direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimte voor Ruimte Grote Sloot 433 Schagerbrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In deze toelichting worden de ruimtelijke consequenties weergegeven van het planologisch mogelijk maken van drie nieuwe woningen op het perceel Grote Sloot 433 te Schagerbrug met toepassing van de 'Ruimte voor Ruimte-regeling'. Hiertoe is dit bestemmingsplan opgesteld.

Voor de bouw van de woningen wordt de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en een agrarische bedrijfwoning gesloopt en de erfverharding verwijderd. De sloop van de bebouwing en het wijzigen van de bestemmingsplan zal een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit opleveren.

In het bestemmingsplan zal tevens de naastgelegen planologisch bestemde tweede agrarische bedrijfswoning op het perceel Grote Sloot 435 binnen het plangebied vallen.

1.1 Aanleiding van het project

Aan de Grote Sloot 433 te Schagerbrug bevindt zich het veehouderijbedrijf van Maatschap Brak-Peper. Het bedrijf is van oorsprong een melkveehouderij dat sinds 2006 niet meer als zodanig in bedrijf is. De laatste jaren werden slechts enkele schapen gehouden.

Voor de toekomst wordt de locatie niet (meer) levensvatbaar geacht als agrarisch bedrijf gezien de schaalvergroting in de sector en de verouderde bebouwing op het perceel. Bovendien is er geen opvolger voor het bedrijf aanwezig.

Op de bedrijfslocatie staat een bedrijfswoning en enkele agrarische bebouwing en overige voorzieningen zoals mestsilo's en kuilplaten. Daarnaast is op het perceel Grote Sloot 435 een tweede agrarische bedrijfswoning bestemd, maar niet meer als dusdanig in gebruik.

Maatschap Brak-Peper wil de bedrijfsvoering definitief beëindigen en de bebouwing slopen. Met toepassing van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling mogen drie nieuwe woningen op deze saneringslocatie worden gerealiseerd. Hiervoor wordt de huidige verouderde bebouwing gesloote en de erfverharding verwijders en zal er een verbetering plaatsvinden van de kwaliteit van het landschap. Eén van deze drie nieuw te bouwen woningen is ter compensatie van de huidige bedrijfswoning.

De Ruimte voor Ruimte-regeling is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Dit gebeurt door een nieuwe bestemming aan het gebied te geven en sanering van storende en niet passende bebouwing in het landschap. Door de locatie te saneren en her in te richten valt ruimtelijke winst te behalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie Grote Sloot 433 te Schagerbrug (bron: Google Maps)

Naast het bedrijf bevindt zich het adres Grote Sloot 435. In 2002 is hier een tweede bedrijfswoning vergund en gebouwd. In de (vigerende) bestemmingsplan is deze echter als 2e bedrijfswoning van het adres Grote Sloot 433 opgenomen. In dit bestemmingsplan wordt de betreffende woning meegenomen en krijgt deze ook een woonbestemming. Aangezien deze woning reeds jaren niet meer in gebruik is als tweede agrarische bedrijfswoning.

1.2 Huidige planologische regeling

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' relevant. Dit bestemmingsplan is op 22 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch'. Middels een bouwvlak is aangeduid waar bebouwing is toegestaan.

Verder kent de locatie de dubbelbestemmingen 'Archeologie - waarde 3' en 'Archeologie - waarde 5' . De Grote Sloot met bijbehorende zone is bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: plangebied in ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe'

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving beschreven. In hoofdstuk 6 komt de maatschappelijke en economische en uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele aspecten

2.1 Bestaande situatie

De locatie aan de Grote Sloot 433 in Schagerbrug is tot 2006 in gebruik geweest als melkveebedrijf. In totaal is er 16,8 hectare aan grasland aanwezig. De bouwkavel beslaat ruim 1 hectare. Op het bedrijf werd 50 stuks melkvee gehouden. De laatste jaren waren alleen nog circa 45 schapen op het bedrijf. Op de bouwkavel staat de bedrijfswoning uit 1932 en de agrarische gebouwen. Het perceel wordt direct ontsloten vanaf de Grote Sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: huidige situatie plangebied Grote Sloot 433 (bron: Beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte Grote Sloot 433, Schagerbrug)

De bebouwing grenst direct aan de weg. In verband met de ruime opzet van bebouwing langs de Grote Sloot is het merendeel van de agrarische bebouwing duidelijk zichtbaar vanaf de weg. Dit geldt zowel voor de bedrijfsgebouwen grenzend aan de Grote Sloot alsook voor de verder van de weg af gelegen bebouwing. Aan de zuidwestzijde van het perceel schermt een gedeelte van een windsingel de bebouwing af.

Ten oosten van de ligboxenstal is een aantal bedrijfsgebouwen gesitueerd die redelijk tot zeer gedateerd zijn en welke qua stijl en situering niet passen binnen het oorspronkelijke lint.

De locatie is voor het overgrote gedeelte verhard en voorzien van beton- of klinkerverharding. De aangrenzende huiskavel wordt op dit moment gebruikt voor het weiden van de aanwezige schapen. Door het minder intensieve gebruik van de bedrijfsgebouwen worden deze ook minder frequent en kwalitatief onderhouden.

Vanaf de achterzijde van het perceel is er weids zicht op de open polder, met op de achtergrond de lintbebouwing en beplanting van de Korte Ruigeweg. Dwars door de bouwkavel loopt de Molensloot. Voor een groot deel is deze sloot hier niet zichtbaar gecontinueerd, maar loopt via een duiker door het perceel.

De totale oppervlakte aan bebouwing en verharding die op de locaties wordt gesloopt/verwijderd is in onderstaande tabel weergegeven.


Bebouwing / verharding  

Maatvoering te saneren  

Bedrijfswoning  

490 m3  

Veestal  

728 m2  

Schuur/garage  

65 m2  

Veestalling  

220 m2  

Betonschuur  

175 m2  

Schuur  

33 m2  

Mestsilo  

680 m3  

Mestplaten (2x)  

64 + 144 m2  

Kunstmestsilo  

10 ton  

Sleufsilo  

132 m2  

Kuilplaten  

495 m2  

Erfverharding  

500 m2  

2.2 Beoogde ontwikkeling

De vele huidige bebouwing geeft een rommelig beeld. Door de locatie te saneren en her in te richten ontstaat een eenduidiger beeld met een sterke afname van het bebouwde oppervlak. De gemeente Schagen heeft ingestemd met het toepassen van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling op de locatie. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het rapport 'Beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte, Grote Sloot 433,Schagerbrug' (Studio Groenburg, maart 2013) dient als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en is als Bijlage 1 toegevoegd.

Het voorstel is om 3 nieuwe woonkavels te realiseren. Hiervoor zal ter compensatie alle aanwezige bebouwing worden gesloopt:

  • bedrijfswoning (490 m3 );
  • bedrijfsopstallen (1221 m2)
  • mestsilo (680 m3); en
  • kunstmestsilo (10 ton).

Ook wordt de bijbehorende (bedrijfsmatig te gebruiken) verharding (circa 500 m2), mestplaten (64 + 144 m2), sleufsilo (132 m2) en een kuilplaat (495 m2) verwijderd.

Ieder nieuw te bouwen woning staat op een eigen ruime kavel met voldoende ruimte in de tuinen voor erfbeplanting. Elke woning heeft een eigen karakter met een landelijke uitstraling met passende en traditionale bebouwingstypen op Noord-Hollandse boerenerven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: indicatie herinrichting (bron: Beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte Grote Sloot 433, Schagerbrug)

2.2.1 Kavels en woningen

Op iedere kavel wordt een vrijstaande woning gebouwd. De hoofdvolumes staan geclusterd binnen het bestaande agrarische bouwvlak.

De middelste kavel vormt het hoofdmoment, waarop een groter bouwvolume mogelijk is in de vorm van een stolp. Op kavel 1 komt een woning in de vorm van een arbeiderswoning, op kavel 3 een woning in de vorm van een kapberg. De 3 verschillende bouwvormen passen binnen het van oorsprong agrarische erf, en zorgen voor variatie in het lint.

De woningen liggen terug van de weg en hebben een voortuin, zijtuin en een achtertuin. De rooilijnen sluiten aan op de rooilijnen in de omgeving, en verspringen ten opzichte van elkaar.

Bijgebouwen (aanbouwen, overkappingen en vrijstaande bijgebouwen) mogen binnen de hele kavel gebouwd worden. Overeenkomstig het beeldkwaliteitsplan is de wens het bijgebouw minimaal 3 meter terug te laten liggen ten opzichte van de voorgevellijn van het hoofdgebouw.

Met de situering van de woningen en de twee buitenste vrije kavels is er doorzicht naar het achterliggende open landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Doorzichten (bron: Beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte Grote Sloot 433, Schagerbrug)

De drie woningen hebben zogezegd elk hun eigen karakterisitiek en vorm.

  • Arbeiderswoning op kavel 1: Inhoud max. 650 m3, goot max 3,5 m, nok max. 8,5 m, 1 bouwlaag met zadeldak
  • Stolp op kavel 2: Inhoud max. 1250 m3, goot max 3,5 m, nok max 11,5 m, dak is piramidevormig.
  • Kapberg op kavel 3: Inhoud max 650 m3, goot max 7 meter, nok max 10 meter, 2 bouwlagen + piramidevormig dak
2.2.2 Water

Door de sloot voor een groot gedeelte weer open te maken wordt het waterpatroon beter zichtbaar en het karakter van het gebied versterkt. De sloot wordt voorzien van natuurlijke oevers zonder beschoeiing en eventueel met rietkraag. De bermsloot wordt voor de arbeiderswoning en voor de kapberg hersteld.

2.2.3 Verkeersontsluiting en verharding

De percelen worden vanaf de Grote Sloot ontsloten. Het achterliggende land is via de bestaande oprit (links op kavel 1) te bereiken. De bestaande dam in de Molensloot en in de voorsloot kunnen hierbij benut worden. Via een aftakking vormt deze oprit eveneens de inrit naar kavel 1.

Om het aantal uitritten te beperken, krijgen kavel 2 en kavel 3 één gezamenlijke oprit.

Bij iedere kavel vindt parkeren plaats op eigen terrein met genoeg ruimte voor 2 auto’s per woning. Grootschalige verharding op de voorerven dient daarmee voorkomen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Verkeersontsluiting (bron: Beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte Grote Sloot 433, Schagerbrug)

2.2.4 Erfbeplanting

Opgaand groen is zeer ruimtebepalend in het open landschap. Aan de Grote Sloot wordt de groenstructuur met name bepaald door particuliere erfbeplanting. Belangrijke groenelementen zijn van oudsher de windsingels en bomenrijen rondom het erf.

De nieuwe erven dragen met hun beplanting bij aan het groenbeeld. Iedere woning heeft een grote tuin met voldoende ruimte voor bomen, heesters en hagen. Aan de andere zijde van het plan komen eveneens bomen (al dan niet met onderbeplanting) op de erfgrens. Voor de beoogde ontwikkeling hoeft geen bestaande beplanting/bomen te worden verwijderd.

2.2.5 Agrarisch gebied

De ruimte die vrijkomt door de sanering en die niet met woonkavels wordt ingericht, wordt bij de huidige weide gevoegd, zonder bouwmogelijkheden. In eerste instantie blijft de huidige weide in gebruik door agrariërs. Zowel uit het oogpunt van landschap, cultuurhistorie en natuurwaarde, is behoud van de graslanden wenselijk. Hierdoor blijven de groene en open kwaliteiten van het landschap behouden en blijven lange zichtlijnen gewaarborgd.

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

De huidige situatie kenmerkt zich door veel bebouwing en verharding. Met het toepassen van de Ruimte voor Ruimte-regeling is er in het plangebied een sterkte afname van bebouwd en verhard oppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Indicatie herinrichtingsplan ten opzichte van de huidige situatie (bron: Beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte Grote Sloot 433, Schagerbrug)

Zoals weergeven in het beeldkwaliteitsplan biedt het project aan de Grote Sloot 433 in Schagerbrug ruimtelijke kwaliteitswinst op de volgende punten:

  • behoud van doorzichten vanaf de Grote Sloot
  • beplanting aan de kavel randen versterken/ begeleiden het doorzicht naar het achterliggende landschap
  • meer ruimte voor erfbeplanting langs de Grote Sloot, versterking van het groene cluster/ eiland
  • afname bebouwd en verhard oppervlak (zichtbaar vanaf de weg)
  • afname van het oppervlak van de huidige bouwkavel, toevoeging grond aan weiland
  • doorgaande karakter van de Molensloot wordt versterkt
  • plan past in de rationele structuur van de Grote Sloot
  • groen en bebouwing vormen een cluster aan het ontginningslint en accentueren de lintstructuur
  • rust, ruimte en uitzicht staan centraal

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040' vastgesteld. Op 23 mei 2011 is de eerste herziening vastgesteld.

In de structuurvisie is de visie van de provincie beschreven ten aanzien van een verscheidenheid van onderwerpen voor de komende 30 jaar.

Het plangebied bevindt zich in het gebied dat in de structuurvisie is aangewezen als een gebied voor ´grootschalige landbouw´ met daarbij een aanduiding voor ´bollenconcentratiegebied´. In afbeelding 8 respectievelijk aangegeven met lichtgroen en met rondjes gearceerd in afbeelding 8'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: uitsnede planlocatie visiekaart Structuurvisie (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040/)

Het ´bollenconcentratiegebied´ wordt in de structuurvisie als volgt beschreven.

`In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en(mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. Voor bollenteelt en glastuinbouw wijst de provincie Noord-Holland clustergebieden aan. Deze gebieden zorgen voor ruimtelijke clustering van bepaalde landbouwsectoren, wat leidt tot economische en landschappelijke voordelen. De toeleverende en uitbestedende bedrijven kunnen zich in de nabijheid vestigen. Dit levert voordelen op voor milieu en logistiek. De reizende bollenkraam en andere grondgebonden teelten behouden de ruimte om een gezonde en duurzame manier van vruchtwisseling in stand te houden en zijn hierdoor een belangrijke drager van de melkveehouderij. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. Grotere bouwpercelen zijn in dit gebied alleen mogelijk met een ontheffing van Gedeputeerde Staten.`  
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (PRVS) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRVS is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen op het verbod op het bouwen van woningen in het landelijk gebied. Tevens zijn nieuwe woningen toegestaan indien er sprake is van functiewijziging of bij toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling. In dit bestemmingsplan is dit laatste het geval.

Aan het toepassen van de Ruimte voor Ruimte-regeling is een aantal voorwaarden verbonden. Ten eerste moet er een afname van netto bebouwd oppervlak plaatsvinden. Ten tweede moet zeker gesteld worden dat de sloop daadwerkelijk plaatsvindt. En er mogen niet meer compensatiewoningen mogelijk gemaakt worden, dan strikt noodzakelijk is om de sanering van gebouwen mogelijk te maken (artikel 16 van de PRVS). Tot slot moet uit de exploitatieopzet blijken hoeveel compensatiewoningen nodig zijn ten opzichte van de te saneren bebouwing.

Initiatiefnemer heeft een exploitatiebegroting (d.d. 19-11-2012) laten opstellen waaruit blijkt dat bij de bouw van drie woningen er sprake is van een negatief uitkomst. Tevens zal tussen de initiatiefnemer en de gemeente een Ruimte voor Ruimte-overeenkomst gesloten worden. Hierin wordt opgenomen dat het bebouwd oppervlak zal afnemen.

3.2.3 Ruimte voor Ruimte-regeling

Op 25 september 2007 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de 'Beleidsregel ruimte voor ruimte in Noord-Holland' vastgesteld. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Op 31 mei 2011 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte' vastgesteld. Deze beleidsregel is gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de kwaliteit van het landelijke gebied. Deze verbetering wordt bewerkstelligd door landschappelijk storende en/of niet passende bebouwing en functies te saneren en een bestemmingswijziging van de betreffende gronden. Verval van (agrarische) bebouwing veroorzaakt verrommeling in het landelijk gebied die ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat hierbij vaak om bebouwing van voormalige agrarische bedrijven, kassencomplexen, leegstaande stallen of schuren.

In de beleidsregel is bepaald dat realisering van aanvullende woningen in het landelijk gebied mogelijk is als compensatie voor het saneren van storende en/of niet passende bebouwing of functies, passend in de omgeving. Ook is de - onder voorwaarden - hervestiging van (agrarische) bedrijven als compensatie mogelijk. Verder is bepaald dat de locaties voor compensatie door middel van woningen eerst in het landelijke gebied, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied moeten worden gezocht . De saneringslocatie is dus niet de eerst aangewezen locatie voor de bouw van woningen als compensatie. Uit het Beeldkwaliteitsplan moet blijken hoe compensatie leidt tot een verbetering van de (beeld)kwaliteit.

  • Voor het realiseren van woningen als compensatie van de sanering, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
  • Er mogen niet meer woningen worden teruggebouwd dan noodzakelijk is om de sloop van de storende bebouwing/functies te kunnen realiseren.
  • Het plan moet leiden tot een aantoonbare en duurzame vermindering van bebouwing in vergelijking met de te slopen bebouwing. Het gaat daarbij om een vermindering van zowel oppervlakte (in m²), als volume (in m³).
  • De ruimtelijke kwaliteit moet verbeteren door naast de sanering van storende gebouwen en functies, de woningbouw ruimtelijk in te passen in de omgeving.
  • Voor de nieuw te bouwen woning(en) geldt dat deze niet de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven mogen beperken.

Artikel 13 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie stelt dat bestemmingsplannen niet voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor echter ontheffing verlenen. In afwijking van dit algemene uitgangspunt is wat betreft de Ruimte voor Ruimte-regeling sprake van de mogelijkheid tot compenserende woningbouw in het landelijk gebied zonder de noodzaak tot verlening van ontheffing door Gedeputeerde Staten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Herindeling

Op 26 april 2011 is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zijpe ingestemd met de "Handreiking" herindeling Harenkarspel/Schagen/Zijpe. Hiermee is het startsein gegeven voor de samenvoeging van de genoemde gemeenten. Per 1 januari 2013 zijn de gemeenten verder gegaan onder de gezamenlijke naam gemeente Schagen. Hieronder besproken beleidsvisies zijn 'overgenomen' van de voormalige gemeente Zijpe naar de nieuwe gemeente Schagen.

3.3.2 Veelkleurig Landschap

De voormalige gemeente Zijpe heeft de landschapsvisie 'Veelkleurig Landschap' in 2009 vastgesteld opgesteld, waarin wordt aangegeven hoe de landschappelijke kwaliteit van de voormalige gemeente Zijpe versterkt kan worden. In samenwerking met de grondeigenaren wil de gemeente de kwaliteit van het landschap behouden en waar mogelijk versterken. Om dat te kunnen realiseren is een aantal uitgangspunten geformuleerd. Deze vormen de basis voor de keuzes die gemaakt zijn en verwerkt in de verschillende sectorale beleidsstukken.

'De Grote Sloot is gevoelig voor verrommeling daar waar de melkveehouderijfunctie afneemt en kleinschaliger activiteiten ontstaan als landbouwverbreding met recreatie en bijvoorbeeld paardenhouderij.'  
3.3.3 Beleidsregel Ruimte voor Ruimte en Vrijkomende Agrarische Bebouwing

Op 28 oktober 2008 heeft de voormalige gemeente Zijpe ingestemd met het provinciale beleid zoals neergelegd in de beleidsregel Ruimte voor Ruimte. Daarnaast heeft de gemeente op 28 oktober 2008 ook haar beleidsregel Vrijkomende Agrarische Bebouwing vastgesteld.

De doelstellingen van beide regelingen vullen elkaar goed aan: verbetering van economische vitaliteit van het landelijk gebied door hergebruik van niet-storende bebouwing (VAB) en behoud van landschap door sanering van wel storende bebouwing of functies door ruimte voor ruimte.

De voorwaarden voor functieverandering hebben vooral betrekking op ruimtelijke kwaliteit en de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Daarnaast stelt het beleid enkele overige eisen, zoals:

  • De nieuwe niet-agrarische functie wordt gerealiseerd binnen het (voormalige) agrarische bouwperceel.
  • De nieuwe functie mag de blijvende omringende agrarische bedrijven (of eventuele omringende woningen) niet beperken

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.1.1 Onderzoek

In de VNG-uitgave wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van een gebied met functiemenging. De VNG-uitgave gebruikt dit omgevingstype om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht.

Voor agrarische bedrijfsgebouwen geldt een richtafstand van 10 m voor gemengd gebied. Wanneer in een gemengd gebied minimaal 10 m wordt aangehouden tussen woningen en bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De woonbestemming in dit bestemmingsplan ligt op een afstand van 65 meter tot het dichtsbijzijnde agrarisch bouwvlak. Dit betreft het (agrarisch) bedrijf aan de Grote Sloot 422 aan de overzijde van het water. Gezien deze afstand is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ten opzichte van de bedrijfsgebouwen is op grond van de Wet milieubeheer een minimale afstand nodig van 25 m tot de geprojecteerde woningen. Met het aanhouden van de afstandseis uit het Activiteitenbesluit wordt het bedrijf aan de Grote Sloot 422 niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering.

4.1.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Geluid

4.2.1 Beleid en wetgeving

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom en er is sprake van vervangende nieuwbouw. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:

  • Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
  • Maximale grenswaarde: 58 dB

De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.

De gemeente Schagen heeft de 'beleidsnotitie hogere waarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Hierin is het gemeentelijk beleid ten aanzien van het vaststellen van grenswaarden hoger dan de voorkeursgrenswaarde opgenomen. De voor het onderhavige plan relevante aspecten uit het beleid zijn dat een woning tenminste één geluidluwe gevel moet hebben, waarbij de geluidsbelasting op de gevel lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Hier kan alleen van afgeweken worden bij ernstige belemmeringen van stedenbouwkundige aard of in het kader van volkshuisvesting.

Verder zullen Burgemeester en wethouders alleen een hogere waarde dan 53 dB vaststellen, als tenminste één slaapkamer en zoveel mogelijk geluidsgevoelige ruimtes aan een geluidsluwe zijde worden gesitueerd. Ook zal, indien aanwezig, minimaal 1 buitenruimte (bijvoorbeeld een balkon of loggia) en 1 tuin aan de geluidluwe zijde moeten liggen. Dit alles tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten.

Indien het plan binnen de zone van meer dan 1 geluidsbron valt moet de gecumuleerde geluidsbelasting inzichtelijk worden gemaakt. De gemeente stelt hierbij dat de gecumuleerde geluidsbelasting (inclusief aftrek) niet hoger mag zijn dan de te verlenen hogere waarde + 3dB.

4.2.2 Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2, 21 november 2013). Daarvoor is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op het plangebied is berekend volgens de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012.

In onderstaande tabel is de berekende geluidsbelasting weergegeven.

Tabel: Maximale resultaten Lden in dB, incl. aftrek ex art. 110g Wgh

Omschrijving   Geluidbelasting  
  Voorzijde (a)   Zijgevel (c+d)   Achterzijde (b)  
Grote Sloot (noord)   48   43   <40  
Grote Sloot (zuid)   51   48   <40  
Gecumuleerd   53   49   <40  

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van het wegverkeer op de Grote Sloot (noord) voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting ten gevolge van de Grote Sloot (zuid) voldoet op alle gevels aan de voorkeursgrenswaarde, behalve op de voorgevel. Wel is bij een goede situering van de woningen (vanaf 15 meter uit de dichtstbijzijnde wegas) de (gecumuleerde) geluidsbelasting lager dan 53 dB. Ook is de gecumuleerde geluidsbelasting minder dan 3 dB hoger dan de aan te vragen hogere waarde voor de voorgevel ten gevolge van het wegverkeer op de zuidzijde van de Grote Sloot. Daarbij zal er in alle gevallen een geluidluwe gevel aan de achterzijde zijn.

4.2.3 Conclusie

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Wel wordt er voldaan aan de maximale grenswaarde en bevindt er zich een geluidluwe gevel aan de achterzijde. Er zullen in ieder geval hogere waarden moeten worden aangevraagd voor de voorgevels van de nieuwe woningen. Als de woningen op meer dan 15 meter van de dichtstbijzijnde wegas worden gebouwd zal de (gecumuleerde) geluidsbelasting lager zijn dan 53 dB en hoeven er geen verdere voorwaarden voor de bouw in overweging te worden genomen voor de hogere waarde procedure. De gecumuleerde geluidsbelasting is in dit geval ook niet meer dan 3 dB hoger dan de aan te vragen hogere waardes. Er zal natuurlijk wel gezorgd moeten worden voor een acceptabel binnenniveau in de woningen.

De procedure hogere grenswaarde zal gelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan in procedure worden gebracht.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

4.3.1 Onderzoek

Archeologische verwachtingswaarde

De voormalige gemeente Zijpe heeft een eigen beleidsnotitie archeologie (vastgesteld 29 mei 2007). Daarnaast zijn de notitieen de beleidskaart in 2011 aangepast, omdat er sinds de vaststelling in 2007 diverse onderzoeken zijn gedaan, die de kaart hebben gewijzigd. De definitieve beleidskaart is op 29 mei 2012 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zijpe vastgesteld

Door middel van deze notitie kan worden vastgesteld of voor een bepaalde ontwikkeling op een specifieke locatie verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0009.png"

Afbeelding 9: uitsnede archeologische beleidskaart voormalig gemeente Zijpe (rode cirkel = plangebied)

Zoals uit afbeelding 9 blijkt bevindt de locatie van de beoogde woningen zich in het gebied waar op basis van de verwachtingswaarde archeologisch onderzoek nodig is bij plannen van meer 100 m2 en dieper dan 35 cm.

Voor de agrarische gronden binnen het plangebied geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij plannen van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm.

De bouw van de woningen betreft een plan van meer dan 100 m2 en dieper dan 35 cm. Dit betekent dat voor de bouw van de woningen in het kader van de vergunningverlening een archeologisch bureauonderzoek en/of veldonderzoek noodzakelijk. Aan de hand van de resultaten kan beoordeeld worden of de omgevingsvergunning kan worden verleend.

Molenbiotoop

Op een afstand van circa 180 meter van het plangebied bevindt zich een molen aan de Grote Sloot 414, aan de overzijde van het water.

Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen worden beperkingen opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing en beplanting, mede afhankelijk van de hoogte van de molen. In de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is over molenbiotopen opgenomen dat binnen een afstand van 100 tot 400 meter rond de molen wat betreft bebouwing en beplanting de afstand moet worden aangehouden van 1/100 tussen het bouwwerk/beplanting en de molen, gerekend van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

4.3.2 Conclusie

Op basis van de archeologische beleidskaart is in het gehele plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 5opgenomen. Middels deze dubbelbestemmingen zijn de (mogelijke) archeologische waarden beschermd en waarvoor een onderzoeksplicht geldt.

Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen op het adres Grote Sloot 414 is op de verbeelding en in de regels een aanduiding Vrijwaringszone - Molenbiotoop - 400 meter met een molenbeschermingszone opgenomen. Gezien de voorwaarden van de molentbiotoop, en omdat de oppervlakte bebouwing en de hoogte minder zal zijn dan de huidige situatie, zal deze niet leiden tot beperkingen voor het plan.

4.4 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.

4.4.1 Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan alsmede in het kader van de Bouwverordening is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied; 'Verkennend bodemonderzoek Grote Sloot 433 - 435 te Schagerbrug (28 november 2013)'. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging. Het vooronderzoek is verricht conform de NEN 5725:2009 "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek". Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740:2009 "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond".

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig zandige en/of zwak siltige klei. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging in de bodem te verwachten.

Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende deellocaties onderzocht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0010.png"

A: bovengrondse dieselolietank (3.000 l)

Zintuiglijk zijn in de bodem geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met minerale olie. In het grondwater ter plaatse zijn geen verontreinigingen aangetoond. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd.

B: onverdachte terreindelen

Zintuiglijk zijn in de bodem geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK en is plaatselijk bovendien licht verontreinigd met kwik en zink. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is in combinatie met deellocatie C onderzocht. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de verontreinigingen, verworpen.

C: voormalige bovengrondse HBO- tank (onbekend volume)

Tijdens de veldwerkzaamheden is in de ondergrond een zwakke oliegeur waargenomen. Voor het overige zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetoond. In de zintuiglijk schone bovengrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is matig verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met barium, molybdeen en xylenen. De verontreinigingen met minerale olie en aromaten zijn te relateren aan de voormalige opslagactiviteiten van huisbrandolie. De metalenverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondgehalten van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd.

4.4.2 Conclusie

Op basis van het verkennend bodemonderzoek wordt geadviseerd een nader bodemonderzoek uit te voeren naar de aard en de omvang van de vastgestelde minerale olieverontreiniging in deellocatie C. Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoegd. De verwachting is dat uit dit onderzoek zal blijken dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Mocht dit wel aan de orde zijn dan zijn in het kader van de vergunningverlening hier aanvullende eisen aan worden gesteld.

4.5 Ecologie

4.5.1 Beleid en wetgeving

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld middels de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, welke in 2005 in werking is getreden. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden en percelen met de status ´Nationaal Park´, 'Beschermd Natuurmonument' en van gebieden die door de Minister van EL&I zijn aangewezen ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals het beschermingsprogramma Wetlands. Op grond van Europese verplichtingen regelt deze wet ook de bescherming van daartoe aangewezen speciale beschermingszones (SBZ) op basis van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie (EU), opgezet door de lidstaten. Natura 2000 wordt op haar beurt weer gevormd door de in de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992 aangewezen gebieden.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng.

De Flora- en faunawet is onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.5.2 Onderzoek

Door Econsultancy is een quickscan flora en fauna uitgevoerd . Het perceel is op 11 november 2013 bezocht. De quickscan heeft tot doel na te gaan of er in het plangebied mogelijk beschermde planten- en/of diersoorten voorkomen, of zich (mogelijk) in het plangebied vaste broed-, schuil- of verblijfplaatsen van beschermde soorten bevinden, en of zich mogelijk vogelnesten in het plangebied bevinden welke jaarrond beschermd zijn. Tevens is de ecologische relatie onderzocht van de planlocatie met de directe omgeving, en met eventueel nabij gelegen beschermde natuurgebieden (Natura 2000).

In Bijlage 4 is de 'Quickscan flora en fauna Grote Sloot 433 te Schagerbrug in de gemeente Schagen' (26 november 2013) opgenomen.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Zwanenwater en Pettemerduinen, bevindt zich op circa 4,5 kilometer afstand ten westen van de onderzoekslocatie.

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een onderdeel behorend tot de EHS. Het meest nabijgelegen EHS-onderdeel betreft een ecologische verbindingszone en bevindt zich circa 900 meter ten zuidoosten van de onderzoeksloca-tie.

Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied het Zwanenwater en Pettemerduinen is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde.

Soortenbescherming

Broedvogels

Voor de broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd en de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden.

Vleermuizen

Momenteel zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar over de aanwezigheid van vleermuizen op de onderzoekslocatie, waardoor het mogelijk is dat er ten aanzien van de sloopwerkzaamheden overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soortgroep. Een aanvullend onderzoek zal noodzakelijk zijn om de functie van de onderzoekslocatie voor vleermuizen te kunnen vaststellen. Een dergelijk aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol voor vleermuisonderzoek (Netwerk Groene Bureaus, 2013). Dit houdt in dat afhankelijk van de potentiële functies er in de periode april tot en met september een aantal veldbezoeken uitgevoerd dienen te worden. Vervolgens kan aan de hand van de onderzoeksresultaten worden vastgesteld of er overtredingen plaats zullen vinden bij de uitvoering van het project. De vleermuissoorten die onderzocht dienen te worden zijn de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de gewone grootoorvleermuis. Hoewel gewone grootoor-vleermuizen een meer besloten landschap prefereren is de soort niet op voorhand uit te sluiten.

In één van de bomen (iep ter plaatse van de veestal) zijn holtes aangetroffen. Mocht de boom onverhoopt niet in de planvorming worden opgenomen, dan dient de boom nader te worden geïnspecteerd en beoordeeld op geschiktheid als verblijfplaats voor vleermuizen. Vervolgens kan worden vastgesteld of nader onderzoek noodzakelijk voorafgaand aan de kapwerkzaamheden. In de overige bomen op de onderzoekslocatie zijn geen holtes aangetroffen. Ten aanzien van de boom wordt geadviseerd deze niet te verlichten.

Algemene zorgplicht

Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vissen geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Ten aanzien van aanpassingen aan het huidige slotenstelsel (graafwerkzaamheden aan het water) wordt in dit kader geadviseerd dit buiten de gevoelige periode van vissen en amfibieën uit te voeren. De werkzaamheden kunnen het beste worden uitgevoerd tussen 15 juli en 15 februari waarbij de luchttemperatuur niet lager is dan 1 graden. Van aantasting van een populatie van beschermde vissoorten of amfibieën (en daarmee overtreding van de flora en faunawet) is geen sprake.

Voor beschermde soorten uit de overige soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindi-caties niet te verwachten.

4.5.3 Conclusie

In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen. Daarnaast is weergegeven welke maatregelen te treffen zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

Tabel: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0011.png"

Het kan niet op voorhand worden uitgesloten dat vleermuizen gebruik maken van de bebouwing op de onderzoekslocatie. Door de uitvoering van nader onderzoek binnen het geschikte seizoen kan dit worden vastgesteld of worden uitgesloten.

Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat zich op de onderzoekslocatie een vaste rust- of verblijfplaats van vleermuizen bevindt, treden er door de voorgenomen sloop overtredingen op ten aanzien van de Flora- en faunawet. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. Voor het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen dient vooraf bij Dienst Regelingen een ontheffing te worden aangevraagd.

Op dit moment wordt het aanvullend onderzoek vleermuizen uitgevoerd. De verwachting is dat er geen vleermuizen aanwezig zijn op de locatie. Indien dit wel het geval is zal in het kader van de vergunningverlening mitigerende maatregelen worden geëist.

4.6 Externe veiligheid

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft. Hiervoor zijn het Het plaatsgebonden risico en groepsrisico zijn verwerkt in strikte normen die uitgangspunt moeten zijn voor het ruimtelijk en milieubeleid. Ze zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn grenswaarden vastgesteld voor het plaatsgebonden risico. Voor het groepsgebonden risico zijn alleen oriënterende waarden vastgesteld. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:

  • Bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen via (buis)leidingen.
4.6.1 Onderzoek

Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0012.png"

Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart Noord-Holland (bron: www.risicokaart.nl) (rode cirkel = plangebied)

Ten westen van het plangebied, op een afstand van bijna een kilomter, loopt de provinciale weg N248. In de risicokaart is deze weg aangewezen als weg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien de grote afstand en beperkte bijbehorende risicocontouren heeft dit geen invloed op de planlocatie.

Op meer dan 500 meter ten zuiden van het plangebied ligt een buileiding van de Gasunie. Gezien de grote afstand en beperkte bijbehorende risicocontour van 5 meer heeft dit geen invloed op de planlocatie.

4.6.2 Conclusie

Het onderwerp externe veiligheid heeft geen invloed op het planologisch mogelijk maken van de woonbestemming in dit bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

4.7.1 Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de bouw van drie woningen mogelijk. Eén daarvan is ter vervanging van een bestaande woning. Daarnaast krijgt de bestaande woning op perceel Grote Sloot 435 een passende woonbestemmingsplan. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.

4.7.2 Conclusie

Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit in hetplangebied en haar omgeving zal vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate verslechteren en staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.8 Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

4.8.1 Beleid en wetgeving

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat, mede gezien de klimaatveranderingen, op een duurzamer wijze met het waterbeheer dient te worden omgegaan. De speerpunten voor een duurzaam waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging, het afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

In de nota 'Anders omgaan met water' (ministerie van Verkeer en Waterstaat, december 2000) is bepaald dat de gevolgen van (ruimtelijke) ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden overwogen. Hiervoor moet de zogenoemde watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is het vroeg informeren (van de waterbeheerder), het adviseren (door de waterbeheerder), het overwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. Ook in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is uitdrukkelijk bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden in de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding en hoe deze gevolgen in het bestemmingsplan zijn betrokken.

Het plangebied is volledig gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitbeheer. In et 'Waterbeheersplan 2010-2015: Van veilige dijken tot schoon water' (WBP4) geeft het hoogheemraadschap een overzicht van haar doelen en maatregelen om het watersysteem in deze periode op orde te brengen en te houden.

4.8.2 Onderzoek

Waterkwantiteit

De planlocatie ligt in een gebied dat bestaat uit oude zeeklei, waarop oorspronkelijk een groot veenpakket aanwezig was. Het gebied wordt overwegend gebruikt als agrarisch gebied, met voornamelijk grasland. De polders binnen de voormalige gemeente Zijpe liggen tussen de -1,5 en + 1,0 meter ten opzichte van N.A.P. De waterpeilen variëren van -0,5 m tot -2,0 m t.o.v. N.A.P (HHNK: peilgebieden).

De gemeente Schagen en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn bezig met het realiseren van waterbergingsgebied Roesloot (Schoen). Dit gebied ligt ten westen van het plangebied.De neerslag die in de winter valt, wordt daar opgeslagen voor droge periodes. Ook zal het nodig zijn om in droge tijden minder zoet water te gebruiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPRvRGS433-VA01_0013.png"

Afbeelding 11: situering waterbergingsgebied Roesloot (bron: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)

Waterkwaliteit

Op Europees niveau zijn afspraken gemaakt die de kwaliteit van het grondwater en het water van sloten, plassen en vaarten in 2015 moeten verbeteren. Dat kan door bijvoorbeeld het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aan, het aanpassen van gemalen, zodat vissen ze veilig kunnen passeren en het baggeren van waterbodems. Ook kan verandering van onderhoud bijdragen aan een betere waterkwaliteit: daar waar ruimte is, kan meer begroeiing langs het water staan. Deze afspraken noemen we de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Hoogheemraadschap gaat samen met de gemeente de komende jaren maatregelen uitvoeren ter verbetering van de waterkwaliteit.

Afvalwater en riolering

In het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is in het hele gebied een volledig gescheiden rioleringssysteem aanwezig. De bebouwde kom van de kernen in Schagen is volledig aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. In het landelijk gebied van de polder is een aantal locaties nog niet aangesloten op het rioleringsstelsel en lozen dus op het oppervlaktewater.

In het landelijk gebied, langs de Grote Sloot is geen riolering aanwezig. Een septic tank voor de woningen is dus noodzakelijk.

Waterkeringen

Het plangebied ligt deels binnen het waterstaatswerk van de regionale waterkering Grote Sloot. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van een dubbelbestemming ter bescherming van de waterkering. Voor activiteiten die mogelijk schade kunnen toebrengen aan deze waterkering is een vergunning noodzakelijk. Hierbij zal de gemeente toetsen of de ontwikkeling binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' valt, en vervolgens HHNK om advies vragen.

Waterbeheer

Een toename van het verhard oppervlak kan leiden tot versnelde afvoer van het regenwater en ongewenste peilstijgingen in het nabijgelegen oppervlaktewater. Om ongewenste peilstijgingen als gevolg van versnelde afstroming van toegenomen verhard oppervlak te compenseren verlangt het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dat compenserende maatregelen worden getroffen in de vorm van het graven van additioneel oppervlaktewater. Voor een toename van het verhard oppervlak hanteert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier op basis van haar Keur een pragmatische ondergrens van 800 m². Beneden de 800 m² hoeft geen rekening gehouden te worden met compenserende maatregelen.

Met het wijzigingen van een agrarische naar een woonbestemming is in het plangebied juist sprake van een afname van de verharding. Compenserende maatregelen zijn dan ook niet aan de orde.

4.9 Duurzaamheidsparagraaf

De gemeente Schagen heeft in 2013 het Uitvoeringsprogramma (2014-2018) naar een meer energie neutrale gemeente Schagen vastgesteld. Middels het Servicepunt Duurzame Energie van de provincie Noord-Holland ondersteunt deze gemeenten bij het opzetten, uitvoeren en monitoren van klimaatbeleid. Zij helpt gemeenten bij beleidsvorming en de realisatie van (collectieve) projecten, en brengt betrokken partijen bij elkaar. Zo is er een 'menukaart Duurzame woningen' samengesteld. De menukaarten bieden een overzicht van concrete duurzame maatregelen.

De nieuw te bouwen woningen op de planlocatie zullen in ieder geval voldoen aan de wettelijke eisen en verplichtingen aan energiemaatregelen. In het ontwerptraject van de woningen en de uiteindelijke bouw zullen voorgestelde maatregelen van de menukaart worden besproken en indien toepasbaar en wenselijk worden gehanteerd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP en het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe'.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Planopzet en systematiek

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op de verbeelding is de bestemming van het perceel aangepast aan het beoogd toekomstig gebruik. Met de verbeelding en de regels wordt het agrarisch bouwvlak verwijderd en krijgt een deel van het plangebied de bestemming Wonen in plaats van de agrarsiche bestemming.

Het bestemmingsplan kent een vijftal bestemmingen. Hieronder wordt een korte beschrijving van deze bestemmingen gegeven.

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming agrarisch is toegekend aan de overgebleven agrarische gronden in het plangebied. Binnen de bestemming is geen bouwvlak toegekend. De gronden tussen de nieuw te bouwen woningen en de buurpanden hebben ook een agrarische bestemming gekregen, ook zonder bouwmogelijken.

Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor verschillende soorten werkzaamheden (aanlegvergunning).

Artikel 4 Water

De Molensloot, die dwars door het plangebied loopt, heeft de bestemming Water gekregen. Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van watergangen en de waterhuishouding. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van bovenstaande doeleinden. Het dempen van sloten en watergangen die zijn voorzien van de bestemming Water is niet toegestaan zonder vergunning.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande woning op het adres Grote Sloot 435. Daarnaast wordt de bouw van de drie woningen mogelijk door het toekennen van de woonbestemming op deze gronden.

De woningen, met bijbehorende tuinen en erven, mogen een maximale oppervlakte hebben van 225m². De diversiteit van de nieuw te bouwen woningen is gewaarborgd door het opnemen van een maatvoering van de maximaal toegestane bouw- en goothoogte van elke woning. Maximaal 50% van het perceel mag bebouwd worden.

Bij de woningen zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven toelaatbaar. Hiervoor geldt dat maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen hiervoor gebruikt mag worden. Bed & breakfast wordt, onder voorwaarden, mogelijk gemaakt binnen de woning en bijgebouwen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3

Om de archeologische waarden in een gebied te beschermen is er een dubbelbestemming toegekend aan de gronden. Aan deze bestemming zijn regels verbonden als het gaat om grondbewerking. Daarbij wordt gekeken naar de oppervlakte van het te bouwen bouwwerk en de diepte van de grondbewerking.

Voor werkzaamheden bij een planomvang tot 100 m2 en grondbewerking dieper dan 35 centimeter is een omgevingsvergunning vereist. Dit geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het 'normale' onderhoud.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 5

Om de archeologische waarden in een gebied te beschermen is er een dubbelbestemming toegekend aan de gronden. Aan deze bestemming zijn regels verbonden als het gaat om grondbewerking. Daarbij wordt gekeken naar de oppervlakte van het te bouwen bouwwerk en de diepte van de grondbewerking.

Voor werkzaamheden bij een planomvang tot 2.500 m2 en grondbewerking dieper dan 50 centimeter is een omgevingsvergunning vereist. Dit geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het 'normale' onderhoud.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Buiten het plangebied ligt de Grote Sloot. De bijbehorende beschermingszone hiervan ligt wel in het plangebied. De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering beschermt de waterkering en de waterbeheersing die in het plangebied aanwezig is. Deze bestemming heeft een zelfde opzet als de andere dubbelbestemmingen. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg en zienswijzen

Het voorontwerp bestemmingsplan is aan een aantal instanties toegezonden voor een reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • Cultuurcompagnie;
  • Dorpsraad Schagerbrug;
  • KPN;
  • PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland;
  • Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord;
  • Veiligheidsregio;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Een reactie is ontvangen van de volgende instanties:

In Bijlage 9 is een samenvatting van de overlegreacties en de beantwoording opgenomen. Naar aanleiding van de reacties is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen en worden aanvullende onderzoeken bodem en vleermuizen uitgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor 6 weken tot en met 25 mei 2015 ter inzage gelegen. Gedurende de terinzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Uitvoerbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Anterieure overeenkomst

Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Tevens zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over de locatie van de woning en de te slopen bebouwing. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.