direct naar inhoud van 2.3 Provinciaal beleid
Plan: buitengebied Oostzaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Noord-Holland / 2011

Dit plan is op 21 juni 2010 door provinciale staten van Noord- Holland vastgesteld. Op onderdelen (amendementen) is deze herzien en opnieuw vastgesteld op 23 mei 2011. De structuurvisie beschrijft de provinciale visie op de ruimtelijke inrichting van Noord-Holland en tevens hoe de provincie denkt deze visie te realiseren. De Structuurvisie is enkel zelfbindend en heeft geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Doorwerking van de in de Structuurvisie vastgelegde provinciale belangen vindt plaats in de provinciale ruimtelijke verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401_0007.jpg"

Afbeelding - Totaalkaart structuurvisie

Het plangebied valt vrijwel geheel binnen de 'Metropolitane landschappen'. Het beleidt hiervoor is onder andere:

  • geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten Bestaand Bebouwd Gebied zonder ontheffing van GS;
  • ontheffing is alleen mogelijk als nut en noodzaak is aangetoond, de binnenstedelijke mogelijkheden zijn verkend en wordt voldaan aan eisen van Ruimtelijke kwaliteit, Klimaatbestendigheid en Duurzaam ruimtegebruik. De Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (Aro) adviseerd GS over de Ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen;
  • Buiten Bestaand Bebouwd Gebied ontwikkelen op basis identiteit landschap / Landschaps DNA (incl. aspect openheid), en dorpstypen / Dorps DNA, vastgelegd in Leidraad landschap en cultuurhistorie;
  • Ruimte voor ruimteregeling.

De structuurvisie is verder verdeeld in 3 thema's: Klimaatbestendigheid, Ruimtelijke kwaliteit en Duurzaam ruimtegebruik.

Klimaatbestendigheid
Het veranderende klimaat zorgt voor nieuwe opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterberging. De provincie Noord-Holland streeft naar een klimaatbestendige ruimtelijke ordening. Dat doet zij door aandacht te geven aan aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie) naast terugdringen van emissies (mitigatie). De provincie weegt de effecten van locatiekeuze, ruimtelijke inrichting en indien nodig aanpassing op gebouwniveau bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen mee. Ruimtelijke functies worden waar nodig aan het veranderende grondwaterpeil en de veranderende waterkwaliteit aangepast.

De provincie houdt bij nieuwe bouwlocaties en - grondgebruik rekening met de randvoorwaarden vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico) en wateroverlast, functiefacilitering en duurzaam bouwen. Het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie is een onderdeel van de klimaatbestendige ruimtelijke ordening van de provincie.

Ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karaker en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

Naast landschap is ook natuur een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit. Noord-Holland heeft natuur met een hoge biodiversiteit. Door de variatie in het landschap komen veel dieren- en plantensoorten voor. De soortenrijkdom in Noord-Holland is in de afgelopen eeuw sterk achteruit gegaan. De provincie Noord-Holland spant zich in voor het instandhouden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur.

Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. Hierbij streeft de provincie naar oplossingen die ruimte laten voor veranderende omstandigheden en die zo efficiënt mogelijk gebruik maken van de beschikbare ruimte.

2.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening / 2010

Provinciale Staten hebben de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) van Noord-Holland op 21 juni 2010 vastgesteld. Op 1 november 2010 is de verordening in werking getreden. De regels van de PRV vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. De PRV schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen.

Aardkundige waarden
In de toelichting van een bestemmingsplan dient te worden aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied voorkomende bijzondere aardkundige waarden. Aardkundige monumenten worden reeds in de Provinciale Milieuverordening geregeld.

Wonen en verstedelijking
Nieuwbouw van woningen is in principe uitgesloten (behoudens ontheffing van Gedeputeerde Staten). Buiten bestaand bebouwd gebied vindt de provincie het van belang om de open ruimtes zoveel mogelijk te behouden en te ontwikkelen. Dit gebied gaat echter niet op slot, maar bebouwingsplannen dienen te voldoen aan eisen van nut en noodzaak en ruimtelijke kwaliteit. Ruimte voor Ruimte dient wel mogelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid en/of uitwerkingsverplichting. Daarbij dient sprake te zijn van een vermindering van het bebouwde oppervlak. Bij voorkeur dient ruimte voor ruimte plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.

Naast woningbouw is tevens nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking niet toegestaan. Dit heeft betrekking op bovengrondse en ondergrondse infrastructuur en openbare voorzieningen zoals sportvoorzieningen, recreatieterreinen als bungalowparken en golfterreinen waarbij (intense) bebouwing mogelijk is.

Verbrede landbouwfuncties of functiewijzigingen van agrarische bouwpercelen
Niet alleen vrijkomende (bestaande) bebouwing, maar ook nieuwbouw mag onder voorwaarden worden gebruikt voor niet-agrarische functies van onderschikte aard. Voor wat betreft de toegestane bijzondere huisvesting wordt vooral gedacht aan afhankelijke woonruimten, zoals woonruimte ten behoeve van mantelzorg, een niet-zelfstandige woning voor de 'rustende boer' of andere specifieke doelgroepen. Het mag dus niet sluipenderwijs leiden tot nieuwe burgerwoningbouw.

Recreatiewoningen
Permanente bewoning van recreatiewoningen en stacaravans is niet toegestaan. Indien er recreatieparken aanwezig zijn met een zomer- en winterregeling, liggend in of tegen beschermde natuurgebieden, moet het bestemmingsplan deze regeling respecteren en handhaven.

Ecologische Hoofdstructuur
Bestemmingsplannen dienen het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones te waarborgen.

Weidevogels
Om de beoogde leefgebieden van weidevogels te beschermen is het onwenselijk dat nieuwe bouwblokken worden toegekend in open gebieden. Uitbreiding op bestaande of uitbreiding van bestaande bouwpercelen is minder schadelijk voor weidevogels.

Landbouw
Het hele plangebied is aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw. In de zone voor gecombineerde landbouw zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In de gebieden waar schaalvergroting niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, wordt meer ruimte geboden voor nieuwe economische activiteiten (verbreding). Vormen van nieuwe economische activiteiten zijn agrarisch natuurbeheer, landschapsbehoud, recreatie, verkoop aan huis, verwerking van producten, zorg, educatie, en energie. In de omgeving van het stedelijk gebied - in de metropolitane landschappen – stimuleert de provincie Noord-Holland de ontwikkeling van deze op de stedelijke recreatiebehoefte gerichte functies.

In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare mogelijk.

Woonschepen
De woonschepen(-ligplaatsen) in het plangebied vallen niet onder het bestaand bebouwd gebied (BBG) Aan verplaatsing of vergroting van woonschepen worden in de provinciale verordening beperkingen gesteld. Er zijn in de structuurvisie als in de verordening verder geen specifieke bepalingen opgenomen ten aanzien van waterwoningen dan wel woonschepen.

2.3.3 Provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013

Als gevolg van de internationalisering wordt steeds meer natuur- en milieuregelgeving in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling in Europees verband vastgesteld. Dit geldt vooral op het gebied van klimaatbeleid, landbouw- en natuurbeleid en voor het beleid op het gebied van externe veiligheid. De rol van de provincie ligt vooral in de sfeer van de handhaving. Op het gebied van natuur wordt een meerjaren uitvoeringsprogramma opgesteld voor het opheffen van infrastructurele knelpunten in provinciale vaarwegen. Wat betreft externe veiligheid heeft de provincie Noord-Holland een veiligheidsrisicokaart beschikbaar op internet.

Op het gebied van geluidhinder houdt de provincie zich bezig met de leefbaarheid rond Schiphol, het vaststellen van geluidproductieplafonds voor provinciale infrastructuur en het ontwikkelen en toepassen van lokaal geluidbeleid.

Ten aanzien van luchtkwaliteit houdt de provincie zich bezig met het opstellen en uitvoeren van de luchtkwaliteittoets.

Op het gebied van bodem wordt vooral beleid ontwikkeld voor een afwegingskader voor meervoudig (ondergronds) ruimtegebruik.

2.3.4 Provinciaal Verkeer en vervoersplan (PVVP)/2005-2015

Het Regionaal Verkeer en Vervoer Plan (RVVP) is vastgesteld in december 2004 en vormt het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de 16 gemeenten van de Stadsregio Amsterdam (SrA). Het beschrijft de wijze waarop de SrA invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015. De daarbij horende ambitie is die van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht. De hierbij gepaard gaande groeiende mobiliteit mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid en veiligheid. Vanuit de gedachte dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de verschillende deelgebieden wordt flexibel gereageerd op de ontwikkelingen en wordt voor meer gebiedsgericht maatwerk gekozen. Geconstateerd wordt dat het personenverkeer en goederenverkeer zullen toenemen en zonder aanvullend beleid zal de reistijd en betrouwbaarheid van regionale verplaatsingen worden aangetast. Om hier het hoofd tegen te kunnen bieden wordt een samenhangende aanpak voorgesteld, waarbij naar het optimaal gebruik van de bestaande OV- en wegcapaciteit ook het beïnvloeden van de vraag naar mobiliteit aan bod komt. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in 4 strategieën:Er wordt een samenhangend netwerk gedefinieerd voor auto, openbaar vervoer en fiets.Naast slimmer benutten op de korte termijn moeten deze later robuuster en minder

storingsgevoelig worden. Ook verdichting rond openbaar vervoer knooppunten is aan de orde. De problematiek wordt gebiedsgewijs aangepakt. Meer maatwerk dus met onderling goed op elkaar afgestemde maatregelpakketten. Prioriteit ligt op filegevoelige routes. Door middel van prijsbeleid wordt reisgedrag bijgestuurd, waardoor het systeem efficiënter wordt (naar plaats en tijd gedifferentieerd). Gedacht wordt aan betaald parkeren, maar ook aan nieuwe vormen van prijsbeleid. Streven is te komen tot een landelijke vorm van variabele kilometerheffing. Als dat niet op tijd lukt, zijn regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.De SrA streeft er naar de leefbaarheid en veiligheid per saldo niet te laten verslechteren, ondanks de groeiende mobiliteit. Voor verkeerveiligheid zijn de landelijke doelstellingen uitgangspunt van beleid. Wat betreft emissie-eisen zet de SrA in op het reduceren van het aantal gehinderden. Bij dit alles moet sprake zijn van een slagvaardige samenwerking en financiering, waarbij de samenwerking moet leiden tot bindende afspraken. Vrijblijvendheid moet hierbij worden vermeden.

2.3.5 Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende water aan- en afvoer. Het plan is zelfbindend voor de provincie en bevat het beleid voor de periode 2010-2015.

Klimaatbestendig waterbeheer speelt een centrale rol in het Waterplan. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden vragen om een herbezinning hoe we met water omgaan voornamelijk bij ruimtelijke ontwikkeling.

In het waterplan worden 4 strategische waterdoelen tot 2040 genoemd die richting geven aan het waterbeleid van de provincie Noord-Holland.

  • Bescherming tegen overstroming
  • Versterken en ontwikkelen van het watersysteem
  • Schoon en voldoende water
  • Maatwerk met behulp van gebiedsontwikkeling

Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur.

Voor de planperiode 2010-2015 zijn twee speerpunten gekozen die de provincie Noord-Holland gaat aanpakken:

  • De zandige versterking van de Noordzeekust wordt aangegrepen om de regio, ruimtelijk en economisch te versterken.

Er wordt extra aandacht besteed aan de economische kant van het water. Water in combinatie met economie, landbouw, toerisme en recreatie en beroepsscheepvaart.

2.3.6 Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland

Het provinciale archeologiebeleid richt zich op het leesbaar houden van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. De provincie staat het bewaren van het erfgoed in de bodem voor (in situ). Om het behoud in de bodem van zoveel mogelijk archeologische waarden te waarborgen, zal de provincie in zowel haar eigen ruimtelijke plannen als de door de provincie te toetsen plannen het behoud als afwegingscriterium mee laten wegen. Indien 'behoud in situ' niet mogelijk is, dient de informatie van het bodemarchief te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek, uitgevoerd volgens algemeen geldende normen/richtlijnen.

De meeste archeologische vindplaatsen zijn onbekend, omdat ze onder het maaiveld verborgen liggen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie verloren gaat, moeten deze overblijfselen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door een archeologisch vooronderzoek worden gelokaliseerd en gewaardeerd. Bij toetsing van bestemmingsplannen wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek is verricht op basis waarvan een afgewogen besluit kan worden genomen. In bestemmingsplannen moeten terreinen van hoge en zeer hoge waarde tot uitdrukking komen en middels een omgevingsvergunning worden beschermd.

Archeologische vindplaatsen van zeer hoge waarde kunnen krachtens de Monumentenwet (1988) als Rijksmonument of krachtens de Provinciale Monumentenverordening 2001 ­ 2004 als provinciaal monument beschermd worden. Tevens kunnen gemeenten door middel van hun eigen monumentenverordening archeologische vindplaatsen beschermen. Activiteiten die een aantasting van het wettelijke beschermde monument betekenen, zijn pas mogelijk als doorvoor door de minister van OCW vergunning verleend is.

2.3.7 Leidraad landschap en cultuurhistorie / 2010

De leidraad landschap en cultuurhistorie is de nota voor het cultuurhistorische beleid van de provincie Noord-Holland. Om de kernkwaliteiten van Om de kernkwaliteiten te behouden geldt het algemene uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits deze voldoen aan inhoudelijke eisen.

De regio Waterland/Zaanstreek, waar Oostzaan deel van uitmaakt, wordt omschreven als een karakteristiek Hollands cultuurlandschap dat bestaat uit een vrijwel aaneengesloten veenontginningslandschap afgewisseld met grote, voornamelijk 17e eeuwse droogmakerijen. Het gebied wordt gekenmerkt door de opvallende contrasten en de samenhang in landschapstypen tussen beiden.

Het veenweidegebied heeft in de gemeente Oostzaan een hoge concentratie van archeologische vindplaatsen. Ook internationaal gezien is de combinatie van oude veenweidegebieden met 17e eeuwse droogmakerijen zeldzaam. De historische verkavelingstructuren zijn grotendeels zichtbaar in het landschap, waarbij het waterpatroon vaak bepalend is voor de identiteit.

2.3.8 Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Laag-Holland

In het kader van de streekplanherziening Laag Holland, waarin de begrenzing van het Nationaal Landschap wordt vastgesteld, zijn de kernkwaliteiten uitgewerkt naar ruimtelijke doelstellingen. Deze ruimtelijke doelstellingen zijn hieronder weergegeven:

  • Het open houden van het veenweidelandschap;
  • Behoud van de veenweidegebieden.
  • Het behoud en de ontwikkeling van ecologisch belangrijke gebieden, vooral de gebieden die onder de Habitatrichtlijn vallen.
  • Het behoud van het cultuurhistorische karakter van het gebied.
  • Het vergroten van de toegankelijkheid van het Nationaal Landschap door realisatie van recreatieve verbindingen en toeristische voorzieningen (bijvoorbeeld fiets- en kano verhuur).
  • Realisatie van nieuwe natuur en recreatiegebieden.
  • Een duurzaam watersysteem dat de gebruiksfuncties ondersteunt.
  • Bedrijfsvergroting, structuurverbetering en specialisatie van agrarische bedrijven zodat het land duurzaam beheerd kan worden.
2.3.9 Agenda Recreatie en Toerisme

In deze Agenda geeft de Provincie Noord-Holland aan hoe zij de komende periode(2012-2015) het beleid voor recreatie en toerisme gaat uitvoeren. Via een beleidsverkenning en contacten met het maatschappelijk veld zijn nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, trends en wensen in kaart gebracht. Mede op basis van deze resultaten zijn de agendapunten en bijbehorende doelen voor deze nieuwe Agenda Recreatie en Toerisme vastgesteld.