direct naar inhoud van Bijlage 5 Onderzoek flora en fauna
Plan: Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPBTO20120000-VI01

Bijlage 5 Onderzoek flora en fauna

Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bestaande bedrijventerreinen met bebouwing, verharding, groenstroken en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 2,3 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas. Zo'n 7,6 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch en ongeveer 5,1 km ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20120000-VI01_0014.png"

Figuur B1.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Op deze grote afstanden zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Verontreiniging als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten. De Natura 2000-gebieden Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk zijn aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Deze gebieden zijn niet gevoelig voor de verwachte zeer geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten.

De Natura 2000-gebieden Oude Maas en Biesbosch zijn echter wel (redelijk) gevoelig voor stikstofdepositie vanwege de habitattypen die hier zijn aangewezen.

  gevoelig habitattype   kritische depositiewaarde*   achtergrondwaar-de 2010 **   achtergrondwaar-de 2020 **  
Biesbosch   H6120 stroomdalgraslan-den   1250 mol/ha/jr   1690 mol/ha/jr   1540 mol/ha/jr  
Oude Maas   H91E0A vochtige alluviale bossen   2410 mol/ha/jr   1570 mol/ha/jr   1430 mol/ha/jr  

* Alterra-rapport 1654, H. van Dobben & A. van Hinsberg, 2008

** Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, RIVM

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat zowel in 2010 als in 2020 in de Biesbosch de kritische depositiewaarde van het meest gevoelige habitattype wordt overschreden. In de Oude Maas ligt de achtergrondwaarde ruim onder de kritische depositiewaarde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Daarnaast zijn de resultaten van het ecologisch veldonderzoek uit 2010 (Bijlage 6) naar vissen, vleermuizen en broedvogels verwerkt.

Vaatplanten

De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

Vogels

In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen vogels met vaste nesten waargenomen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. In het plangebied zijn tijdens het veldonderzoek op enkele plaatsen foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het gaat om zeer lage aantallen. Het plangebied is dan ook slechts marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. Er zijn geen kolonies, vliegroutes, balts-, of paarplaatsen aangetroffen.

Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.

Vissen

Kleine modderkruiper en andere beschermde vissen zijn tijdens het veldonderzoek niet aangetroffen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B1.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   marginaal foerageergebied gewone dwergvleermuis   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het plangebied is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.2 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000. De totale verkeersgeneratie van de bedrijventerreinen bedraagt circa 29.000 motorvoertuigen (twee richtingen). Deze verkeersgeneratie verdeelt zich over het wegennet, waarbij ongeveer 10% (2.900 motorvoertuigen) over de A15 naar het oosten rijdt. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch. Dit gebied is gevoelig voor stikstofdepositie, met name het habitat H6120 Stroomdalgraslanden dat een kritische depositie kent van 1.250 mol/ha/jr. Dit habitat is aanwezig op de Kop van de Oude Wiel. De achtergronddepositie is hier hoger dan de kritische depositie zodat extra depositie de instandhoudingsdoelen voor dit habitat (uitbreiding oppervlakte, behoud kwaliteit) in gevaar kan brengen. Eventueel extra vrachtverkeer van de bedrijventerreinen passeert in kleine aantallen over de A15 op minimaal 500 m van het stikstofgevoelige habitat. De eventuele extra stikstofdepositie van dit verkeer is zeer klein. Deze depositie komt bovendien terecht in een dynamisch riviermilieu. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden zijn begrazing, rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming) en ijsgang. (Directie Kennis, OBN 2008). Overstromingen door extreem hoogwater (incidenteel en kortdurend, minder dan eens per jaar) zijn belangrijk voor de instandhouding van het type omdat daarmee basenrijk water of vers zand en zavel worden aangevoerd die zorgen voor een blijvende buffering van de standplaats (Profielendocument, 2008). Deze stroomdalgraslanden worden door jaarlijks maaien en afvoer, eventueel in combinatie met (na)beweiding in stand gehouden. Daarbij worden jaarlijks grote hoeveelheden stikstof afgevoerd en de zeer geringe extra stikstofdepositie vanaf de A15 zal door dit beheer eveneens worden afgevoerd. Significant negatieve effecten kunnen daardoor geheel worden uitgesloten3.

Op kortere afstand ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas, doch de hier te beschermen habitats kennen een hoge kritische depositie (>2400 mol/ha/jr). De achtergronddepositie ligt hier ver onder, zodat een eventuele zeer kleine extra depositie vanwege het extra verkeer over de A29 de instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000-gebied niet in gevaar brengt.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Het plangebied vormt slechts marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. De ontwikkelingen in het plangebied zijn hier nauwelijks van invloed op. Het is dan ook niet noodzakelijk maatregelen te treffen.
  • In het plangebied zijn geen andere tabel 2 en 3-soorten aangetroffen en ook broedvogels met vaste nesten zijn niet waargenomen.

Gezien het bovenstaande staat de Ffw de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.