direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Velserbroekse Dreef 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor het bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven.

Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is een planologisch kader op te stellen waarbinnen de nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en invulling wordt gegeven aan het gebied.

1.1 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het braakliggend terrein aan de Velserbroekse Dreef 10 te Velserbroek.

Het plangebied bevindt zich in het noorden van Velserbroek. Aan de noordzijde wordt het begrensd door De Kamp. Ten oosten de Velserbroekse Dreef, en ten zuiden de Ambachtsweg. Aan de westzijde grenst het plangebied aan een autohandelaar (Motorhuis).

Onderstaand aangeven, de begrenzing van het plangebied in een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0001.png"

Afbeelding: Plangebied

1.2 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om een appartementencomplex te realiseren op deze locatie. Het onderhavige bestemmingsplan biedt de juridische grondslag op basis waarvan het plangebied ontwikkeld kan worden. Het bestemmingsplan voorziet daarvoor in bestemmingen, waarmee er sprake is van een directe bouwtitel. In deze toelichting wordt de planologische haalbaarheid van deze ontwikkeling onderbouwd.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het voor de planlocatie vigerende bestemmingsplan is Bedrijventerrein Velserbroek, vastgesteld op 13 december 2012.

De locatie kent als voornaamste bestemming ‘Bedrijventerrein’, waarbinnen bedrijven van maximaal categorie 2 zijn toegestaan (zoals opgenomen in de bedrijvenlijst), met aanduidingen ‘dienstverlening’ en ‘parkeergarage’. Een kleiner deel is aangewezen als ‘Water’ en ‘Groen’. Tevens is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0002.png"

Afbeelding: Vigerende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: huidige situatie;
  • hoofdstuk 3: toetsing aan het relevante beleidskader;
  • hoofdstuk 4: toetsing aan de milieuaspecten;
  • hoofdstuk 5: randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording;
  • hoofdstuk 6: planbeschrijving;
  • hoofdstuk 7: juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 8: economische uitvoerbaarheid;
  • hoofdstuk 9: maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Na de toelichting zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de ontsluitingsweg Velserbroekse Dreef en heeft hiermee een prominente positie. Verder bevindt het zich aan de rand van bedrijventerrein Broekerwerf en aan de entree van Velserbroek vanaf de N208. De Velserbroekse Dreef vormt de scheiding tussen de bestaande woonwijken met eengezinswoningen en het bedrijventerrein. De bedrijven in de nabije omgeving zijn veelal gerelateerd aan detail- en groothandel, aangevuld met enkele kantoren. De planlocatie draagt op dit moment verder bij aan de scheiding tussen wonen en werken: de kavel van circa 5.620 m2 is op één woning na onbebouwd.

Het plangebied maakte onderdeel uit van de herontwikkeling van het bedrijventerrein Broekerwerf 4e fase. Broekerwerf 4e fase voorzag in de vestiging van een autoshowroom en een bedrijfsverzamelgebouw in het gebied tussen de Velserbroekse Dreef en de Zeilmakerstraat. De autoshowroom, Motorhuis, is gerealiseerd. Het beoogde bedrijfsverzamelgebouw, de ontwikkellocatie, is niet gerealiseerd. Het perceel heeft sindsdien braak gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0003.png"

Afbeelding: Luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan Velserbroekse Dreef 10 zijn de vigerende bestemmingsplannen beschreven en is het relevante ruimtelijke beleid geanalyseerd om vast te stellen of daaruit randvoorwaarden voor dit bestemmingsplan voortkomen. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen het Europees beleid, het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Velsen. Naast het ruimtelijk beleid is ook de wetgeving, onder meer op het gebied van veiligheid, milieu en flora en fauna, relevant voor het bestemmingsplan. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 4.

3.2 Europees beleid

Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel genomen. Zoals alle andere lidstaten heeft Nederland zich gecommiteerd de Europese wet- en regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.

3.2.1 Milieubeleid

Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed zijn op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit (fijn stof en NO2), die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen.

3.2.2 Natura 2000

De Europese Unie heeft zich in 2010 ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Een belangrijk instrument hiervoor is de uitvoering van de gebiedsgerichte onderdelen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit betekent het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van Europees belang: het Natura 2000-netwerk. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen van de biodiversiteit in Europa. In dit verband is de afspraak gemaakt dat de lidstaten van de Europese Unie alle maatregelen nemen die nodig zijn om een ‘gunstige staat van instandhouding’ van soorten en habitattypen van communautair belang te realiseren. Voor Nederland betreft dit 51 habitattypen, 36 soorten en 95 vogelsoorten. Bij de vormgeving en keuze van maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Het is evident dat aan te nemen maatregelen in het kader van veiligheid een zwaar gewicht wordt toegekend. In 2002 zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn opgenomen in de Flora- en faunawet. In Velsen ligt een deel van het Nationaal Park Zuid Kennemerland dat deel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk.

3.2.3 De Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • a. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • b. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • c. het aquatische milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • d. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In Nederland vertaalt de Rijksoverheid de Kaderrichtlijn Water (KRW) in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. De Minister van Infrastructuur en Milieu is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW. Zij is dit mede namens de andere rijkspartijen en in nauw overleg met provincies, waterschappen en gemeenten. In het Bestuursakkoord Water is de samenwerking in het waterbeheer en -beleid tussen deze partijen vastgelegd.

Het Werkprogramma Stroomgebiedbeheerplannen 2015 beschrijft het proces en de randvoorwaarden voor de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen in 2015. Het bevat een tijdschema en gaat in op de vorm en inhoud van de producten van rijk en regio. Verder worden de organisatie, de publieke participatie, de relatie met andere richtlijnen en internationale afstemming toegelicht. Op 13 december 2012 is het bestuurlijk vastgesteld. Vervolgens zijn de verschillende Stroomgebiedbeheerplannen vastgesteld.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Europese Kaderrichtlijn Water.

3.2.4 Het Verdrag van Malta

Op basis van diverse Europese, rijks- en provinciale beleidsregels, met name het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) is onder andere bepaald dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Een belangrijk punt in het verdrag van Malta is dat vooraf aan iedere ingreep in het bodemarchief (door nieuwbouw, wegenaanleg etc.) archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Daarmee kan worden bepaald hoe eventueel aangetroffen archeologische waarden in de plannen kunnen worden ingepast. Mocht dit niet kunnen en is een opgraving onvermijdelijk geworden om de archeologische informatie veilig te stellen, dan dienen de kosten daarvan in het ontwikkelingsproces meegenomen te worden.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In 2012 is het Barro aangevuld.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • c. Kustfundament;
  • d. Grote rivieren;
  • e. Waddenzee en waddengebied;
  • f. Defensie;
  • g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • h. Elektriciteitsvoorziening;
  • i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • j. Ecologische hoofdstructuur;
  • k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.

3.3.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. En indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De planlocatie ligt in stedelijk gebied. Het plangebied zal een nieuwe invulling krijgen met een woongebouw. Op basis van de Woonvisie 2015 van de gemeente Velsen en het Regionale Actieprogramma Zuid-Kennemerland/IJmond 2012-2025 (RAP) is bepaald dat de gemeente Velsen dient te voorzien in nieuwe woningen. Er wordt tevens aangesloten bij het gemeentelijk en regionale beleid ten aanzien van woningdifferentiatie, zie ook paragrafen 3.5.4 en 3.5.7. Het voornemen voldoet dan ook aan een regionale behoefte.

Het voornemen is passend binnen de kaders van de Ladder van duurzame verstedelijking.

3.3.3 Nationaal Waterplan

In 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op het robuust en toekomstgericht inrichten van het Nederlandse watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit.

3.3.4 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het NMP4 staat de aanpak van de in het NMP3 gesignaleerde hardnekkige milieuproblemen centraal. De aanpak van deze problemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Het NMP4 zet daarom in op het tot stand brengen van transities (systeeminnovaties) op het vlak van de energiehuishouding, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, landbouw en mobiliteit. Vanwege de groeiende aandacht voor gezondheid en veiligheid is de nota ook gericht op vernieuwing van het stoffenbeleid en beleidsvernieuwing van de leefomgeving. Het NMP4 heeft een beleidshorizon die verder reikt dan de beleidshorizon in het NMP3. Het NMP4 gaat uit van een beleidshorizon die in het jaar 2030 is gelegd. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen gesignaleerd en laat zien hoe de situatie over dertig jaar zal zijn als het beleid niet verandert.

Deze problemen zijn:

  • verlies aan biodiversiteit;
  • klimaatverandering;
  • overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
  • bedreiging van de gezondheid;
  • bedreiging van de externe veiligheid;
  • aantasting van de leefomgeving;
  • mogelijk onbeheersbare risico’s.

De gewenste situatie over 30 jaar kan als volgt worden omschreven: Het milieubeleid moet een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later. Hoewel het milieubeleid van de afgelopen jaren redelijk succesvol is geweest, op de grote milieuproblemen heeft het nog geen afdoende antwoord. In het NMP4 worden zeven onderlinge barrières onderkend die een oplossing van de grote problemen in de weg staan. Voortzetting van het huidige beleid is niet voldoende als we de ambities voor 2030 willen realiseren. Het huidig beleid gaat immers nog te veel voorbij aan deze barrières voor duurzame ontwikkeling, die te beschouwen zijn als systeemfouten in de economie en de thans functionerende instituties. In het NMP4 is aangegeven waarmee deze barrières doorbroken kunnen worden en zijn hiervoor nieuwe beleidsinstrumenten aangegeven.

Milieubeleid draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hoe de leefomgeving wordt ervaren, wordt onder meer bepaald door de aanpak van de vervuiling van bodem, lucht en water, door veiligheidsrisico’s bedrijvigheid, geluidsoverlast en afvalinzameling. Daarnaast spelen zaken als woningaanbod, werkgelegenheid en voorzieningen een rol, evenals groenvoorzieningen, natuur en afwisseling van karakteristieke gebieden. De plaatselijke overheid is vaak beter dan de rijksoverheid in staat aan de kwaliteit van de leefomgeving bij te dragen. Daarom krijgt de lokale overheid meer vrijheid en zoveel mogelijk integrale verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is dat dit leidt tot verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het rijk stelt voor de milieukwaliteit een harde ondergrens en zal samen met de andere overheden bij uitvoering en handhaving die grens bewaken.

3.3.5 Rijksbeleid met betrekking tot ecologie

In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Een vertaling van dit EU-beleid naar Nederlands niveau is de wet natuurbescherming. Hierin worden waardevolle natuurgebieden en soorten als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen. In Hoofdstuk 4 Milieuaspecten wordt hier nader op ingegaan.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie NH2050 (2018)

Provinciale Staten hebben op 28 november 2018 de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld.

De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

5 bewegingen

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  • 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  • 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  • 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.
3.4.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste wijziging van de PRV is op 27 mei 2019 door Provinciale Staten vastgesteld.

Regionale afspraken

Voorliggend plan heeft betrekking op een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De PRV stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De regionale afspraken voor de regio Zuid-Kennemerland/IJmond in het kader van de Provinciale Ruimtelijke Verordening voldoen aan de provinciale uitvoeringsregeling. Plancapaciteit voor het plangebied (Velserbroekse Dreef 10) is reeds opgenomen in deze regionale afspraken.

Duurzaam bouwen

Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de duurzaamheidsaspecten waar gebruik van wordt gemaakt.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Archeologie en Monumentenbeleid

Archeologie

In 2017 is de Beleidsnota Archeologie Velsen vastgesteld. Deze vormt de basis voor de in ruimtelijke plannen op te nemen regels voor bescherming van archeologie. In de beleidsnota worden zes verschillende niveau's van bescherming onderscheiden.

Bij elk niveau hoort een regime, met een vrijstellingsoppervlak en vrijstellingsdiepte. Als het plangebied waarbinnen de bodemverstorende activiteit plaatsvindt kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen wettelijke afweging van het archeologisch belang noodzakelijk.

Op grond van de beleidsnota is voor het plangebied categorie 3 van bescherming in dit bestemmingsplan opgenomen. Dat betekent dat bij bodemverstorende activiteiten in het plangebied > 100 m2 en dieper dan 40 cm-Mv er een archeologisch rapport overgelegd dient te worden.

Monumentenbeleid

De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.

Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en –uitvoering. In paragraaf 4.10 Erfgoed wordt specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied.

3.5.2 Groenbeleidsplan

Onderstaande groenbeleidsplannen zijn van toepassing:

  • Ecologische groenvisie 1997;
  • Bomenplan 2003;
  • Groenbeleidsplan 'Ruimte voor Groen' 2009;
  • Beleidsplan monumentale bomen 2013.

De Ecologische groenvisie is een beschrijvende visie op hoofdlijnen. Het bomenplan is een beheerplan waarin de vervanging van gemeentelijke bomen is vastgelegd. Dit bomenplan is in 2013 geëvalueerd en geactualiseerd. In het Groenbeleidsplan is de hoofdgroenstructuur vastgelegd. Ook zijn hierin kaarten opgenomen, die beschrijven of er eventueel groen moet worden gecompenseerd. Dit kan relevant zijn bij ontwikkelingen, omdat groen met een
classificatie 'te behouden groen met compensatiebeginsel' op kaart zijn aangegeven.

In 2014 is de APV gewijzigd en zijn in beginsel alle bomen vrijgesteld van kapvergunning. Voor een aantal situaties is een uitzondering gemaakt. Bomen die op de lijst van waardevolle of monumentale bomen staan, zijn kapvergunningsplichtig. Ook is er een gebied aangewezen waarbinnen alle bomen met een stamdiameter groter dan 15 centimeter op een hoogte van 130 cm boven maaiveld kapvergunningsplichtig blijven.

3.5.3 Milieubeleid

De gemeente Velsen heeft in samenwerking met de Milieudienst IJmond een Meerjaren Milieubeleidsplan (MBP) opgesteld. In het MBP is voor de periode 2008-2012 het gemeentelijke milieubeleid opgesteld en vertaald in concrete doelstellingen. Aandachtspunten in het MBP zijn:

  • het waarborgen van de leefbaarheid;
  • optimaal gebruik van de regelgeving;
  • de voorbeeldfunctie van de gemeente;
  • het bevorderen van duurzame ontwikkeling;
  • het realiseren van klimaatbeleidsdoelstellingen.

Waar mogelijk wordt meervoudig ruimtegebruik toegepast, waarbij ondergronds bouwen, gestapeld bouwen en het combineren van functies belangrijke elementen zijn. Bij het herinrichten van terreinen dan wel bij uitbreidingswensen wordt uitgegaan van het mengen van functies als wonen, detailhandel, horeca en niet hinderlijke bedrijvigheid. Binnen de gemeente is in navolging van de milieuvisie een beleidsplan duurzaam bouwen vastgesteld. In dit beleidsplan worden de ambities beschreven op het gebied van duurzaam bouwen in relatie tot bouwprojecten en de openbare ruimte. Het toepassen van meervoudig ruimtegebruik is één van de ambities.

3.5.4 Structuurvisie 2025 (2016)

Op 12 mei 2016 heeft de gemeenteraad de nieuwe Structuurvisie Velsen 2025 ‘Rauw, Slim en Lommerrijk’, vastgesteld. In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van Velsen verder verankerd. De innovatieve maakindustrie, de nautische toegangspoort tot de Metropoolregio Amsterdam, het gedifferentieerde woonmilieu met de groene duindorpen en de focus op IJmuiden met zijn te lang onderschatte metropolitane kwaliteiten. De structuurvisie Velsen is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040 en toont de ruimtelijke visie tot 2025.

In de Metropoolregio Amsterdam is een grote en groeiende vraag naar woningen. Voor Velsen is tot 2020 een toevoeging van 900 woningen vastgesteld (Regionaal Actieprogramma Wonen). Ook op de langere termijn zijn nieuwe locaties noodzakelijk. Om tegemoet te komen aan de woningbehoefte zijn in de Structuurvisie Velsen 2025 verschillende potentiële woningbouwlocaties aangewezen. De locatie Velserbroekse Dreef 10 behoort niet tot één van de aangewezen locaties. In de structuurvisie is het gebied aangemerkt als bedrijventerrein. De demografische ontwikkelingen in Velserbroek in combinatie met de staat van het perceel leiden er toe dat woningbouw gewenst is.

Voor het plangebied worden onderstaande onderwerpen benoemd:

  • Verbetering van de leefbaarheid door een diversiteit aan woonmilieus. Velserbroek kent relatief veel gezinnen, waarvan de kinderen de aankomende jaren het huis uitgaan.
  • Verduurzaming van de woningvoorraad.
  • Het versterken van de centrum-stedelijke, groen-stedelijke en landelijk-dorpse woonmilieus. Velserbroek heeft een centrum-stedelijk en groen-stedelijk woonmilieu. De nadruk ligt op het invullen van bouwlocaties naar het karakter van de kern. Velserbroek wordt echter specifiek genoemd als kern waar bouwmogelijkheden zijn, mogelijkheden tot groei.
  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Waar veroudering of leegstand optreedt, staat de gemeente open voor nieuwe initiatieven.

Onderstaand is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen, waarbij is ingezoomd op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0004.png"

Afbeelding: Structuurvisiekaart met ligging plangebied (rode cirkel)

3.5.5 Verkeersbeleid

In de Mobiliteitsagenda Velsen (2019) staan de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen beschreven.

Velsen is onderdeel van de metropoolregio Amsterdam (MRA) die de komende jaren fors gaat groeien qua aantal inwoners en arbeidsplaatsen. De verwachting is dat ook in Velsen de mobiliteit daardoor blijft toenemen. Tegelijkertijd is de verwachting dat de manier waarop mensen zich verplaatsen verandert. Innovaties als elektrische en zelfrijdende vervoermiddelen, nieuwe vervoersdiensten en betere reizigersinformatie zullen waarschijnlijk gaan zorgen voor veranderende voorkeuren bij verplaatsingen van en naar het werk of andere bestemmingen. Daarbij speelt ook de opgave om het verkeer duurzamer te maken, zodat het bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen en verbetering van de leefbaarheid.

Aan de hand van de verschillende thema’s wil de gemeente ook in de komende jaren een goede bereikbaarheid waarborgen, en waar mogelijk verbeteren, op een wijze die recht doet aan de belangen van klimaat, leefbaarheid en veiligheid.

Wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Met parkeernormenbeleid streven we ernaar om ruimtelijke ontwikkelingen niet te laten leiden tot een verhoging van de parkeerdruk. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.

3.5.6 Visie op Velsen 2025

In deze visie ligt het accent op kennisrijke industrie: doorontwikkelde bestaande industrieën en initiatieven (kennisintensief worden van haven en staal, offshore-industrie), ontwikkeling van kenniscentra op deze terreinen en ontwikkeling van nieuwe werkgelegenheid op het gebied van duurzame energie (waterenergie) en samenwerking met wetenschappelijke instituten op deze terreinen. Spin-off is de ontwikkeling van IJmuiden tot een stad met een metropool karakter, aantrekkelijk als dynamische haven en avontuurlijke kustplaats.

Met betrekking tot dit bestemmingsplan komen met name de economische pijlers van Velsen aan bod die zijn gericht op innovatie op het gebied van wind- en waterenergie en duurzaamheid en op maritiem ecologisch onderzoek. De visie op het strand is dat het strand volledig wordt uitgenut en een populaire plek voor ontspanning is voor degenen die even aan de stad willen ontvluchten, zowel voor zonnebaders en gezinnen als voor de actieve beoefenaars van wind- en watersport.

3.5.7 Woonvisie 2025

In 2013 is de Woonvisie 2025 vastgesteld. De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities uit 'Visie op Velsen 2025 - Kennisrijk werken' op het gebied van wonen. De woonvisie helpt om afwegingen te maken over concrete initiatieven en bij het maken van afspraken met betrokken partijen, bijvoorbeeld de woningcorporaties.
In het groenstedelijke en landelijk/dorpse woonmilieu, waarvan het plangebied deel uitmaakt, ligt de nadruk op het ‘afronden’ van de kernen. Het gaat dan om invullen van bouwlocaties naar het dorpse karakter, niet over verstedelijking en grootschalige uitbreiding.
De woonvisie richt zich op het bieden van een gevarieerd woningaanbod, waarbij ontwikkelingen aansluiten bij de visie om een grotere woning differentiatie mogelijk te maken.

De Woonvisie 2025 gaat bij nieuwbouw uit van een woonoppervlak van gemiddeld 80 m2 GBO. Echter, de Woonvisie 2025 stelt zich ten aanzien van woningen met een kleiner woonoppervlak voornamelijk terughoudend op in IJmuiden en Velsen-Noord, en ziet in de andere kernen juist ruimte voor dit segment. Mits gerelateerd aan de marktvraag. In Velserbroek is het aandeel 18-24 jarigen relatief groot (10,9% ten opzichte van 7,7% gemiddeld in Velsen; Velsen in Cijfers). In de bestaande woningvoorraad in Velserbroek heeft echter slechts 9% van de woningen een oppervlakte kleiner dan 80 m2. Dat is minder dan het Velsense gemiddelde (23%) en ook minder dan bijvoorbeeld Santpoort (gemiddeld 16%). Dit terwijl starters zich in de huidige woningmarkt met name moeten richten op dit goedkopere segment. Op basis hiervan is voor een andere locatie in Velserbroek voor een vergelijkbare doelgroep uitgegaan van gemiddeld 70 m2 GBO. De gemeente hanteert voor dit initiatief een gemiddelde van 70 m² GBO.

Voor uitbreidingslocaties gaat de Woonvisie 2025 uit van een woonprogramma met 30% sociale huur en 70% markthuur en/of koop zonder specifieke onderverdeling in prijssegment.

Met voorliggend plan wordt hier invulling aan gegeven.

Naar verwachting zal de nieuwe Woonvisie 2040 begin 2020 door de raad wordt vastgesteld. De eerder geformuleerde uitgangspunten op het gebied van wonen, zoals die hierboven beschreven zijn zullen leidend zijn voor deze locatie.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en de veiligheid.

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. In de publicatie zijn adviesafstanden opgenomen die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

In het kader van de Wet milieubeheer moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen);
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt op de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen.

Invloed ontwikkeling op omgeving

Het plan omvat geen milieubelastende inrichtingen.

Invloed omliggende inrichtingen op de voorgestane ontwikkeling

In de voorgenoemde handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Analyse

Het plangebied grenst aan bedrijventerrein Velserbroek en is gelegen aan hoofdinfrastructuur. Dit maakt dan uitgegaan kan worden van een 'gemengd gebied'.

Het plangebied grenst aan de westzijde direct aan een bedrijfsbestemming. Hier zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Ten noordwesten, aan de overzijde van De Kamp zijn bedrijven tot en met categorie 3 toegestaan. Het gebied ten oosten van het plangebied is bestemd voor wonen.

Omdat hier sprake is van gemengd gebied, mogen gestelde richtafstanden met een stap verkleind worden. Uitgaande van maximaal cat. 3.2 aan de overzijde van De Kamp, wordt dit een afstand van 50 m. De bestemmingsgrenzen liggen 67 meter van elkaar verwijderd. Er is hier geen sprake van hinder of een beperkende factor.

De direct aangrenzende bedrijfsbestemming (cat. 2), waar nu het Motorhuis gevestigd is, gaat op basis van de publicatie naar een richtafstand van 10 meter. Vanuit de stedenbouwkundige uitgangspunten wordt gesteld dat de nieuwbouw een verlengde wordt van de bestaande bebouwing (het Motorhuis), zodat het bouwblok een geheel vormt. Door de bestemming 'Wonen' ontstaat hier een situatie die vanuit bedrijven en milieuhinder potentieel niet wenselijk is. Er dient gemotiveerd te worden waarom afgeweken kan worden van de richtafstand van 10 m.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard richtafstanden. De activiteiten van het Motorhuis vallen onder 'handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI-code 501). In de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging worden deze activiteiten geschaard onder categorie B.

Categorie B bestaat uit activiteiten die in een gebied met functiemenging kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

De bebouwing zal met een bouwkundige afscheiding (een scheidingsmuur en trappenhuis) van de milieubelastende functie en de gevoelige functie gerealiseerd worden.

Gekeken naar het daadwerkelijk gebruik van en inrichting van het Motorhuis aan de zijde die grenst aan de beoogde nieuwbouwlocatie bevinden zich kantoorruimtes. Hiervoor geldt geen richtafstand. De nieuwe woningen worden aldus op voldoende afstand van omliggende bedrijven gerealiseerd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot belemmeringen ten aanzien van de milieuzonering, mits een doelmatige bouwkundige afscheiding wordt gerealiseerd. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden getoetst.

4.2 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen in relatie tot zijn omgeving. Externe veiligheid kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, spoor, buisleiding). Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bev-I)
  • Besluit externe veiligheid Transportroutes (Bev-T)
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bev-B)

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat een fictief persoon - die de hele tijd, onbeschermd op een bepaalde plaats aanwezig is - komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR kan op de kaart worden weergegeven met een contour. Een bekende risicocontour . Het PR kan op de kaart worden weergeven met een contour. Een bekende risicocontour is de kans van 1 op een miljoen per jaar, de 10-6 /jaar contour. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig of niet geprojecteerd zijn. Ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn in principe niet toegestaan.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (meer dan 10). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting (ramp). De hoogte van het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit (bedrijf/transport-route). Dit gebied wordt doorgaans begrensd door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Analyse

Door de beoogde bestemmingswijziging wordt een nieuwe kwetsbare functie aan het gebied toegevoegd. Op basis van de openbare Risicokaart (risicokaart.nl) is vastgesteld dat het plangebied niet binnen een risicocontour valt (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0005.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart.nl, plangebied aangeduid met rood kader

De dichtstbijzijnde risicofactoren zijn de buisleidingen van Gasunie ten noordwesten en -oosten van het plangebied, respectievelijk op circa 800 meter en 870 meter afstand van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Voorliggend plan heeft betrekking op een functiewijziging van bedrijf naar wonen en het realiseren van een nieuw appartementencomplex met circa 72 woningen. Met behulp van de NIBM-tool is onderzocht of het verkeer niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0006.png"

Conclusie

Het plan kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidzones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidzone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Dit onderzoek is uitgevoerd, en in volledigheid na te lezen in Bijlage 1.

Woningen, scholen, kinderdagverblijven, zieken- en verzorgingshuizen, woonwagenterreinen en aangewezen ligplaatsen voor woonschepen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige bestemmingen. Als de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, moet gelijktijdig met de planprocedure een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd. Een hogere waarde kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron.

Analyse

Beoogd wordt om een appartementencomplex te realiseren. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Ambachtsweg, De Kamp, N208, Velserbroekse Dreef en Zeilmakerstraat. Het plan is tevens gelegen aan een 30 km/uur weg, welke deel uitmaakt van het plangebied.

Voor de binnenplanse weg (30 km/uur) geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt. Voor de gezoneerde wegen N208 en Zeilmakerstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt.

Voor de wegen Ambachtsweg, De Kamp en Velserbroekse Dreef geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen ontoereikend zijn.

Conclusie

Bij dit initiatief is het nodig om een hogere waarde vast te stellen in het kader van geluidhinder. Hiervoor is een aanvullend onderzoek nodig. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden bij de verlening van de omgevingsvergunning.

4.5 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

De hoofdstructuur van Velserbroek wordt gevormd door de as Velserbroekse Dreef, winkelcentrum, wijkpark met promenade en de Westbroekplas. De Velserbroekse Dreef is daarmee ruimtelijk de belangrijkste ontsluiting van de wijk. De bouwlocatie ligt aan deze ontsluiting en heeft daarmee een prominente positie.

De (auto)ontsluiting van de locatie wordt via de Ambachtsweg ontsloten. De inrichting moet voldoen aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Dit betekent in ieder geval dat de weg ingericht moeten worden als 30 km/uur zone, overeenkomstig de Ambachtsweg. Het profiel dient conform de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) te worden aangelegd. De wegen moeten qua profiel aansluiten op de bestaande wegen.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Binnen het plangebied worden circa 72 woningen mogelijk gemaakt. Op basis van de gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Voor een etagewoning (koop) geldt een verkeersgeneratie van 4,9 mvt/etmaal per woning. Voor een huurhuis (sociale huur) geldt ook een verkeersgeneratie van 4,9 mvt/etmaal. Zodoende geldt een verkeersgeneratie van 352,8 mvt/etmaal. In de huidige situatie is 1 vrijstaande koopwoning aanwezig. Er is daardoor een toename van de verkeersintensiteit. De totale etmaalintensiteit van de rotonde Ambachtsweg/Velserbroekse Dreef komt daarmee op 5.200 mvt/etmaal. De gemeente heeft geoordeeld dat de rotonde en omliggend wegennet voldoende capaciteit hebben om deze toename te verwerken.

Parkeren

De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling genereert, dient binnen het plangebied te worden opgelost. Hierbij dient in ieder geval het bezoekersaandeel openbaar toegankelijk te zijn.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernormen van de gemeente Velsen ('Parkeernormenbeleid 2015', gemeente Velsen, februari 2015). Het plan voorziet in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0007.png"

Tabel: Berekening parkeerbalans

Met de beoogde 88 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeernorm.

Conclusie

De bereikbaarheid van de planlocatie is goed. Door de ontwikkelingen neemt de verkeersgeneratie toe, maar de capaciteit van de omliggende wegen kan de huidige intensiteit verwerken, waardoor er geen problemen zullen ontstaan in de verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Ten aanzien van parkeren wordt er voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

4.6 Bodem

Kader

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Onderzoek

Voor het plangebied is bodemonderzoek gedaan. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen ernstige verontreinigingen zijn te verwachten.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 5 augustus 2019 is contact opgenomen, waarna het waterschap op de hoogte is gebracht van de ontwikkeling. Uit de correspondentie blijkt dat er een waterbelang speelt bij de beoogde ontwikkeling. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is dan ook overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. De waterbeheerder is in het kader van het wettelijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid - Waterbeheerplan 2016 - 2021

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan

4.7.1 Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is in de huidige situatie hoofdzakelijk braakliggend en onverhard. Het huidige bestemmingsplan laat bebouwing en verharding wel toe.

Bodem en grondwater

De grondwaterstand is niet voldoende laag om het regenwater te kunnen infiltreren. De grondwaterstand fluctueert over de seizoenen. De representatief hoogste grondwaterstand bedraagt circa +0,25 m NAP. Het maaiveld ter plaatse langs de oprit naar de A208 ligt op circa +1,20 m NAP en langs de Ambachtsweg ligt het maaiveld op ca. +0,60 m NAP.

Omdat de grondwaterstand niet voldoende laag is om het regenwater lokaal te infiltreren, kan het hemelwater afgevoerd worden naar de waterpartij langs de Ambachtsweg.

Waterkwantiteit

In en in de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater gelegen langs de Ambachtsweg.

Veiligheid en waterkeringen

Er zijn geen waterkeringen in de nabije omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

4.7.2 Toekomstige situatie

Algemeen 

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woongebouw.

Waterkwantiteit

Bij een aanzienlijke toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water.

In de huidige/oude situatie bestaat de verharding uit de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning en de tuinverharding, samen 331 m2. Daarnaast is er een uitrit van de voormalige bedrijfswoning á 22 m2 tussen het fietspad en de weg Velserbroekse Dreef. De totale verharding is dus 353 m2.

In de nieuwe situatie bestaat de verharding uit 1615 m2 voor het bouwvlak, 1194 m2 voor de parkeerplaatsen (waarbij de parkeerplaatsen met grastegels zijn meegerekend als volledig verhard) en 1498 m2 aan wegen, trottoirs, uitrit en overige verharding, totaal 4307 m2. De toename aan verharding bedraagt zodoende 3954 m2.

Aan de zuidkant van het plangebied ligt een watergang van circa 68 m2 en ten noorden een greppel van circa 24 m2. In totaal is de hoeveelheid water voor uitvoering van het plan 92 m2. Bij de uitvoering van het plan wordt een waterpartij gegraven, aansluitend aan het oostelijk deel van de watergang aan de zuidzijde. De oppervlakte van die waterpartij zal 619 m2 bedragen. Het overige deel van de zuidelijke watergang bedraagt dan uitvoering nog 18 m2. Ter plaatse van de inrit wordt circa 15 m2 gedempt (inclusief de duiker van ca. 10 m), deze wordt niet meegerekend als open water). De watergang aan de noordzijde wordt verbreed, waarna de oppervlakte 87 m2 bedraagt. In totaal is de hoeveelheid open water in het projectgebied na uitvoering 724 m2 (619 + 18 + 87 m2). De toename aan open water bedraagt zodoende 632 m2.

In tabelvorm:

  Bestaande situatie   Nieuwe situatie   Toe-/afname  
Verhard oppervlak   353   4307   3954  
Water   92   724   632  

De benodigde watercompensatie bedraagt 15% van de toename aan verharding. Gedempt water moet 1 op 1 gecompenseerd worden. De benodigde watercompensatie is 15% van 3954 m2 + 15 m2 = 608 m2. De toename aan open water (632 m2) is dus voldoende voor de benodigde watercompensatie.

Op de verbeelding is een bestemming Water opgenomen met voldoende oppervlakte voor de benodigde hoeveelheid waterberging. Ook in de bestemmingen Groen en Wonen is water toegestaan.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
  • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
  • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

Met de uitvoering van het plan wordt voldoende open water gerealiseerd. De waterberging, die planologisch wordt vastgelegd met een waterbestemming, is voldoende voor de benodigde watercompensatie.

4.8 Ecologie

Inleiding

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.

Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.

Kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 5 augustus 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: half bewolkt, droog, circa 23 C en een matige wind.

Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek beknopt behandeld. De bevindingen zijn in volledigheid opgenomen in Bijlage 3.

Ecologisch onderzoek

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Nader onderzoek naar kleine marterachtigen, gierzwaluw, huismus en vleermuizen (ook laatvlieger) is nodig om te bepalen of verblijfplaatsen en/of nesten in de bebouwing en in het plangebied aanwezig zijn.

Verder komt uit de inventarisatie naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Daarnaast wordt geadviseerd om vestiging van rugstreeppad tijdens de aanlegfase te voorkomen.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Vleermuizenonderzoek

Tijdens het eerste najaarsbezoek is er één baltsende gewone dwergvleermuis aangetroffen. De verblijfslocatie van deze vleermuis kon niet worden vastgesteld. Aannemelijk is dat deze zich in de woning bevindt. Door de sloop van de woning zal het paarverblijf mogelijk verloren gaan. Dit betreft een overtreding van Artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming voor de gewone dwergvleermuis. Aangeraden wordt om na afronden van het onderzoek een ontheffingsaanvraag op te starten. Het aanvragen en verkrijgen van een ontheffing neemt circa 20 weken in beslag. Voor het plaatsen van compensatie is veelal een gewenningsperiode van toepassing. Er dienen vier vleermuiskasten opgehangen te worden als tijdelijke compensatie voor het aangetroffen paarverblijf.

Stikstof

Uit het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat geen effecten verwacht worden voor beschermde soorten en beschermde gebieden (NNN, N2000) in de omgeving. Vanwege het grote effectbereik van stikstofuitstoot (zowel van verkeer als van de gebouwen in het gebied) is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied. Uit de berekening met het Aerius model (Bijlage 4) blijkt dat geen sprake is van een toename op het dichtstbijzijnde gebied.

Conclusie

Er wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd in het kader van soortenbescherming. Mogelijk leidt dit tot maatregelen ter voorbereiding van de bouw, of mitigerende maatregelen. De maatregelen zijn dan nodig in verband met slopen, rooien en graven. Ook op grond van het vigerende bestemmingsplan kunnen deze werkzaamheden worden uitgevoerd. Met vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan wordt hier niets in gewijzigd. Deze werkzaamheden moeten sowieso aan de Wet natuurbescherming voldoen.

4.9 Duurzaamheid

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Velsen heeft voor duurzaam bouwen een lokaal stimuleringsbeleid geformuleerd in het milieubeleidsplan van 2015-2020. Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR-gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers voor een bouwplan. De gemeente Velsen stimuleert ontwikkelaars een GPR-score van minimaal een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde te scoren. Voor een hoger niveau van duurzaam bouwen is het mogelijk om de ambitie te verhogen naar minimaal 9 voor het thema 'energie' (richting BENG, "Bijna Energie Neutrale Gebouwen"). Er dient minimaal een GPR-score behaald te worden van een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.

Landelijk en Europees beleid

Vanaf 1 juli 2020 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG, "Bijna Energie Neutrale Gebouwen". BENG vervangt dan de Energieprestatie coëfficiënt. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn. In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is.

Aardgasvrij bouwen

Per 1 juli 2018 is de wet VET van kracht die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hiervan af te wijken. Aardgasvrij is dus de norm. Nieuwbouw op deze locatie zal aardgasvrij worden gebouwd.

4.10 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.10.1 Archeologie

Velsen is een gemeente met een rijke archeologische bodem, waarin zich de sporen van vijftig eeuwen menselijke aanwezigheid hebben opgestapeld. Het bodemarchief is onvervangbaar en herstel onmogelijk: “weg is weg”. Om dit bodemarchief optimaal te beschermen is behoud in situ (in de bodem) het uitgangspunt. Daarin blijven de resten meestal goed bewaard en liggen deze in een samenhang vol betekenis, die maar één keer gelezen kan worden. De Beleidsnota Archeologie Velsen 2017 is van toepassing en biedt het kader.

Voor dit betreffende gebied is volgens de Beleidsnota Archeologie Velsen categorie 3 van toepassing: Bij bodemverstorende activiteiten in plangebieden > 100 m² en dieper dan 40 cm dient een archeologisch waardestellend rapport te worden overgelegd. Er is reeds archeologisch bureauonderzoek en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is in volledigheid na te lezen in Bijlage 5.

Onderzoek

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Er werden archeologische resten vanaf het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd verwacht, in verschillende cultuurlagen binnen de Oude Duinen, vanaf het maaiveld tot circa 3 m - mv. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Tijdens het booronderzoek zijn enkele archeologische indicatoren aangetroffen binnen vegetatielagen in de duinafzettingen.

Gezien de resultaten van het booronderzoek is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek, met doorstart naar een opgraving. Hierbij dienen proefsleuven gegraven worden verspreid over de locaties van het bouwvlak. Bij het aantreffen van behoudenswaardige resten kan het vlak uitgebreid worden tot het gehele bouwvlak. Geadviseerd wordt om de werkputten aan te leggen tot aan de maximale diepte van de geplande bodemverstoring. Mogelijk dienen binnen deze diepte meerdere vlakken aangelegd te worden.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen onoverkomelijke belemmering voor uitvoering van het planvoornemen. Er wordt nog wel nader veldonderzoek uitgevoerd. Ter bescherming van archeologische waarden is in artikel 6 van de planregels een onderzoeksplicht opgenomen. De regeling in artikel 6 stelt dat de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waaruit de archeologische waarde blijkt. Afhankelijk van de uitkomst van dat rapport kunnen nadere regels aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.10.2 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

Conclusie

In het plangebied zijn geen (gebouwde) monumenten aanwezig. Nader onderzoek naar dit aspect is om die reden achterwege gelaten.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.11.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 72 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie blijkt dat geen MER nodig is. Dit is ook zodanig door de gemeente besloten.

Hoofdstuk 5 Overige randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan diverse randvoorwaarden die mogelijk beperkingen kunnen opleveren voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Er wordt hier op aspecten ingegaan die naast de milieuaspecten nog eventueel voor belemmeringen kunnen zorgen.

5.2 Stedenbouw

In het geldende bestemmingsplan is een stedenbouwkundige opzet vastgelegd die uitgaat van een carré (vierkant blok) van gebouwen. Het doel was een verzameling van gebouwen rondom een parkeerhof te realiseren, overeenkomstig de uitgangspunten in het bestemmingsplan Broekerwerf 4e fase. De gebouwen dienden samenhang te hebben en rondom een representatieve uitstraling te hebben, overeenkomstig het plusniveau in de Welstandsnota. Van deze beoogde opzet is dus alleen het garagebedrijf gerealiseerd.

De gewenste transformatie van bedrijfsactiviteiten naar woningbouw houdt veel van de oorspronkelijke ambitie overeind.

Bebouwing 

De doelstelling blijft om te komen tot een carré van gebouwen, die onderlinge samenhang hebben. Omdat het Motorhuis een gerealiseerd onderdeel van deze carré is, dient hier op een goede manier op aangesloten te worden:

  • Rooilijnen conform de tekening.
    • 1. Hoogte maximaal 16 m1.
  • Gevels hebben rondom een representatieve uitstraling.
  • Op de noordwesthoek en de zuidoosthoek dient het gebouw een bouwkundig accent te verkrijgen.
  • Aan de noordwestzijde is het van belang een overtuigende overgang te maken met het Motorhuis. Hierbij zijn van belang; hoogte, gevelcompositie en materialisering
  • Aan de zuidoostzijde dient de wand van het Motorhuis doorgezet te worden, opdat de carré "gesloten" wordt.
  • Op de zuidoosthoek van de locatie dient water gerealiseerd te worden.
  • Aan deze zijde staat het gebouw in het water; de plint van het gebouw wordt doorgezet in een kademuur, die de entree naar het binnenterrein begeleidt.
  • De waterpartij dient in verbinding te staan met open water.
  • Aan de noordwestzijde wordt het water, dat voor het Motorhuis aanwezig is, doorgezet. Het beeld van water/riet (een natuurlijke oever) verzorgt mede de samenhang aan deze zijde van de carré.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0008.png"

Welstand

Voor het plangebied is in het verleden een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is vastgesteld en onderdeel van de Welstandsnota. Ondanks de functieverandering naar wonen blijven veel elementen van dit beeldkwaliteitsplan van belang en zijn in de bovengenoemde stedenbouwkundige uitgangspunten opgenomen. De welstandsbeoordeling kent verschillende niveaus. De locatie heeft grotendeels het niveau plus. Dit komt doordat de locatie aan de hoofdstructuur van Velserbroek is gelegen en daarmee een belangrijke stedenbouwkundige positie heeft.

Groen

Het groen rondom de locatie is aangemerkt als te behouden groen met compensatie. Ter realisatie van de compensatie zal er bij de aanleg van het project worden aangesloten bij het gemeentelijke Groenstructuurplan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

Aan de Velserbroekse Dreef, op de rand van bedrijventerrein Broekwerf ligt een braakliggend perceel. De initiatiefnemer is voornemens om deze open ruimte aan een van de toegangswegen van Velserbroek op te vullen met woningbouw.

Het gebouw zal ruimte bieden aan circa 72 appartementen, waarvan minimaal 30% voor sociale huur bestemd is. Het gebouw heeft een maximale hoogte van 16 meter. Op de noordelijke en zuidoostelijke punt wordt een vijfde verdieping toegevoegd als hoogteaccent. In Bijlage 6 is een plattegrond van het ontwerp opgenomen. Onderstaand zijn de zijaanzichten van het planvoornemen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP1308VELSERBROEK1-R001_0009.png"

Afbeelding: Profiel van planvoornemen, respectievelijk gezien vanuit het zuidoosten, oosten en noordwesten (van boven naar beneden)

Om aan te sluiten bij de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet, vormt de nieuwbouw de tweede helft van een carré. Hiermee wordt tussen de gebouwen een parkeerhof gerealiseerd. Het ontwerp steekt in op samenhang tussen de bestaande bebouwing (Motorhuis). In bovenstaande afbeelding is globaal te zien hoe het gebouw aansluit op de bestaande bebouwing.

Ten behoeve van watercompensatie voor het toevoegen van verharding wordt aan de zuidoostzijde van het perceel een waterpartij gerealiseerd. Het parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd. Het gebouw wordt ontsloten aan de zuidzijde van het perceel.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op afzonderlijke bestemmingen. Het college heeft in haar collegeprogramma de opdracht meegegeven om de mogelijkheden in bestemmingsplannen globaler vast te leggen. In dit bestemmingsplan is dat tot uitdrukking gekomen door ruime bouwvlakken.

Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische planopzet en de opmaak van de verbeelding van de kaart.

7.2 Inleidende bepalingen

Wijze van meten

In de regels is er alleen sprake van een maximale bouwhoogte en oppervlakte. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.

7.3 Bestemmingsbepalingen

De meeste artikelen spreken voor zich. Voor zover dit iets kan verduidelijken wordt hieronder per artikel een korte toelichting gegeven.

Groen  

Deze bestemming is toegekend aan de openbare groenstructuren en groen van enige omvang en betekenis. Binnen de bestemming Groen zijn groen- en watervoorzieningen, waaronder waterlopen en waterpartijen, bermen en beplanting, paden en speelvoorzieningen toegestaan met daarbij behorende bouwwerken.

Water

Voor bestaand en nieuw beoogd water is de bestemming Water opgenomen.

Wonen  

De in het plangebied geprojecteerde woningen, met daarbij behorende tuinen en erven zijn voorzien van de bestemming Wonen. De bij de woningbouw behorende parkeerbehoefte dient binnen de bestemming Wonen te worden opgelost. Binnen de woonbestemming kan een bed & breakfast of aan huis gebonden beroep worden gevestigd.

Waarde - Archeologie categorie 3

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie categorie 3' geldt naast de overige in het te beschermen gebied aangewezen enkelbestemmingen. Ter bescherming van de archeologische waarden zijn bouwvoorschriften en regels voor werken en werkzaamheden opgenomen.

7.4 Algemene bepalingen

7.4.1 Handhaving en toezicht

Het bestemmingsplan Velserbroekse Dreef 10 is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.

Een overtreding als bedoeld in artikel 9 van de regels is een strafbaar feit zoals is ondergebracht in de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt:

"Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2."

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Bij dit planvoornemen gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Een en ander wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst zodat het kostenverhaal afdoende is verzekerd en het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is. Het planvoornemen is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.

9.1 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro toegezonden aan het Hoogheemraadschap Rijnland. Deze partij heeft gevraagd meer duidelijkheid te geven over de oppervlakten aan open water en verharding. Dit is verwerkt in paragraaf 4.7.

9.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft vanaf 24 januari 2020 6 weken als ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn vijf zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen (bijlage 8) zijn deze zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. De Nota zienswijzen is gelijktidig met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2020.