Plan: | Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPBTO20120000-VI01 |
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bestaande bedrijventerreinen met bebouwing, verharding, groenstroken en watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 2,3 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas. Zo'n 7,6 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch en ongeveer 5,1 km ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk.
Figuur B1.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Op deze grote afstanden zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Verontreiniging als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten. De Natura 2000-gebieden Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk zijn aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Deze gebieden zijn niet gevoelig voor de verwachte zeer geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten.
De Natura 2000-gebieden Oude Maas en Biesbosch zijn echter wel (redelijk) gevoelig voor stikstofdepositie vanwege de habitattypen die hier zijn aangewezen.
gevoelig habitattype | kritische depositiewaarde* | achtergrondwaar-de 2010 ** | achtergrondwaar-de 2020 ** | |
Biesbosch | H6120 stroomdalgraslan-den | 1250 mol/ha/jr | 1690 mol/ha/jr | 1540 mol/ha/jr |
Oude Maas | H91E0A vochtige alluviale bossen | 2410 mol/ha/jr | 1570 mol/ha/jr | 1430 mol/ha/jr |
* Alterra-rapport 1654, H. van Dobben & A. van Hinsberg, 2008
** Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, RIVM
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat zowel in 2010 als in 2020 in de Biesbosch de kritische depositiewaarde van het meest gevoelige habitattype wordt overschreden. In de Oude Maas ligt de achtergrondwaarde ruim onder de kritische depositiewaarde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Daarnaast zijn de resultaten van het ecologisch veldonderzoek uit 2010 (Bijlage 6) naar vissen, vleermuizen en broedvogels verwerkt.
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen vogels met vaste nesten waargenomen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. In het plangebied zijn tijdens het veldonderzoek op enkele plaatsen foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het gaat om zeer lage aantallen. Het plangebied is dan ook slechts marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. Er zijn geen kolonies, vliegroutes, balts-, of paarplaatsen aangetroffen.
Amfibieën
Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.
Vissen
Kleine modderkruiper en andere beschermde vissen zijn tijdens het veldonderzoek niet aangetroffen.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B1.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker |
nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | geen | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | marginaal foerageergebied gewone dwergvleermuis | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | nee |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het plangebied is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.2 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000. De totale verkeersgeneratie van de bedrijventerreinen bedraagt circa 29.000 motorvoertuigen (twee richtingen). Deze verkeersgeneratie verdeelt zich over het wegennet, waarbij ongeveer 10% (2.900 motorvoertuigen) over de A15 naar het oosten rijdt. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch. Dit gebied is gevoelig voor stikstofdepositie, met name het habitat H6120 Stroomdalgraslanden dat een kritische depositie kent van 1.250 mol/ha/jr. Dit habitat is aanwezig op de Kop van de Oude Wiel. De achtergronddepositie is hier hoger dan de kritische depositie zodat extra depositie de instandhoudingsdoelen voor dit habitat (uitbreiding oppervlakte, behoud kwaliteit) in gevaar kan brengen. Eventueel extra vrachtverkeer van de bedrijventerreinen passeert in kleine aantallen over de A15 op minimaal 500 m van het stikstofgevoelige habitat. De eventuele extra stikstofdepositie van dit verkeer is zeer klein. Deze depositie komt bovendien terecht in een dynamisch riviermilieu. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden zijn begrazing, rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming) en ijsgang. (Directie Kennis, OBN 2008). Overstromingen door extreem hoogwater (incidenteel en kortdurend, minder dan eens per jaar) zijn belangrijk voor de instandhouding van het type omdat daarmee basenrijk water of vers zand en zavel worden aangevoerd die zorgen voor een blijvende buffering van de standplaats (Profielendocument, 2008). Deze stroomdalgraslanden worden door jaarlijks maaien en afvoer, eventueel in combinatie met (na)beweiding in stand gehouden. Daarbij worden jaarlijks grote hoeveelheden stikstof afgevoerd en de zeer geringe extra stikstofdepositie vanaf de A15 zal door dit beheer eveneens worden afgevoerd. Significant negatieve effecten kunnen daardoor geheel worden uitgesloten3.
Op kortere afstand ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas, doch de hier te beschermen habitats kennen een hoge kritische depositie (>2400 mol/ha/jr). De achtergronddepositie ligt hier ver onder, zodat een eventuele zeer kleine extra depositie vanwege het extra verkeer over de A29 de instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000-gebied niet in gevaar brengt.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.
Gezien het bovenstaande staat de Ffw de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.