direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Torenpad Oost 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.BPL13053HBD-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de oostzijde van het Torenpad ligt een perceel grond wat vroeger in gebruik is geweest als kwekerij. Dit perceel grond ligt dicht tegen het centrum van Boskoop aan en is een geschikte locatie voor woningbouw. Het structuurplan van de gemeente Boskoop geeft dat ook aan. Om de woningbouw mogelijk te maken, is in 2011 het bestemmingsplan Torenpad Oost vastgesteld. Inmiddels is op basis van dit plan ook gestart met de bouw van 16 woningen. Ondertussen is echter voor de rest van het plangebied het stedenbouwkundig plan gewijzigd. Dit mede vanwege de flink gewijzigde marktomstandigheden. Om het nieuwe plan mogelijk te maken, is een herziening van het geldende bestemmingsplan nodig. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen tegen het centrum van de gemeente Alphen aan den Rijn. Op onderstaande kaart is de locatie weergegeven waarbij in de luchtfoto globaal is aangegeven om welke bebouwing / gronden het gaat. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de betrokken gronden en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13053HBD-VA01_0002.jpg"

Ligging locatie in Boskoop met globale begrenzing plangebied  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.

Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.

1.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van een groot deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan Torenpad Oost 2011 (onherroepelijk op 25 november 2011).

De veranderingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Torenpad Oost 2011 zijn in onderhavig bestemmingsplan gering. Het onderliggende stedenbouwkundig plan heeft dezelfde opzet, maar verschilt in detail wel van eerdere bouwplannen. Zo zijn er op sommige plekken andere woningtypes voorzien en wijzigen de grenzen van de bestemmingsvlakken enigszins. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar Hoofdstuk 2, Beschrijving van het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13053HBD-VA01_0003.png"  
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Torenpad Oost 2011  

Het zuidwestelijk deel van het plangebied viel bij het opstellen van het bestemmingsplan Torenpad Oost 2011 buiten het plangebied. Hier gelden de volgende bestemmingsplannen:

Boskoop - Dorp (onherroepelijk op 2 februari 2011)

In het bestemmingsplan Boskoop - Dorp gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer-Verblijf'. Verder werd de ontwikkeling naar woningbouw bij het opstellen van dit bestemmingsplan al voorzien, er is namelijk een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (wijzigingsgebieden 10 en 11, zie artikel 30 van bestemmingsplan Boskoop - Dorp). Van die wijzigingsprocedure wordt géén gebruik gemaakt. De reden dat niet van de wijziging gebruik gemaakt wordt is er in gelegen dat het stedenbouwkundige ontwerp wat aan de grondslag ligt voor dit plan net anders is dan wat destijds, bij het maken van het bestemmingsplan Boskoop - Dorp, gedacht was.

Actualisatie Boskoop - Dorp 2010 (onherroepelijk op 31 oktober 2012)

Naast het bestemmingsplan 'Boskoop-Dorp' geldt op de locatie het bestemmingsplan 'Actualisatie Boskoop - Dorp 2010'. Belangrijk hierbij is dat er bij de algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. In de regels van het bestemmingsplan 'Actualisatie Boskoop - Dorp 2010' wordt in artikel 30 lid 2, onder q, beschreven dat Burgemeester en wethouders de bestemming Bedrijf, Centrum, Centrum - Buurt, Detailhandel, Dienstverlening, Gemengd - 1, Gemengd -2, Horeca, Kantoor en Maatschappelijk kan wijzigen naar Wonen, Tuin, Verkeer, Verkeer en verblijf, Water en Groen waarbij enkele voorwaarden worden gesteld. Ook van deze wijzigingsbevoegdheid zal geen gebruik worden gemaakt.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 3.1 dat via een bestemmingsplan goede ruimtelijke ordening moet worden bedreven. Wat daar onder wordt verstaan staat niet in de wet. Dat wordt bepaald op basis van een mengeling van allerlei andere wetten, regels, beleidsstukken, handvatten, algemeen geaccepteerde principes en mede op basis van uitspraken van rechters (jurisprudentie). Het effect van hetgeen via een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt hangt direct samen met de reden waarom het bestemmingsplan gemaakt wordt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijke effect van dit bestemmingsplan.

2.1 Het plan

Het stedenbouwkundig plan

Wonen

Centraal voor dit bestemmingsplan staat het stedenbouwkundige ontwerp voor Torenpad Oost. Ten opzichte van het oude plan dat ten grondslag lag aan het vigerende bestemmingsplan Torenpad Oost 2011 is het plan licht gewijzigd (vooral qua woningbouwprogramma. Dit i.v.m. de veranderde woningmarkt). Uitgangspunt voor het stedenbouwkundig plan is de bestaande landschapsstructuur van Boskoop en de inpassing binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. De bestaande noord-zuid lopende lijnen in het landschap komen weer terug in de ligging en positionering van de bebouwing. Verder vormen water en groen belangrijke elementen in het plan, wat zorgt voor een open en losse structuur.

Bijgevoegd het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13053HBD-VA01_0004.jpg"  
Model 5B stedenbouwkundig plan  

Het plan bestaat uit woningen in verschillende categorieën. Het beoogde aantal van 104 woningen is in de volgende categorieën in te delen:

  • 4 vrijstaande woningen;
  • 2 twee-onder-een-kap-woningen;
  • 52 rijwoningen;
  • 46 appartementen.

Deze woningaantallen worden verdeeld over de volgende prijscategorieën:

  • 6 dure woningen;
  • 66 middeldure woningen;
  • 32 betaalbare woningen.

Ontsluiting

De ontsluiting van dit plangebied is zo gekozen dat de naastgelegen woongebieden aan de Babsloot en de Enterij niet belast worden met autoverkeer. De gehele ontsluiting vindt plaats via het Torenpad. Voor het langzame verkeer is er wel een aansluiting aanwezig op de Babsloot. Deze aansluiting, die ter hoogte van de Babsloot 130 is gelegen, wordt ook geschikt gemaakt voor auto's en grotere wagens zoals brandweerauto's, verhuisauto's en het wagenpark van de onderhoudsdiensten. Deze ontsluiting mag alleen voor deze diensten worden gebruikt en wordt geen reguliere weg. Dit wordt via de inrichting van de weg ook afgedwongen.

Parkeren

Van groot belang voor een goed functionerende woonwijk als deze is voldoende parkeerruimte. Dat is in een omgeving als deze van extra belang omdat door de vele watergangen de uitwijkruimte naar een naastgelegen straat zeer beperkt is. In paragraaf 3.3 wordt uitgebreid ingegaan op de gehanteerde parkeernormen. Het plan voldoet aan de normen zoals die in het gemeentelijke structuurplan 2015 worden gehanteerd en aan de parkeerkencijfers van het CROW. De volgende parkeernormen zijn gebruikt:

  • 2,2 parkeerplaatsen per dure woning;
  • 1,8 parkeerplaatsen voor middeldure woningen;
  • 1,5 parkeerplaatsen voor goedkope woningen.

Vanuit deze normen is er behoefte aan 180 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt hieraan voldaan: er zijn 203,6 parkeerplaatsen in het plangebied. In paragraaf 3.3 is een en ander uitgewerkt en in de bijlage is een parkeerbalans opgenomen.

Bouwhoogte

Voor alle woningen geldt dat de bouwmassa 2 lagen met kap is als maximum. De appartementengebouwen bestaan uit 4 lagen. De hoogte van de appartementengebouwen is bepaald op 13 m.

Water

Water is in een veengebied als Boskoop een onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouw. Voor het ontwerp is de huidige waterstructuur als uitgangspunt gehanteerd. Waar mogelijk is die in takt gebleven. Verder is er nadrukkelijk voor gekozen om extra water toe te voegen aan het plangebied. Dit maakt het gebied tot een aantrekkelijk woongebied en is in het kader van het waterbeleid, zie paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan, ook gewenst. Naast verschillende kleine groenstroken zijn er twee grotere parkelementen opgenomen in het ontwerp.

2.2 Het plan in relatie tot de omgeving

Het plangebied is jarenlang in gebruik geweest als kwekerij, maar ligt in de huidige situatie braak. Vermeldenswaardig hierbij is dat dit gebied begin 2010 flink 'op de kop' is gezet omdat de boktor hier mogelijk verbleef. Rondom de kwekerij liggen sloten die dit gebied een eigen Boskoops karakter geeft. Deze watergangen worden zo veel mogelijk ingepast in het stedenbouwkundige ontwerp.

2.3 Beleid in relatie tot dit plan

Gemeentelijk beleid

Structuurplan

Ontwikkeling van dit gebied tot woonwijk is al lange tijd voorzien. Het gemeentelijke Structuurplan gaat daar ook op in. Op de site van de gemeente Boskoop is dit Structuurplan terug te vinden. Daar dat een algemeen document is en niet specifiek voor dit bestemmingsplan is opgesteld is het niet als bijlage bij dit plan opgenomen. Onderstaande afbeelding is afkomstig uit dat Structuurplan. De gele locaties zijn beoogde ontwikkelingslocaties waarbij locatie 'e' het plangebied is uit voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13053HBD-VA01_0005.png"

Het Structuurplan gaat ook in op het landelijke en provinciale beleid en is geheel in lijn daarmee. Een toets aan dat hogere beleid is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig.

De woningen die worden gebouwd moeten goed passen bij de vraag in de woningmarkt. Daarom wordt onderstaande onderverdeling gehanteerd bij dit plan. De gehele markt wordt bediend, waarbij het zwaartepunt ligt bij de goedkopere en middeldure woningen omdat daar het meest behoefte aan is.

Prijsklasse   Aantal  
Goedkoop   32  
Middel duur   66  
Duur   6  

Conclusie

Het plan past binnen de beleidskaders van de gemeente Boskoop.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

3.1 Milieu

3.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voor dit plan zijn in het kader van het vigerende bestemmingsplan Torenpad Oost 2011 verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Aangezien de bestaande situatie in de tussentijds wat veranderd is, zijn hierop aanvullende en geactualiseerde bodemonderzoeken uitgevoerd. Alle bodemonderzoeken zijn in de bijlage opgenomen. Tevens zijn de asbestinventarisaties bijgevoegd (als één bijlage). Op basis van onderzoeken zijn er geen bodemhygiënische redenen die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie.

3.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Dit plan omvat minder dan 1.500 huizen en is daarmee een NIBM-project. Hierdoor is lucht verder niet van invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Het plangebied is niet gelegen in een zone voor spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai. Wel is het wegverkeerslawaai van belang. In het kader van onderhavige herziening is er een akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Zijde onder de voorkeursgrenswaarde ligt. De geluidsbelasting ten gevolge van het Torenpad, de Babsloot en de ontsluitingsweg van de wijk Torenpad-Oost bedraagt respectievelijk ten hoogste 60, 61 en 54 dB. De gevelwerking van deze woningen dient te voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit, waarbij rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat wordt hierdoor gegarandeerd en het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van geluid.

3.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Voor dit plan geldt dat na realisatie allemaal woningen in een woonomgeving komen te liggen. Dit past in het kader van de milieuzonering prima. De noordelijk gelegen kwekersgronden passen goed bij de woonfunctie en houden al rekening met bestaande woningen. De kwekerijen hebben geen enkele hinder van de nieuwe woningen.

3.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13053HBD-VA01_0006.png"  
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied  

Op de risicokaart is te zien dat de ontwikkeling plaatsvindt in de buurt van en binnen het invloedsgebied van groepsrisico van de Zijde. De afstand tussen het plangebied en de Zijde is op alle plekken echter minimaal 80 meter. Bovendien zijn er tussen het plangebied en de Zijde meerdere gebouwen aanwezig die een afschermende werking hebben. Voor het overige bevinden zich er in de omgeving van het plangebied géén activiteiten met opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen, waardoor externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Dit geldt noch voor het plaatsgebonden risico noch voor het groepsrisico.

3.1.6 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.

Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.

Het uitvoeren van een m.e.r. is ook toegestaan zonder dat de m.e.r. plicht op het initiatief van toepassing is, bijvoorbeeld als er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit die wel genoemd wordt in het Besluit m.e.r., maar waarbij de drempelwaarden niet worden overschreden. Dit heet de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een m.e.r. mag ook worden uitgevoerd als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het ontwikkelen van een woonwijk van maximaal 107 woningen (exclusief wijzigingsbevoegdheid) en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 als genoemd onder D 11.2 van het besluit m.e.r. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig.

3.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Het is noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken. Verder wordt er een gescheiden rioolstelsel aangelegd zodat het vuilwater gescheiden blijft van dat schone water.

Belangrijk principe bij de ontwikkeling van een woonwijk is dat een maximale hoeveelheid oppervlaktewater wordt aangelegd. Dit omdat door de verharding door wegen en woningen het regenwater versneld op het oppervlaktewater wordt geloosd. De vuistregel van het Hoogheemraadschap houdt in dat 15% van de extra verharding moet worden gecompenseerd door het graven van nieuw oppervlaktewater.

Van belang is dat het Hoogheemraadschap eerder een watervergunning voor (vrijwel) hetzelfde plangebied heeft afgegeven (watervergunning V53396 van 28 december 2011). Hierin is ook opgenomen een compensatie voor een demping in het project Parklaan 2e fase (watervergunning V53621, welke vervallen is en opgevolgd is door watervergunning V 53546 van 22 februari 2012). Het betreft een compensatie van 443 m². Dit betekent dat van het extra te graven water aan het Torenpad een deel wordt gebruikt voor de compensatie aan de Parklaan.

Het Hoogheemraadschap kan instemmen met de beschrijving van de huidige situatie. Daaruit blijkt dat de hoeveelheid bebouwd en verhard per saldo toeneemt met 6505 m², waardoor er 976 m² moet worden gecompenseerd in de vorm van open water (15% van de toename). In het project neemt de hoeveelheid open water toe met 1578 m², hetgeen dus voldoende is aan compensatie. Alleen de compensatie voor de Parklaan moet hier nog mee worden gerekend, maar ook dan wordt er voldoende extra open water gegraven. In de tabel is de waterbalans opgenomen.

Onderdeel   Huidig   Nieuw   Verschil   Compensatie  
Water   9888   11466   1578   1578  
Groen   18578   10495   -8084    
Bebouwd   1782   5294   3512   -976  
Verhard   6702   9695   2993    
Demping Parklaan         -443  
Totaal   36950   36950     159  

Waterbalans project Torenpad Oost te Boskoop (bron Hoogheemraadschap van Rijnland)

Gezien de instemming van het Hoogheemraadschap met de waterbalans in het project (het project voldoet ruim aan de eisen), is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van water.

3.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In hoofdstuk 2 (Beschrijving van het plan) is al het een en ander beschreven over de ontsluiting. Ten opzichte van het vigerend plan neemt het aantal woningen in geringe mate toe. Het Torenpad biedt voldoende capaciteit om deze uitbreiding en de realisatie van de nieuwe woonbuurt op te vangen.

Van groot belang voor een goed functionerende woonwijk als deze is voldoende parkeerruimte. Dat is in een omgeving als deze van extra belang omdat door de vele watergangen de uitwijkruimte naar een naastgelegen straat zeer beperkt is.

Voor het maken van de parkeerprognoseberekening zijn er twee toetsingskaders:

  • het gemeentelijke structuurplan 2015;
  • de aanbevelingen van het CROW.

In het gemeentelijke structuurplan is opgenomen dat er bij dure woningen (vrijstaand, twee onder één kap, appartementen in topsegment) 1,5 (centrum) tot 2,2 (rest bebouwde kom) parkeerplaatsen nodig zijn. Bij middenprijs (vrije sector rijwoningen, overige vrije sector appartementen) zijn er 1,3 (centrum) tot 1,9 (rest bebouwde kom) parkeerplaatsen per woning nodig. Bij goedkope woningen zijn er (sociale woningbouw) 1,2 (centrum) tot 1,7 (rest bebouwde kom) parkeerplaatsen nodig.

De CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' bevat aanbevelingen voor aantallen parkeerplaatsen per woningsoort. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de kenmerken centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied en anderzijds de kenmerken zeer sterk stedelijk, sterk stedelijk, matig stedelijk, weinig stedelijk en niet stedelijk. Per woningtype wordt daarbij een bandbreedte aangegeven. Daarbij wordt uitgegaan van een aandeel van 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers voor zowel koop- als huurwoningen.

De locatie ligt op korte loopafstand van het winkelcentrum van Boskoop. Daarom kan (kijkend naar het gemeentelijke structuurplan) discussie ontstaan over het antwoord op de vraag of hier sprake is van een locatie in het centrum of in de rest van de bebouwde kom. Het CROW bevat daarbij een overloopgebied: de schil van het centrum. Gezien de ligging van het plangebied lijkt dit de meest logische categorie. Vervolgens is relevant of sprake is van een locatie in een zeer sterk stedelijk, een sterk stedelijk, een matig stedelijk, een weinig stedelijk of een niet stedelijk gebied. In dit geval kan gesteld worden dat er sprake is van een matig stedelijk gebied.

Bezien vanuit de hiervoor beschreven redeneringen zijn de volgende normen gebruikt:

  • 2,2 parkeerplaatsen per dure woning;
  • 1,8 parkeerplaatsen voor middeldure woningen;
  • 1,5 parkeerplaatsen voor goedkope woningen.

Het plan bestaat uit woningen in verschillende categorieën. Het beoogde aantal van 104 woningen is in de volgende categorieën in te delen:

  • 6 dure woningen;
  • 66 middeldure woningen;
  • 32 betaalbare woningen.

Vanuit deze normen is er behoefte aan 180 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt hieraan voldaan: er zijn 203,6 parkeerplaatsen in het plangebied. In de bijgevoegde afbeelding is een uitwerking te zien van de openbare ruimte. Hierin zijn de parkeerplaatsen in een grijze kleur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13053HBD-VA01_0007.png"  
Uitwerkingsplan openbare ruimte  

Voor de volledigheid is de afbeelding samen met de parkeerbalans als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Per saldo zijn er 23,6 parkeerplaatsen over in het plan. Deze overmaat wordt benut ter compensatie voor een tekort van 17 parkeerplaatsen uit een naastgelegen plan.

3.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Het plangebied bevindt zich niet in, of in de buurt van, een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

Soortsbescherming ingevolge de Flora- en Faunawet is wel van toepassing op het plangebied. De nu aanwezige bebouwing en de omliggende inrichting is van geen bijzondere waarde waardoor geen ontheffingen noodzakelijk zijn in het kader van de Flora- en Faunawet. Dat komt mede doordat in het kader van de mogelijke aanwezigheid van de boktor begin 2010 het plangebied en omgeving fors 'op de kop' is gezet. Een en ander wordt onderschreven door het onderzoek naar de natuurwaarde van het gebied dat in het kader van het bestemmingsplan Torenpad Oost 2011 is uitgevoerd. Voor de volledigheid is dat onderzoek als bijlage in te zien bij dit bestemmingsplan.

In het kader van dit bestemmingsplan is een aanvullend onderzoek uitgevoerd voor de locatie Babsloot 3. Ook dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen (leefgebieden van) beschermde soorten worden aangetast. Wel geldt dat de zorgplicht, die in artikel 2 van de Flora- en faunawet voorgeschreven wordt, in acht genomen moet worden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.5 Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Het nieuwe plan voor Torenpad Oost doet recht aan de historische landschapsstructuur van Boskoop. Waterpartijen vormen het kenmerk van het plan en ook is de bebouwing zo gesitueerd dat dit recht doet aan het slagenlandschap. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het gebied aanwezig die verdwijnen door de nieuwbouw.

De archeologische verwachtingswaarden in het gebied zijn laag, er worden geen archeologische bodemschatten verwacht. Er kan daarom worden afgezien van verder vervolgonderzoek.

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het intiatief uitvoerbaar is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

3.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een exploitaitieovereenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Een exploitatieplan hoeft dus niet te worden vastgesteld, omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de verbeelding is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij die bestemming. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen (andere) functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode, etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in één regel maar ook in meerdere planregels en kunnen ook een gehele 'eigen' planregel hebben.

Hoofdstukopbouw van de planregels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een stelsel van omgevingsvergunning(en) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit dat zelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Maatschappelijk waarbij maatschappelijke functies worden mogelijk gemaakt;
  • Groen waarbij de functie voor groenvoorzieningen, met speelvoorzieningen e.a. wordt mogelijk gemaakt;
  • Tuin waarbij de functie voor de voortuin bij woningen wordt neergelegd met daarbij bouwwerken zoals erfafscheidingen en erkers;
  • Verkeer waarbij de mogelijkheid wordt geboden om wegen aan te leggen voor auto's als ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen met bijhorend groen;
  • Water waarbij waterpartijen, oevers, bruggen en bijhorende bouwwerken wordt mogelijk gemaakt als ook groen: zie daartoe punt 3 onder de volgende alinea;
  • Wonen ten behoeve van het bouwen van de woningen met bijhorende achtertuinen. Bij het Wonen horen ook aan huis verbonden beroepen.

Dit plan kent drie bijzonderheden:

  • 1. Enige uitvoeringsflexibiliteit bij de woningbouw.
    Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht plan. Dat houdt in dat gronden worden bestemd met als doel om een nieuwe functie, met bijhorende infrastructuur en gebouwen, mogelijk te maken. Voor een flink deel is bekend wat voor gebouwen waar komen. En die bouwmassa ligt dan ook voor een flink deel vast in dit plan. Maar er is toch enige ruimte voor creativiteit bij de uitvoering van het plan. Voor enkele plekken is daarom het woningtype niet bepaald, maar wel het maximale aantal.
  • 2. Aan de zijde van de babsloot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die de mogelijkheid schept om de bestaande bestemmingen Maatschappelijk en Verkeer te wijzigen in wonen.
  • 3. Het ontwerp kent een tweetal wat grotere groene gebieden. Op de verbeelding zijn deze niet als zodanig terug te vinden: ze zijn bestemd tot Water. Waar het groen op deze locaties komt is stedenbouwkundig minder van belang: zolang het er maar komt. Dat het aangelegd wordt is via een bestemmingsplan niet af te dwingen; bestemmingsplannen maken alleen functies mogelijk. Via de overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelende partij is deze aanleg zeker gesteld.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.6 van het Bro.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Onderhavig bestemmingsplan is slechts licht gewijzigd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt er in het kader van de procedure geen informatieavond of andere inspraak gehouden. Het plan wordt wel gepubliceerd in de Gouwe koerier, op de website van Boskoop en in de Staatscourant. Daarnaast wordt er voor omwonenden een informatieavond georganiseerd om het gewijzigde stedenbouwkundig plan voor te leggen. Deze avond wordt voorafgaand aan de ter visie legging van dit bestemmingsplan gehouden.

Overleg

Het wettelijk vooroverleg heeft in afgeslankte vorm plaatsgevonden. Het Hoogheemraadschap Rijnland is akkoord met inhoud van het plan. De provincie ziet, gezien de marginale aanpassing ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, geen provinciaal belang. Beide partijen kunnen tijdens de ontwerpfase alsnog een zienswijze indienen.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

Op het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzennota is als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan in te zien.

Hoofdstuk 6 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In het tweede hoofdstuk is ingegaan op de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan. De milieukwaliteitseisen bij het plan zijn in hoofdstuk 3 betrokken. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In hoofdstuk 5 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.

Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Door uitvoering van dit bestemmingsplan wordt een stuk braakliggende grond waar voorheen een kwekerij was gevestigd omgebouwd tot een woonwijk. Dit is gewenst. De voorliggende herziening betreft een marginale wijziging op het onherroepelijke bestemmingsplan Torenpad Oost 2011.