direct naar inhoud van 4.11 Ecologie
Plan: Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPBTO20120000-VI01

4.11 Ecologie

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 5.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een bestaand bedrijventerrein met bebouwing, verharding, groenstroken en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het plangebied is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.2 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000. De totale verkeersgeneratie van de bedrijventerreinen bedraagt circa 29.000 motorvoertuigen (twee richtingen). Deze verkeersgeneratie verdeelt zich over het wegennet, waarbij ongeveer 10% (2.900 motorvoertuigen) over de A15 naar het oosten rijdt. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch. Dit gebied is gevoelig voor stikstofdepositie, met name het habitat H6120 Stroomdalgraslanden dat een kritische depositie kent van 1.250 mol/ha/jr. Dit habitat is aanwezig op de Kop van de Oude Wiel. De achtergronddepositie is hier hoger dan de kritische depositie, zodat extra depositie de instandhoudingsdoelen voor dit habitat (uitbreiding oppervlakte, behoud kwaliteit) in gevaar kan brengen. Eventueel extra vrachtverkeer van het Bedrijventerrein-oost passeert in kleine aantallen over de A15 op minimaal 500 m van het stikstofgevoelige habitat. De eventuele extra stikstofdepositie van dit verkeer is zeer klein. Deze depositie komt bovendien terecht in een dynamisch riviermilieu. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden zijn begrazing, rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming) en ijsgang. (Directie Kennis, OBN 2008). Overstromingen door extreem hoogwater (incidenteel en kortdurend, minder dan eens per jaar) zijn belangrijk voor de instandhouding van het type, omdat daarmee basenrijk water of vers zand en zavel worden aangevoerd die zorgen voor een blijvende buffering van de standplaats (Profielendocument, 2008). Deze stroomdalgraslanden worden door jaarlijks maaien en afvoer, eventueel in combinatie met (na)beweiding in stand gehouden. Daarbij worden jaarlijks grote hoeveelheden stikstof afgevoerd en de zeer geringe extra stikstofdepositie vanaf de A15 zal door dit beheer eveneens worden afgevoerd. Significant negatieve effecten kunnen daardoor geheel worden uitgesloten2.

Op kortere afstand ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas, doch de hier te beschermen habitats kennen een hoge kritische depositie (> 2400 mol/ha/jr). De achtergronddepositie ligt hier ver onder, zodat een eventuele zeer kleine extra depositie vanwege het extra verkeer over de A29 de instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000-gebied niet in gevaar brengt.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Het plangebied vormt slechts marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. De ontwikkelingen in het plangebied zijn hier nauwelijks van invloed op. Het is dan ook niet noodzakelijk maatregelen te treffen.
  • In het plangebied zijn geen andere tabel 2 en 3-soorten aangetroffen en ook broedvogels met vaste nesten zijn niet waargenomen.

Gezien het bovenstaande staat de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.