Plan: | Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPBTO20120000-VI01 |
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Gemeentelijk beleid
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
In het noordelijke gedeelte van het plangebied kunnen in de diepere ondergrond rivierduinen (donken) aanwezig zijn. Deze donken werden in het mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het neolithicum (5300-2000 voor Christus) in dit gebied veelvuldig als verblijf- en woonplaats benut. Eveneens zijn er voor het noordelijke deel van het plangebied aanwijzingen dat er in het neolithicum een rivierarm aanwezig is geweest, waarvan de oevers eveneens werden bewoond. In het plangebied, bij de Kamerlingh Onnesweg, is op de top van de donk (op een diepte van circa 4 m beneden NAP) een fragment prehistorisch vuursteen gevonden. Als gevolg van veengroei in de moerassen raakten de donken geleidelijk aan overdekt met veen, waardoor de mogelijkheden voor bewoning afnamen.
In de ijzertijd (800-50 voor Christus) zorgden krekenstelsels ervoor dat delen van het natte moerasgebied werden ontwaterd. De droge arealen veen konden door de boeren uit de ijzertijd worden benut. In Barendrecht zijn geen vindplaatsen uit deze periode onderzocht, maar uit onderzoek op bijvoorbeeld Voorne-Putten is bekend dat het nu om voltijd boeren gaat.
In de Romeinse tijd (50 voor Christus- 400 na Christus) was het westelijke deel van IJsselmonde intensief bewoond. 'Romeins' IJsselmonde zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De inheemse boeren exploiteerden vanuit hun boerderijen de klei- en veengebieden, waar akkerbouw en veeteelt werden bedreven. De gemeente Barendrecht telt enkele vindplaatsen uit de Romeinse tijd, waarvan er een - een dam met duiker - is opgegraven in het Havenkwartier.
In de loop van de 3e eeuw na Christus kwam een eind aan de bewoning op IJsselmonde. Grote delen van het land waren weer moeras geworden. Hier en daar werd nog gewoond, maar veel vondsten uit die tijd en de eeuwen daarna zijn er niet.
Op de oevers van de Waal en de Oude Maas kan vroegmiddeleeuwse bewoning hebben plaatsgevonden. Rond het jaar 1000 werden de veengebieden en de meer landinwaarts gelegen klei-op-veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd, waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen die we vinden in het hart van IJsselmonde lagen op een veenondergrond. Vindplaatsen uit de 11e-13e eeuw in Barendrecht kennen we uit Bijdorp en uit Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. Uiteindelijk ontstond in het centrale deel van IJsselmonde een grote polder, de Riederwaard. De Noldijk, juist ten zuidoosten van het plangebied, maakte vermoedelijk deel uit van de dijk rond de Riederwaard. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning daar tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Oude Maas en Waal, verplaatste.
Het plangebied maakte in de late middeleeuwen deel uit van de Riederwaard. De oudst bekende vermelding van de Riederwaard dateert uit 1214. Na het overstromen van de Zwijndrechtse Waard werd de Waal binnengedijkt en vormde de dijk op de rechteroever van de Waal de grens met de Riederwaard. In de periode 1373-1375 gaat ook de Riederwaard als gevolg van overstromingen verloren. De schade was enorm: nederzettingen als Pendrecht, Carnisse, West-Barendrecht en Oost-Barendrecht verdronken en de uitgestrekte ontginningen van de Riederwaard gingen verloren. Delen van de dijken van de oude Riederwaard bevinden zich in de ondergrond en worden afgedekt door het overstromingsdek dat is gevormd tussen 1373 en 1650. De Noldijk langs de Waal is, zoals hierboven vermeld, waarschijnlijk een voortzetting van de oude dijk van de Riederwaard.
In de eeuwen die volgden op de rampjaren werd het overstroomde land in fasen weer ingedijkt. Het plangebied beslaat delen van de toenmalige Polder Nieuw Reijerwaard, de Binnenlandse Polder en de Polder Ziedewij. Deze polders werden tot 1525 in fasen bedijkt. Historische kaarten laten aan de oostzijde van het plangebied een smalle strook in de verkaveling zien op de plaats van de huidige Veren Ambachtweg-Tuindersweg. De strook vormt de overgang van de Binnenlandse Polder en Polder Veren Ambacht, een smalle polder met afwijkende verkaveling gelegen tussen de Binnenlandse polder en de Polder Nieuw Reijerwaard. Mogelijk is de strook een indicatie voor een voormalige dijk of dijkzate tussen de polders.
Archeologische verwachting
In het hele plangebied zijn archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd te verwachten. Delen van de oudste dijken, aangelegd na de overstromingen van 1373-1375 en vóór 1525, liggen binnen het plangebied. Een klein deel van de dijk van de Polder Nieuw Reijerwaard is nog herkenbaar in de huidige Reijerwaardseweg, in het noordwesten van het plangebied. Hetzelfde geldt voor de Gebroken Meeldijk in het zuidoosten. Op de dijken zelf en aan de west- respectievelijk de noordkant ervan kunnen zich bewoningssporen vanaf circa de 15e eeuw bevinden.
In het noordelijk deel van het gebied geldt voor de zone waar zich in de ondergrond een rivierduin en een fossiele stroomgordel bevinden een verhoogde kans voor het aantreffen van bewoningssporen en vondsten uit de midden- en nieuwe steentijd.
Conclusie
Ter bescherming van mogelijke archeologische waarden is op de bij dit plan behorende verbeelding, voor die gebieden waar een redelijke tot grote kans op archeologische sporen aanwezig is, zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen (zie figuur 4.8), inclusief vergunningenstelsel. Het aspect archeologie staat op deze manier de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Figuur 4.8 Archeologische dubbelbestemmingen