zwakke dijken werden inlaagdijken (reservewaterkeringen) aangelegd. Nog altijd vormt de Omringdijk door zijn hoogte de markante begrenzing van het oude zeekleigebied. Na de drooglegging van onder andere de Beemster en de aanleg van de Wieringermeerpolder werd de Westfriese Omringdijk steeds meer de scheiding tussen oud en nieuw land. In dit ensemble doet vrijwel de gehele Westfriese Omringdijk nog dienst als primaire waterkering voor het IJsselmeer en het Markermeer.
Het veenpakket dat zich eerder op de kleibodem had ontwikkeld, is inmiddels verdwenen door oxidatie. Het gebied heeft echter wel de ruimtelijke karakteristieken van een veenontginningsgebied behouden. Doordat de gronden ter weerszijden van de opgevulde getijdegeulen later zijn ingeklonken en het zand in de geulen niet, zijn deze met zand gevulde geulen nu lichte verhogingen in het landschap. De kleine, verspreid liggende meren werden in het begin van de 17e eeuw droogmakerijen, zoals polders de Wogmeer, de Baarsdorpermeer, de Bennemeer en de Berkmeer. Ze zijn herkenbaar aan hun ringsloot en rechthoekige verkaveling.
Het gebied kende lang vooral een agrarisch gebruik (akkerbouw en fruitteelt). Het grootste deel van het transport ging over water. Als onderdeel van een groot landinrichtingsproces vonden in het midden van de 20e eeuw grootschalige ruilverkavelingen en daarmee schaalvergroting plaats. Aanleiding was de wens het agrarisch gebied beter aan te laten sluiten bij de moderne eisen van de landbouw. Het landschap werd getransformeerd, maar dat gebeurde niet overal op dezelfde manier of in dezelfde mate. In de vaarpolders is het landschap in de jaren '80 van de vorige eeuw bijvoorbeeld ingrijpend getransformeerd, veel sloten werden gedempt en er werd een wegennetwerk aangelegd. Het agrarisch platteland begint meer de verschijningsvorm van een bedrijventerrein te krijgen. Langs de Markermeerdijk tussen Hoorn en Enkhuizen is het historische landschap nog zichtbaar. De laatste decennia van de vorige eeuw zijn delen van het landschap flink verstedelijkt, bijvoorbeeld bij Hoorn, Medemblik, Enkhuizen, Hoogkarspel, Bovenkarspel en Wervershoof.
Drechterland
Rond 1850 is in de gemeente Drechterland sprake van een gaaf kleipolderlandschap. De opstrekkende verkaveling met zeer fijnmazige, smalle en diepe, kavels is onaangetast. In Polder het Grootslag en Polder de Drieban is de verkaveling noord-zuid gericht. In Polder Schellinkhout is de verkaveling oost-west gericht.
De bewoning van het gebied vindt alleen plaats in lineaire nederzettingen, die zijn ontstaan langs de in het gebied gelegen stroomruggen en kaden. Schellinkhout en Wijdenes zijn op noord-zuid lopende hoger gelegen gronden ontstaan. De overige dorpen, waaronder Hoogkarspel en Westwoud zijn oost-west gesitueerd.
Kaart Venhuizen, Hem en omgeving in 1920 (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl
In de tweede helft van de 19e eeuw heeft er in het landschap van de gemeente Drechterland een belangrijke verandering plaatsgevonden, de spoorlijn van Hoorn naar Enkhuizen wordt aangelegd. Verder hebben de veranderingen alleen op detailniveau plaatsgevonden. Het gaat hierbij om de toevoeging van enkele woningen, het verplaatsen van boomgaarden en het samenvoegen of opdelen van percelen.
Na 1950 beginnen er grotere veranderingen plaats te vinden in het landschap. In Venhuizen en (vooral) Hoogkarspel ontstaan de eerste planmatige woonuitbreidingen haaks op de linten. In deze periode is ook de toename van de invloed van het verkeer in het landschap zichtbaar. Bij Blokdijk is bijvoorbeeld een duidelijke opwaardering van de route tussen Hoorn en Enkhuizen zichtbaar. Op perceelsniveau worden op diverse plaatsen de oorspronkelijke smalle, diepe kavels samengevoegd tot grotere kavels. In de Houterpolder en Polder de Drieban is dit goed zichtbaar.
Kaart Venhuizen, Hem en omgeving in 1990 (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl
In de gemeente Drechterland zijn de dorpen sterk gegroeid. Hoogkarspel, Westwoud en Venhuizen springen hierbij het meest in het oog. De aanleg van de N302 (Drechterlandseweg en Westfrisiaweg) en de ruilverkavelingswegen zijn duidelijk herkenbare veranderingen in de infrastructuur. In Polder het Grootslag en Polder de Drieban hebben vooral ruilverkavelingen plaatsgevonden. In deze polders zijn kavels samengevoegd en nieuwe wegen aangelegd. Ten tijde van de ruilverkaveling veranderde de vaarpolder in een rijpolder. De nieuwe wegen zijn tevens nieuwe bebouwingslinten geworden.
Plangebied
Het plangebied ligt op de grens tussen Venhuizen en Hem. Beide kernen zijn in de middeleeuwen ontstaan bij de ontginning van het veengebied. De plaatsnamen zijn terug te vinden op middeleeuwse kaarten als “Veenhusen” en als “Rottaerdshem”, later ook als “Hem”. In 1414 kregen Venhuizen en Hem gezamenlijk stadsrecht van Hertog Willem IV van Beieren.
Hem en Venhuizen vormen sinds het eind van de 19e eeuw een lint dat losjes aaneengesloten door de veenpolders meandert. De opstrekkende verkaveling is daarbij sterk structuurbepalend, niet alleen voor de indeling van het agrarisch landschap, maar ook voor de kavelstructuur in de dorpskern en voor de latere uitbreidingen in de 2e helft van de 20e eeuw.
De locatie grenst aan de zuidzijde aan de Koggeweg en de watergang. Deze watergang is midden 19e eeuw op de kaart terug te vinden als de “Waterlozing”, wat duidt op de importantie van deze watergang voor de lokale waterhuishouding. Begin 20e eeuw is langs deze watergang een spoorlijn aangelegd die een verbinding legde van Hoorn naar Enkhuizen en daarbij plaatsen aandeed als Wijdenes, Hem, Venhuizen, Grootebroek en Hoogkarspel. Deze Zuiderkogge-spoorlijn heeft dienst gedaan van 1913 tot 1935. Deze deed ook de groenteveiling aan die ten zuiden van de kern van Venhuizen en ten oosten van het plangebied gesitueerd was. De Marktweg vormde een doorsteek naar deze veiling en werd al snel begeleid door lintbebouwing. Zowel de spoorlijn als de groenteveiling zijn inmiddels verdwenen, maar de Marktweg is nog wel aanwezig.
In de tweede helft van de 20e eeuw is langs de watergang een rijweg aangelegd, de Koggeweg. Aan de zuidzijde van de weg zijn eind 20e eeuw het sportpark en het bedrijventerrein Zuiderkogge gerealiseerd. De locatie zelf is sinds de jaren vijftig al deels in gebruik voor bedrijfsdoeleinden, aanvankelijk watergebonden en later weggebonden bedrijvigheid.
De locatie ligt ten noorden van de Koggeweg en ten westen van de Marktweg. Op de locatie bevinden zich twee bedrijfsgebouwen, een moestuin en een buitenstalling. Daarnaast ligt er aan de Marktweg een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van het plangebied. Het terrein wordt gebruikt als garagebedrijf en keuringsstation. Het deel van het terrein rondom de panden is verhard met asfalt. De buitenstalling is voorzien van een halfverharding waarop campers en auto’s staan. Het plangebied is nu zowel vanaf de Marktweg als de Koggeweg ontsloten.
Luchtfoto (plangebied rood omkaderd), bron: Google Earth
Zicht op het plangebied met bedrijfswoning vanaf de Marktweg, bron: Google streetview
Zicht op het plangebied vanaf de Koggeweg
Zicht op de stalling, bron: Google streetview
Direct ten noorden van het plangebied ligt het historische lint tussen Venhuizen en Hem. Dit zijn zowel woningen als (agrarische) bedrijven. Ten noordoosten van het plangebied ligt een tuinderij met kas waarvan de milieucirkel over het plangebied valt. Aan de oostzijde staan de bestaande woningen aan de Marktweg. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een watergang met daarnaast de Koggeweg. Ten zuiden hiervan liggen sportvelden en iets ten zuidwesten het bedrijventerrein Zuiderkogge. Aan de westkant wordt het plangebied begrensd door velden met een agrarische bestemming.
Op basis van de ontstaansgeschiedenis, de huidige dorpsstructuur van Venhuizen en het ten zuiden van het plangebied voorkomende sportpark en bedrijventerrein is het plangebied een logische locatie voor de uitbreiding van het dorp. Ontwikkeling in dit gebied sluit aan op de meest recente uitbreidingen van Venhuizen en er is op deze locatie geen sprake meer van een open landschap dat behouden moet blijven.
In dit hoofdstuk wordt het stedenbouwkundig plan uiteengezet en beschreven aan de hand van een aantal aspecten.
Het stedenbouwkundig plan geeft de beoogde ontwikkeling weer. De plannen zullen na vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt worden. De woningbouwplannen en de inrichting van de openbare ruimte zullen in overeenstemming zijn met de regels en de verbeelding (het juridisch bindende deel) van het onderhavige bestemmingsplan.
Het stedenbouwkundig plan voegt zich binnen de omliggende stedenbouwkundige en landschappelijke structuren. Die structuren worden bepaald door de aanwezige lange lijnen, het landschap en de bebouwingsstructuur. De lange lijnen worden gevormd door de Koggeweg, die begrenst wordt door de brede watergang, de Hemmerbuurt, overgaand in het Westeinde, begeleid door de lintbebouwing van Hem en Venhuizen en tot slot de Marktweg als dwarsverband daartussen. Het landschap wordt bepaald door de opstrekkende verkaveling in het agrarisch landschap en de weerslag van de verkaveling in de lintbebouwing en in de latere uitbreidingsgebieden. Daarnaast spelen de groenstructuren, hagen en houtwallen die de kavels inkaderen een bepalende rol in de beleving van het landschap. De bebouwingsstructuur bestaat uit de deels historische, streekeigen en gevarieerde lintbebouwing van Hem en Venhuizen. Langs de Marktweg komt recentere lintbebouwing voor. Daarnaast ligt een woonbuurt uit de jaren '80, deels gerealiseerd op het vroegere veilingterrein en een woonbuurt uit het begin van deze eeuw. Verder heeft de aanwezigheid van de kas ten noorden van het plangebied invloed op het plan. Er bevindt zich een milieucontour van 30 meter rond de kas (m.n. vanwege lichthinder) waar nu geen woonbebouwing mogelijk is. De toegankelijkheid van de kas loopt via het terrein, deze moet gehandhaafd blijven. Er komen daarom twee doorgangen naar het achtergelegen agrarisch bedrijf waardoor het bedrijf niet beperkt wordt in de bedrijfsvoering.
Plan voor De Overhaal, bron: HB Adviesbureau
De hoofdstructuur van het plan volgt de lijnen van het landschap: het verkavelingspatroon van de polder haaks op het oude lint vormt de richting voor de bebouwing en ontsluiting aan de westzijde van het plan, de Koggeweg en waterstructuur, die al van oudsher als ontwatering van het gebied dient, bepalen de oostelijke helft van het plan.
In het plan worden 34 woningen gerealiseerd. Op de zuidwesthoek wordt een markant pand gerealiseerd, als markering van de dorpsentree. Het bebouwingslint langs de Marktweg wordt ook afgerond met een bebouwingsaccent, tevens een mooie markering van de doorsteek naar de dorpskern. Over het terrein wordt een logische routing gerealiseerd, waarbij ook wordt zorggedragen voor de toegankelijkheid van de kas. Bij de herindeling wordt tevens rekening gehouden met de verruiming van de achtertuin van de huidige bedrijfswoning aan de Marktweg. Binnen de milieucontour van de kas worden nu geen woningen gerealiseerd, maar een groenvoorziening en een (natuurlijk vormgegeven) speelplek. Het gebied krijgt wel een wijzigingsbevoegdheid waarmee, als in de toekomst de kas en de bijbehorende agrarische bestemming van dat perceel verdwijnen, woningbouw mogelijk is.
De beoogde sfeer van Besseling Venhuizen is die van een lommerrijke, ontspannen dorpse woonbuurt. Bomenrijen, groene erfafscheidingen en oeverranden en de natuurlijk ingerichte speelplek zijn de hoofdingrediënten voor het groene karakter. De woonstraten krijgen een groen karakter door de aanplant van bomen, hagen en plantvakken met heesters en vaste planten. Waar voor- en zijtuinen grenzen aan openbaar gebied komt groene erfafscheiding in de vorm van hagen.
De nieuwe woonbuurt krijgt een zorgvuldige landschappelijke inpassing dankzij de oriëntatie, het water, de hagen en de bomen. Het plangebied valt binnen het ensemble West-Friesland Oost. Het plangebied ligt in een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Kenmerken zijn de lange veenlinten en opstrekkende kavels haaks op de linten. Zoals in de voorgaande paragraaf aangegeven wordt met de structuur aangesloten op de lijnen van het landschap.
Langs de randen van het plangebied wordt de aansluiting met de omgeving vooral gevormd door kavelgrenzen. De noord- en oostzijde sluiten aan op de bestaande bebouwing. De overgang wordt gevormd door groene erfafscheidingen. Daar waar het plangebied aan de westzijde grenst aan de kavel van het naastgelegen bedrijf wordt de groene rand extra aangezet. Voor de overgang naar de private tuinen wordt een metalen hekwerk met begroeiing gerealiseerd. Daarbij wordt een dichte, groenblijvende haag of klimplant gebruikt. Voor de landschappelijke inpassing is de vormgeving van de wateroevers aan de zuidzijde van het plangebied langs de Zuiderkogge van groot belang. Voorkomen moet worden dat hoge keerwanden en een stenige/ houtige uitstraling de boventoon voeren. De wateroevers worden daarom zorgvuldig vormgegeven als een samenspel van groene taluds, afgewisseld met kades en vlonders. De oevers aan het water worden zo op gelijke manier behandeld als de andere buurten langs de Zuiderkogge, met een informeel tuinenmilieu. Hiermee wordt ook een aansluiting gemaakt op de woonbebouwing in de omgeving.
Op deze manier wordt het plan verankerd en ingepast in het landschap en wordt er gezorgd voor ruimtelijke kwaliteit. Ten opzichte van de huidige bedrijfsbebouwing en het grotendeels geasfalteerde oppervlakte zorgt het voor een flinke toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Met De Overhaal worden 34 grondgebonden woningen gerealiseerd met een differentiatie in de woningtypen. Het plan bestaat uit:
Vrijstaande woningen: 9
Seniorenwoningen: 3
Twee-onder-een-kap woningen: 12
Rug-aan-rug starterswoningen: 10
Totaal: 34
Naast de nieuwe woningen krijgt de bestaande bedrijfswoning met dit bestemmingsplan ook een rechtstreekse woonbestemming.
In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de ladder voor duurzame verstedelijking en het provinciale, regionale en gemeentelijke woonbeleid. In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke manier de ontwikkeling is ingepast in het Westfriese landschap.
Met het doorlopen van de aangegeven vereisten uit het Afwegingskader wonen West-Friesland 2019 (AWF 2019) worden ook de stappen uit de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en een motivering waarom bij een ligging buiten het bestaand stedelijk gebied niet binnen BSG in die behoefte kan worden voorzien maken onderdeel uit van de minimumvereisten van de Westfriese basis. Hieronder wordt per criterium aangegeven hoe het plan eraan voldoet.
Westfriese basis
Dit zijn de minimumvereisten waaraan elk plan moet voldoen.
De kwantitatieve behoefte wordt bepaald door de indicatieve woningbehoefte uit de Noord-Hollandse bevolkingsprognose. Aanvullend hierop heeft de regio een aantal afspraken gemaakt. Een geactualiseerde regionale woningbouwprogrammering 2019 is opgesteld. Voor dit kader zijn de prognoses aangehouden uit de provinciale behoefteprognose 2017-2040 waarbij de regio de cijfers tot 2030 heeft aangehouden.
Tabel regionale woningbehoefte, bron: Kwantitatieve woningbouwprogrammering Westfriesland 2019
In de kwantitatieve woningbouwprogrammering West-Friesland 2019 wordt voor de gemeente Drechterland aangegeven dat de woningbehoefte in totaal 687 woningen is. De harde plancapaciteit is 94 woningen, de zachte plancapaciteit is 413 woningen. In totaal is dit 507, wat resulteert in een tekort van 180 woningen. Dit betekent dat er voldoende ruimte is voor de 34 woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt.
Het plan sluit aan bij de bebouwing van Venhuizen. Dit is een van de krachtige kernen. Daarmee draagt het bij aan de genoemde zeventig procent.
Zoals bij het eerste criterium is aangegeven past het plan kwantitatief binnen de regionale behoefte. Zowel de gemeente Drechterland als de regio heeft een behoefte die hoger ligt dan de totale plancapaciteit. Daarnaast is in dit overzicht nog niet verwerkt, maar in de toelichting bij de AWF 2019 wel aangegeven, de ambitie van de regio om bovenop de bestaande plannen, extra woningbouw te realiseren. In eerste instantie richt de regio zich op een productie van 10000 woningen tot 2030. Daarnaast gaat de regio nader bekijken of ze nog meer aan de versnelling kunnen bijdragen. Dit geeft aan dat de behoefte aan woningen nog hoger is.
Behalve kwantitatief past het plan ook kwalitatief binnen de regionale behoefte. In het plan spelen groen, rust, ruimte en water een belangrijke rol en vanzelfsprekend maken duurzaamheid en een klimaatadaptieve inrichting onderdeel uit van de planvorming. Verder geeft het plan invulling aan een centrum-dorps woonmilieu. De rug-aan-rugwoningen voor starters sluiten goed aan bij de huidige vraag naar kleine, bereikbare woningen, met name onder jongeren. Ook de seniorenwoningen sluiten aan bij de behoefte naar levensloopbestendige woningen, zoals aangegeven in de RAP. Voor beide geldt dat deze in de omgeving nog niet veel gerealiseerd zijn. In de dure categorie worden twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen gerealiseerd. In de Woonvisie van de regio wordt aangegeven dat succesvolle wijken een bepaald DNA hebben (mix van woningtypen, bewoners, voorzieningen en inrichting van de openbare ruimte) die de basis is voor een leefbare en vitale wijk of buurt. Eentonige wijken zijn kwetsbaar, er wordt gestreefd naar differentiatie op wijkniveau en ongedeelde wijken, waar binnen één wijk verschillende inkomensgroepen wonen en passende woningen voor deze inkomens beschikbaar zijn. Met de verschillende typen woningen wordt hieraan voldaan. De voorgenomen ontwikkeling van 34 woningen draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte met een onderscheidende en complementaire aanvulling op de bestaande woningvoorraad.
Ligging plangebied ten opzichte van de provinciale grens van het BSG
Het plangebied ligt voor een groot deel binnen BSG. Dit is gezien het huidige gebruik en de inrichting van het terrein passend. Dat een deel buiten BSG valt komt wellicht door de halfverharding van het terrein van de buitenstalling en de moestuin die aan deze zijde liggen. Het terrein behoort bij hetzelfde bedrijf en heeft hier dezelfde bestemming en functie, onderdeel van het stedelijk gebied. Het plangebied sluit aan op de (woon)bebouwing van Venhuizen en het historische lint aan de oost- en noordkant. Ten zuiden bevindt zich het sportterrein waarvan de bebouwing ook binnen BSG valt. Het plangebied zelf vormt de grens naar het agrarische landschap aan de westzijde. Aan de zuidwestzijde ligt het bedrijventerrein dat ook weer een stedelijke functie binnen BSG vormt. Het plangebied past met de nieuwe invulling binnen de stedelijke functies in de omgeving. Met de nieuwe inrichting van het plangebied wordt de grens vormgegeven, waarmee een duidelijke overgang tussen landschap en bebouwing ontstaat aan de westzijde. Door de realisatie van dit plan over het gehele bedrijfsterrein wordt de realisatie op deze plek mogelijk, op een plek waar de kleine overschrijding van het BSG past binnen de stedelijke functies die nog verder buiten de kern van Venhuizen voorkomen en waarmee een duidelijke grens gemaakt kan worden aan deze overgang.
Westfries vooruitdenken
Het plan moet aan 5 van de 10 onderstaande ambities voldoen.
De rug-aan-rugwoningen zullen net iets boven de grens van €200.000 vallen, het plan draagt niet bij aan deze ambitie.
Het plan draagt met de drie seniorenwoningen bij aan het langer zelfstandig wonen. De seniorenwoningen zijn specifiek ingericht voor rolstoeltoegankelijkheid en een slaap- en badkamer op de begane grond.
Het plan levert een positieve bijdrage aan duurzaamheidsdoelstellingen doordat het gasloos is en er maatregelen voor duurzame energievoorziening genomen worden. Daarnaast is in het beeldkwaliteitsplan aangegeven dat er natuurinclusief gebouwd wordt, er gebruik gemaakt wordt van gerecycled materiaal en is er ruimte voor klimaatadaptief bouwen.
Hier voorziet het plan niet in.
Het dichtstbijzijnde OV-knooppunt is station Hoogkarspel, op 4,8 km te bereiken in ca. 15 minuten op de fiets. Dit valt buiten de straal van 3 km van het secundaire zoekgebied zoals beschreven staat in de toelichting van het AWF 2019.
De aantrekkelijke woonomgeving is de meest genoemde vestigingsfactor onder nieuwkomers van buiten de regio. Met de woningen in een groene, landelijke omgeving en toch in de buurt van de voorzieningen van Venhuizen biedt het plan De Overhaal woningen in een aantrekkelijke omgeving.
Het plan draagt bij aan de benodigde versnelling van de woningbouw in West-Friesland en past zoals eerder aangetoond binnen de woningbehoefte. Door gebruik te maken van de coördinatieregeling waarmee de omgevingsvergunningen voor de woning snel beoordeeld kunnen worden, wordt er gewerkt aan de versnelling van de woningbouw.
Het plan voorziet in meerdere typen woningen: vrijstaande woningen, seniorenwoningen, twee-onder-een-kap woningen en rug-aan-rug starterswoningen. Voor met name de seniorenwoningen en de starterswoningen geldt dat er behoefte aan is, zie onderstaand punt, en dat deze in de omgeving nog niet veel voorkomen.
Specifieke doelgroepen die worden benoemd in het woonbehoefteonderzoek van Atrivé zijn onder andere starters, startende huishoudens zowel binnen als buiten de regio, sociaal kwetsbare woningzoekenden en binnenlandse en buitenlandse werknemers. Met de bouw van de rug-aan-rugwoningen voor starters voorziet het plan in een genoemde doelgroep.
In de toelichting van het AWF 2019 wordt aangegeven dat onderscheidend bouwen wil zeggen een toevoeging van het juiste type op de juiste plek. Het type woning, samengenomen met de doelgroep waarvoor het wordt gebouwd kan in meer of mindere mate passend zijn bij de plek waar het programma wordt gerealiseerd. Met name de rug-aan-rugwoningen voor starters vallen hierbinnen. De behoefte aan starterswoningen in Venhuizen en Hem is groot. Het woningtype van rug-aan-rugwoningen komt in de omgeving nog niet voor en is daarmee onderscheidend.
Voor het plan van De Overhaal geldt dat het voldoet aan meer dan de helft van de bovenstaande punten. Daarmee voldoet het plan aan de criteria van zowel de Westfriese basis als het Westfriese vooruitdenken. Hiermee wordt ook voldaan aan het woonbeleid van alle betrokken overheden.
De woningen in het plangebied worden ontsloten door een weg die aansluit op de Koggeweg aan de zuidzijde en de Marktweg aan de oostzijde. Daarnaast wordt er nog een aansluiting gemaakt naar de noordzijde voor de bestaande kas. De weg wordt ingericht als 30 km/uur, met groenvakken en parkeerplaatsen langs de weg en trottoirs daarachter.
Verkeersgeneratie
De gemeente Drechterland hanteert de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren (2018) als richtlijn bij het vaststellen van de verkeersgeneratie. Bij de bepaling van het aantal verkeersbewegingen voor het toekomstig gebruik van het plangebied is uitgegaan van 12 woningen in de categorie 'koop, huis, vrijstaand' voor de vrijstaande woningen en de seniorenwoningen. Gezien het formaat van deze laatste woningen sluiten ze goed aan op deze categorie. Daarnaast 12 woningen in de categorie 'koop, huis, twee-onder-een-kap' en 10 woningen 'koop, huis, tussen/hoek', voor de rug-aan-rugwoningen. Voor de ligging is gekozen voor 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Voor de verkeersgeneratie is een gemiddelde genomen van de minimale en maximale verkeersgeneratie.
Vrijstaande woningen: 9 x 8,2 = 73,8
Seniorenwoningen: 3 x 8,2 = 24,6
Twee-onder-een-kap woningen: 12 x 7,8 = 93,6
Rug-aan-rug starterswoningen: 10 x 7,4 = 74,0
Totaal: 266,0
Dit resulteert in 266 vervoersbewegingen per dag. Voor de toename van het aantal vervoersbewegingen wordt gekeken naar het verschil tussen het huidige gebruik en het toekomstige gebruik. Het huidig gebruik is een autokeurstation met werkplaats en buitenstalling. Deze valt binnen dezelfde ligging en in de categorie 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief'. De verkeersgeneratie wordt berekend per 100 m² bvo. Het bedrijfsterrein is ca. 16.200 m² groot. Dit betekent dat de verkeersgeneratie 16,2 x 10,0 = 162 vervoersbewegingen per dag is.
De toename is daarmee 104 vervoersbewegingen per dag. Deze worden verspreid door de aansluitingen op zowel de Koggeweg als de Marktweg. De omliggende wegen zijn goed in staat deze geringe toename te verwerken.
Het parkeren wordt deels op eigen terrein en deels in het openbare gebied opgelost. Bij de vrijstaande, twee-onder-een-kap- en seniorenwoningen wordt er zoveel mogelijk op eigen terrein geparkeerd. Voor de rug-aan-rugwoningen wordt er in de openbare ruimte geparkeerd. Daar waar de bouwvormen compacter zijn en de parkeerdruk hoog is, wordt haaksparkeren in een parkeerkoffer toegepast. Daar waar de parkeerdruk lager is, zijn de openbare parkeerplaatsen als langsparkeerplaatsen in de straat uitgevoerd.
Overzicht parkeerplaatsen in openbare ruimte (blauw) en op eigen terrein (groen)
De gemeente Drechterland hanteert de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren (2018) als richtlijn bij het vaststellen van parkeernormen bij nieuwe ontwikkelingen. Hierbij valt het plangebied binnen 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Er is gekozen voor het gemiddelde tussen de minimale en maximale norm. De categorie is gelijk aan de keuze bij de verkeersgeneratie. Het aandeel voor bezoekers binnen de norm is 0,3. Dit deel moet in het openbaar gebied gerealiseerd worden.
Vrijstaande woningen: 9 x 2,3 = 20,7
Seniorenwoningen: 3 x 2,3 = 6,9
Twee-onder-een-kap woningen: 12 x 2,2 = 26,4
Rug-aan-rug starterswoningen: 10 x 2,0 = 20,0
Totaal: 74,0 pp
Hierbij is de verdeling bezoekers en bewoners:
30% bezoekers 10,2 pp
70% bewoners 63,8 pp
Er wordt voor dit plan gerekend met een aanwezigheidspercentage voor een werkdagavond:
80% bezoekers (van 10,2) 8,2
90% bewoners (van 63,8) 57,4
Totaal: 65,6 pp
Dit betekent dat er 66 parkeerplaatsen nodig zijn.
Gerealiseerd in het plan
Op maaiveld: 36,0
Op eigen terrein, garage met enkele oprit: 16 x 1,0 = 16,0
Op eigen terrein, garage met dubbele oprit: 8 x 1,8 = 14,4
Totaal: 66,4 pp
Met 66 parkeerplaatsen worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd in het plan.
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan de eisen voor duurzaam bouwen te voldoen. In het plan worden tal van duurzame maatregelen toegepast. Hieronder vallen duurzame energievoorziening en gasloos bouwen. Ook naturinclusief bouwen zoals vogelpannen, neststenen, vleermuiskasten maakt hier onderdeel vanuit. Mooie veroudering van materialen is het uitgangspunt bij de toepassing van duurzame materialen. Dit geldt voor de bebouwing, maar ook voor de inrichtingselementen van de buitenruimte, zoals zitbanken en verlichtingsarmaturen. Gerecycled materiaal sluit aan bij de circulaire intenties èn bij de beeldkwaliteit.
In de openbare ruimte worden zoveel mogelijk inheemse bomen en planten toegepast en beplanting die rijk is aan bloei en vruchtdragend is. Dit komt ten goede aan het insecten- en vogelbestand van de wijk.
Het groen, het water en de wateroevers maken bovendien dat in het plan de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid voor de toekomst groter is, met ruimte voor natuur en een verbetering van de wateropvang (vermindering wateroverlast bij piekbelasting, verbetering waterbuffer tegen droogte, vermindering hittestress).
Binnen de regels voor de bestemmingen van dit bestemmingsplan is er voldoende ruimte opgenomen voor het aanbrengen van zonnepanelen, zonnecollectoren, e.d. Ook is in de bestemmingsomschrijving kleinschalige duurzame energiewinning opgenomen.
Aan het stedenbouwkundig plan is een beeldkwaliteitsplan gekoppeld. Het beeldkwaliteitsplan wil de kwaliteit waarborgen en verbeelden die uit het stedenbouwkundig plan voor De Overhaal spreekt. Het vormt het toetsingskader voor de Welstand bij verdere uitwerking van het plan. In het beeldkwaliteitsplan wordt een aantal inrichtingselementen en architectuurkenmerken aangereikt die dienen als leidraad voor het verdere ontwerptraject. Ook wordt een aantal specifieke, beeldbepalende plekken aangeduid die een bijzondere benadering verdienen bij de verdere uitwerking van het plan.
Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage bij de overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar en maakt deel uit van de Welstandsnota en wordt daarmee geborgd.
Voor het bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten, van belang voor het plangebied, nader bekeken. Aandacht is besteed aan geluidhinder afkomstig van wegverkeer, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen.
Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Voor het bepalen van de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de VNG. Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
De gewenste activiteit op de planlocatie is wonen. In de omgeving van het plangebied komt een aantal milieubelastende activiteiten voor. Ten zuidwesten van het plangebied is op een afstand van circa 150 meter het bedrijventerrein Zuiderkogge gevestigd. Dit bedrijventerrein is niet voorzien van een geluidzone op grond van de Wet geluidhinder. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich, aan de overzijde van de Koggeweg, een brandweerkazerne, diverse sportfaciliteiten met een gezamenlijke parkeerplaats en een hondensportvereniging. Om te beoordelen of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat dat niet geschaad wordt door deze milieubelastende activiteiten en om aan te tonen dat de bedrijven (waaronder de sportverenigingen) niet in de reguliere bedrijfsvoering worden beperkt door de nabijheid van nieuwe woningen is een onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek plangebied Besseling te Hem, Aveco de Bondt, d.d. 18 juni 2020, bijlage 1). De relevante bedrijven uit de omgeving zijn en de bijbehorende richtafstanden zijn in onderstaande tabel opgenomen:
Voor alle bedrijven geldt dat de richtafstand voor geluid de grootste afstand is. In het onderzoek zijn voor de nabijgelegen hondensportvereniging en het parkeerterrein van de sportfaciliteiten de geluidbelastingen op de gevels van de nieuwe woningen inzichtelijk gemaakt en als aanvaardbaar aangemerkt. Van een beperkende werking door de nieuwe woningen op de reguliere bedrijfsvoeringen is geen sprake.
Vanwege de activiteiten bij de brandweerkazerne, ook in uitruksituaties, zijn relevante geluidbelastingen op het plangebied te verwachten. Gelet op de situering van de kazerne, het gebruik van akoestische signalering in uitruksituaties, de beperkte hinder vanwege akoestische signalering die veelal wordt ondervonden door omwonenden alsmede het gegeven dat toekomstige bewoners van het plangebied op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de brandweerkazerne is het woon- en leefklimaat in het plangebied als aanvaardbaar beoordeeld. Een beperkende werking op de reguliere bedrijfsvoering van de brandweerkazerne is niet te verwachten, omdat geluiden vanwege het uitukken gedeeltelijk uitgezonderd zijn van toetsing.
Voor het bedrijventerrein Zuiderkogge is in het onderzoek door middel van berekeningen aangetoond dat de nieuwe woningen in het plangebied, door de aanwezigheid van bedrijfswoning Koggeweg 55, geen beperkende werking hebben op de reguliere bedrijfsvoering van bedrijven op bedrijventerrein Zuiderkogge en dat het woon- en leefklimaat in het plangebied geborgd is.
Het plangebied betreft een woongebied. Voor de milieubelastende activiteiten buiten het plangebied is aangetoond dat de geluidbelasting zodanig is, dat een goed woon- en leefklimaat in het plangebied geborgd is. De bedrijven en verenigingen vormen daardoor geen belemmering. De nieuwe woningen vormen zelf ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de omringende bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Voor het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd (Verkennend bodem- en asbestonderzoek Marktweg 22 A+B te Hem, Landview bodemonderzoek, d.d. 12 februari 2019, bijlage 2 en Nader bodemonderzoek Marktweg 22 A+B te Hem, Landview bodemonderzoek, d.d. 9 april 2019, bijlage 3). Vanwege het huidige gebruik van het terrein is bodemonderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een verdachte locatie (strategie VED-HE en VEP). Het asbestonderzoek ter plaatse van de moestuin is uitgevoerd volgens de NEN 5707 richtlijnen voor een verdachte locatie met diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld. Het asbestonderzoek ter plaatse van de buitenstalling is uitgevoerd volgens op de NEN 5897 richtlijnen voor nader asbest onderzoek op verdachte terreinen.
Bodem
Uit het bodemonderzoek is gebleken dat in de vier geanalyseerde monsters bij de voormalige ondergrondse dieseltank een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met minerale olie is geconstateerd. In twee (meng)monsters bij de compressor is een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met minerale olie geconstateerd. In één monster is een matige verhoging van minerale olie gemeten. In één mengmonster bij de werkruimte derden en in één mengmonster op rest terrein is een matige verhoging van som PAK geconstateerd. In het grondwater bij de voormalige ondergrondse dieseltank is een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met minerale olie geconstateerd en zijn matige verhogingen van benzeen en naftaleen aangetroffen. Aangezien plaatselijk interventiewaarden voor bodemsanering worden overschreden, is nader onderzoek en sanering noodzakelijk vooral bij de voormalige ondergrondse dieseltank en de compressor.
De half verharding is indicatief getoetst aan de samenstellingswaarden voor een niet-vormgegeven bouwstof uit het Besluit bodemkwaliteit. In het puin van de boringen worden de samenstellingswaarden in een aantal gevallen overschreden. Bij een herontwikkeling van het terrein wordt geadviseerd om het verhardingsmateriaal door een gecertificeerd en gespecialiseerd bedrijf te laten onderzoeken en te verwijderen. Het materiaal komt zonder verder onderzoek niet in aanmerking voor hergebruik en zal daarom op juiste wijze moeten worden verwerkt en of gestort op een daartoe ingerichte locatie. In geen van de asfaltkernen zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van PAK aangetroffen. Om deze reden zijn er geen extra analyses op PAK uitgevoerd.
Asbest
Ter plaatse van de voormalige schuur in de moestuin is de verwachting, dat niet meer dan 50 mg (gewogen) asbest/kg d.s. in en op de grond aanwezig is, in het onderzoek bevestigd. Aangetoond is dat op het maaiveld en in de grond geen asbesthoudend plaatmateriaal aanwezig is. Op basis van de nu bekende gegevens mag deze grond daarom als ‘asbestvrij’ worden beschouwd. Tijdens de visuele inspectie bij de buitenstalling is op het maaiveld geen asbestverdacht plaatmateriaal (stukken groter dan 20 mm) waargenomen. Bij het graven van de gaten is in de bodem van diverse sleuven asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Uit de berekeningen van hoeveelheden aangetroffen plaatmateriaal en door het laboratorium aangetroffen asbest blijkt dat het gewogen gehalte aan asbest in de meeste eenheden minder dan 50 mg/kg d.s. bedraagt. Met dit indicatieve asbestonderzoek is in voldoende mate aangetoond dat op de locatie in de grond asbesthoudend (plaat)materiaal aanwezig is. De hypothese dat het opgebrachte materiaal asbestverdacht is, wordt bevestigd. De grenswaarde van 100 mg/kg d.s. gewogen asbest wordt op meer plaatsen overschreden. Uit de berekeningen blijkt dat aldaar sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.
De bodem op grote delen van de locatie is momenteel niet geschikt voor het beoogde gebruik “wonen met tuin”. Aangezien ook lokaal in het grondwater de interventiewaarde voor de minerale olie is overschreden, zal het nemen van sanerende maatregelen bij een mogelijke herontwikkeling aan de orde zijn. Bij contactmogelijkheden kan blootstelling plaatsvinden, waardoor geadviseerd wordt om al het opgebrachte materiaal door een gecertificeerd en gespecialiseerd bedrijf te laten verwijderen. Het materiaal zal op juiste wijze moeten worden verwerkt en of gestort op een daartoe ingerichte locatie.
Nader onderzoek bodem
Vanwege de geconstateerde verontreinigingen met minerale olie tot boven de interventiewaarden in de grond bij de voormalige ondergrondse dieseltank en de compressor en de verontreinging tot boven de interventiewaarden met minerale olie van het grondwater bij de voormalige ondergrondse dieseltank is hier een nader onderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is de omvang van de geconstateerde verontreinigingen in de grond en of het grondwater nagaan en de risico’s vaststellen.
Bij de voormalige ondergrondse dieseltank is in vijf monsters van diverse grondlagen een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met minerale olie de interventiewaarde geconstateerd. In één monster is een matige verhoging van minerale olie gemeten. In het grondwater uit peilbuis 102, horizontale afperking, is een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met minerale olie de interventiewaarde geconstateerd. In het grondwater uit peilbuis 103, verticale afperking, is een matige verhoging van minerale olie gemeten. In de overige grondwatermonsters zijn maximaal lichte verhogingen van olieproducten aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten is voldoende duidelijk, dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de grond, waarvan sanering, zeker bij graafwerkzaamheden, spoedeisend is. De contouren en hoeveelheden komen (nog) redelijk overeen met de resultaten van het nader onderzoek uit 1997. Op minder dan 10 m stroomafwaarts van de voormalige tank is open water aanwezig. Mogelijk is het wel verstandig om dit open water te bemonsteren en te analyseren op de daarin aanwezige concentratie olie. De verontreinigingen met minerale olie zijn vermoedelijk ontstaan vóór 1987 en voor de locatie zal daarom een saneringsplan moeten worden opgesteld met doelstellingen, waarbij ook het beoogde gebruik moet worden betrokken. Na de sanering worden de ondervindingen vastgelegd in een evaluatierapport dat aan het bevoegd gezag moeten worden overlegd ter goedkeuring. Pas na de goedkeuring is de bodem op de locatie weer geschikt voor het beoogde gebruik en kan een eventuele omgevingsvergunning in werking treden.
Bij de compressor is in het monster van boring 108 een matige verhoging van minerale olie geconstateerd. In de overige monsters zijn geen verhogingen van minerale olie gemeten. In het grondwater is een lichte verhoging van naftaleen aangetroffen.
Samen met de resultaten van het verkennend onderzoek kan geconcludeerd worden, dat er ter plaatse van de compressor slechts in één monster een tot boven de interventiewaarde verhoogd gehalte aan minerale olie is geconstateerd. In de overige monsters zijn maximaal matige verhogingen gemeten. In het grondwater zijn geen overschrijdingen van interventiewaarden gemeten. Op basis van de nu bekende gegevens is ter plaatse van de compressor geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (<25 m3 grond en of < 100 m3 grondwater tot boven interventiewaarde verontreinigd).
De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft de bodemonderzoeken beoordeeld en heeft geadviseerd om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren omdat de huidige onderzoeken niet conform de normen zijn uitgevoerd. Daarna kan een saneringsplan worden opgesteld en kan het terrein worden gesaneerd. Het gaat daarbij met name om de volgende punten:
Op de locatie is ter plaatse van de huidige bebouwing volgens foto's (google maps) ook daken met asbestverdacht plaatmateriaal aanwezig. Dit betekent concreet dat de bodem rondom deze bebouwing dient te worden aangemerkt als asbestverdacht. Ter plaatse is er echter geen onderzoek naar asbest uitgevoerd.
Daarnaast dient de aanwezige verhardingslaag conform het Besluit Asbestwegen te worden gesaneerd.
Is slechts onderzocht op de samenstellingswaarde voor een niet vormgegeven bouwstof. Er is echter geen uitloogonderzoek uitgevoerd. Verder is het asfalt slechts onderzocht via een PAK-marker. Via analyses is niet vastgesteld of het asfalt inderdaad niet teerhoudend is.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijken verschrijdingen van de tussenwaarde bij mengmonsters. In de mengmonster rest mm1 (boringen 36 en 46), werk mm2 (boring 34 en 37) overschrijdt het gehalte aan PAK's de tussenwaarde en bij mengmonster rest mm2 (boringen 36 en 41) overschrijdt het gehalte aan olie de tussenwaarde (tussenwaarde is het gemiddelde tussen achtergrondwaarde en interventiewaarde). Bij een dergelijke gehalte dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar mogelijke sterk verontreinigingen in de grond. Hiertoe dienen de grondmonster apart te worden geanalyseerd op de verontreinigde stof. Dit onderzoek is niet uitgevoerd.
Bij het voormalige pompeiland is enkel de ondergrond onderzocht en niet de bovengrond onderzocht. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat de bovengrond sterk is verontreinigd en ook het grondwater. Ter plaatse van deze verontreiniging is echter geen onderzoek uitgevoerd naar grond en grondwater.
Bij de puinverharding is een hoog gehalte met vanadium aangetroffen. De grond onder de puinverharding is echter niet geanalyseerd op vanadium.
Uit een oriënterend bodemonderzoek van 29 juni 1993, kenmerk M 30.990 blijkt dat er op het perceel een olievaten opslag aanwezig is geweest. Verder blijkt uit een bodemonderzoek van 1 februari 1995 dat er op het perceel ook een afgewerkte olietank, een HBO tank en olie opslag heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot deze historische bodembedreigende activiteiten staat het e.e.a. vermeld in het historisch onderzoek voorafgaande aan het bodemonderzoek. In het bodemonderzoek staat over deze activiteiten niets meer vermeld. Er is dus volgens het rapport geen onderzoek verricht naar deze activiteiten.
Voor de overdracht van de grond van de huidige eigenaren naar de initiatiefnemer van onderhavig plan zal er nog aanvullend bodemonderzoek op de diverse hiervoor genoemde punten uitgevoerd moeten worden. Op basis hiervan en het al uitgevoerde onderzoek zal het terrein (bebouwing, verharding en bodem) gesaneerd worden zodat deze geschikt is voor het gebruik voor wonen met tuin. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden.
Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden (art. 3.1.6, van het Besluit ruimtelijke ordening). Daarvoor moet in de toelichting van het plan een afweging worden opgenomen over het voorkomen van cultuurhistorische waarden in het gebied en de wijze waarop deze cultuurhistorische waarden - indien noodzakelijk - in het plan worden geborgd.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Drechterland ligt het plangebied in een zone met de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 3”. Het beleid voor deze zone schrijft voor dat er bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm -mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Deze voorschriften zijn verankerd in het bestemmingsplan Drechterland Zuid. De omvang van de bodemingrepen is groter dan 500 m² en de diepte groter dan 40 cm onder het maaiveld. Er is daarom een archeologisch onderzoek voor het plangebied uitgevoerd (Plangebied Besseling te Venhuizen, gemeente Drechterland; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek, RAAP, d.d. 7 mei 2020, bijlage 4).
Op grond van de onderzoeksresultaten kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied is ontgonnen voor de landbouw. Regelmatige landbouwkundige werkzaamheden resulteren meestal in een bouwvoor met een gemiddelde dikte van 30 tot 40 cm. Eventuele archeologische resten zullen tot die diepte verstoord zijn. Met name grondsporen kunnen onder de bouwvoor nog bewaard zijn gebleven. Bovendien blijkt uit het eerdere milieukundige bodemonderzoek dat er in grote delen van het plangebied een circa 50 cm dikke puinophoging is aangebracht. Uit dit onderzoek is echter niets op te maken over hoe intact de bodem en/ of de oude bouwvoor onder deze puinophoging is.
Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Om de gespecificeerde verwachting aan te vullen en te verfijnen wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek heeft tot doel de opbouw van de ondergrond, de bodemopbouw en/of bodemverstoringen in kaart te brengen. Aan de hand daarvan kan de in het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting worden getoetst en kunnen concrete gegevens worden verzameld over gaafheid en diepteligging van de verwachte archeologische resten. In het zuidelijke deel van het plangebied, op de locatie van het oude stoomtram tracé, is geen archeologisch vervolgonderzoek nodig.
Uit het vervolgonderzoek (Plangebied Besseling te Venhuizen, gemeente Drechterland; archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek), RAAP, d.d. 10 augustus 2020, bijlage 5) is gebleken dat de verwachte dikke puinophoging in grote delen van het plangebied is aangetroffen. Hierdoor was het niet mogelijk op alle geplande locaties boringen te doen, maar doordat in de hoekpunten van het plangebied wel boringen zijn doorgezet is er toch een duidelijk beeld van de ondergrond. Op enkele locaties bleek het plangebied namelijk tot diep in de onderliggende kreekgeulafzettingen van het Zeegat van Bergen verstoord te zijn geraakt. Dat dit mogelijk plaatselijke verstoringen zijn, blijkt uit naastgelegen boringen waarin nog wél een intacte oude bouwvoor onder de ophogingen is aangetroffen. Gezien de aangetroffen puinlagen uit het eerdere milieukundige booronderzoek op de locaties van de gestuite boringen, is het echter aannemelijk dat in dit deel van het plangebied de bodem niet meer intact is.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kan de hoge archeologische verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de middeleeuwen worden gehandhaafd. Op verschillende locaties is namelijk een intacte oude bouwvoor aangetroffen en mogelijk zijn dergelijke intacte niveaus ook aanwezig onder de boorlocaties van de gestuite boringen in het midden van het plangebied. Het rapport van het uitgevoerde onderzoek geeft (selectie)adviezen. Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Drechterland, deze al dan niet over te nemen in de vorm van een (selectie)besluit. N.a.v. het onderhavige onderzoek heeft Archeologie West-Friesland, in opdracht van de gemeente Drechterland, een beoordeling en advies opgesteld, wat voor de periode middeleeuwen afwijkt van dat van RAAP. Vanwege het ontbreken van een intact bodemprofiel en de afwezigheid van een afdekkende vegetatiehorizont kan de hoge archeologische verwachting voor goed geconserveerde vindplaatsen uit de bronstijd naar beneden worden bijgesteld. Archeologie West-Friesland adviseert het plangebied vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Het plangebied is voldoende onderzocht en zal naar verwachting geen kenniswinst opleveren.
Binnen het plangebied bevinden zich geen stolpboerderijen of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (WNB) van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet worden in deze wet geïntegreerd. In de WNB is zowel de soortbescherming van wilde flora en fauna geregeld als de gebiedsbescherming die veelal voortkomt uit bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn (HRL) en Vogelrichtlijn (VRL). De provincies zijn, op enkele uitzonderingen na, het bevoegd gezag van de wet. De provincies organiseren de ontheffingsverlening en handhaving.
Ruimtelijke ontwikkeling en (her)inrichting zoals het bouwen van woningen of het dempen van wateren kan beschadiging of vernieling tot gevolg hebben van de voortplantings- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende (beschermde) soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin het project plaatsvindt. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing voor de WNB verkregen worden. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het bevoegde gezag (veelal de provincie waarin het plangebied is gelegen).
De WNB regelt ook de gebiedsbescherming van Natura 2000 gebieden en gebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland. De provincies kunnen ook andere gebieden aanwijzen vanwege landschappelijke en/of natuurlijke waarden. In de bescherming worden ook de gevolgen van de stikstofdepositie door de geplande ontwikkeling op de beschermde gebieden meegenomen.
In de WNB is ook de bescherming van houtopstanden (bossen, rijenbeplantingen, houtwallen, heester- en struikhagen, struwelen of beplantingen van bosplantsoenen) geregeld. Dit is van toepassing als er kap nodig is van een houtopstand die buiten de vastgestelde bebouwde kom houtopstanden ligt en die groter is dan 10 are (1.000 vierkante meter) of voor bomen in een rijbeplanting van 20 bomen of meer.
Een belangrijke bepaling van de WNB is de zorgplicht die stelt dat “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
Er is een quickscan in het kader van de huidige natuurwetgeving voor het plangebied uitgevoerd (Marktweg 22 te Hem, Toetsing in het kader van de natuurwetgeving, Van der Goes en Groot, d.d. 6 april 2020, bijlage 6). Hierbij is zowel naar de soortbescherming als de gebiedsbescherming gekeken.
Soortbescherming
Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën alleen 'vrijgestelde' soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
Omdat geen (geschikte) bebouwing en bomen aanwezig zijn en geen sporen of nesten werden waargenomen, wordt uitgesloten dat vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Sperwer, Huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
In het plangebied kunnen wel broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid van vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
In het plangebied kunnen geen vleermuizen verblijven omdat geen geschikte holtes of spleten werden waargenomen in de aanwezige bebouwing. De enige bereikbare ruimtes die aanwezig zijn hoger in de bebouwing, bevinden zich achter en onder metalen beplating. Deze holtes worden niet geschikt geacht voor verblijvende vleermuizen. De ruimtes bieden geen geschikt microklimaat voor vleermuizen; ze warmen erg snel op en koelen snel en sterk af. Vleermuizen verblijven in gebufferde en thermisch geïsoleerde holtes. Ook verblijven onder de dunne golfplaten worden niet verwacht vanwege het thermisch microklimaat en omdat geen vrije uitval op kopse kanten aanwezig is en op de lange kanten dakgoten het invliegen belemmeren. Er werden ook geen opvallende gaten en/of spleten gezien in bomen binnen het plangebied.
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Als gewerkt wordt conform de hierboven gestelde beperkingen en restricties, worden geen belangrijk negatieve effecten verwacht voor beschermde soorten en is er geen nader onderzoek noodzakelijk.
Gebiedsbescherming en overige natuurwetgeving
Het plangebied ligt op circa 2 kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Markermeer & IJmeer. Gezien deze afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.
Het geplande project leidt tot verhoogde emissie van stikstof. Aanbevolen wordt een analyse uit te voeren van de hierdoor veroorzaakte extra depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Als deze depositie boven 0,00 mol/ha/jaar komt bestaat een vergunningsplicht.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.
Het gebied is niet begrensd als een bijzonder te beschermen weide- vogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied. Er is geen negatief effect mogelijk op Weidevogelleefgebieden, een nadere toetsing is niet nodig.
Er worden geen buiten de (volgens de Wnb bepaalde) bebouwde kom gelegen beplantingen gekapt, groter dan 1000 m². Daarnaast voorziet het plan niet in het kappen van meer dan 20 bomen in een rijbeplanting. Op grond hiervan wordt het plangebied niet beschermd als bijzondere houtopstand.
Stikstofdepositie
Voor het plangebied is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Marktweg 22 te Hem, Stikstofberekening in het kader van de Wet natuurbescherming, Van der Goes en Groot, d.d. 6 mei 2020, bijlage 7). In de berekening wordt de projectbijdrage door de meest recente versie van de rekentool ‘Aerius’ (AERIUS 2019) op concrete rekenpunten exact berekend, waarbij ook vegetaties of Natura 2000-gebieden op meer dan 3 km afstand betrokken worden. De depositie op de meest nabijgelegen ‘stikstofgevoelige habitattypen’ (zoals gedefinieerd in Aerius) wordt doorgerekend om te onderzoeken of deze hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Bij de berekening van stikstofemissie zijn twee fases te onderscheiden, de aanlegfase (bouw) en de gebruikfase (gebruik ontwikkelde gebied na afloop van de aanlegfase inclusief aantrekking verkeer e.d.). Aanleg en gebruik komen niet naast elkaar voor. In deze berekening zijn beide fases berekend. De situatie met de hoogste projectbijdrage is bepalend voor de te verwachten gevolgen op Natura 2000-gebieden.
Voor de berekening zijn de effecten ingeschat op de meest dichtbij zijnde stikstofgevoelige habitattypen. Het betreft diverse aangewezen (en in rekentool Aerius aangegeven) habitattypen in Markermeer & IJmeer, Eilandspolder en Oudegaasterbrekken, Fluessen & omgeving.
De stikstofemissies tijdens de aanlegfase zijn toe te wijzen aan twee bronnen. Het betreft verkeersaantrekkende werking en het gebruik van mobiele werktuigen op de bouwsite. Omdat de precieze uitvoer van de plannen niet bekend is, is gedeeltelijk gerekend met zogenaamde 'worst-case' aannames. Uit de berekeningen blijkt dat op alle rekenpunten de projectbijdrage van de aanlegfase van het initiatief 0,00 mol/ha/jaar is. Deze bijdrage wordt als verwaarloosbaar beschouwd.
Er wordt bij de berekening met betrekking tot de gebruiksfase uitgegaan van 12 vrijstaande woningen, 12 twee-onder-een-kap-woningen en 10 rug-aan-rug-starterswoningen. De bebouwing wordt gasloos en zonder andere stookinstallaties aangelegd, zodat hier van emissie geen sprake is en alleen de bijdrage van de verkeersaantrekkende werking wordt berekend. Uit de berekeningen blijkt dat op alle rekenpunten de projectbijdrage van het initiatief 0,00 mol/ha/jaar is. Deze bijdrage wordt als verwaarloosbaar beschouwd.
De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen. De hoogste bijdrage van het project betreft de tijdelijke inzet en het tijdelijke effect van mobiele werktuigen. Deze tijdelijke effecten zijn vaak gemakkelijker op te vangen door de natuurlijke fluctuaties binnen het natuurgebied of eventueel herstelbeheer, dan effecten van permanente activiteiten. In de gerealiseerde bebouwing wordt door het afzien van stookinstallaties in de bebouwing (vrijwel) geen stikstof meer geëmitteerd. De transitie van oude bebouwing met zekere uitstoot van stikstof naar de beoogde bebouwing in dit project draagt daarmee bij aan de gewenste permanente daling van stikstof op kwetsbare natuurgebieden.
Zorgplicht
Voor alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, is op voorhand uit te sluiten dat andere natuurwetgeving dan soortbescherming aan de orde is bij uitvoering van de plannen. Voor de bescherming van broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten zullen de werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat een bepaald aantal personen dodelijk getroffen wordt door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, waarbij van de feitelijke omgevingssituatie wordt uitgegaan. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. De normen voor het plaatsgebonden risico zijn bedoeld als grenswaarden volgens de Wet milieubeheer. Dit houdt onder meer in dat er sprake is van een resultaatsverplichting om te voldoen aan de norm. Voor het groepsrisico is geen wettelijke norm vastgelegd maar wordt uitgegaan van een oriënterende waarde. Dit houdt in dat er een inspanningsverplichting is om te voldoen aan de norm. Het bevoegd gezag kan zo nodig, mits gemotiveerd en na belangenafweging, afwijken van deze norm.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.
Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd) bron: www.risicokaart.nl
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die gevaarlijke stoffen aanwezig hebben en gebruiken op een wijze en in een omvang zodanig dat er relevante gevaarlijke effecten zijn te verwachten nabij de nieuw op te richten kwetsbare objecten. Ten noorden van het plangebied ligt een tankstation met LPG vulpunt aan de Twijver. Deze ligt op een afstand van meer dan 600 meter van het plangebied. De risicoafstand (PR 10-6) is 25 meter, de afstand tot de grens van het invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Aan de Westerkerkweg ligt een groothandel in zaden, pootgoed en peulvruchten met een ammoniakkoelinstallatie op ca. 600 meter. Deze installatie heeft wel een milieuvergunningsplicht, maar geen risicoafstanden. Overschrijding van risiconormen is derhalve niet aan de orde.
Bij beïnvloeding door het transport van gevaarlijke stoffen wordt het transport per water, per weg, per spoor en per buisleiding beschouwd. In de nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gelet op de afwezigheid van water waarover vervoer kan plaatsvinden en (grote) buisleidingen binnen het plangebied, vormen deze drie vormen van transport van gevaarlijke stoffen geen relevant gegeven voor dit bestemmingsplan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.
Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken, zie onderstaande tabel.
Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt 48 dB. De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB. Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB.
Spoorweglawaai
De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).
Industrielawaai
Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zo nodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).
Voor het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek plangebied Besseling te Hem, Aveco de Bondt, d.d. 18 juni 2020, bijlage 1). Hierin is onderzocht wat de gevolgen zijn van het wegverkeerslawaai en het industrielawaai. Voor het plangebied zijn spoorweglawaai en vliegtuiglawaai niet van toepassing.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt nabij de Koggeweg en Hemmerbuurt/Westeinde. Deze wegen liggen binnen de bebouwde kom. Op de Koggeweg geldt tot en met de brandweerkazerne een snelheidsregime van 30 km/uur, verder in zuidelijke richting is dit 50 km/uur. Op de Hemmerbuurt is vrijwel direct ten westen van de Marktweg een overgang van 30 km/uur naar 50 km/uur. Vanwege de situering in de bebouwde kom (stedelijk) is de zonebreedte van de Koggeweg en Hemmerbuurt 200 meter. Het plangebied bevindt zich in de zone van beide wegen. De Marktweg is als geheel een 30 km/uur-weg. De wegen waarvoor 30 km/uur als maximaal toegestane rijsnelheid geldt zijn in het akoestisch onderzoek beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting, als gevolg van het gezoneerde (50 km/uur) deel van de Koggeweg, ten hoogste 46 dB bedraagt. Hiermee is voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege de gehele Koggeweg, zowel het gezoneerde als 30 km/uur-gedeelte, bedraagt ten hoogste 50 dB en is inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De berekende geluidbelasting van de Marktweg is ten hoogste 47 dB. Dit is lager dan de wettelijke voorkeurswaarde. De geluidbelasting vanwege de Marktweg is inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De geluidbelasting vanwege het gezoneerde (50 km/uur) deel van vanwege de Hemmerbuurt/Westeinde bedraagt ten hoogste 36 dB. Hiermee is voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde. Ook de geluidbelasting vanwege de gehele weg (zowel het gezoneerde als 30 km/uur-gedeelte) bedraagt 36 dB. Hiermee is voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
Gebleken is dat de geluidbelasting vanwege weggedeelten die zijn voorzien van een zone (artikel 74 Wgh) voldoet aan de wettelijke voorkeurswaarde. Hieruit volgt dat voor het plan geen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder benodigd is. Wel is sprake van een overschrijding van 2 dB ter plaatse van 2 woningen vanwege het niet-gezoneerde deel van de Koggeweg waar de maximale rijsnelheid 30 km/uur bedraagt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het toepassen van geluidbeperkende maatregelen daarom afgewogen. Voor bronmaatregelen zoals het aanbrengen van stiller asfalt en overdrachtsmaatregelen zoals het plaatsen van een geluidscherm of -wal geldt dat de investering die hiermee gepaard gaat niet opweegt tegen het te behalen effect, namelijk 2 dB reductie ter plaatse van twee woningen. Bovendien blijkt uit een analyse van de situatie dat bij de betreffende woningen een goed woon- en leefklimaat geborgd is, omdat het vrijstaande woningen betreft die over ten minste één geluidluwe (geluidbelasting lager dan 48 dB) zijde beschikken. Andere wegen (Marktweg, Hemmerbuurt/Westeinde) veroorzaken geen hogere geluidbelasting dan de voorkeurswaarde. Uit het voorgaande volgt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van woningen in het plangebied.
Industrielawaai
Bedrijventerrein Zuiderkogge
Het bedrijventerrein Zuiderkogge, ten zuidwesten van het plangebied, is niet voorzien van een geluidzone. Hiermee is de Wet geluidhinder wat betreft het onderdeel industrielawaai niet van toepassing.
Het huidige bestemmingsplan ter plaatse van Zuiderkogge (Bestemmingsplan Drechterland Zuid) voorziet voor een deel van het terrein in een bestemming Bedrijventerrein, met functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 4.2. Bij milieucategorie 4.2 hoort op basis van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 300 meter. Het plangebied ligt op een afstand van 150 meter, binnen de richtafstand. Dit is reden om de te verwachten geluidbelasting vanwege het bedrijventerrein op het plangebied nader te onderzoeken en te beoordelen. In de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering is een normstelling opgenomen voor de geluidbelasting in een woonomgeving 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Vanwege de ligging aan de rand van de kern Hem is uitgegaan van woonomgeving 'rustige woonwijk'. Aangetoond moet worden dat binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen beperkende werking uitgaat van de nieuwe woningen op de reguliere bedrijfsvoering van de bedrijven en verenigingen
Gebleken is dat bestaande bedrijfswoningen aan de Koggeweg (eveneens gelegen op het bedrijventerrein) van belang zijn bij het antwoord op de vraag of de nieuwe woningen op het terrein Besseling een beperkende werking hebben voor bestaande bedrijven of vestigingsmogelijkheden. Bedrijfswoningen zijn eveneens geluidgevoelig, maar vanwege de binding met het bedrijf kan een hogere geluidbelasting aanvaardbaar worden geacht te zijn. Uitgangspunt is dat LAr,LT tot en met 55 dB(A), dat is 5 dB(A) hoger dan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, aanvaardbaar is voor dergelijke woningen.
Uit de resultaten blijkt dat indien wordt uitgegaan van bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 (conform bestemmingsplan) een geluidbelasting op kan treden tot 70 dB(A) etmaalwaarde op de gevels van bedrijfswoningen aan de Koggeweg. Dit gegeven bevestigt dat deze woning (Koggeweg 55) maatgevend is en bepalender is voor gebruiksmogelijkheden van de kavels op het bedrijventerrein. Vervolgens blijkt uit de rekenresultaten voor de reële invulling van het bedrijventerrein dat in deze situatie ter plaatse van de gevels van woningen in het plangebied ten hoogste 39 dB(A) etmaalwaarde is berekend. Hiermee is voldaan aan de normstelling voor 'rustige woonwijk'. Tegelijkertijd is ook ter plaatse van de bedrijfswoning sprake van een aanvaardbare geluidbelasting van ten hoogste 54 dB(A) etmaalwaarde. Echter, hogere geluidemissie van kavels op het bedrijventerrein ligt niet voor de hand, want daarmee ontstaat een onaanvaardbare geluidbelasting op de maatgevende bedrijfswoning Koggeweg 55.
Op basis van het voorgaande is aangetoond dat de nieuwe woningen geen beperkende werking hebben op de reguliere bedrijfsvoering van bedrijven op bedrijventerrein Zuiderkogge en dat het woon- en leefklimaat in het plangebied geborgd is.
Overige bedrijvigheid
Zowel de hondensportvereniging, de sportfaciliteiten als de brandweerkazerne vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hierin zijn bepaalde geluiden uitgezonderd van beoordeling, zoals menselijk stemgeluid en maximale geluidniveaus als gevolg van het uitrukken van brandweervoertuigen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het akoestisch onderzoek wel rekening gehouden met deze geluiden.
In het rekenmodel zijn het LAr,LT, LAmax en LAeq als gevolg van de representatieve bedrijfssituatie van de hondensportvereniging berekend ter plaatse van de gevels van de nieuwe woningen. Conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 is voor blaffende honden een impulstoeslag van +5 dB toegepast op de berekende LAr,LT.
De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en equivalente geluidniveaus vanwege verkeer van en naar de inrichting voldoen aan de normstelling voor woonomgeving 'rustige woonwijk'. De berekende maximale geluidniveaus bedragen ten hoogste 62 dB(A) in de dagperiode en voldoen ook aan deze normstelling. In de avondperiode leidt blafgeluid tot een LAmax van 65 dB(A). Dit LAmax voldoet wel aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, waar de hondensportvereniging aan moet voldoen. In dit kader gelden geluidpieken tot en met 65 dB(A) in de avondperiode als aanvaardbaar. Hiermee is aangetoond dat, gelet op maximale geluidniveaus vanwege het blaffen, in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Verder geldt dat bestaande woningen aan de Veilingstraat zich op kleinere afstand van de hondensportvereniging bevinden dan de woningen in het plangebied. Er gaat daarom geen beperkende werking van het plan uit voor reguliere bedrijfsvoering van de hondensportvereniging.
Als gevolg van het parkeerterrein voor de sportfaciliteiten zijn op de gevels van de nieuwe woningen geluidbelastingen (LAr,LT) van 36 dB(A) in de dagperiode en 38 dB(A) in de avondperiode berekend. De geluidbelasting is daarmee lager dan de normstelling voor 'rustige woonwijk'. De geluidpieken die optreden in de representatieve bedrijfssituatie, namelijk het dichtslaan van autoportieren, bedragen ten hoogste 53 dB(A) in de dagperiode en 56 dB(A) in de avondperiode. De rekenresultaten voldoen aan de normstelling voor woonomgeving 'rustige woonwijk'. Het woon- en leefklimaat in het plangebied is hiermee geborgd wat betreft geluid van het parkeerterrein en aangetoond is dat de nieuwe woningen geen beperkende werking hebben op de reguliere bedrijfsvoering van het gebruik van het parkeerterrein.
Bij de rekenresultaten voor de representatieve bedrijfssituatie van de brandweerkazerne is steeds ingegaan op de geluidbelasting met en zonder het gebruik van akoestische signalering. Conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 is voor de akoestische signalering een toeslag voor tonaal geluid van +5 dB toegepast op de berekende LAr,LT.
De activiteiten van de brandweerkazerne veroorzaken relevante geluidbelasting op het plangebied. Op basis van de gehanteerde representatieve bedrijfssituatie is veelal wel voldaan aan de normstelling voor 'rustige woonwijk' indien akoestische signalering buiten beschouwing blijft. Hogere geluidbelastingen zijn echter ook berekend, indien wel rekening wordt gehouden met akoestische signalering. Hierbij moet opgemerkt worden dat de bedrijfssituatie van een (vrijwillige) brandweerkazerne in zekere mate variabel is. In de dagelijkse gang van zaken is een bedrijfssituatie te verwachten van nauwelijks activiteiten tot de gehanteerde representatieve bedrijfssituatie (worst-case). De situering van de kazerne aan een relatief rustige weg is geschikt gemaakt voor uitruksituaties met brede zichtlijnen om vlot weg te kunnen rijden. Onderhavig plan verandert deze situering niet. Bovendien blijkt uit onderzoek (Rapport 'Het gebruik van optische en geluidssignalen in de nacht', Instituut Fysieke Veiligheid, 2018) dat 's nachts bij het uitrukken veelal zonder akoestische signalering wordt weggereden om slaapverstoring van omwonenden te beperken. Verder noemt het onderzoek dat 90% van omwonenden het wakker worden vanwege hulpdiensten die uitrukken niet vervelend of hinderlijk vindt. Dit, in combinatie met het gegeven dat toekomstige bewoners van de nieuwe woningen op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de kazerne en de bijbehorende activiteiten, leidt tot de conclusie dat het woon- en leefklimaat in het plangebied voldoende geborgd is. Evenmin is een beperkende werking op de reguliere bedrijfsvoering van de brandweerkazerne te verwachten, omdat geluiden vanwege het uitrukken gedeeltelijk uitgezonderd zijn van toetsing.
Het aspect wegverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Een goed akoestisch binnenklimaat wordt door maatregelen aan de woning gewaarborgd. Overige geluidsaspecten, zoals spoorweglawaai en/of vliegtuiglawaai, zijn voor het onderhavige plan niet van toepassing.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's.
Deze zijn in het plangebied niet aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Gelijktijdig met het in werking treden van de nieuwe Wet luchtkwaliteit is de AMvB 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling 'niet in betekende mate' (Regeling NIBM) in werking getreden. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:
Bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In het plangebied wordt de bouw van maximaal 34 woningen mogelijk gemaakt. Het valt daarmee onder de projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging (woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen). Er is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. In het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' is de luchtkwaliteit in de omgeving beschreven. Hierin wordt geconcludeerd dat er binnen de gemeente geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof (PM10), stikstofdioxide (NO2) , benzeen en koolstofmonoxide. Ook uit de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) - een webapplicatie die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort - blijkt dat direct langs de maatgevende wegen ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan. Op de kaart van de luchtkwaliteit van het RIVM (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat het plangebied binnen de grenswaarden blijft.
De luchtkwaliteit zal in de komende jaren verbeteren door het effect van maatregelen die met name op rijksniveau zijn doorgevoerd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan schonere auto’s, verplichten van roetfilters op vrachtwagens en nieuwe auto’s en het stellen van strengere eisen aan de industrie. Er is uit het oogpunt van luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het onderhavige bouwplan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en er zijn op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan. Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt het waterneutraal principe gehanteerd. Concreet houdt dit in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt, er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten op te kunnen heffen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.
Daarnaast is er het Deltaprogramma 2015: Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw, een nationaal programma met beslissingen en strategieën die Nederland de komende decennia moeten beschermen tegen hoogwater en moeten zorgen voor voldoende zoetwater. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gaan aan de slag om Nederland robuuster in te richten en de extremen van het klimaat veerkrachtig op te vangen. Voor nieuwbouw is hierbij van belang het punt ruimtelijke inrichting: alle overheden gaan gezamenlijk en systematisch aan het werk om de bebouwde omgeving bij (her)ontwikkeling beter bestand te maken tegen hitte, droogte, wateroverlast en eventuele overstromingen. Dit betekent steden en dorpen waterbestendig inrichten en het water waar nodig de ruimte te geven. In 2050 moet heel Nederland meer klimaatbestendig zijn ingericht.
Verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het Hoogheemraadschap heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen
Voor het opstellen van het bestemmingsplan de watertoets ingevuld (d.d. 2 oktober 2019, bijlage 8). Hierbij is aangegeven dat de normale procedure doorlopen moet worden.
Watercompensatie
Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. Om deze effecten, zoals versnelde waterafvoer, te nivelleren dient nieuw verhard oppervlak gecompenseerd te worden door extra wateroppervlak, berekend op basis van de toename van het verharde oppervlak.
De berekening van de watercompensatie is:
Bestaande situatie:
Bebouwing 1.589 m²
Infrastructuur 6.662 m²
Totaal 8.251 m²
Nieuwe situatie
Bebouwing 2.929 m²
50% resterend uitgeefbare kavel 2.958 m²
Infrastructuur 4.159 m²
Totaal 10.046 m²
Er is sprake van een toename van de verharding met 1.795 m². Er moeten daarvoor compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. Het beleid van het HHNK geeft aan dat bij een verhardingstoename onder 2.000 m² er 10% van de toename gecompenseerd moet worden door het realiseren van nieuw oppervlakte water. Voor het plangebied betekent dit dat er minimaal 180 m² aan waterberging toegevoegd moet worden in het peilgebied 6090-2. De locatie van de watercompensatie is afhankelijk van de toekomst van de overhaal die nu aanwezig is in de watergang aan de zuidkant van het plangebied. Er is daarom met het HHNK afgesproken dat de locatie van de watercompensatie op een later moment nader bepaald wordt. Afhankelijk van het in stand houden van de overhaal is dit ofwel binnen het plangebied ofwel elders, maar binnen het peilgebied 6090-2. Om het plan verder niet te vertragen kan een watervergunning worden aangevraagd voor het aanbrengen van de verhardingstoename. In deze watervergunning wordt opgenomen dat binnen 2 jaar na realisatie van de verhardingstoename de watercompensatie moet zijn aangelegd.
De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Regenwater van schoon verhard oppervlak kan geloosd worden op het oppervlaktewater en belast daarmee niet de afvalwaterzuivering. Bij afkoppeling is het noodzakelijk om gebruik te maken van duurzame materialen.
Voor het plangebied is uitgegaan van een afkoppeling van het hemelwater (HWA), zowel van de openbare weg als van de bebouwing. Dit zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Doelstelling is om zo veel mogelijk van het verharde oppervlak niet aan te koppelen. Voor de riolering wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel.
Keur
Elk waterschap stelt een keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zorgt voor voldoende en schoon water in de sloten en meren van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Om dat doel te bereiken stelt het hoogheemraadschap eisen aan het onderhoud van de wateren. Het is van belang dat de wateren blijven bestaan, de juiste afmetingen hebben en worden onderhouden.
De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet. In de legger staat waar de keur van toepassing is en is gedetailleerd vastgelegd wie wat in hoeverre moet onderhouden.
Uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (plangebied rood omkaderd) bron: www.hhnk.nl
Primair zijn de wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op regionaal en polderniveau. Het zijn wateren met een belangrijke publieke functie. Secundair is een stelsel van wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op perceelniveau met diverse belanghebbenden. Wateren dus met een beperkte publieke functie.
In de Legger Wateren is beschreven wie onderhoudsplichtig is. De primaire wateren worden over het algemeen onderhouden door het hoogheemraadschap zelf; dit betreft dan het buitengewoon onderhoud, het onderhoud nat en het baggeren. De secundaire en tertiaire wateren worden onderhouden door de aanliggende eigenaren.
Het plangebied heeft aan de zuidkant een waterloop liggen die volgens de leggerkaart van het hoogheemraadschap een primaire waterloop is. Verder zijn er in het plangebied zelf geen waterlopen aanwezig. De primaire waterloop heeft de bestemming 'Water' gekregen. In de regels bij deze bestemming wordt aangegeven dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, in of aan het water de waterbeheerder schriftelijk een positief advies moet hebben uitgebracht. Omdat de watergang varend wordt onderhouden is een tewaterlaatplaats nodig. In overleg met het HHNK is de tewaterlaatplaats voor de maaiboot langs de Koggeweg gepositioneerd, naast de nieuwe ontsluitingsweg.
Ligging tewaterlaatplaats maaiboot (rood omcirkeld), bron: HB Adviesbureau
Grondwater
Voor het plangebied is er sprake van een tijdelijke of permanente grondwateronttrekking en/of -lozing. Het onttrekken van grondwater korter dan zes maanden met een hoeveelheid van minder dan 15.000 m³/per maand in "niet kwetsbaar gebied" en 8.000 m³/per maand in "kwetsbaar gebied" valt onder de algemene regels van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009. In deze gevallen is geen vergunning voor de onttrekking benodigd, indien de grondwateronttrekking niet gelegen is binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones. Een aanvraag watervergunning is wel nodig, welke als melding bij het hoogheemraadschap fungeert.
Het stedenbouwkundig plan is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het hoogheemraadschap. In overleg met het HHNK is de watercompensatie afgesproken. De primaire waterloop wordt in de regels beschermd. Het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil zit in de gevallen (kolom 2) waarop de activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 'gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r., om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Als uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen mogelijk zijn geldt voor plannen, die deze activiteiten mogelijk maken, geen directe (plan-)m.e.r.-plicht.
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Deze wijziging heeft onder meer tot gevolg dat het bevoegd gezag ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling hierover een expliciet besluit moet nemen: het m.e.r.-beoordelingsbesluit. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 door de initiatiefnemer een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van deze notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Een aanmeldnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als een particulier of een ondernemer de initiatiefnemer is van de voorgenomen activiteit.
Het plan voorziet in de bouw van maximaal 34 woningen, een toename ten opzichte van de bestaande situatie. Dit valt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarden voor een m.e.r.- plichtige activiteit zijn hierbij:
Met de bouw van maximaal 34 woningen wordt hier ruimschoots onder gebleven. Het plan is daarmee niet planMER-plichtig, maar een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel nodig.
Voor het plangebied is een aanmeldnotitie opgesteld. Centraal in deze notitie staat de vraag of een volledige m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het bestemmingsplan. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen relevante effecten optreden. Alleen het aspect bodem kent vanwege de huidige bodemverontreiniging een knelpunt. Het terrein met bijbehorende bebouwing, verharding en grond zal echter voor de overdracht aan de initiatiefnemers gesaneerd worden door de huidige eigenaren. Daarmee wordt het geschikt voor het beoogde gebruik voor woningen met tuin. Geconcludeerd wordt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn voor onderhavige ontwikkeling. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Het vaststellen van een digitale versie is per 1 januari 2010 verplicht. De digitale versie is de juridisch bindende versie. Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan.
Bestemmingsplan 'Marktweg Hem' bestaat uit een verbeelding, de regels (inclusief bijlagen) en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Marktweg Hem' zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In de inleidende regels zijn alle gehanteerde begrippen nader omschreven (artikel 1). Ook is omschreven hoe er gemeten dient te worden (artikel 2). Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten, wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In de artikelen 3 t/m 7 is, per artikel, een bestemmingsomschrijving gegeven en zijn de bouwregels opgenomen.
De bestemming 'Groen' (artikel 3) omvat de groene buffer naar de kas ten noorden van het plangebied. De aanleg van een speelvoorziening is mogelijk binnen deze bestemming. Daarnaast is binnen deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de realisatie van 1 extra woning mogelijk is, zodra de ten noorden van het plangebied gelegen kas met de bijbehorende hindercirkel en de bijbehorende agrarische bestemming weg is.
De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' (artikel 4) heeft betrekking op de nieuwe ontsluitingsweg ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen door het plangebied. Het gaat hier in de hoofdzaak om bestemmingsverkeer. Daarnaast wordt ook een deel van de aansluiting op de omringende wegen Koggeweg en Marktweg binnen deze bestemming opgenomen om een goede aansluiting van de ontsluitingsweg mogelijk te maken. Binnen deze bestemming is de mogelijkheid opgenomen voor de aanleg van voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
De bestaande waterloop aan de zuidzijde van het plangebied is opgenomen binnen de bestemming 'Water' (artikel 5). Hiermee wordt dit primaire water voor het waterschap beschermd. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
Met de bestemming 'Wonen' (artikel 6) worden de woningen mogelijk gemaakt. Dit artikel regelt de nieuwe woningen met de daarbij behorende erven en daarnaast groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en paden. De hoofdgebouwen moeten binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak liggen. Op de verbeelding is de toegestane goot- en bouwhoogte voor de woningen aangegeven. De bestaande bedrijfswoning wordt ook binnen deze bestemming opgenomen, met de bestaande goot- en bouwhoogte.
In de woonbestemming is de mogelijkheid, als recht, opgenomen om een beroepsmatige activiteit aan huis uit te oefenen, onder bepaalde voorwaarden. De woonbestemming dient hierbij uitgangspunt te blijven. Het aantal vierkante meters dat wordt gebruikt om het beroep uit te oefenen is daarom gemaximeerd. Uitgangspunt is dat één van de leden van het betreffende huishouding het beroep aan huis uitoefent.
Voor de rug-aan-rugwoningen is een aparte bestemming ‘Wonen - Woongebouw’ (artikel 7) opgenomen. Het gaat om complexgewijze woonbebouwing: woongebouwen waar sprake is van meerdere wooneenheden. De bestemming is afgestemd op de specifieke hoofdvorm. Er is ruimte voor (collectieve) inpandige bergingen, waar dit ruimtelijk passend is.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels omvatten een anti-dubbeltelregel (artikel 8), algemene bouwregels (artikel 9), algemene gebruiksregels (artikel 10), algemene wijzigingsregels (artikel 11) en overige regels (artikel 12).
In de algemene bouwregels is aangegeven wat het maximale aantal woningen in het plangebied mag zijn. Er is ten aanzien van het bouwen een regeling opgenomen voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen tot maximaal 1,5 m. Daarnaast zijn er regels met betrekking tot parkeren opgenomen.
In de algemene gebruiksregels wordt aangegeven wat er onder strijdig gebruik wordt verstaan.
De algemene wijzigingsregels zijn opgenomen om de bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen met maximaal 10 m te verschuiven.
In de overige regels zijn de regelingen met betrekking tot de parkeernorm, nadere eisen en welstand opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hierin zijn de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken en ten aanzien van het gebruik opgenomen (artikel 13). De regels eindigen met de slotregel, waarin de titel is opgenomen waaronder de regels kunnen worden aangehaald (artikel 14).
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten.
Het kostenverhaal ten aanzien van het gehele plan is verzekerd door de afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld, aangezien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. De gemaakte afspraken bieden inzicht in de economische uitvoerbaarheid van de plannen. Er kan worden geconcludeerd dat de voorliggende plannen in beginsel financieel uitvoerbaar zijn.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Marktweg Hem' naar verschillende overleginstanties gezonden.
Van de provincie Noord-Holland, Omgevingsdienst NHN, PWN, Veiligheidsregio, gemeente Medemblik, Liander, Gasunie en HHNK is een reactie ontvangen. Dit heeft ertoe geleid dat de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Groen is aangepast zodat voor er een woning gerealiseerd kan worden niet alleen de kas weg moet maar ook de agrarische bestemming verwijderd moet zijn.
Het stedenbouwkundig plan is in een vroegtijdig stadium getoetst aan de omwonenden en de gemeenteraad tijdens een inloopavond (december 2019). De aandachts- en verbeterpunten die daar naar voren kwamen zijn verwerkt in het stedenbouwkundig plan.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Het bestemmingsplan heeft van 15 oktober tot en met 25 november 2020 ter inzage gelegen. In deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. Deze zijn afkomstig van een omwonende en van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Met het Hoogheemraadschap is overeenstemming bereikt. In het ontwerp-bestemmingsplan was onvoldoende rekening gehouden met de toename van verharding in het plangebied. Deze toename dient te worden gecompenseerd met het graven van extra water. Initiatiefnemer heeft met het Hoogheemraadschap de afspraak gemaakt dat binnen het plangebied of elders in hetzelfde peilgebied deze toename in verharding wordt gecompenseerd. Daarnaast was de aangegeven tewaterlaatplaats voor de maaiboot niet geschikt. Deze is aangepast en akkoord bevonden. In de toelichting op het bestemmingsplan is de waterparagraaf hierop aangepast. Daarnaast is het plangebied op de plek van de tewaterlaatplaats aangepast, om deze geheel binnen het plangebied te laten vallen.
In goed overleg tussen de initiatiefnemer en de indiener van de andere zienswijze is het plan aangepast en is de zienswijze ingetrokken. De initiatiefnemer houdt bij de uitvoering van het plan rekening met twee doorgangen naar het achtergelegen agrarisch bedrijf waardoor het bedrijf niet beperkt wordt in de bedrijfsvoering. Daarnaast kunnen deze doorgangen ook gebruikt kunnen worden voor de ontsluiting van een mogelijk toekomstige woningbouwontwikkeling op dit agrarisch perceel. Eerder was rekening gehouden met een oost-westelijke ontsluiting, die kan nu vervallen. Dit betekent dat deze ontsluiting met de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Groen'. Als gevolg van deze aanpassing in de doorgangen is in hoofdstuk 4 (Planbeschrijving) de de afbeelding van het plan en de berekening en het overzicht met de parkeerplaatsen aangepast.
Daarnaast is er een tweetal ambtshalve wijzigingen. Er is een verduidelijking van de toelichting in de hoofdstukken 4 (Planbeschrijving), 5 (Milieu) en 6 (Juridische vormgeving) in overleg met de Omgevingsdienst voor wat betreft de onderdelen bodem en hindercirkel naastgelegen agrarische bestemming. In de planregels (artikel 6 Wonen) is aangegeven dat bijbehorende bouwwerken en overkappingen op min. 1 m achter de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd.