Plan: | Churchillhof 2019 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPCHURCHILL2019-va01 |
De gemeente Purmerend heeft in 2015 besloten de locatie Wijkgebouw 't Noot aan de J.P. Grootstraat in Purmerend (ook wel locatie Churchillhof 2019 genoemd, voorheen locatie Wheerlicht) te verkopen middels een tender, teneinde de locatie te bestemmen naar woningbouw. Onderdeel van de tender waren de ruimtelijke en programmatische kaders die de gemeente in het kavelpaspoort had opgenomen. Het kavelpaspoort en andere documenten werden openbaar gemaakt via de website Gemeentelijkvastgoed.nl. Naast de kaders en uitgangspunten die hierin waren verwoord, heeft Synchroon (de winnaar van de aanbesteding) een participatieproces met de omgeving gestart om naar de mogelijkheden binnen de kaders te zoeken voor de invulling van het project.
Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van maximaal 52 appartementen. In de plint wordt daarnaast ook 400 m2 aan maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen toegestaan, waarvan minimaal 280 m2 uitsluitend mag worden benut voor een huisartsenpraktijk met maximaal 5 behandelkamers. In totaal zijn maximaal 7 behandelkamers toegestaan. Dit planvoornemen past niet binnen het momenteel op locatie vigerende bestemmingsplan 'Wheermolen 2012'. Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch planologisch kader waarbinnen de beoogde herontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
Purmerend ligt centraal in de landelijke regio Waterland en wordt omringd door drie droogmakerijen: De Beemster, De Wijde Wormer en De Purmer. Regio Waterland en daarmee ook de stad Purmerend, maakt deel uit van het ruimtelijk netwerk van Amsterdam. Een belangrijke kwaliteit van de regio is het grote contrast met het stedelijk gebied van Amsterdam.
Het plangebied is gelegen aan de J.P. Grootstraat 1, in de wijk 'Wheermolen', in de Gemeente Purmerend. Aan de noordwestzijde van het plangebied is de Churchilllaan gelegen, ten zuidwesten de J.P. Grootstraat, ten noordoosten de Hannie Schaftstraat en ten zuidoosten de watergang die door de wijk loopt met daarachter de Richard Holstraat. In de directe omgeving van het plangebied is aan de noordwestzijde voornamelijk sprake van hoogbouw (flats). Aan de zuidoostzijde is voornamelijk sprake van eengezinswoningen. De locatie was voorheen in gebruik als wijkcentrum 't Noot. In figuur 1.1 zijn de gegevens voor het plangebied uit BAGviewer opgenomen, het plangebied is rood omlijnd.
figuur. 1.1 locatie nieuwbouw Churchillhof (bron: BAG-viewer)
In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied het voormalige wijkcentrum 't Noot gesitueerd. Het wijkcentrum is al enkele jaren in verval en wordt niet meer gebruikt voor de bedoelde activiteiten. Naast het wijkcentrum is een grasveld gelegen, dat langs het water doorloopt tot de Hannie Schafstraat. Dit vormt stedenbouwkundig de overgangszone van meerlaagse flats naar de rijwoningen.
figuur 1.2 luchtfoto plangebied (bron: maps.google.nl)
Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' (NL.IMRO.0439.BPWM2012-va01) gewijzigd vastgesteld door de Raad van de gemeente Purmerend op 31 januari 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Daarnaast geldt een bouwvlak, waarbij de maatvoering een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bebouwingspercentage van 65% bedraagt.
figuur 1.3 uitsnede bestemmingsplankaart (bron: Ruimtelijke Plannen, geraadpleegd op 26 maart 2019)
De regels met betrekking tot de enkelbestemming 'Maatschappelijk' zijn vastgelegd in artikel 8 van het bestemmingsplan 'Wheermolen 2012'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor voorzieningen zoals: bibliotheken, wijkcentra, openbare dienstverlening enzovoort.
De regels met betrekking tot de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn vastgelegd in artikel 21 bestemmingsplan 'Wheermolen 2012'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Op de gronden met deze bestemming mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Ten behoeve van de andere bestemming, in dit geval 'Maatschappelijk', mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Van het voornoemde kan op basis van artikel 21.3 bestemmingsplan 'Wheermolen 2012' worden afgeweken, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Dit onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m2 beslaat.
De beoogde ontwikkeling om woningbouw te realiseren is in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van het plangebied aan de J.P. Grootstraat 1 te Purmerend.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het plan. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe plan hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding (plankaart) en in de regels is opgenomen.
Beoogd wordt om aan de J.P. Grootstraat 1 in Purmerend 52 appartementen te realiseren. De appartementen worden gerealiseerd over meerdere bouwlagen, met een maximum van zes lagen. De woningen zullen een oppervlakte hebben van tussen de 50 en 120 m2 en vallen in de koop- en de huursector voor starters en senioren. In de plint wordt daarnaast ook 400 m2 aan maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen toegestaan, waarvan minimaal 280 m2 uitsluitend mag worden benut voor een huisartsenpraktijk met maximaal 5 behandelkamers. In totaal zijn maximaal 7 behandelkamers toegestaan. Deze voorzieningen zullen voor de gehele wijk beschikbaar zijn. In figuur 2.1 en figuur 2.2 is een impressie van de beoogde ontwikkeling weergegeven. In paragraaf 4.1 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven, waarbij tevens wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele situatie. In paragraaf 4.2 wordt een ruimtelijke en functionele analyse van de nieuwe situatie beschreven.
figuur 2.1 impressie van de nieuwbouw (bron: opdrachtgever)
figuur 2.2 impressie herinrichting plangebied (bron: opdrachtgever)
De beleidscontext voor het bestemmingsplan 'Churchillhof 2019' wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven. De relevante sectorale, gemeentelijke beleidsnota's komen in hoofdstuk 4, functionele analyse, aan bod.
Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
De drie hoofddoelstellingen van het Rijk zijn:
1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
2. het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor wat betreft nationale belangen ligt de nadruk op het verbeteren van milieukwaliteit en bereikbaarheid om zo de drie hoofddoelstellingen te dienen. De nationale belangen verzetten zich niet tegen de onderhavige woningbouwontwikkeling. Bovendien wordt de woningbehoefte in de regio Noordwest-Nederland, waar Purmerend in valt, en specifiek in en rond Amsterdam in de SVIR benadrukt. Het ontwikkelen van extra woonruimte in Purmerend past dan ook goed in het beleid zoals uiteengezet in de SVIR. Het ontwikkelen van extra woonruimte in Purmerend past dan ook goed in het beleid zoals uiteengezet in de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 52 appartementen en in de plint wordt daarnaast ook 400 m2 aan maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen toegestaan, waarvan minimaal 280 m2 uitsluitend mag worden benut voor een huisartsenpraktijk. Een dergelijke ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen reeds zijn toegestaan op basis van het vigerende planologische regime. De maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen zijn gericht op de wijk. Een dergelijke kleinschalige wijkgerichte functie sluit aan bij de uitgangspunten van de provincie, zoals beschreven in paragraaf 3.2.3. Ook op gemeentelijk niveau wordt gestreefd naar een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen. Hier wordt in paragraaf 3.4.2 nader op ingegaan. De behoefte aan het behouden van de maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen op de locatie is derhalve zowel op provinciaal als gemeentelijk niveau aanwezig.
De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020 (RAP) van de Stadsregio Amsterdam. Purmerend maakt daarbinnen deel uit van de marktregio Zaanstreek-Waterland. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het RAP voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het RAP wordt beschreven dat er binnen de gehele Stadsregio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het RAP is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend.
In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.
De ontsluiting van het perceel vindt plaats op de J.P. Grootstraat. Daarnaast is het plangebied goed te bereiken met het openbaar vervoer. Aan weerszijden van de Churchillaan is een bushalte gelegen waar meerdere bussen per uur vertrekken. Vanaf het treinstation Purmerend-Overwhere is de locatie lopend binnen circa 15 minuten bereikbaar. Tot slot is het gebied zeer toegankelijk voor langzaam verkeer. Er ligt een trottoir en vrijliggend fietspad langs alle omliggende toegangswegen.
De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.
Op 5 september 2008 heeft het kabinet in het kader van de nieuwe Wro de structuurvisie voor de ontwikkeling van de Randstad tot 2040 vastgelegd. De structuurvisie Randstad 2040 is een onderdeel van het kabinetsbrede Programma Randstad urgent. Daarin werken gemeenten, provincie en stadsregio's samen met het kabinet aan een sterke Randstad en een sterk Nederland. Met behulp van de structuurvisie Randstad 2040 wil het kabinet bereiken dat de Randstad een duurzame en internationaal concurrerende topregio wordt.
Een van de leidende principes in de structuurvisie is “kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood”. Op regionaal schaalniveau bestaat de uitdaging om juist door combinaties van water, natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken bij te dragen aan meer diversiteit in woon-, werk- en verblijfsmilieus. De ligging van de Randstad in de Nederlandse delta is een uniek kenmerk dat kansen biedt om de economische kracht en aantrekkelijkheid van de Randstad internationaal te versterken.
De ontwikkeling draagt bij aan de in de structuurvisie Randstad 2040 gestelde principes: onder andere een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood, de combinatie tussen water, natuur, wonen en werken die bijdraagt aan de diversiteit.
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, Balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerde ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.
De omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen. Bewegingen die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Dat wordt gedaan door een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee te geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
Alle vijf bewegingen hebben een economische drijver.
In de eerste fase van de omgevingsvisie, zijn verkenningen uitgevoerd. Deze verkenningen maken nu onderdeel uit van de omgevingsvisie. In de Verkenningen NH2050 zijn acht hoofdthema's van trends en ontwikkelingen, met hun kernopgaven, geformuleerd. Een van deze acht hoofdthema's is verstedelijking. Hierin wordt aangegeven dat de woningbehoefte voor Noord-Holland Noord en Noord-Holland Zuid in de toekomst nog steeds toeneemt. De prognoses laten ook in lage scenario's nog groei zien in de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Ook in Noord-Holland Noord is er een groei vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde, waarbij een deel van Noord-Holland Noord langzamerhand meer in beeld komt bij woningzoekenden in het zuidelijk deel van de provincie. Migratie, vooral van expats, heeft in toenemende mate invloed op de woningbehoefte. Tegelijkertijd is er steeds meer structureel leegstaand vastgoed en kunnen er leefbaarheidsproblemen in verouderde nieuwbouwwijken ontstaan. De woningbehoefte op de korte termijn is groot, op de lange termijn neemt deze volgens de huidige inzichten af.
De ambitie van de provincie is om woningbouw vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden te plannen, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
De voorgenomen ontwikkeling draagt met de realisatie van 52 appartementen met in de plint maatschappelijke zorg(gerelateerde) functies bij aan de bewegingen 'sterke kernen, sterke regio's' en 'metropool in ontwikkeling'. Daarnaast draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de ambitie van de provincie om woningbouw vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden in te plannen, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en er wordt voorzien in zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte. Dit blijkt tevens uit de toets aan de beleidsstukken in paragrafen 3.2.3, 3.3.2 en 3.3.3.
Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de Provinciale Verordening gewijzigd. Op 20 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 maart 2017 is deze in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Besluit ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening geeft aan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd dienen te worden. De onderhavige ontwikkeling is daarmee in lijn met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
In de woonvisie zijn tevens opgaven behorende bij bovengenoemde speerpunten geformuleerd. Deze luiden als volgt.
Opgaven bij de speerpunten
Speerpunt 1. Afstemming vraag en aanbod
Speerpunt 2. Voorzieningen in de woonomgeving
Speerpunt 3. Duurzaamheid en transformatie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in zowel de kwantitatieve als de kwalititatieve opgave voor woningbouw, dit blijkt uit het RAP voor deze regio. Daarnaast worden appartementen gerealiseerd voor zowel starters als senioren, met daarbij ruimte voor een huisarts, fysiotherapie en aanverwante zorgvoorzieningen gericht op de wijk. Tot slot worden de woningen gasloos uitgevoerd, om zo te voorzien in duurzame nieuwbouw. De voorgenomen ontwikkeling draagt derhalve bij aan de opgaven behorende bij de drie speerpunten uit de provinciale woonvisie.
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 33 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van woningbouw met diverse maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen in de plint. De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.
De MRA heeft een eigen langere termijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.
Om dit te bereiken is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.
Woonagenda Zaanstreek-Waterland 2017-2020
De MRA bestaat uit zeven zogenaamde deelregio's, waaronder Zaanstreek-Waterland, waar Purmerend deel van uitmaakt. Zaanstreek-Waterland heeft een eigen Woonagenda: Samen optrekken (2017). De focus ligt op de jaren 2017-2020, met een doorkijk naar 2025 en 2035. Hierin kiezen de gemeenten een gezamenlijke koers die recht doet aan lokale omstandigheden, gebaseerd is op inzicht in de (toekomstige) woningmarkt in Zaanstreek-Waterland en die rekening houdt met en een eigen inkleuring geeft aan de samenwerkingsafspraken met de andere deelregio's in de MRA. Zaanstreek-Waterland wil haar eigen identiteit kracht bijzetten door de reeds grote diversiteit aan woonmilieu's nog verder te versterken. Ze wil zowel de eigen als de regionale woningvraag bedienen en streeft naar een verder gedifferentieerde en toekomstbestendige woningvoorraad voor alle doelgroepen. Doelen zijn: het opvoeren van de woningproductie, waarbij de focus ligt op toevoeging van die kwaliteiten aan woonmilieu's, woningtypen en prijsklassen die benodigd zijn en bijdragen aan de gewenste variatie, het behoud van de betaalbare (sociale huur)voorraad, een betere verdeling van en doorstroming binnen die voorraad en verduurzaming van de gehele bestaande voorraad, zowel op het gebied van energie als levensloopbestendigheid.
Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 Amstelland-Meerlanden, Amsterdam en Zaanstreek-Waterland is in juli 2017 door de Provincie Noord-Holland goedgekeurd. De druk op de woningmarkt is in deze regio groot en in alle segmenten doen zich tekorten voor. Uit de prognoses blijkt dat ook in de toekomst de behoefte in alle segmenten nog verder zal toenemen. De voorkeur ligt bij woningbouw op binnenstedelijke ontwikkeling.
Voor de regio als geheel wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2027 geraamd op ca. 79.500 woningen. Hier staat een harde plancapaciteit van bijna 62.500 woningen tegenover, waardoor een tekort aan harde plannen van 17.000 woningen bestaat, zie onderstaande tabel.
Tabel 3.1: woningbehoefte versus plancapaciteit in dir deelregio's uitgedrukt in woningen
Voor de regio Zaanstreek-Waterland als geheel wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2027 geraamd op ca. 61.120 woningen. Hier staat een harde plancapaciteit van 50.230 woningen tegenover, waardoor een tekort aan harde plannen van circa 10.890 woningen bestaat. Daarnaast zien de gemeenten in Zaanstreek-Waterland duurzaamheid als essentieel onderdeel van de opgaven op het gebied van wonen, maar ook van economie, toerisme en mobiliteit. Voor wonen geldt dat gemeenten inzetten op verduurzaming van de woningvoorraad in zowel nieuwbouw als bestaande bouw, in zowel de huur- als de koopsector.
In Zaanstreek-Waterland geldt:
Voor appartementen zijn vraag en plancapaciteit nagenoeg in evenwicht. Binnen dit segmentis de lichte overprogrammering aan stedelijke appartementen een gevolg van de grote druk op de woningmarkt in combinatie met de wens om de woningbouw zoveel mogelijk binnenstedelijk uit te voeren. In verband met de locatiekenmerken kunnen niet altijd grondgeboden woningen worden uitgevoerd; om toch te voldoen aan de vraag van woningzoekenden vindt er dan verdichting plaats, bijvoorbeeld rond haltes van hoogwaardig openbaar vervoer. Als de voorkeursvariant van de woonwens niet haalbaar is, passen vele woningzoekenden in een gebied met grote marktdruk hun wensen aan, en kiezen voor een ander woningtype dan wel een andere woonomgeving. Het probleem van teveel dure huur wordt binnen de aanpak middensegment huur wel bestreden.
Meer aanbod creëren in het middensegment huur is een belangrijke opgave uit de samenwerkingsagenda. Dit markt segment is zeer beperkt aanwezig, terwijl het in delen van de RAP-regio erg belangrijk is voor het functioneren van de woningmarkt. Bijvoorbeeld om starters op de woningmarkt een plek te geven en als alternatief in de duurdere delen van de regio, waar het gat tussen sociale huur en de koopsector erg groot is. Corporaties kunnen door beperking van hun takenpakket, met de komst van de Woningwet veel minder dan voorheen nieuwbouw realiseren in het middensegment. Het is aan de samenwerkende gemeenten nieuwe partijen te vinden die bereid zijn te investeren in het middensegment.
Zaanstreek-Waterland wil de diversiteit van de woningvoorraad vergroten. Dat betekent onder
meer tegemoet komen aan de vraag naar middeldure huurwoningen, een segment dat nog
grotendeels ontbreekt. De behoefte aan middeldure huurwoningen is becijferd op 800
woningen tot 2025. Door het aantrekken van de woningmarkt ervaren Zaanstad en Purmerend
potentie in dit segment en ook Landsmeer, Waterland en Edam-Volendam zien marktkansen.
Middeldure huur vervult in deze regio met name een functie voor huishoudens die met spoed
een woning nodig hebben en voor mensen die niet kunnen of willen kopen, bijvoorbeeld
senioren die hun koopwoning willen verkopen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen op een binnenstedelijke locatie. In de regio Zaanstreek-Waterland bestaat een tekort van circa 10.890 woningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet met de realisatie van 52 appartementen in de vrije sector (middelduur tot duur) in een bijdrage aan de woningbehoefte in de regio.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
figuur 3.1 strategische plankaart (bron: Structuurvisie Purmerend 2005 - 2020)
Het plangebied is gelegen in cluster 4, wat wordt aangemerkt als 'Bestaand cluster, te versterken'. Uit de toelichting op de kaart (d.d. 1 augustus 2013) blijkt dat dit cluster ongewijzigd is ten opzichte van 2006. Wat betreft Wheermolen-west is sprake van herstructurering van woonbebouwing. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het beleid uit de structuurvisie, nu ter plaatse van het plangebied woningbouw is voorzien in plaats van het huidige wijkcentrum. De maatschappelijke voorzieningen blijven daarnaast gedeeltelijk behouden op de locatie, zodat het voorzieningenniveau in de wijk geborgd blijft.
Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)' is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 52 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Daarnaast worden de maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen op de locatie gedeeltelijk behouden, waardoor het voorzieningenniveau in de wijk geborgd blijft. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040'.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 52 appartementen gericht op zowel starters als senioren. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.
In het coalitieprogramma 2018-2022 ('Samen werken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om een norm te hanteren in woningbouwcategorieën. Hierbij wordt de zogenaamde 30-30-40-regel gehanteerd. Dit houdt in dat van alle te bouwen woningen in Purmerend, minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop) en 40% vrije keuze. Deze regel wordt toegepast bij de wat grotere woningbouwprojecten.
De prijsvraag voor de voorgenomen ontwikkeling is uitgevraagd voordat het coalitieprogramma 2018 - 2022 ('Samen werken aan de stad') is opgesteld. De anterieure overeenkomst tussen gemeente Purmerend en initiatiefnemer voor de voorgenomen ontwikkeling is tevens voor het inwerkingtreden van de 30-30-40-regel tot stand gekomen. Derhalve is geen 30-30-40-regel toegepast in de voorliggende plannen. Bovendien bestond de uitvraag behorende bij de prijsvraag uit het toevoegen van vrije sector woningen ten behoeve van de differentiatie in de (overwegend) sociale buurt.
Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het splitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.
Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.
Kamergewijze verhuur en/of woningsplitsing is vooralsnog niet aan de orde bij onderhavige ontwikkeling. Indien dergelijke activiteiten in de toekomst zullen plaatsvinden, zal dit getoetst worden aan de Huisvestingsverordening.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma 2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking).
De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
2. Duurzame bedrijven:
3. Duurzame mobiliteit:
4. Duurzame energie:
5. Duurzame stad en regio:
6. Duurzame gemeente:
De beoogde woningen worden gasloos uitgevoerd en aangesloten op stadsverwarming. Derhalve wordt voorzien in de duurzaamheidsdoelstellingen van gemeente Purmerend zoals genoemd onder thema 1 'Duurzaamheid in gebouwde omgeving'.
De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.
De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
Binnen het plangebied wordt invulling gegeven aan groen op de locatie door bermen, hagen en bomen. Daarnaast wordt het groen op de Churchilllaan verbreed. Door de verschuiving van het bouwplan richting het water ontstaat aan de Churchillaan de mogelijkheid om de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur te verbeteren. Het voet- en fietspad worden twee meter richting het water verschoven, waardoor de bestaande smalle groenstrook met twee meter kan worden verbreed. De verbrede groenstrook biedt door de extra doorwortelbare ruimte de mogelijkheid om bomen goed te laten groeien. De bestaande essen, die ziektegevoelig zijn, worden vervangen door nieuwe bomen van een ander soort. Tot slot wordt, om het parkeerterrein aan de zijde van de Churchillaan te maskeren, een haag van 1 meter hoog op het terrein van het Churchillhof aangelegd.
Purmerend heeft een Bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is.
Relatie tot ontwikkeling
Voor de beoogde ontwikkeling is door BK Bouw- en milieuadvies een Bomen Effect Analyse uitgevoerd. De volledige analyse is bijgevoegd in de bijlage 1 van deze toelichting. Hierna worden de belangrijkste resultaten uit de analyse weergeven. De BEA dient antwoord te geven op de vraag: "Kunnen de bomen, in het perspectief van de voorgenomen (bouw)werkzaamheden of het ontwerpplan in hun huidige verschijningsvorm en op deze standplaats duurzaam behouden blijven?".
De bomen die zijn meegenomen in de BEA zijn weergegeven op de onderstaande figuur.
figuur 3.2 onderzochte bomen BEA (bron: BEA door BK bouw- en milieuadvies)
Uit de BEA blijkt dat 11 onderzochte bomen aangemerkt worden als structuurboom, die voorkomen op de bomenlijst van gemeente Purmerend. Alle onderzochte bomen verkeren in een overwegend redelijke tot goede conditie ondanks matig tot slecht onderhoud. Op een afgebroken/losse tak in de kroon van boom en dood hout in de kronen van de bomen na, zijn geen (ernstige) gebreken aangetroffen. Een uitzondering is boomnummer 2, deze boom is in een slechte conditie.
De onderstaande tabel geeft weer welke mogelijke knelpunten en bijbehorende schadelijke gevolgen er zijn voor het duurzaam behouden van de bomen.
tabel 3.2 overzicht boomtechnische knelpunten analyse (bron: BEA door BK bouw- en milieuadvies)
1 = Dit is de zone rond de boom waarbinnen vitale onderdelen van de boom als gevolg van bouwwerkzaamheden (ernstig) beschadigd kunnen raken. De kwetsbare zone omvat, naast het bovengrondse gedeelte van de boom, ook ondergronds die ruimte van het bodemprofiel dat is doorworteld, dan wel die ruimte die voor de (toekomstige) groei van de boom essentieel is.
Op grond van de voorgenomen plannen (sloop en nieuwbouw) kan worden gesteld dat ondanks de goede conditie van de bomen, de bomen niet duurzaam behouden kunnen worden. De werkzaamheden zullen allen een grote negatieve invloed op de bomen hebben, waardoor de bomen grote schade op zullen lopen. Het advies van BK bouw- en milieuadvies is om de bomen te verwijderen en na alle ingrijpende werkzaamheden nieuwe, compenserende bomen te plaatsen. Een dergelijke herplantplicht wordt nader geregeld in de aan te vragen kapvergunning.
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes
gemaakt:
Het Verkeersplan Purmerend 2040 is op 28 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Purmerend. Het Verkeersplan is het resultaat van een amendement bij de Visie op Mobiliteit 2040. Het plan gaat in op het effect van woningbouw op het parkeeraanbod en de verkeersafwikkeling in de binnenstad. Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen. Zonder verdere actie gaat deze opgave grote consequenties hebben voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de stad.
Het Verkeersplan bestaat uit twee delen: 1) parkeren en 2) verkeersafwikkeling.
Parkeren: drie pijlers
De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:
Inzet is om de verschillende parkeermaatregelen in de loop van 2019 met een doorloop in het eerste kwartaal van 2020 uit te voeren.
Verkeersafwikkeling: autoluwe, bereikbare binnenstad
Om de binnenstad autoluw te maken en aldus het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:
Bovenstaand pakket is met behulp van een verkeersmodel doorgerekend. Daaruit blijkt dat het beoogde effect – een autoluwe binnenstad – alleen haalbaar is bij een combinatie van de vier maatregelen. Op zichzelfstaand hebben de doorstromingsmaatregelen te weinig effect.
In paragraaf 5.11 van deze toelichting wordt nader ingezoomd op de verkeer- en parkeersituatie voor onderhavig project. Hierbij is de ontwikkeling getoetst aan de kengetallen van het CROW voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking van het plan en aan de Nota Parkeernormen 2016 voor wat betreft de parkeerbehoefte.
Dit bestemmingsplan bevat een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor dit bouwplan geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
De voorgenomen ontwikkeling om 52 appartementen en diverse maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen (te weten 400 m2 aan maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen toegestaan, waarvan minimaal 280 m2 uitsluitend mag worden benut voor een huisartsenpraktijk) te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
De buurt rond het plangebied wordt gevormd door rijwoningen aan de oostzijde en torenflats van twaalf verdiepingen aan de westzijde. Ter plaatse van het plangebied staat het voormalige wijkcentrum 't Noot. Het wijkcentrum is al enkele jaren in verval en wordt niet meer gebruikt voor de bedoelde activiteiten. Het gebied is omringd door bomen en struiken en grenst aan water. Naast het wijkcentrum ligt een grasveld dat langs het water doorloopt tot de Hannie Schafstraat. Stedenbouwkundig vormt dit de overgangszone van meerlaagse flats naar de twee lagen met zadeldak van de rijwoningen tegenover het plangebied.
Het planvoornemen bestaat uit het ontwikkelen van maximaal 52 appartementen, verdeeld over meerdere bouwlagen, met een maximum van zes lagen. De woningen krijgen een oppervlakte tussen de 50 en 120 m2 en vallen in de koop- en de huursector voor starters en senioren. In de plint van het complex worden diverse maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen gerealiseerd die voor de hele wijk beschikbaar zullen zijn. De vorm van het nieuwe gebouw biedt een overgang van de hoog naar laagbouw in de wijk, nu de bouwhoogte van de geplande bebouwing maximaal 20,5 meter bedraagt. De maximale bouwhoogte van de woningen aan de Mercuriusweg (noordwestzijde) bedragen immers 35 meter en de woningen aan de Richard Holstraat betreffen eengezinswoningen van drie lagen.
Bezonning
Middels een bezonningsstudie, uitgevoerd door Peutz, is beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling een wijziging in de bezonningssituatie van de omliggende panden tot gevolg heeft. De volledige bezonningsstudie is bijgevoegd in bijlage 2 van deze toelichting. De resultaten van de bezonningsstudie worden hieronder integraal overgenomen.
Het doel van het door Peutz uitgevoerde onderzoek was het maken van een vergelijking van de bezonning ter plaatse van de omliggende bebouwing tussen de huidige en de geplande bebouwingssituatie. Er is daarbij getoetst of in de geplande bebouwingssituatie wordt voldaan aan de zogeheten 'lichte TNO-norm'. Tevens is getoetst aan de norm zoals deze is opgenomen in de Hoogbouwvisie van Purmerend. In de Hoogbouwvisie van Purmerend wordt gesteld dat bij realisatie van hoogbouw het acceptabel is dat een bestaande woning t.o.v. de uitgangssituatie per dag 3 uur (in de periode 1 april tot 1 september) bezonning op de gevel inlevert. Alhoewel de geplande bebouwing met een hoogte van ruim 20 meter volgens de hoogbouwvisie niet onder de noemer hoogbouw valt (in de hoogbouwvisie wordt een hoogte van 25 m als grens voor hoogbouw aangehouden), is er wel getoetst of de bezonningsduur op de gevels onder de gestelde 3 uur blijft.
Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Verkeer- en parkeersituatie
Op de verkeer- en parkeersituatie wordt in paragraaf 5.11 nader ingegaan.
Groen en water
Tot slot wordt in het plangebied voorzien in groen door berm, haag en bomen en zal 153 m2 aan water worden toegevoegd in het plangebied. Voor een nadere omschrijving hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.4.5 en paragraaf 5.12.
In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Het plangebied ligt ter plaatse van het gebied 'Ontginningsgas uit de Late Middeleeuwen' en is gelegen in de zone met verwachtingswaarde 05 - Middelhoog. Hierbij dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden als sprake is van bodemingrepen dieper dan 0,50 meter in een plangebied groter dan 500 m2.
Voor voorgenomen ontwikkeling zullen graafwerkzaamheden uitgevoerd worden. De graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de kelder zullen tot een diepte van ca. 2,5 meter reiken, op de locatie van de liftschacht tot 3 meter. Het noordelijke, min of meer vierkante deel van het gebouw zal niet voorzien worden van een kelder, hier is de verstoringsdiepte ca. 1 meter. Het gebouw zal een oppervlakte van ca. 1.100 m2 krijgen. Aangezien de van toepassing zijnde drempelwaarden worden overschreden is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door IVO-B, Allround Archeologie, opgenomen in bijlage 3. Op basis van dit onderzoek heeft de gemeente Purmerend het plangebied vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS-melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit.
In 2016 is in opdracht van Gemeente Purmerend door Unihorn (2116001-04-MI-RAP D1, van 06-04-2016) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Unihorn b.v. op de locatie J.P. Grootstraat 1 te Purmerend, opgenomen in bijlage 4. Aanleiding voor het verkennend bodemonderzoek was de geplande herontwikkeling van de locatie.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de kleiige en zandige toplaag ter plaatse licht verontreinigd is met lood. De zandige onderlaag is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Aannemelijk is dat de venige onderlaag eveneens niet tot hooguit licht verontreinigd is. De vastgestelde verontreiniging wordt vaker in stedelijk gebied aangetroffen en kan als een verhoogd achtergrondgehalte worden beschouwd. In het grondwater is over het algemeen een licht verhoogd gehalte aan barium, zink en naftaleen gemeten. Een gehalte barium en zink wordt vaker in grondwater gemeten en kan als een van nature verhoogd achtergrondgehalte worden beschouwd. Een oorzaak voor het licht verhoogd gehalte naftaleen is niet direct voorhanden.
De analyseresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek naar de vastgestelde lichte verontreinigingen.
De kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is onderzocht, de nulsituatie is daarbij vastgelegd. Er zijn licht verhoogde concentraties aangetoond, die overeenkomen met achtergrondwaarde in stedelijk gebied. De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden.
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
Risicocommunicatie met inwoners
Doordat de gemeente 'dichterbij' inwoners staat dan de Veiligheidsregio, communiceert de gemeente Purmerend ook over risico's en gevaren in de (directe) woon- en leefomgeving:
Zo werken de gemeente en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland samen aan risicocommunicatie en weten inwoners sneller wat zij kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een ramp of crisis.
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat op ruim 180 meter afstand van het plangebied, het Lpg-tankstation 'Tamoil John F Kennedyplein' aan het J.F. Kennedyplein 30 is gelegen. Het invloedsgebied van het plaatsgebonden risico van dit tankstation bedraagt 25 meter en het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 150 meter. Doordat het plangebied op ruim 180 meter afstand is gelegen, vormt het tankstation geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is het plangebied op ruim 500 meter afstand van buisleidingen ten behoeve van gastransport gelegen. De ontwikkeling is daarmee buiten het toetsingsgebied gelegen.
Het plan zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.
figuur 5.1 indicatieve uitsnede plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
Door BK Bouw- en milieuadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie J.P. Grootstraat 1 te Purmerend. Delen van dit onderzoek worden hieronder integraal overgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Ten behoeve van het onderzoek is gebruikgemaakt van de volgende gegevens:
Voor het akoestisch onderzoek is de Standaard-rekenmethode II (RMG,2012) toegepast. De rekenvoorschriften zijn verwerkt in een computerprogramma van DGMR, Geomilieu 4.10. Gelet op de Wet geluidhinder dient voor het berekenen van de geluidbelasting van een weg uitgegaan te worden van een maatgevende verkeersintensiteit, dat wil zeggen een etmaalintensiteit zoals die binnen tien jaar wordt verwacht.
In tabel 1a tot en met 1d (zie figuur 5.2) staan de uitgangspunten met betrekking tot de verkeersgegevens. Deze zijn ontleend aan een opgave van Gemeente Purmerend. De Churchilllaan en de Hannie Schaftstraat worden als maatgevend beschouwd. Van de overige omliggende 30 km/uur wegen (J.P. Grootstraat en Richard Holstraat) zijn geen verkeersgegevens beschikbaar. De afstand van het bouwplan tot de J.P. grootstraat bedraagt ca. 50 meter en wordt daarom niet relevant geacht. De Richard Holstraat zal voornamelijk bestemmingsverkeer zijn.
figuur 5.2 uitsnede akoestisch onderzoek (bron: BK Bouw- en milieuadvies)
Rekenresultaten
In het Geomilieu rekenmodel zijn immissiepunten ingevoerd ter plaatse van het bouwplan. Ter plaatse van de immissiepunten is de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer over de wegen berekend op de relevante hoogten boven het maaiveld. In figuur 5.3 zijn de hoogst berekende geluidniveaus opgenomen. De volledige rekenresultaten zijn opgenomen in bijlage 2.1 van het akoestisch onderzoek.
figuur 5.3 uitsnede akoestisch onderzoek (bron: BK Bouw- en milieuadvies)
De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Churchilllaan bedraagt ten hoogste 60 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden voor nieuw te bouwen woningen in binnenstedelijk gebied wordt voldaan.
De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Hannie Schaftstraat bedraagt ten hoogste 53 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden wordt voldaan.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 65 dB Lden (exclusief aftrek).
Verzoek hogere grenswaarde
In situaties waar nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen een geluidbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, dient allereerst onderzocht te worden of deze geluidbelasting gereduceerd kan worden door maatregelen aan de bron of door overdrachtsmaatregelen. Voor het verminderen van het wegverkeerslawaai kan gedacht worden aan het verbeteren van het wegdektype en/of het toepassen van geluidschermen.
Het vervangen van het wegdek door dunne deklagen B
In het rekenmodel is het referentiewegdek op Churchilllaan en Hannie Schaftstraat vervangen door dunne deklagen B. Ter plaatse van de immissiepunten is de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer over de wegen berekend op de relevante hoogtes boven het maaiveld. In figuur 5.4 zijn de hoogst berekende geluidniveaus opgenomen. De volledige rekenresultaten zijn opgenomen in bijlage 2.2 van het akoestisch onderzoek.
figuur 5.4 uitsnede akoestisch onderzoek (bron: BK Bouw- en milieuadvies)
De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Churchilllaan bedraagt ten hoogste 57 dB Lden (inclusief aftrek). De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Hannie Schaftstraat bedraagt ten hoogste 51 dB Lden (inclusief aftrek). In beide gevallen wordt niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden voldaan. Het vervangen van het wegdek is niet voldoende doelmatig.
Het plaatsen van een scherm
Het toepassen van een geluidscherm is gezien de beschikbare ruimte en ruimtelijke inpasbaarheid niet mogelijk. De woningen en appartementen zijn gelegen direct aan de Churchilllaan met een beperkte groenstrook die voor de omgeving openbaar toegankelijk is.
Hogere waarde
Bij de gemeente zal een hogere waarde aangevraagd moeten worden. Deze hogere waarde zal door de gemeente vastgesteld en gepubliceerd worden.
Na de verlening van de hogere waarde dient in het kader van de Wabo - activiteit bouwen te worden aangetoond dat de geluidwering van de gevels en het binnenniveau voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder. Dit kan door middel van een onderzoek naar de geluidwering van de gevels.
Voor de voorgenomen ontwikkeling zullen hogere waarden aangevraagd worden.
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Dit is weergegeven op figuur 5.5.
figuur 5.5 uitsnede geluidkaart (bron: Geluidskaarten spoorwegen 2016 PDOK)
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.
In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.
Gezien de aard van het plan waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol. Woningbouw is geen geurhinderveroorzakende functie en op het plangebied speelt geur geen belemmerende rol.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een plan, uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.
Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
De definitie van 'niet in betekende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Door BK Bouw- en mileuadvies is een notitie luchtkwaliteit opgesteld. In deze notitie is o.a. het effect van de onderhavige ontwikkeling op de luchtkwaliteit beschouwd. De conclusie van deze notitie is dat het project onder de Regeling NIBM valt en het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De notitie is bijgevoegd in bijlage 6 van deze toelichting.
Goed woon- en leefklimaat
Op www.atlasleefomgeving.nl (geraadpleegd op 5 april 2019) is te zien dat ter plaatse van het plangebied de grootschalige achtergrondconcentraties in 2016 van stikstofdioxide NO2 18,0 µg/m3, van fijnstof PM10 18,4 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 10,7 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.
Het plan waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden in dit planvoornemen geen gevoelige bestemmingen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen gerealiseerd. Tevens is de locatie op grote afstand van Rijkswegen en Provinciale wegen gelegen. Toetsing op het besluit gevoelige bestemmingen is dan ook niet noodzakelijk.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
tabel 5.1 richtafstanden VNG-publicatie
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Het plangebied wordt met name omringd door woningen aan de Mercuriusweg, Richard Holstraat en Bernard Zweersstraat. Derhalve kan gesteld worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype rustige woonwijk.
Woningen leveren ten opzichte van andere woningen geen (milieu)hinder op. De maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen die in de plint van het nieuwe gebouw worden gerealiseerd, bedragen functies in ten hoogste milieucategorie 2. Hiervoor dient een richtafstand van 30 meter gehanteerd te worden. De dichtstbijzijnde bestaande woning is op 30 meter afstand gelegen, waardoor aan de richtafstand wordt voldaan.
De dichtstbijzijnde detailhandel c.q. bedrijvigheid is op circa 35 meter afstand van het plangebied gelegen. Het betreft Shopping Center Makado. Hierin zullen bedrijven tot ten hoogste milieucategorie 2 gevestigd zijn en daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter. Omdat het plangebied op circa 35 meter afstand is gelegen wordt voldaan aan de richtafstand.
Tot slot wordt in het plangebied zelf bedrijvigheid gecombineerd met woningen, doordat in de plint van de nieuwe bebouwing maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen worden gerealiseerd. Binnen het plangebied kan daarom de systematiek van functiemenging gehanteerd worden. Binnen gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden zijn dan niet toepasbaar. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieu categorieën:
Voor de diverse functies binnen een functiemengingsgebied zijn echter wel voorwaarden
gesteld. Parkeergarages en supermarkten dienen in principe bouwkundig afgescheiden van andere gevoelige functies plaats te vinden vanwege de milieubelasting die zij kunnen veroorzaken. Verder moet het gaan om:
De maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen die worden gerealiseerd, zullen voornamelijk in categorie A vallen en ten hoogste in categorie B. De functies in de plint zijn derhalve toelaatbaar aanpandig aan de te realiseren woningen, mits - als sprake is van een categorie B bedrijf - het bouwkundig is afgescheiden.
In het onderhavige bestemmingsplan vormt milieuzonering geen belemmering.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Wet Natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:
In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
1. Soorten van Vogelrichtlijn:
Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
2. Soorten van Habitatrichtlijn:
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
3. Andere soorten:
Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en de ecologische verbindingszones significant kunnen aantasten. In Purmerend vallen alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, onder de PEHS. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een ecologische verbindingszone. Het onderhavige plan tast deze waarden niet aan.
Gebiedsbescherming
In de nabijheid van het plangebied zijn diverse Natura 2000-gebieden gelegen. Deze zijn opgenomen in onderstaande tabel.
tabel 5.2 omliggende Natura 2000-gebieden.
Om te beoordelen wat het effect op de omliggende Natura 2000-gebieden van de voorgenomen ontwikkeling is, is op 2 oktober 2019 een Aerius-berekening uitgevoerd. De Aerius-berekening is zowel voor de tijdelijke (realisatie)fase als voor de permanente fase (gebruiksfase) uitgevoerd. De Aerius-berekening is verwerkt in een notitie, welke in bijlage 7 van deze toelichting is opgenomen.
De berekening geeft als uitkomst dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/ja zijn. Het aspect stikstof vormt geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
Het AERIUS-analysebestand (vervat in een GML-bestand) is ter beschikking gesteld aan het bevoegd gezag.
Nationale landschappen
Nationale Landschappen zijn gebieden met internationale zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam worden beheerd en worden versterkt. Er is ruimte voor ten hoogste de natuurlijke bevolkingsgroei. De Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid van de Nationale Landschappen. Het plangebied ligt op circa 3 kilometer van het Nationale Landschap 'Stelling van Amsterdam', fort Benoorden Purmerend. Echter gezien de afstand tot het planvoornemen en de aard van het initiatief zijn er geen negatieve effecten te verwachten op het nationaal landschap 'Stelling van Amsterdam'.
figuur 5.5 ligging Nationaal landschap 'Stelling van Amsterdam'
Het plangebied is aangrenzend gelegen aan het Nationale Landschap Laag Holland. Echter door de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied en de aard van het tussenliggende gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten van het initiatief. Onderstaand is een kaartuitsnede met de ligging van Nationale Landschap Laag Holland opgenomen.
figuur 5.6 ligging Nationaal landschap 'Laag Holland'
Soortbescherming
De voorgenomen werkzaamheden zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling. De bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van aanwezige soorten. Ter plaatse is door een tweetal erkende ecologen (conform de kwalificatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het plangebied onderzocht. Uit het veldonderzoek van 20 maart 2017 (zie bijlage 8) blijkt, dat er naast algemene soorten, geen strikt beschermde soorten aangetroffen of te verwachten zijn. Wel is het gebied geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, uit literatuuronderzoek blijkt eveneens dat het plangebied zeer geschikt is voor foeragerende en langsvliegende vleermuizen. Hiervoor is nader vleermuzienonderzoek uitgevoerd. Het nadere vleermuizenonderzoek is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting.
Vleermuizen
Voor de aangetroffen algemeen voorkomende soorten is geen ontheffing nodig. Voor de vleermuizen dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen. Conform de Wnb is de zorgplicht van toepassing.
Artikel 1.11 Wnb voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dat houdt in elk geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
Resultaten beschermde soorten:
In onderstaande tabel zijn de resultaten met betrekking tot de soortenbescherming opgenomen.
Conclusie nader onderzoek vleermuizen
Minstens twee maal per nacht vliegen vleermuizen van hun dagverblijf naar een foerageerterrein. Vaak vliegen ze meerdere keren in een nacht op en neer, bijvoorbeeld om midden in de nacht een tijd uit te rusten in hun dagverblijf of om hun jongen te zogen. Vleermuizen wisselen nogal eens van verblijfplaats. Binnen een wijk is de exacte vliegroute afhankelijk van de op dat moment gebruikte verblijfplaats. Tussen wijken en verder naar het buitengebied zijn er vaste vliegroutes, die continu worden gebruikt.
Binnen een wijk is de connectiviteit (de mate van samenhang) voor vleermuizen vaak wel voldoende. Maar niet op de ontsluitingen. Knelpunten bij de ontsluitingen zijn o.a. verlichting en het oversteken van drukke autowegen. Een veilige groen-blauwe dooradering is gewenst.
Vogels
Nesten van merel, kraai, kauw et cetera zijn te verwachten in de omliggende struiken en bomen. Voor het verstoren van broedende vogels en hun nesten wordt in de regel geen ontheffing verleend, omdat een alternatief voorhanden is, waardoor deze vorm van verstoring wordt vermeden (namelijk het starten van verstorende werkzaamheden buiten de broedperiode (grofweg 15 maart t/m 15 juli).
Het plan heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden of Nationale landschappen.
Ten aanzien van de soortbescherming kan geconcludeerd worden dat de verrichte onderzoeken geen aanleiding geven te veronderstellen dat de bomen of het bestaande gebouw een functie hebben als verblijfs- of voortplantingslocatie voor vleermuizen. Kap van de bomen zal in die zin geen overtreding van de Natuurwetgeving veroorzaken. Het gebruik door vogels van de bomen als nestplaats zal bij kap buiten de vogelbroedtijd geen belemmering vormen. Geadviseerd wordt om wel enige preventieve maatregelen te treffen bij de kap (eenvoudig ecologisch werkprotocol).
De watergangzone van het plangebied vormt voor vleermuizen een belangrijk foerageergebied, en afgaande op de waarnemingen tevens een belangrijke verbindingszone vormen voor deze soortgroep naar foerageergebied elders, of van vaste verblijfslocaties naar foerageergebied of elders. De waarnemingen bevestigen de eerdere conclusies dat behoud van de waterzone, ook vanuit de natuurwetgeving, een belangrijk aspect vormt bij de ontwikkeling van het gebied.
Het plangebied behoud zijn functionaliteit voor de vleermuizen. Bij de nadere ontwikkeling van het plangebied dient wel rekening te worden gehouden met het gegeven dat naast het behoud van open (groene) ruimten op de planlocatie, ook andere factoren een rol kunnen spelen bij het behoud van de genoemde functionaliteit. Zo kan felle verlichting een beperking zijn voor het behoud van de genoemde paarlocaties. Hiermee zou alsnog overtreding van de Wet natuurbescherming optreden. Geadviseerd wordt, hier gaande de verdere ontwikkeling, aandacht aan te besteden, zodat voortijdig maatregelen kunnen worden getroffen om niet in strijd met de Wet natuurbescherming te handelen.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het plan.
De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.
Verkeersaantrekkende werking
Het plan omvat de realisatie van woningen, een huisartsenpraktijk en overige maatschappelijke zorg (gerelateerde) functies. Deze functies kennen een verkeersaantrekkende werking. Om te bepalen wat de invloed hiervan op de omgeving is, is de verkeersaantrekkende werking in deze paragraaf inzichtelijk gemaakt.
Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'.
Parkeren
De gemeente beschikt over de Nota Parkeernormen 2016, welke is vastgesteld op 26 mei 2016. Een bestuursorgaan dient te handelen overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zie ook art 4:84 Algemene wet bestuursrecht.
Verkeersaantrekkende werking
Woningen en maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen kennen een verkeersaantrekkende werking. Dit betekent dat de ontwikkeling kan leiden tot een toename van de verkeersintensiteiten in de directe omgeving. In deze paragraaf wordt de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling inzichtelijk gemaakt.
Voor het berekenen van de verkeersaantrekkende werking kan gebruik worden gemaakt van de kengetallen van het CROW. Voor de onderhavige ontwikkeling is uitgegaan van een sterk stedelijk gebied, met de ligging in de rest bebouwde kom. Voor appartementen (etage, duur) geldt een verkeersaantrekkende werking van 6,7 tot 7,5 verkeersbewegingen per appartement. Voor commerciële dienstverlenende functies is de verkeersaantrekkende werking 9,4 tot 11,8 motorvoertuigbewegingen per 100 m2 bvo. Voor een huisarts en overige zorggerelateerde functies is de verkeersaantrekkende werking als volgt:
Het plan maakt verschillende invullingen mogelijk als het gaat om de maatschappelijk zorg(gerelateerde) voorzieningen waarbij het gaat om maximaal 400 m2 en maximaal 7 behandelkamers. Een realistische worst case situatie is dat er maximaal sprake zal zijn van 390 (52 woningen x 7,5) + 233 (7 behandelkamers x 33,3) verkeersbewegingen = 623 mvt/etmaal, waarvan 5% bestaat uit vrachtverkeer.
In 2018 vonden conform opgave van de gemeente 16.152 verkeersbewegingen per etmaal plaats over de Churchilllaan en 2.452 verkeersbewegingen per etmaal over de Hannie Schaftstraat. Deze wegen bestaan uit tweemaal één rijbaan die een capaciteit hebben van 33.600 auto's per etmaal. De rotonde aan de Churchilllaan en de Hannie Schaftstraat heeft een capaciteit van 25.000 auto's per etmaal. Beide wegen en de rotonde beschikken over voldoende capaciteit om de verkeersaantrekkende werking van het plan op te vangen.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De ontsluiting van het verkeer van de kavel direct op de Churchilllaan is vanuit veiligheidsaspecten onwenselijk. De Hannie Schaftstraat heeft een hogere verkeersintensiteit dan de J.P. Grootstraat. Om die reden is gekozen voor een verkeersontsluiting op de J.P. Grootstraat.
Openbaar vervoer
Het plangebied is goed te bereiken met het openbaar vervoer. Aan weerszijden van de Churchilllaan is een bushalte gelegen waar meerdere bussen per uur vertrekken. Vanaf het treinstation Purmerend-Overwhere is de locatie lopend binnen circa 15 minuten bereikbaar.
Langzaam verkeer
Het gebied is zeer toegankelijk voor langzaam verkeer. Er ligt een trottoir en vrijliggend fietspad langs alle omliggende toegangswegen. Het gebied is tevens ook toegankelijk voor rolstoelen.
Parkeren
De gemeente Purmerend heeft voor de voorgenomen ontwikkeling een parkeerbalans opgesteld. Deze parkeerbalans is opgenomen in bijlage 10. Hieruit blijkt dat in totaal 80 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden voor de voorgenomen ontwikkeling. Er worden 46 parkeerplaatsen in de parkeerkelder gerealiseerd en 34 parkeerplaatsen op maaiveld. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van 80 parkeerplaatsen. De parkeerbalans is opgesteld op basis van de normen die gelden voor woningen en voorzieningen in de rest bebouwde kom. Voor de woningen is de norm afhankelijk van de oppervlaktes. Voor de maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen is uitgegaan van de norm die volgens de Nota parkeernormen Purmerend 2016 geldt voor commerciële dienstverlening, namelijk 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Hiermee is, ondanks dat sprake is van verschillende mogelijke invullingen van het plan, sprake van een worst case berekening. Op het moment dat een deel van de 400 m2 voor maatschappelijke zorg(gerelateerde) dienstverlening voor medische doeleinden, bijvoorbeeld een huisartsenpraktijk, in gebruik wordt genomen dan is de parkeerbehoefte (rekening houdend met de van toepassing zijnde normen en aanwezigheidspercentages) vergelijkbaar of minder dan de voornoemde 80 parkeerplaatsen. Ook in dat geval worden dus voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
Daarnaast wordt tevens op eigen terrein voorzien in stallingsruimte voor fietsparkeren.
Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.
De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.
In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het Hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
In het kader van dit bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is overleg gepleegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Hierna wordt dit nader toegelicht.
Watertoets
Door BK Bouw- en milieuadvies is de (digitale) watertoets doorlopen. Uit de resultaten van de watertoets blijkt dat bepaalde aspecten van het plan een dusdanige invloed hebben op de belangen van het HHNK, dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat HHNK in overleg wil hoe in het plan rekening kan worden gehouden met de waterhuishoudekundige belangen. Dit overleg heeft meerdere malen plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is een memo opgesteld, die besproken en akkoord bevonden is door het HHNK. Dit memo is in bijlage 11 van deze toelichting opgenomen.
Ten aanzien van de compensatie-eis wordt water gecompenseerd conform de eis van het HHNK. Uit de berekening blijkt dat sprake is van een toename van circa 1.100 m2 verhard oppervlak. Volgens de regels van het waterschap moet er bij een toename van 800 - 2.000 m2 10% van het toe te voegen verhard oppervlak gecompenseerd worden. Binnen het plangebied wordt circa 153 m2 open water toegevoegd, waarmee ruim wordt voldaan aan de compensatie-eis. Om te borgen dat het open water ook daadwerkelijk wordt toegevoegd, is op de verbeelding en in de regels behorende bij dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' opgenomen.
Afvalwater
Lozingen van afvalwater kunnen worden ingedeeld in directe en indirecte lozingen. Lozingen op een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, kortweg riolering, worden indirecte lozingen genoemd. Hierbij maakt het niet uit of vanuit die riolering al dan niet via een zuivering (bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsinstallatie) in het milieu wordt geloosd, dus of het een vuilwater- of een schoonwaterriool betreft. De indirecte lozingen vallen onder de Wet milieubeheer.
Het plan voorziet in de bouw van woningen en valt onder het Besluit lozingen van huishoudens. De woningen worden aangesloten op de gemeentelijke riolering langs de Churchilllaan/J.P. Grootstraat. De wijk Wheermolen heeft nog geen gescheiden rioolstelsel.
Hemelwater
De hemelwaterafvoer loost op open water of wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het infiltreren van hemelwater in de bodem heeft de voorkeur en zal daar waar mogelijk toegepast worden. Overige waterafvoer wordt gekoppeld aan de riolering.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D.11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het bestemmingsplan |
Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije mer-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
1. kenmerken van het project;
2. plaats van het project;
3. kenmerken van het potentiële effect.
De initiatiefnemer heeft een aanmeldnotitie opgesteld waarin deze aspecten aan de orde komen, deze is opgenomen in bijlage 12 van deze toelichting.1 Het college heeft hierop besloten dat geen mer opgesteld hoeft te worden.
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten.
In de anterieure overeenkomst is de eigendomssituatie van het perceel vastgelegd. Initiatiefnemer wordt eigenaar van het perceel op het moment dat circa 70% van het plan verkocht is en sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning. Er zijn geen privaatrechtelijke belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat een belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Bij de start van het plan zijn tussen initiatiefnemer, gemeente Purmerend en de omgeving van het plangebied procesafspraken gemaakt en uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een open proces met de buurt waarin de partijen gezamenlijk naar een invulling van het plangebied hebben gezocht. In deze bijeenkomsten zijn ideeën opgehaald voor de ontwikkeling van deze locatie, binnen de kaders en uitgangspunten die gemeente en initiatiefnemer met de locatie hadden. Deze zijn vervolgens in het ontwerp verwerkt.
De bijeenkomsten werden gestart met een algehele startbijeenkomst voor een gebied rondom de ontwikkellocatie. Ruim honderd mensen kwamen naar deze startbijeenkomst. De globale plannen waarop Synchroon gekozen was als winnaar van de aanbesteding werden daar gepresenteerd. Aanwezigen werd de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan een klankbordgroep om zodoende in gesprek met Synchroon in een aantal sessies input te leveren op het ontwerp. Binnen vooraf gecommuniceerde kaders (als programma, oppervlaktes, hoogtes en schaal) konden de klankbordleden hun commentaar geven op het plan. Alle vragen en verslagen van de bijeenkomsten zijn gepubliceerd op de website www.wheerlicht.info, zodat ook andere geïnteresseerden op de hoogte bleven van de vorderingen en de besprekingen.
In de eerste klankbordbijeenkomst werd gesproken over architectuur en bouwstijl, volumes, bouwhoogte, functies in het gebouw en parkeeroplossingen. Door in gesprek met elkaar te gaan is gekozen voor een architectuurstijl en massastudie van het gebouw. In tegenstelling tot het plan dat de aanbesteding had gewonnen, werd het kopgebouw daardoor twee verdiepingen lager. Tevens werden de functies in het project nader besproken en is het parkeren op de kavel besproken. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat een half verdiepte parkeergarage onder het gebouw gerealiseerd zal worden. Op alle suggesties van de klankbordgroep is gereageerd en hebben variantstudies plaatsgevonden.
Wanneer suggesties niet doelmatig of passend binnen de kaders waren (financieel, ruimtelijk, functioneel) werden ze gemotiveerd niet overgenomen.
De kaders van de gemeente, het plan van Synchroon in de aanbesteding en de overgenomen suggesties van de klankbordgroep hebben geleid tot het plan dat tezamen met het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
Met het doorlopen van dit uitgebreide participatietraject is reeds voldaan aan de inspraakmogelijkheid voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het concept van dit bestemmingsplan is met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier besproken. Hieruit is gebleken dat het plan beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 5.12.
Voor het overige is geen artikel 3.1.1 Bro overleg gevoerd, aangezien het hier een herziening van geringe omvang betreft, waarbij de belangen van de overige wettelijke vooroverlegpartners niet in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Churchillhof 2019', het ontwerp-besluit hogere waarden geluidhinder en de ontwerpomgevingsvergunning voor het realiseren van 52 appartementen met zorgvoorzieningen in de plint aan de J.P. Grootstraat 1 hebben, vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken, heeft met ingang van vrijdag 28 juni 2019 tot en met donderdag 8 augustus 2019 op het stadhuis ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan is tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de periode van ter inzage ligging is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen omtrent de ontwerpbesluiten naar voren te brengen. Hiervan is melding gemaakt door middel van voorafgaande kennisgeving in de rubriek officiële mededelingen zoals gepubliceerd in het Purmerends Nieuwsblad en in de Staatscourant, beiden op donderdag 27 juni 2019. De kennisgeving heeft ook op de gemeentelijke website gestaan.
Gedurende de periode van ter inzage ligging zijn zienswijzen ontvangen. Naar aanleiding van de zienswijzen is een Nota van beantwoording zienswijzen opgesteld. Hierin worden de ontvankelijke zienswijzen verkort weergegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien. De conclusie van de Nota is dat de zienswijzen geen aanleiding geven om de procedure te staken en af te zien van vaststelling van het bestemmingsplan dan wel het weigeren van de omgevingsvergunning. De zienswijzen geven wel aanleiding om de bestemmingsplantoelichting ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Ambtshalve wordt een voorschrift bij de omgevingsvergunning aangepast.
De uitvoering van het bestemmingsplan heeft een sluitende exploitatiebegroting. Voor de kosten van bouw- en woonrijpmaken wordt een krediet van circa 330.000,- euro aangevraagd zodra het bestemmingsplan is vastgesteld. Dit wordt gedekt door de grondopbrengsten binnen het plan.
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe functie in het plangebied gerealiseerd. De van toepassing zijnde regelingen zijn hieronder nader toegelicht.
Bestemmingsregels
bestemming 'Verkeer-2' wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Deze bestemming is opgenomen om te duiden hoe het plangebied ontsloten wordt.
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de bewoning door personen en maatschappelijke zorg(gerelateerde) voorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en erven en de daarin geplaatste water en nutsvoorzieningen. Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen onevenredige hinder voor de omgeving optreedt.
Binnen de bestemming 'Wonen' wordt een binnenplanse afwijkingmogelijkheid opgenomen, waardoor het mogelijk is het gebruik van 280 m2 dat uitsluitend mag worden benut voor een huisartsenpraktijk te wijzigen naar maatschappelijke zorg(gerelateerde) functies, waarbij het maximaal oppervlak van 400 m2 en het aantal van 7 behandelkamers niet mag worden overschreden. Hier is in paragraaf 5.11 reeds op ingegaan.
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archelogische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.