direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.14410105-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Integrale herziening: de aanleiding

Op 4 juli 2013 heeft de gemeente Medemblik het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft de geldende plannen voor het landelijk gebied van de gemeenten Wervershoof, Andijk en Medemblik vervangen. Op deze manier geldt er één samenhangend beleidskader voor het gehele landelijk gebied.

Dit bestemmingsplan Buitengebied is naast deze samenvoegingsopgave in juli 2013 vastgesteld om te voldoen aan de actualiseringsverplichting van de Wet ruimtelijke ordening. Om die termijn ook daadwerkelijk te halen en om te voorkomen dat met verder uitstel onvermijdbare sancties op zouden treden, is gedurende het planproces afgesproken enkele nader beleidsmatig te bepalen onderwerpen door te schuiven naar een herziening, die direct na het vaststellen van het plan in gang gezet zou worden.

Deze herziening ligt nu voor. De herziening ziet niet enkel op vooruitgeschoven beleidsmatige onderwerpen, maar repareert ook geconstateerde omissies in de toelichting, de regels en de verbeelding.

Omdat het bestemmingsplan zeer recent is vastgesteld en na uitvoerig overleg met de bevolking en organisaties op voldoende draagvlak kan rekenen, is besloten om het plan met inbegrip van de wijzigingen in zijn geheel integraal opnieuw vast te stellen. Het plan leest dan ook als een nieuw bestemmingsplan Buitengebied, waarbij in Hoofdstuk 7 kort de onderdelen van de herziening zijn weergegeven.

1.2 Plangebied

Het bestemmingsplan omvat het buitengebied van de gemeente Medemblik. De linten maken geen deel uit van dit bestemmingsplan, maar zijn geregeld in de bestemmingsplannen voor de verschillende dorpskernen. Voor zowel de agrarische bedrijven in de linten als in het buitengebied gelden dezelfde uitgangspunten, welke zijn vastgesteld in de Nota van Uitgangspunten voor het Buitengebied.

1.3 Centrale uitgangspunten

De gemeente heeft als inzet dat het nieuwe Bestemmingsplan Buitengebied een actueel en goed toepasbaar juridisch-planologisch instrument voor de gemeente en de burger is. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is een actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen; bestaande planologische rechten blijven zo mogelijk op de oude voet gehandhaafd;
  • niet méér regelen dan noodzakelijk voor een praktisch hanteerbaar plan;
  • een flexibel bestemmingsplan, waarmee het gemeentebestuur, ook in de toekomst, in staat is om op voorzienbare ontwikkelingen in te spelen en/of deze te begeleiden;
  • met name dié zaken regelen waarop met het bestemmingsplan daadwerkelijk invloed kan worden uitgeoefend, zoals het reguleren van uitbreidingen van bestaande functies, functietoekenningen, functiewijzigingen, ruimtelijke hoofdvormen van bebouwing, en dergelijke;
  • regels ter bescherming van bijzondere waarden van bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • geen zaken regelen waarvoor al doelmatige wetgeving of verordeningen bestaan, zoals voor het milieu- en waterbeleid.

Het bestemmingsplan Buitengebied is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de inwoners "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Deze standaard, welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard, wordt verplicht in het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan. De digitale versie is de juridisch bindende versie.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is objectgericht opgezet. Er is gedacht vanuit het digitale systeem, zoals dit op internet raadpleegbaar is op www.ruimtelijkeplannen.nl. Als men op de digitale verbeelding klikt komen eerst de regels in beeld. Vervolgens wordt per bestemming de toelichting op de regels gegeven en inzicht gegeven in de bijbehorende uitgangspunten (hoofdstuk 5). Van daaruit bestaan er doorklikmogelijkheden naar de andere delen van de toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie.
  • Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten.
  • Hoofdstuk 5 geeft per bestemming een toelichting en de uitgangspunten weer.
  • Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 7 beschrijft de belangrijkste wijzigingen die hebben geleid tot de integrale herziening. Kleine omissies zijn in het plan hersteld, maar zijn niet alle in dit hoofdstuk beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

In de beschrijving van de huidige situatie wordt een korte beschrijving gemaakt van de verschillende functies en waarden die aanwezig zijn in het buitengebied. In de bestemmingsomschrijving (hoofdstuk 5) wordt aangegeven hoe de waarden worden beschermd.

2.1 Landschap

Het plangebied is overwegend in gebruik als grasland en kenmerkt zich door een grote mate van openheid. Kenmerkend voor de gemeente zijn de combinatie van de grotere kernen (Medemblik, Wognum, Wervershoof en Andijk). Daarnaast komen er nog een aantal kleinere kernen voor. Dit betreft in een aantal gevallen kenmerkende lintbebouwing (zoals Zwaagdijk, Twisk en Sijbekarspel) en een aantal concentraties van bebouwing (zoals Opperdoes). Ten zuiden van Wervershoof ligt het glastuinbouwgebied Het Grootslag. Dit is een concentratiegebied voor glastuinbouwbedrijven. Hier komen enkele grote glastuinbouwbedrijven voor.

Het kleinschalige cultuurlandschap wordt gekenmerkt door het opstrekkende verkavelingspatroon van lange smalle kavels en door boerderijen in linten langs rechte wegen en dijken. Het open land is vlak. In het oosten van het plangebied is de verkaveling rationeel. Hier is een concentratie van agrarische bedrijven en komt de woonfunctie weinig voor. Tussen de bedrijfsgebouwen zijn 'doorkijkjes' richting het open land kenmerkend. In het westen, tussen de kernen Opmeer en Wognum, komt rond Wadway kenmerkende radiale verkaveling voor. Hier volgt de verkaveling de ronding van de Grote Zomerdijk. Deze dijk loopt eerst in oost-westelijke richting, om nabij Wognum een meer noord-zuid gericht tracé te volgen. De verkaveling langs de dijk volgt het verloop van de dijk. Door de specifieke verkaveling lopen de sloten in een fijnmazig ruitpatroon. Deze waterlopen bepalen de noord-zuid en oost-west zichtlijnen.

De openheid en de verschillende verkavelingen vormen belangrijke landschappelijke kwaliteiten.

2.1.1 Ontwikkelingsgeschiedenis

 

Tot het eind van de 13e eeuw had Westfriesland - waar het buitengebied van Medemblik deel van uitmaakt - een eilandkarakter doordat het aan alle kanten was omgeven door water. Op sommige plaatsen kwamen nederzettingen voor die grote en veelvuldige wateroverlast ondervonden door de getijdenwerking van de Zuiderzee. Al vroeg werd er begonnen met de strijd tegen het water door het graven van sloten, de aanleg van dijken en bemaling. Niet alleen het buitenwater baarde zorgen, ook de afvoer van het overtollige regenwater vergde veel inspanning. Dit had te maken met de stijging van de zeespiegel, maar ook met de daling van de bodem. De Westfriese Omringdijk is omstreeks 1250 tot stand gekomen, maar pas in de loop van de 14e eeuw lukte het om een gesloten dijkring om heel Westfriesland heen te leggen. Vanaf deze tijd kon men zich permanent vestigen.

Het in gebruik nemen van het (veen)gebied gebeurde planmatig: haaks op de lengterichting van de nederzettingen werden kavelsloten gegraven ten behoeve van de ontwatering. Was er een bepaalde afstand ontgonnen dan werd een dwarssloot aangelegd. De boerderijen bouwde men op de koppen van de percelen langs de weg. Tot in de twintigste eeuw waren er in de gemeente vaarpolders waar alle vervoer tussen akkers en huizen per schuit plaatsvond. Door ruilverkavelingen in de vorige eeuw is dit veranderd: als gevolg van de aanleg van (landbouw)wegen is geen sprake meer van vaarpolders, maar van rijpolders. Het probleem van de interne waterlozing werd in eerste instantie opgelost door bemaling met windmolentjes en schepraderen, later met behulp van stoomgemalen.

Door de bedijkingen en de ontwatering heeft in heel Westfriesland inklinking plaatsgevonden. Inklinking is het proces van volumevermindering van grond door verdroging of onttrekken van grondwater. Het land is hierdoor als het ware 'gezakt' ten opzichte van de zeespiegel. Inklinking heeft in veel mindere mate plaatsgevonden ter plekke van getijdengeulen als de Groote Vliet, de Weel en de Kromme Leek, omdat hier de veenlagen ontbreken. Deze oorspronkelijk dieper gelegen geulen - die door afslag soms groter zijn geworden - liggen hierdoor nu hoger. Dit omgekeerde landschap wordt het 'inversielandschap' genoemd. In het inversielandschap liggen de oorspronkelijke hogere delen (de veengebieden) nu lager (door inklinking) dan de delen die oorspronkelijk het laagst (de geulen) lagen.

In het hedendaagse landschap van Medemblik zijn, ondanks de ingrijpende ruilverkavelingen in de vorige eeuw, waarbij veel landschapselementen zijn verdwenen, nog steeds beeldbepalende landschappelijke en cultuurhistorische waarden aanwezig, die de geschiedenis van de omgang met het water weerspiegelen. Het gaat hierbij concreet om:

  • 1. de Westfriese Omringdijk;
  • 2. het patroon van oude waterlopen in een 'inversielandschap';
  • 3. de oorspronkelijke (maar niet zo gaaf gebleven) opstrekkende verkaveling van de polders Het Grootslag en De Vier Noorder Koggen;
  • 4. de bewoningsassen met lintbebouwing langs wegen;
  • 5. een restveengebied nabij Wognum;
  • 6. enkele (resten van) meerwallen;
  • 7. de openheid van het lage, vlakgelegen zeekleigebied;
  • 8. de sloten, al dan niet in ruitpatroon, veelal (on)gelijkmatig slingerend in het vlakke land.

Naast deze concrete waarden ligt over het buitengebied ook de molenbeschermingszone van de monumentale korenmolen aan het Zijdwerk in de kern Wervershoof. In het buitengebied komen tot slot ook archeologisch waardevolle gebieden voor. Het gaat hierbij in alle gevallen om grafheuvels in het weidelandschap, die dateren uit de Bronstijd (± 1350 vC).

Ruilverkaveling

Het gebied globaal ten westen van de A7 maakt deel uit van de ruilverkaveling De Gouw. Het Plan van Toedeling van deze ruilverkaveling is eind 2004 onherroepelijk geworden en begin 2005 is de Akte van Toedeling gepasseerd. De ruilverkaveling bevindt zich thans in de uitvoerende fase.

Van deze ruilverkaveling is gebruik gemaakt om een aantal doelen te bereiken:

  • a. het verkrijgen van grond voor de aanleg van een aantal recreatieve wandel- of fietspaden (deels ongeveer volgens het tracé van oude, niet meer in gebruik zijnde, kerkpaden die als zodanig nog op de Wegenlegger voorkwamen);
  • b. het realiseren van een circa 10 ha groot landschapsplan, gelegen ten zuiden van de Kerkweg tussen de Grote Zomerdijk en de westkant van de woonbebouwing van de dorpskern Wognum;
  • c. het behoud van een historisch restveengebied en een meerwal aan de noordoostkant van de Baarsdorpermeerpolder;
  • d. het behoud van historische structuurlijnen en (voorzover mogelijk) van de waaierverkaveling, die kenmerkend zijn voor de ontginningshistorie van het zuidwestelijke deel van de gemeente;
  • e. het behoud van de "Kerkepolder" (voorheen eigendom van de Nederlands Hervormde kerk te Wognum), gelegen tussen de Oude Gouw en de Kleine Zomerdijk (en met daarin de monumentale wipweidemolen), als natuurgebied (laag gelegen grasland met weidevogels);
  • f. behoud van het ten zuiden van de Kerkepolder gelegen natuurgebied (onder meer de Bedijkte Leekpolder);
  • g. het realiseren van een omleidingsweg van de kern Abbekerk naar de rijksweg A7;
  • h. het realiseren van een recreatieve vaarroute De Gouw (“rondje Sijbekarspel”);
  • i. het maken van een grote duiker in de Vekenweg.

Al deze punten kunnen als afgerond worden beschouwd.

2.2 Landbouw

De landbouw heeft een belangrijke functie in het landelijk gebied van de gemeente Medemblik, ook als beheerders van het kenmerkende landschap. Het buitengebied van de gemeente Medemblik is grotendeels in gebruik voor de veeteelt. Naast het gebruik van de weidegrond voor vee, is er ook sprake van bollen- en groenteteelt. De groenteteelt (zoals broccoli en bloemkool) vindt vooral plaats in het oostelijke gedeelte van het plangebied.

Het landelijk gebied is aan verandering onderhevig. Binnen de agrarische sector vindt een driedeling plaats. Een aantal agrariërs richt zich volledig op de oorspronkelijke productietak, waarbij intensivering, schaalvergroting en specialisatie sleutelbegrippen zijn. Een andere groep richt zich naast hun agrarische productietak op andere bijverdiensten, ook wel aangeduid als verbrede landbouw. Tot slot is er een groep agrariërs die, om uiteenlopende redenen, hun bedrijf beëindigen, waarbij de vrijkomende agrarische bebouwing (ook door andere gebruikers) wordt benut.

2.3 Natuur en water

Het plangebied is voornamelijk voor vogels van grote waarde. Dit is vooral het westelijke gedeelte van het plangebied, waar hoge waterstanden voorkomen. Kenmerkend hier zijn ook de hoogteverschillen van het water door de diversiteit in polders. De gronden zijn geschikt als foerageergebied, broedgebied en pleisterplaats. De open polders zijn voor verschillende vogels van grote waarde. Een gedeelte van het landelijk gebied is door de provincie als weidevogelleefgebied aangewezen. Dit houdt in dat hier in principe geen ruimte is voor nieuwe functies die de openheid van het gebied aantasten. Uitbreiding van bestaande bouwpercelen wordt daaronder niet begrepen.

Een waarde van de natuurgebieden is ook de stilte en nachtelijke duisternis in de natuurgebieden. 'De Weelen' is hiervan een duidelijk voorbeeld.

 

Daarnaast komt er een aantal gebieden voor, die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit zijn enkele percelen aan de westzijde van het Kleine en Groote Vliet, het Lutjebroekerweel en het Streekbos. Er komt er nog een aantal ecologische verbindingszones in het plangebied voor, zoals de Kromme Leek, de Gave sloot en de Nieuwe Dijksloot. Dit zijn voornamelijk verbindingszones die via het water verschillende natuurgebieden met elkaar verbinden. Hier is de diversiteit van oever- en waterbeplanting van grote waarde, waaronder rietkragen, wilgenroos en wilgenbosjes. Tot slot komen er kleinschalige natuurwaarden voor zoals bijvoorbeeld een eendenkooi, waarvoor een afpalingskring geldt .

2.4 Recreatie en toerisme

De gemeente Medemblik is een aantrekkelijk gebied om te recreëren. Vooral de ligging aan het IJsselmeer zorgt ervoor dat het een aantrekkelijke gemeente is voor de watersport.

Daarnaast is het veenweidegebied met de pittoreske dorpen een aantrekkelijk gebied voor fietsers en wandelaars. Het padennet zal waar mogelijk worden uitgebreid.

2.5 Wonen

Het wonen in het buitengebied van Medemblik kenmerkt zich door de lintbebouwing met enkele concentraties van bebouwing daar waar verschillende linten samenkomen. Daarnaast komen er enkele grotere kernen voor, waaronder Wognum, Wervershoof, Andijk en Medemblik. De dichtheid van de bebouwing langs de verschillende wegen varieert. Bewoning vindt plaats in burgerwoningen of bedrijfswoningen bij agrarische en niet-agrarische bedrijven. De woonfunctie komt vooral in het westelijke gedeelte van de gemeente voor. Het oostelijke gedeelte kenmerkt zich juist door de beperkte aanwezigheid van woningen buiten de kernen. Hier is de agrarische functie de meest voorkomende functie.

De druk op de woonfunctie in het landelijk gebied is vrij groot. Er is vraag naar landelijk wonen. De woonfunctie in de voormalige boerderijen, in de stolpen, neemt steeds meer toe. Stolpen zijn veelal groter dan 'gewone' burgerwoningen en zijn door de uitstraling karakteristiek voor het landelijk gebied.

2.6 Overige functies

Het buitengebied van Medemblik wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van agrarische bedrijven. Een belangrijke ontwikkeling van de laatste jaren is de verbreding van de landbouw waarbij naast de agrarische activiteit op het boerenbedrijf nog een nevenactiviteit plaatsvindt. Naast deze bedrijvigheid komt er incidenteel ook niet-agrarische bedrijvigheid voor zoals loonbedrijven, paardenhouderijen, maneges en kleinschalige bedrijvigheid. Daarnaast komt er horeca en detailhandel voor.

Er is een bestemmingsplan vastgesteld voor de locatie aan de Pukweg ten oosten van Midwoud en een bestemmingsplan nabij Lambertschaag om een exploratieboring naar aardgas mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Op Europees niveau kunnen beleidsvoornemens van belang zijn voor de landelijke gebieden in Nederland. In de regel is dergelijk beleid vertaald in het landelijke c.q. provinciaal beleid. Toch is aandacht voor enkele specifieke punten van belang.

3.1.1 Milieu

Op Europees niveau worden meerdere milieurichtlijnen uitgevaardigd, die zijn of worden verwerkt in de eigen wet- en regelgeving. Van belang voor de agrarische sector zijn in het bijzonder:

  • de regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens;
  • het dierengezondheidsbeleid;
  • het beleid voor melkprijzen en quotaregeling;
  • het marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen;
  • de Europese nitraatrichtlijn, gericht op bescherming van de bodem. De doorwerking van deze richtlijn betekent dat eisen worden gesteld aan de individuele landbouwers met op bedrijfsniveau een beheersing van de in- en uitstroom van mineralen;
  • de Europese milieueffectrapportage (m.e.r.). De implementatie van deze richtlijn betekent dat er meer individuele beoordelingen op de noodzaak van een m.e.r. moeten plaatsvinden. Voor gemeenten betekent dit dat er meer activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.
3.1.2 Natuur

Op Europees niveau is afgesproken om de achteruitgang van de biodiversiteit in 2010 te hebben gestopt. Daartoe wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een netwerk van beschermde natuurgebieden: Natura 2000. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn.

De Vogelrichtlijn is in 1979 voor alle lidstaten binnen Europa van kracht geworden (tegelijkertijd en in onderlinge samenhang tot stand gekomen met de Conventie van Bern). De richtlijn bevat voorschriften en maatregelen ter bescherming van de bedreigde Europese vogelsoorten. Een belangrijke maatregel is het - door de lidstaten - aanwijzen van speciale beschermingszones. Dit betreft de gebieden die voor de instandhouding van de in de bijlage van de Vogelrichtlijn genoemde soorten het meest geschikt zijn. De Nederlandse regering heeft de Vogelrichtlijngebieden aangewezen in maart 2000. Voor niet in de bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels kunnen eveneens hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en hun rustplaatsen in de trekzones aangewezen worden.

De Habitatrichtlijn is in 1992 door de EG vastgesteld. Zij sluit aan bij de Conventie van Bern en bij de EG Vogelrichtlijn. De doelstelling en het instrumentarium reiken echter duidelijk verder. Doelstelling is de bescherming van planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden (habitats). Zo draagt deze richtlijn bij aan het waarborgen van de biodiversiteit door natuurlijke habitats en aan het in stand houden van de wilde flora en fauna.

De lidstaten dragen een lijst van op hun grondgebied aanwezige beschermingswaardige habitats voor aan de Europese Commissie, onder vermelding van de soorten uit bijlage II van de richtlijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire soorten. Op basis van deze gegevens stelt de Commissie een lijst van gebieden van communautair belang vast. De lidstaten dienen deze gebieden zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het moment van plaatsing op de communautaire lijst is echter al bepalend voor het van toepassing zijn van de bepalingen uit de richtlijn.

In de praktijk overlappen de beschermingszones van Habitat- en Vogelrichtlijn en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) gebieden elkaar voor een groot deel.

Voor alle Natura 2000-gebieden moet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie/ministerie van LNV een beheerplan worden vastgesteld. Dit moet gebeuren binnen drie jaar na aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied of binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 als het gebied reeds vóór de inwerkingtreding was aangewezen als Natura 2000-gebied.

De Habitatrichtlijn verplicht Nederland de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit te bereiken heeft Nederland daarvoor instandhoudingsdoelstellingen gedefinieerd.

Het beheerplan werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in ruimte en tijd. Het beschrijft de resultaten die bereikt dienen te worden om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die in de planperiode genomen moeten worden om de beoogde resultaten te behalen. Tenslotte gaat het beheerplan in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking omgegaan moet worden. Beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar en worden opgesteld onder het bevoegd gezag van de provincie.

3.1.3 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in bestemmingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Aandachtspunt is voorts dat uit het Verdrag van Malta voortvloeit dat er meer gelden beschikbaar moeten komen voor archeologisch onderzoek. Ook moet het beginsel ‘de bodemverstoorder betaalt’ worden doorgevoerd, in ieder geval voor wat betreft omvangrijke projecten (artikel 6 van het verdrag).

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in september 2007 de nieuwe Monumentenwet in werking getreden. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Het wetsvoorstel verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

3.1.4 Water

In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld. De KRW beoogt de aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestische natuur voor achteruitgang te behoeden, te beschermen en te verbeteren. Een concreet doel van de KRW is een goede ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken. In beginsel moet dit doel in 2015 behaald zijn.

De Kaderrichtlijn Water introduceert het denken in stroomgebieden. Dat gaat uit van het simpele feit dat water zich niet houdt aan lands- en bestuurlijke grenzen, maar z'n natuurlijke loop heeft binnen stroomgebieden.

Om aan de voorwaarden van de KRW te kunnen voldoen, moeten waterbeheerders binnen een stroomgebied afspraken maken en samenwerken. Het doel is uiteindelijk dat er in het stroomgebied sprake is van schoon water, waarin een gevarieerd natuurlijk leven voorkomt. De KRW stelt namelijk eisen aan de chemische (geen verontreinigende stoffen) en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.

 

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Natuurnetwerk Nederland
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • 14. Noordzeekustzone

Alleen de regels voor de eerste 6 rijksbelangen zijn (grotendeels) in werking getreden. De regels ten aanzien van de overige rijksbelangen treden naar verwachting in de loop van 2012 in werking.

Dit bestemmingsplan raakt de rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro op het aspect van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Buisleidingen van nationaal belang. Deze aspecten worden meegenomen in het bestemmingsplan.

3.2.3 Rijksbeleid archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het betreft dan:

  • 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet.


Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit is één van de pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).


De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo’n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Structuurvisie is op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit de volgende twaalf onderliggende provinciale ruimtelijke belangen.

Hieronder wordt ingegaan op de aspecten die gelden voor dit bestemmingsplan.

Behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen

In de structuurvisie geeft de provincie het volgende aan. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

Daarnaast wil de Provincie Noord-Holland dat openheid en beleving van landschappen als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen op drie schaalniveaus:

  • 1. gehele provincie: beschermen van een aantal kenmerkende zeer open, donkere en stille gebieden op provinciale schaal;
  • 2. landschapstype: de voor een bepaald landschapstype kenmerkende typologie van openheid - geslotenheid en ruimtevorm;
  • 3. lokale situatie: de visuele beleving van de openheid in een specifieke situatie op basis van de zogenaamde 'zichtveldmethode'.

Historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van het Noord-Hollandse landschap. Ook hier is behoud en bescherming van belang. De provincie Noord-Holland wil dat nieuwe ontwikkelingen aan de randen van de dorpen ook plaatsvinden op basis van hun kernkwaliteiten.

Archeologie is aangewezen als één van de kernkwaliteiten van het landschap. Daarnaast gaat de provincie Noord-Holland uit van een ontwikkelingsgerichte benadering, omdat ook tegenwoordige ruimtelijke ontwikkelingen het landschap vormen, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. In de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie heeft de provincie regels geformuleerd omtrent de inhoud van en de toelichting in bestemmingsplannen als er sprake is van provinciaal belang. In een bestemmingsplan moet bijvoorbeeld duidelijk omschreven worden hoe er omgegaan wordt met de cultuurhistorische objecten (waaronder archeologische waarden).

De provincie speelt een belangrijke rol op het gebied van ruimtelijke ordening. Door haar ruimtelijk beleid bepaalt de provincie in belangrijke mate hoe de ruimte in Noord-Holland wordt ingericht. In het licht van de Wro spitst de provinciale rol vanuit cultuur en cultuurhistorie in de ruimtelijke inrichting zich toe op drie terreinen, daar waar de provincie:

  • haar cultuurhistorische provinciaal belang heeft gedefinieerd in de Structuurvisie;
  • wettelijk bevoegd gezag is bij ingrepen die een relatie hebben met cultuurhistorie, bijvoorbeeld bij ontgrondingen of de aanleg van provinciale wegen;
  • initiatiefnemer is bij projecten van het Rijk een (beschermende) taak hebben verkregen, zoals bij de nationale landschappen en Unesco-gebieden.

Op provinciaal niveau is het beleidskader en de leidraad Landschap en Cultuurhistorie van belang voor onderhavig bestemmingsplangebied.

Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden

Noord-Holland heeft natuur met een hoge biodiversiteit. Door de variatie in het landschap komen veel dier- en plantensoorten voor. Door verschillende oorzaken is de soortenrijkdom in Noord-Holland de afgelopen eeuw echter sterk achteruit gegaan. De provincie Noord-Holland spant zich in voor het instandhouden en waar mogelijk vergroten van deze biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur.

De Provincie Noord-Holland zorgt dat in de natuurgebieden (EHS en Natura 2000-gebieden) geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn die strijdig zijn met de bijzondere kenmerken en waarde van het natuurgebied.

Stiltegebieden

De Provincie Noord-Holland wil dat openheid en beleving van landschappen als kernkwaliteit worden meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarvoor zijn stiltegebieden aangewezen. Hiervoor wordt ingezet op het beschermen van een aantal kenmerkende zeer open, donkere en stille gebieden. De gebieden: De Weere, Het Grootslag-Oost en Het Grootslag-West liggen in of deels in de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0001.png"

Stiltegebieden (bron: provincie Noord Holland)

Voldoende en gedifferentieerde landbouw en visserij

Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Noord-Hollandse economie en een levensvoorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. Het uitgangspunt is een ontwikkelingsgerichte strategie, met de ambitie dat daar waar nieuwe economische activiteiten mogen worden ontwikkeld, ook de kwaliteit van het gebied er door toeneemt.

De provincie heeft twee zones onderscheiden. Het plangebied valt in zone 1 (gebied voor grootschalige landbouw). In deze zone is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De reeds ingezette trend naar schaalvergroting en intensivering zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Schaalvergroting brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee.

Glastuinbouw en zaadveredeling

De provincie heeft in de structuurvisie en de verordening een aantal clustergebieden voor de landbouw aangewezen. Het Grootslag is aangewezen als glastuinbouwconcentratiegebied. De begrenzing van het concentratiegebied is in figuur 2 te zien. Daarnaast is een aparte regeling opgenomen voor zaadveredelingsbedrijven. Uitbreiding is alleen mogelijk voor die bedrijven die op deze kaart aangeduid zijn. Uitbreiding is standaard mogelijk tot 2 hectare. In de het door de provincie aangewezen concentratiegebied is uitbreiding boven de 2 hectare en nieuwvestiging mogelijk. In figuur 2 is te zien dat het oostelijke gedeelte van de gemeente, in de omgeving van Andijk, aangewezen is als concentratiegebied voor veredelingsbedrijven. Dit is het paars gearceerde gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0002.png"

Figuur 1: landbouwclusters

Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie

Door ondertekening van het Energie- en Klimaatakkoord met het Rijk onderschrijft de Provincie Noord-Holland de energie- en klimaatdoelen van het Rijk en ondersteunt ze het Rijk bij realisatie van deze doelen. Deze doelen zijn:

  • 2 procent energiebesparing per jaar;
  • 30 procent CO2-reductie in 2020;
  • 20 procent duurzame energie in 2020.

De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot. De provincie Noord-Holland zorgt ervoor dat in 2012 430 MW aan windenergie op land is gerealiseerd (met als niet-bindende streefwaarden 500 MW). De provincie reserveert voor de realisatie van circa extra 600 MW (grootschalige) windenergie in de periode 2012-2025 een zoekgebied in Noord-Holland Noord.

De omschakeling van fossiele naar vernieuwbare energie zal naar verwachting gepaard gaan met veranderingen in het landschapsbeeld. De omslag van een centrale energievoorziening naar meer decentrale voorzieningen en netwerken, heeft consequenties voor de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van gebieden, regio's en daarmee de hele provincie. De invloed van windturbines op het landschap is daarvan een voorbeeld. Het opwekken van duurzame energie is een prioriteit en daarom geeft de Provincie Noord-Holland de ruimte aan deze ontwikkelingen, onder de voorwaarde van een zo goed mogelijke landschappelijke inpassing.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Deze verordening schrijft voor waaraan de inhoud van bestemmingsplannen moet voldoen. De provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen is door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet meer nodig. Dit vormt de aanleiding voor het opstellen van provinciale verordeningen, waardoor de provincie invloed houdt op de ruimtelijke ordening. De “Provinciale Ruimtelijke Verordening" (PRV) is laatstelijk vastgesteld op 1 maart 2017. 

Grootschalig landbouwgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0004.jpg"

Figuur 2 Gebied voor grootschalige landbouw (kaart 7: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Het gehele gemeentelijk grondgebied valt binnen het gebied voor grootschalige landbouw (zie figuur 2).

Het voormalig artikel 26 is nu opgesplitst in meerdere artikelnummers. De gevolgen hiervan zijn beperkt voor de inhoud van het bestemmingsplan. Wel is er de mogelijkheid geboden om agrarische bedrijfskavel mogelijk te maken met een oppervlakte groter dan 2 hectare. Deze mogelijkheid is evenwel niet in het bestemmingsplan opgenomen. Per geval wil de gemeente buitenplans beoordelen in hoeverre op basis van het beleidskader van de gemeente meegewerkt kan worden aan ontwikkeling van agrarische bedrijven boven de 2 hectare.

De wijze waarop de huisvesting van tijdelijke werknemers in overeenstemming met artikel 26 in het plan is opgenomen, is hoofdzakelijk verwoord in paragraaf 5.50.7.

De vergroting van agrarische bouwpercelen moet voldoen aan artikel 15 PRV. In artikel 15 is aangegeven dat bij een plan rekening moet worden gehouden met de kernkwaliteiten, waarden, e.d. in het gebied. Het toetsingskader in artikellid 3.7.1 is zodanig dat op basis van de in de toelichting omschreven kernkwaliteiten en waarden van het landschap op voldoende wijze invulling kan worden gegeven aan de uitgangspunten die de provincie voorstaat in artikel 15.


afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0006.jpg"

Figuur 3 Glastuinbouwconcentratiegebied en zaadveredelingsconcentratiegebied, paars gearceerd (kaart 7: Provinciale Ruimtelijke Verordening)

Natuur

In het plangebied komen delen van het Natuurnetwerk Nederland voor. Deze gebieden zijn voorzien van de bestemming Natuur. Weidevogelleefgebieden zijn voorzover planologisch mogelijk beschermd door de openheid van de leefgebieden voor te schrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0008.jpg"

Figuur 4 het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (Provinciale Ruimtelijke Verordening)

Zoekgebied voor grootschalige windenergie en gebieden voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie

Op 15 januari 2016 is een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en de partiële herziening van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 met inbegrip van de kaarten en bijbehorende stukken in werking getreden. De wijziging heeft betrekking op windmolenlocaties op land.

GS hebben in de Wieringermeer een windgebied aangeduid waarbinnen ontwikkeling van windenergie onder voorwaarden mogelijk is. Naast dit gebied zijn er enkele herstructureringsgebieden aangewezen. Binnen deze herstructureringsgebieden is opschaling mogelijk, mits dit gepaard gaat met verwijdering van windturbines elders in Noord-Holland. Buiten deze gebieden is het bouwen of opschalen van windturbines niet toegelaten. Alleen bestaande windmolens mogen in dit gebied worden vervangen, mits sprake is van eenzelfde, vergelijkbare of geringere afmeting.

Ten tijde van de vaststelling van dit provinciaal beleid heeft de gemeente Medemblik per brief aan de provincie laten dat zij niet in konden stemmen met het voorgenomen beleid. De gemeente heeft verzocht géén windgebieden binnen de grenzen van de gemeente Medemblik op te nemen in de Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dit als uitvloeisel van het gemeentelijke 'zerobeleid'. De provincie heeft naar aanleiding hiervan het herstructureringsgebied niet verwijderd maar verkleind. Het plangebied doorkruist het herstructureringsgebied Wind op Land. De gemeente blijft evenwel bij haar standpunt dat er geen nieuwe windturbines worden geplaatst vanwege de negatieve invloed op het landschap. In de gemeente zijn wel kleinschalige oplossingen voor duurzame energie mogelijk.

In navolgende figuur is de herstructureringslocatie weergegeven zoals opgenomen in de provinciale verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0009.png"

Figuur 5: kaart Duurzame energie (Provinciale Ruimtelijke Verordening)

Aardkundig waardevolle gebied

De aardkundige monumenten worden beschermd door de Provinciale Milieuverordening. Aardkundig waardevol gebied wordt daarentegen beschermd door de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Gemeenten worden verzocht om de in aardkundig waardevolle gebieden voorkomende bijzondere aardkundige waarden ingeval van nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk te beschermen. Binnen de gemeente Medemblik is één aardkundig monument aanwezig: Benningbroek West. Op de onderstaande kaart is het monument weggevallen door het aardkundig waardevol gebied. De tweede kaart brengt het aardkundig monument Benningbroek West in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0012.jpg"

Figuur 6 Aardkundige waarden (Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

3.3.3 Uitvoeringsregeling “Ruimte voor Ruimte 2015”

Op 16 december 2014 is door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de uitvoeringsregeling “Ruimte voor Ruimte 2015” vastgesteld. In deze uitvoeringsregeling geven Gedeputeerde Staten aan hoe zij gebruik maken van hun bevoegdheden ingevolge de Wet op de Ruimtelijke ordening en de Woningwet bij projecten, die zijn gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om sanering door sloop en herinrichting van landschappelijke en/of niet passende bebouwing of functies. Als tegenprestatie krijgt de initiatiefnemer of de gemeente planologische medewerking voor nieuwbouw van woningen aansluitend aan bestaand stedelijk gebied of, als dat niet mogelijk of wenselijk is, ter plaatse van de saneringslocatie.

3.3.4 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en is samen met de structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld op 21 juni 2010. De leidraad beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen. Het basis uitgangspunt is dan ook “behoud door ontwikkeling”. Voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied geldt dat nut en noodzaak aangetoond moet worden. Dit houdt onder andere in dat aangetoond moet worden dat de ontwikkeling niet binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden. Plannen dienen deel uit te maken van de gemeentelijke structuurvisie en afgestemd te zijn met andere ontwikkelingen in regionaal verband. De toelichting bij bestemmingsplannen moet verantwoording geven van de mate waarin nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond).

De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. De gemeente Medemblik ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht.

De provincie Noord-Holland beschouwt stolpboerderijen van bovenlokaal belang. Stolpboerderijen zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van het Noord-Hollands landschap. Van de ca. 5000 stolpen die nog aanwezig zijn in Noord-Holland zijn er 400 beschermd (anno 2009). Het aantal historische stolpen, en daarmee de identiteitsbepalende waarde voor Noord-Holland, neemt gestaag af. In het landelijk gebied van de gemeente Medemblik is de stolpboerderij een zeer karakteristiek bebouwingstype.

Hoe rekening gehouden is met de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden is aangegeven in de paragrafen 4.10 Archeologie en 4.11 Cultuurhistorie.

3.3.5 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018

De provincie heeft in het Milieubeleidsplan 2015-2018 vastgelegd waarop zij haar milieubeleid in deze periode wil richten. Het plan is op 15 december 2014 door Provinciale Staten vastgesteld.
De basis is het nakomen van wettelijke regels en normen. In het Milieubeleidsplan 2015-2018 stelt de provincie voor daarnaast in te zetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven.

3.3.6 Handreiking Ruimtelijke Inpassing Bollenbroeierij het Grootslag

In september 2016 is de 'Handreiking Ruimtelijke inpassing Bollen-broeierij het Grootslag' opgesteld. Vanwege het feit dat er in de afgelopen jaren op meerdere plekken in het Grootslag ontwikkelingen hebben plaatsgevonden waarbij bedrijven de wens hebben geuit groter te groeien dan 2 hectare en waaraan ook op meerdere plekken per geval uitvoering is gegeven, heeft de provincie hier specifiek een handreiking voor opgesteld. In de handreiking is een set regels opgenomen die samen als doel hebben de bedrijfsuitbreidingen zo te laten gebeuren dat niet alleen de bedrijven zelf ruimtelijk beter ingepast zijn, maar dat deze tezamen ook bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de polder. Deze handreiking heeft de gemeente overgenomen in het bestemmingsplan (zie bijlage 4). In het bestemmingsplan zit weliswaar geen mogelijkheid om bedrijfskavels te vergroten tot boven de 2 hectare, maar de gemeente wil met het opnemen in het bestemmingsplan kenbaar maken dat een ontwikkeling met een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure mogelijk is, waarbij dan de Handreiking als toetsingskader geldt.


Daarnaast is de verwachting dat zich binnen de planperiode van tien jaar ook situaties zullen gaan voordoen waarbij bedrijven nog verder willen groeien dan 4 hectare. De provincie heeft hieraan als eis gesteld dat elders bedrijfsbebouwing gesaneerd moet worden. Vanwege de lastige juridische constructie hiervan en de ruimtelijk impact is er eveneens voor gekozen hiervoor geen instrument in het bestemmingsplan op te nemen. De gemeente staat welwillend tegenover deze ontwikkeling mocht deze zich voordoen. Medewerking zal dan wel binnen een afzonderlijke planologische procedure worden afgewogen. Daartoe dient eerst een principeverzoek voorgelegd te worden aan de raad. Op het moment dat de raad in kan stemmen met dit verzoek, kan de bestemmingsplanprocedure in gang worden gezet.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Nota van uitgangspunten

In de nota van uitgangspunten staan de gemeentelijke beleidskeuzes geformuleerd die van belang zijn voor het bestemmingsplan.

3.4.2 Geldende bestemmingsplannen

Daarnaast is het geldende beleid overgenomen uit het ontwerpbestemmingsplan Medemblik en de vigerende plannen van Wervershoof en Andijk. Het beeldkwaliteitsplan Andijk is daarbij niet specifiek meegenomen. De borging van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het hele buitengebied vindt plaats in de regels.

3.4.3 Duurzaamheid

Het gemeentelijke beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt Medemblik concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording. Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Medemblik als duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. De economische belangen, de sociaal maatschappelijke betekenis en de landschappelijke en natuurlijke basis zijn met elkaar in evenwicht. De bevolking is erg betrokken, er zijn veel vrijwilligers. Bewoners en bedrijven zijn belangrijke partners voor de gemeente om de (duurzame) ambities te verwezenlijken.

Medemblik is (ook) in de toekomst een veilige en leefbare gemeente. Dit impliceert een aantrekkelijke, schone en herkenbare omgeving, waar de inwoners trots op zijn. Leefbaarheid hangt in belangrijke mate af van duurzaamheid. De milieuregelgeving, het milieubeleid (inclusief Europese Richtlijnen) dragen bij aan een gezond en veilig leefklimaat in een aantrekkelijke groene omgeving. Deze leefomgeving (met vitale natuur) wordt behouden. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats zonder de biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Medemblik heeft niet alleen oog voor de behoeften van nu, maar ook voor de leefbaarheid in de toekomst.

Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een epc 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.

De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame omgeving. Medemblik wil de projectontwikkelaars meenemen in de transitie naar energieneutraal bouwen en/of renoveren. Hiervoor biedt de gemeente kosteloos een sublicentie van het programma GPR Gebouw (een online tool) aan om een objectief oordeel te kunnen geven over de duurzaamheid van de bouwplannen.

De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) is in het bezit van een licentie en verstrekt op verzoek van de gemeente een sublicentie aan de ontwikkelaar, architect of bouwer. De gemeente maakt voor de geplande nieuwbouw afspraken met de ontwikkelende partij over het gebruik van dit programma. De online tool GRP Gebouw is een hulpmiddel om de duurzaamheid van ontwerp voor een gebouw of woning objectief inzichtelijk te maken vanuit een aantal vaste thema's. Wanneer bij renovatieplannen en nieuwbouw van woningen een energielabel wordt overlegd, hoeft er voor dit onderdeel geen gebruik te worden gemaakt van GPR Gebouw.

Fysieke duurzaamheid

In aansluiting op de beleidsnota Duurzaam Medemblik is het streven om 20% van de huidige energievraag in de gemeente in 2020 met hernieuwbare energiebronnen op te wekken*. Dat kan binnen en buiten de gemeentegrenzen worden gerealiseerd. De fysieke duurzaamheid hangt samen met kleine interventies en maatregelen in het buitengebied. Iedere ontwikkeling draagt bij aan de verduurzaming door bijvoorbeeld:

  • Alternatief voor fysieke oplossingen (o.a. digitaliseren).
  • Duurzaam slopen (afval is nieuwe grondstof).
  • Materiaalgebruik en -hergebruik.
  • Energiereductie en (collectieve) hernieuwbare energievoorzieningen**.
  • Verduurzaming mobiliteit.
  • Opzetten ecologische kringlopen; water, reststoffen en warm-te/energie.
  • Sloten, binnenwater met elkaar verbinden.
  • Natuurvriendelijke oevers toepassen.
  • Verbreding van watergangen.
  • Aanleggen infrastructuur voor duurzame mobiliteit.
3.4.4 Welstandsnota Medemblik, herziening 2014

De gemeente Medemblik is in 2011 ontstaan uit een samenvoeging van de vroegere gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof. Met de fusie is het groene gebied met een stad en zestien dorpen en buurtschappen één gemeente geworden. De voormalige gemeenten hanteerden welstandsnota's, die in opzet en deels ook in de uitwerking veel gemeen hadden. In de Welstandsnota Medemblik, herziening 2010 zijn deze documenten samengevoegd tot één nota, wat de leesbaarheid ten goede komt en de uitvoering vergemakkelijkt. In 2014 is deze welstandsnota geëvalueerd en opnieuw vastgesteld. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. In de welstandsnota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk.

3.4.5 Wonen en zorg

Een van de gevolgen van de extramuralisering van de zorg is dat intramurale zorgaanbieders (zijn) gaan zoeken naar mogelijkheden om een nieuwe invulling te geven aan vastgoed dat als gevolg van de extramuralisering leeg komt te staan. Een van de mogelijkheden is het transformeren van intramurale zorg naar zelfstandige woningen voor verzorgd wonen. Daarnaast worden ook particulieren initiatieven 'in de wijk' ontplooid. Daarvoor heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Wonen en zorg' opgesteld. In deze notitie is aangegeven onder welke voorwaarden en kwaliteitscriteria meegewerkt kan worden aan transformatie/initiatieven om te komen tot commerciële opvang van ouderen.

De gemeente hanteert een aantal uitgangspunten voor het beoordelen van initiatieven van zorgaanbieders en andere vastgoedeigenaren voor herontwikkeling van zorglocaties. Deze hebben te maken met:

  • de omvang van de toe te voegen voorraad woningen voor 'verzorgd wonen';
  • de spreiding van extramuraal wonen met zorg over de gemeente;
  • de kwaliteit van de locatie en de woningen;
  • de mate waarin de plannen voorzien in het aanbieden van voorzieningen die de zelfredzaamheid van de bewoners ondersteunen;
  • de verdeling van de woningen over de verschillende kernen: de lokale vraag staat voorop.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden getoetst aan de wet- en regelgeving die geldt voor de omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan. Bij een bestemmingsplan buitengebied is op een aantal verschillende manieren sprake zijn van een planmer-plicht. Hieronder wordt ingegaan op het aspect planmer en de omgevingsaspecten die voor het bestemmingsplan van belang zijn.

4.1 Planmer

4.1.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan Buitengebied zoals dat op 4 juli 2013 is vastgesteld, is een planmer-procedure doorlopen (voor een nadere toelichting op de procedure en het planMER zie paragraaf 4.1.2 Normstelling en beleid). Vanwege de recente datum van deze planMER en de ondergeschikte aanpassingen is het niet noodzakelijk geacht voor deze integrale herziening een nieuwe of aangepaste planMER op te stellen. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande planMER. In deze paragraaf zijn de conclusies van het planMER weergegeven en hoe dit is doorvertaald in dit bestemmingsplan. De planMER is opgenomen in Bijlage 1 PlanMER.

Natura 2000

Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (kernen I, II, III en IV) over het algemeen beperkt zijn. Uitzondering vormt het thema stikstofdepositie. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (kernen I, II, III en IV) is alleen mogelijk met een ingrijpende aanpassing van de bestemmingsregeling. Dit zou zelfs een beperking betekenen ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.

De maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is echter een theoretische situatie. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. Uit de berekening van het trendscenario blijkt dat de effecten op Natura 2000 in de praktijk naar verwachting beperkt zullen blijven. In het realistische scenario is rekening gehouden met een groei van het aantal stuks melkrundvee binnen het plangebied, maar in Medemblik neemt het aantal veehouderijbedrijven eerder af dan toe, vanwege de zeer sterke akker- en tuinbouwsector in de gemeente. De maximale toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 bedraagt in dit realistische ontwikkelingsscenario 0,21 mol/ha/jr. Door gebruik te maken van saldering, wat inmiddels verdisconteerd is in de Programmatische Aanpak Stikstof, kan deze toename volledig worden gecompenseerd. Dit betekent dat het saldo dat vrijkomt door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van een of meerdere veehouderijen (bij voorkeur op zo kort mogelijk afstand van de gevoelige habitattypen binnen de Natura 2000-gebieden), wordt benut om de uitbreiding van andere veehouderijen mogelijk te maken. Voorwaarde is dat deze saldering plaatsvindt binnen hetzelfde Natura 2000-gebied op dezelfde habitattypen. Daarnaast is van belang dat geborgd is dat de uitbreiding pas plaatsvindt op het moment dat de bedrijfsactiviteiten elders zijn beëindigd (en ook de vergunningen zijn ingetrokken en de bestemmingslegging is gewijzigd).

In het bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat wanneer de bestaande veestapel wordt uitgebreid er geen toename plaats mag vinden van de ammoniakdepositie vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en). Gezien de uitkomsten van de doorrekening van het realistische ontwikkelingsscenario is er geen aanleiding om in het bestemmingsplan vergaande beperkingen op te leggen aan de grondgebonden veehouderijen. Als gevolg van de overige ontwikkelingen (waaronder neven- en vervolgfuncties) zijn geen relevante effecten op Natura 2000 te verwachten.

Achtergrondniveau

Naast het gebiedsgerichte spoor van de Natura 2000-gebieden, is er nog een tweede spoor van belang, namelijk het generieke spoor oftewel de achtergrondbelasting van ammoniak. Vanuit dit tweede spoor gezien gelden door middel van het Besluit emissiearme huisvesting emissie-eisen voor alle stallen. Het besluit emissiearme huisvesting heeft tot doel de emissie uit dierenverblijven zoveel mogelijk te beperken. Van belang daarbij zijn de Programmatische Aanpak Stikstof, het blijven voldoen aan de NEC-richtlijn en de ontwikkeling van de stand van de best beschikbare technieken.

Het Besluit emissiearme huisvesting is van toepassing op alle inrichtingen, dus zowel op vergunningplichtige inrichtingen als meldingsplichtige inrichtingen. Iedere inrichting dient te voldoen aan de emissienormen zoals deze in het Besluit emissiearme huisvesting worden opgenomen. De reikwijdte van het besluit wordt beperkt voor wat betreft de soort bedrijven waarop het van toepassing is, namelijk tot huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren die worden gehouden voor de productie van vlees, eieren of melk. Voor melkveehouderijen is de maximale emissiewaarde voor ammoniak aangescherpt.

Bij uitbreidingen of nieuwbouw van stallen moeten deze emissie-arm worden

uitgevoerd, voor zover de techniek daarvoor beschikbaar is. Daarnaast is er overige

wet- en regelgeving voor het emissiearm uitrijden van mest en voor het afdekken van

mestbassins. Dit generieke spoor is gericht op het terugdringen van de

achtergronddepositie van ammoniak en is voor ruimtelijke ordening minder relevant.

Bij relevante uitbreidingen van bestaande stallen of nieuwe stallen geldt de wettelijke verplichting om deze stallen emissiearm uit te voeren. Hierdoor is er wel extra stikstofdepositie per koe, maar geringer dan vergeleken met de uitgangspositie van 2013, het jaar waarin de planMER is opgesteld.

Overige milieuthema's

Voor de overige milieuthema's ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. In de regels van de bestemmingsplannen wordt geborgd dat er geen negatieve milieueffecten optreden. In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is en dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie. Voor wat betreft het aspect geur wordt daarbij uitgegaan van het geurbeleid 2014. Milieuhygiënisch inpasbaar en milieusituatie zijn verzamelbegrippen voor verschillende milieuaspecten. In de juridische planbeschrijving is dit nader uitgewerkt.

Uit de beschrijvingen blijkt dat binnen het plangebied sprake is van grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Naast de toetsing aan de harde wettelijke normen en grenswaarden is van belang of de ontwikkelingsruimte in de bestemmingsplannen gevolgen hebben voor deze waarden. Uit de sectorale analyses blijkt dat met de voorwaarden en uitgangspunten die bij ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen, alsmede het opnemen van dubbelbestemmingen voor de bescherming van bijzondere waarden, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige waarden. De openheid van het gebied blijft behouden, dat geldt ook voor bestaande natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Vanuit de doelstellingen voor het landelijk gebied en de linten is er geen aanleiding om de bestemmingsplanregelingen aan te vullen of aan te scherpen naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER.

4.1.2 Normstelling en beleid

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).

De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van grondgebonden veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer.

Planmer-plicht

Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied biedt, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied sprake van een planmer-plicht. Dit geldt ook voor de bestemmingsplannen Kernen I, II, III en IV die in hetzelfde planMER zijn meegenomen.

Ook is een planmer-plicht vanwege mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000 aan de orde. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende Natura 2000-gebieden: Eilandspolder, Schoorlse Duinen, IJsselmeer. Met name als het gaat om het thema stikstofdepositie kunnen effecten op Natura 2000 op vele kilometers afstand van het plangebied optreden.

Doel en procedure planMER

Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt kan leiden tot ongewenste effecten. Waar relevant dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
  • 2. raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • 3. opstellen planMER en ontwerpbestemmingsplan;
  • 4. terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan Buitengebied (zienswijzen);
  • 5. toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  • 6. vaststelling bestemmingsplan. Het planMER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan.

In een Notitie reikwijdte en detailniveau (Nrd) is beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. Hiermee hebben overlegpartners de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Ook heeft de Nrd ter inzage gelegen.

Opzet van het planMER

In het planMER zijn per milieuthema de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen beschreven, samen de zogenaamde referentiesituatie. De referentiesituatie bevat een beschrijving van de binnen het plangebied aanwezige waarden (landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur). Daarnaast is bekeken in hoeverre in de referentiesituatie sprake is van knelpunten en/of overbelaste situaties (voor onder andere de thema's geurhinder, luchtkwaliteit en stikstofdepositie).

De referentiesituatie dient als vertrekpunt voor de effectbeschrijvingen. Per milieuthema is een beschrijving opgenomen van de (potentiële) milieugevolgen als gevolg van de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt. De ontwikkelingsruimte voor de grondgebonden veehouderijen vormt de directe aanleiding voor het opstellen van het planMER en neemt daarom een belangrijke plaats in de effectbeschrijvingen in. Het bestemmingsplan biedt generieke ontwikkelingsruimte aan de grondgebonden veehouderijen. Voor het thema stikstofdepositie zijn twee ontwikkelingsscenario's uitgewerkt binnen de ontwikkelingsruimte die de bestemmingsplannen bieden. Het betreft een maximaal ontwikkelingsscenario en een realistisch ontwikkelingsscenario. Daarnaast zijn twee alternatieven, een verplaatsingsalternatief en een alternatief zaadveredelingsbedrijven, onderzocht. Deze alternatieven zijn, indien relevant, ook voor andere thema's onderzocht, zoals landschap en cultuurhistorie.

Het planMER gaat niet alleen in op de effecten van de veehouderijen, maar ook op de overige effecten als gevolg van de overige ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt. Het gaat over het algemeen om kleinschalige ontwikkelingen, waaraan in de regels strikte voorwaarden worden gesteld. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkelingsruimte wordt volstaan met een beschrijving op hoofdlijnen van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt (zowel bij recht, als via afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden). Er is voor deze ontwikkelingsruimte geen aanleiding voor het beschrijven van alternatieven of scenario's.

Aanvulling planMER Medemblik Buitengebied en Dorpskernen I, II, III en IV

Ten behoeve van de nieuwe bestemmingsplannen buitengebied en de linten (kernen I, II, III en IV) is een planMER opgesteld (29 januari 2013). Ten aanzien van dit MER is een negatief toetsingsadvies uitgebracht door de Commissie voor de milieueffectrapportage (vanaf nu Commissie mer). Dit toetsingsadvies is als bijlage opgenomen bij de aanvulling op de planMER (zie Bijlage 2).

De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER een aantal tekortkomingen. Zij acht het opheffen ervan essentieel voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over de bestemmingsplannen. De tekortkomingen betreffen:

  • De onderbouwing van de effectiviteit van de maatregelen om te voorkomen dat effecten op Natura-2000 gebieden optreden als gevolg van stikstofdepositie;
  • Inzicht in de huidige situatie qua dieraantallen in het plangebied versus de vergunde situatie;
  • De huidige chemische en ecologische waterkwaliteit in het plangebied en de effecten daarop van de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt.

In de aanvulling planMER is op deze drie aspecten ingegaan. Deze aanvulling maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Hiermee is voldaan aan het advies van de Commissie mer.

Programmatische Aanpak Stikstof

Het bestemmingsplan mag op grond van de Natuurbeschermingswet vanuit de geboden ontwikkelingsruimte geen negatieve effecten op de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden. In de planMER en de Passende Beoordeling is gebleken dat vanwege de geboden ontwikkelingen in het bestemmingsplan aan met name de landbouw, negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Op planniveau moet het bestemmingsplan een regeling bevatten, die deze negatieve effecten voorkomt. Hiervoor is een gebruiksregel opgenomen op grond waarvan iedere toename van stikstofemissie op een bedrijf strijdig is met het bestemmingsplan.

Op vergunningenniveau is er de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Deze Aanpak biedt ontwikkelingsruimte voor ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie. De Aanpak berust o.a. op het treffen van maatregelen in de natuurgebieden en op technologische ontwikkelingen. Agrariërs kunnen bij ontwikkelingen op het bedrijf op vergunningenniveau ruimte vragen op grond van de PAS.

Om te voorkomen dat de regeling op planniveau strenger is dan de PAS op vergunningenniveau, is een afwijking in het plan opgenomen op grond waarvan de gemeente mee kan werken aan ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van emissie. Deze afwijking kan worden verleend in situatie waarbij de aanvrager bijvoorbeeld aantoont dat de toename van emissie niet leidt tot een toename van depositie op het maatgevende Natura 2000 gebied. Ook kan de afwijking worden verleend in situaties waarbij aanvrager op grond van de PAS toestemming krijgt, bijvoorbeeld omdat de vergunningvrije grens niet wordt bereikt, of omdat een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend. Het is onwenselijk dat het bestemmingsplan op planniveau ontwikkelingen verbiedt, die op vergunningenniveau met een toets aan de Natuurbeschermingswet en de PAS wel mogelijk blijken te zijn. De toepassing van de afwijking is daarmee niet afhankelijk van de instemming van een ander bestuursorgaan, maar is enkel bedoeld als een instrumentarium om te voorkomen dat bij een toelaatbare toename van emissie op vergunningenniveau een uitgebreide afwijkingsprocedure gevoerd moet worden om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen. Het bestemmingsplan is met deze afwijking uitvoerbaar, omdat het wettelijk systeem op vergunningenniveau zodanig sluitend is, dat er nooit sprake kan zijn van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurgebieden en de afwijking alleen wordt toegepast als op vergunningenniveau overeenstemming is met de Natuurbeschermingswet en de PAS.

Een andere koppeling met de PAS is niet mogelijk en ook niet wenselijk. De PAS is een dynamisch instrument waarin mechanismes zitten die op ieder moment toegepast kunnen worden om zaken bij te stellen. Daarin kan een bestemmingsplan niet volgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om aannames die zijn gemaakt en die op een gegeven moment toch bijgestuurd moeten worden. Bovendien heeft de PAS een levensduur van zes jaren, terwijl het bestemmingsplan een levensduur heeft van 10 jaren. Tot slot is er nog geen duidelijkheid over de juridische houdbaarheid van de PAS. Mocht het zo zijn dat de PAS alsnog sneuvelt, dan zou bij een juridische binding met het bestemmingsplan, het bestemmingsplan eveneens mede sneuvelen. Dat risico is nu met een afwijkingsbevoegdheid voorkomen.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de Wet zijn verschillende soorten geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor het buitengebied van de gemeente Medemblik zijn wegverkeerslawaai en industrielawaai van belang.

4.2.1 Wegverkeerslawaai

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Rondom de meeste wegen in het buitengebied is een geluidszone van kracht om een toename van wegverkeerslawaai te voorkomen. Het gaat immers in veel gevallen om wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of hoger. In het voorliggend bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten direct mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Voor sommige wegen zijn in het verleden hogere grenswaarden aangevraagd. Deze situaties zullen in het bestemmingsplan gehandhaafd blijven.

Toename van wegverkeerslawaai wordt, waar mogelijk, tegengegaan. Door middel van het opnemen in de regels dat verbeteringen mogelijk zijn alleen als het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken gehandhaafd blijft, wordt de bestaande situatie vastgelegd. Dit houdt in dat het wegprofiel niet wezenlijk aangepast mag worden en de bestaande geluidssituatie wordt vastgelegd. Er is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen link om een bestemming te wijzigen in de bestemming verkeer link ten behoeve van incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, aanleg van rotondes, oversteekplaatsen, en dergelijke.

Bestaande geluidsgevoelige functies in het plangebied betreffen voornamelijk (bedrijfs)woningen. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat bedrijfswoningen niet dichter naar de weg mogen worden gebouwd.

Ondanks het beleid van de gemeente nieuwe burgerwoningen in het buitengebied te weren, zijn er via flexibiliteitsbepalingen in het plan wel een aantal uitzonderingen mogelijk waardoor er nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder kunnen ontstaan. Het gaat om de volgende situaties:

  • omzetten van verschillende functies, waaronder agrarische bouwpercelen, naar een woonfunctie;
  • toepassen van de ruimte voor ruimte regeling.

Op het moment dat een nieuwe ontwikkeling zich gaat voordoen, wordt getoetst aan het aspect 'wegverkeerslawaai'. Daarbij wordt onderzocht of een ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als dit niet het geval is, wordt een procedure Hogere Waarden gevolgd. Uitgangspunt hierbij is dat de binnenwaarde van een geluidgevoelig object niet hoger wordt dan 33 dB.

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

4.2.2 Industrielawaai

In en om het plangebied komt een aantal terreinen voor met een geluidszone. De bestaande geluidscontouren zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Het bestemmingsplan biedt voor de zones een passende regeling. Daaraan zijn regels gekoppeld die voor ontwikkelingen binnen de geluidscontouren een onderzoek verplicht stellen. Bij (ver)nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten binnen de geluidcontour moet het industrielawaai worden onderzocht, om te toetsen of een nieuwe ontwikkeling niet wordt belemmerd door het industrielawaai. Bij wijzigingsbevoegdheden naar nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidscontouren geldt deze onderzoeksplicht ook.

4.2.3 Spoorweglawaai

Voor spoorweglawaai geldt een soortgelijk beleid als ook voor wegen (zie 4.2.1 Wegverkeerslawaai). In het plangebied ligt de toeristische museumspoorlijn tussen Hoorn en Medemblik. Het traject van de spoorlijn heeft aan weerszijden een geluidszone van 100 m breed (gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf).

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het kader van het vooroverleg (zie paragraaf 6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid) heeft de Veligheidsregio Noord-Holland Noord haar advies gegeven ten aanzien van externe veiligheid. Het advies is in deze paragraaf verwerkt.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In het plangebied liggen de volgende doorgaande wegen:

  • Rijksweg A7
  • N302 (Westfrisiaweg)
  • N239 (Koggenrandweg)
  • N240 (Markerwaardweg)
  • N241 (A.C. de Graafweg)

In het kader van het vervoer van gevaarlijke stoffen is met name de rijksweg A7 van belang. Deze weg is opgenomen in het Basisnet Weg 1. Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risicocontour 0 meter is. Met andere woorden: deze ligt binnen het wegvlak. Er is geen plasbrandaandachtsgebied opgenomen voor de A7.

Daarnaast lopen provinciale wegen N239, N240, N241 en N302 door het plangebied. Provinciale wegen zijn vrijgesteld voor het transport van gevaarlijke stoffen. Op basis van de huidige inzichten en beschikbare informatie wordt geen van de wegen als knelpunt aangeduid. Het plaatsgebonden risico ligt op het wegvak. In het bestemmingsplan worden alleen bestaande functies (woningen en bedrijven) vastgelegd en er worden geen nieuwe functies toegevoegd. Het groepsrisico hoeft daarmee niet verantwoord te worden.

Er is een inpassingsplan opgesteld voor de Westfrisiaweg. Dit plan is door de Provincie Noord-Holland opgesteld om de opwaardering van deze weg mogelijk te maken. In het kader van dit plan vindt de afweging van externe veiligheid plaats. In dit plan is een risicoanalyse uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Langs de Westfrisiaweg is geen PR=10¯6 aanwezig. Dit volgt uit de planMER. Voor een verdere onderbouwing wordt dan ook verwezen naar de planMER.

Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er is geen uitbreiding van nieuwe kwetsbare objecten voorzien. De bestaande situatie langs de rijksweg A7 en de genoemde provinciale wegen is vastgelegd. Het plan maakt slechts uitbreiding van bestaande (agrarische) functies mogelijk. De verwachting is dat door mogelijke uitbreiding het groepsrisico niet significant zal toenemen. Bij wijzigingsbevoegdheden is één van de toetsingscriteria de milieusituatie. Hierbij dient ook gekeken te worden of er vanuit externe veiligheid belemmeringen zijn. Daarmee kan maatwerk worden geleverd en kan telkens worden bekeken op welke wijze het groepsrisico in beeld is bij de ontwikkeling van een agrarisch bedrijf. Op deze manier is gewaarborgd dat er niet zomaar (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van deze wegen worden toegelaten. Het is vooral niet wenselijk dat er bestemmingen worden toegelaten voor verminderd zelfredzame personen (maatschappelijke en/of gezondheidszorgfuncties).

Buisleidingen

In het plangebied liggen verschillende hogedruk aardgasbuisleidingen. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste kenmerken en veiligheidsafstanden voor de buisleidingen weergegeven. Buiten het plangebied liggen ook buisleidingen die invloed hebben op het plangebied. Gebleken is dat er geen belemmeringen voortvloeien vanuit deze leidingen, zodat deze verder buiten bespreking blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0013.jpg"

Figuur 3: Overzicht leidingen binnen het plangebied.

De leidingen en de belemmerende strook hebben de dubbelbestemming Leiding - Gas. Op deze manier wordt de leiding beschermd.

Het plaatsgebonden risico ligt vrijwel overal op de leidingen. Nabij de gemeentegrens van Opmeer ligt rond leiding A-550 een PR-contour. Deze contour valt binnen de bestemming Leiding - Gas. Op basis van de GBKN-kaart en de luchtfoto kan geconcludeerd worden dat binnen deze contour de norm voor het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de omgeving vormt. Er zijn geen kwetsbare objecten in en nabij deze contour gelegen. Het plaatsgebonden risico is daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een significante verhoging van het groepsrisico tot gevolg hebben. Het plan maakt slechts uitbreiding van bestaande (hoofdzakelijk agrarische) functies mogelijk. De verwachting is dat door mogelijke uitbreiding het groepsrisico niet significant zal toenemen. Bij wijzigingsbevoegdheden is één van de toetsingscriteria de milieusituatie. Hierbij dient ook gekeken te worden of er vanuit externe veiligheid belemmeringen zijn. Op deze manier is gewaarborgd dat er niet zomaar (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen worden toegelaten. Het is vooral niet wenselijk dat er bestemmingen worden toegelaten voor verminderd zelfredzame personen (maatschappelijke en/of gezondheidszorgfuncties).

Om gevaarlijke stoffen veilig te kunnen blijven vervoeren via buisleidingen, wil de overheid ruimte vrijhouden voor nieuwe buisleidingen. In de Structuurvisie Buisleidingen staat hoe en waar de overheid tot 2035 ruimte wil vrijhouden voor nieuwe buisleidingen. Het gaat hier om buisleidingen die gevaarlijke stoffen over lange afstanden moeten vervoeren en buisleidingen voor grensoverschrijdend transport. Binnen de gemeente is een leidingentracé aanwezig die op de visiekaart is aangegeven als basisstructuur (ruimte voor meer dan 6 extra leidingen). Binnen dit leidingentracé zijn op dit moment vier leidingen aanwezig (3 hoge druk aardgasleidingen en 1 stikstofleiding). In de bestemmingsplannen moet dan ook een ruimtelijke reservering voor de aanleg van nieuwe buisleidingen worden opgenomen (buisleidingenstrook van 70 meter breed). De ruimtelijke reservering is aangeduid als vrijwaringszone - (energie-)infrastructuur. Tevens is er Algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming Leiding - Gas aan te brengen onder meer op de gronden die aangeduid zijn als vrijwaringszone - (energie-)infrastructuur.

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied liggen vier risicovolle bedrijven waarop het Bevi van toepassing is:

  • 1. het tankstation aan de Dorpsstraat 154 in Wervershoof;
  • 2. het tankstation aan de Westfriesedijk 25 in Lambertschaag;
  • 3. het tankstation aan de A7, adres Rijksweg 20 in Benningbroek;
  • 4. het tankstation aan de Westerzeedijk 1 in Medemblik.

Hierbij gaat het om de risico's van opslag, transport en verkoop van LPG. Naast de genoemde locaties is er nog een tankstation met LPG, die niet in het plangebied ligt, maar waarvan de contouren wel voor een deel in het plangebied liggen. Het betreft het tankstation aan de Nieuweweg in Wognum. Van al deze tankstations zijn de risicocontouren en de veiligheidszone lpg opgenomen op de verbeelding.

Ten aanzien van het tankstation Westerzeedijk 1 wordt opgemerkt dat dit in 2009 geheel is gerenoveerd en getransformeerd naar een onbemand station, waardoor de verkoop van LPG is uitgesloten. De milieuvergunning komt daarmee echter niet automatisch te vervallen. Het tankstation is niet in dit bestemmingsplan bestemd. Daarmee kan nu niet in dit bestemmingsplan de bestemming gewijzigd worden zodat verkoop van LPG niet meer mogelijk is. Daarom zijn ook de risicocontouren op de verbeelding voorlopig gehandhaafd.

Naast de tankstations komt nog een aantal andere risicovolle inrichtingen voor. Rondom deze inrichtingen liggen invloedsgebieden. Binnen die invloedsgebieden is geen toename van (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk.

Aan de Westfriesedijk bevindt zich een gasdrukregel- en meetstation van de Gasunie. Ook hiervan is de risicocontour op de verbeelding aangegeven. Daarnaast is er in het buitengebied nog een gasontvangststation aan de Westfriesedijk 22b in Lambertschaag aanwezig.

Koelhuis WFO BV is gevestigd op de Centrale Markt 5 in Zwaagdijk. Er zijn twee opslaginstallaties van ammoniak aanwezig. Het plaatsgebonden risico valt binnen de inrichting en niet over het plangebied. In het kader van dit bestemmingsplan neemt het groepsrisico niet toe.

Action Non Food is gelegen op de Perenmarkt 15 in Zwaagdijk. Er zijn zeer diverse gevaarlijke stoffen aanwezig zoals terpentine. De risicocontouren van het plaatsgebonden risico vallen niet over het plangebied. Het invloedsgebied is 300 meter. Binnen het deel van het invloedsgebied dat over het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, is geen toename van (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk.

Daarnaast zijn er nog de volgende risicovolle inrichtingen die niet onder het bevi vallen: propaantanks aan de Kleiakker 1 (Andijk) en machinekamer van een ammoniak koelinstallatie aan de Grootslagweg 11 (Andijk) (geen risicocontour). Als de risicocontouren buiten de inrichting vallen en binnen het plangebied dan zijn ze aangeduid.

Samengevat zijn de plaatsgebonden risicocontouren die buiten de risicovolle inrichtingen vallen en binnen het plangebied, aangeduid met 'veiligheidszone - bedrijven' en 'veiligheidszone - lpg'. Binnen deze contouren mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden.

Verantwoording externe veiligheid

Het bestemmingsplan laat geen nieuwe bestemmingen in het invloedsgebied van zowel LPG­tankstations, de overige risicovolle bedrijven, buisleidingen als de wegen (rijksweg A7 en overige provinciale wegen in het gebied) toe. Dit betekent dat het groepsrisico niet significant zal wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Daarom hoeft in het definitieve besluit geen uitgebreide verantwoording te worden opgenomen. Wel dient de huidige situatie te worden vastgelegd.


Dichtheid van personen in het invloedsgebied

Voor alle risicobronnen geldt dat deze zich in de lintbebouwing bevinden en dat de personendichtheid hier laag zal zijn. Volstaan kan worden met de standaardgetallen voor wonen in het buitengebied. Dat komt neer op één persoon per hectare.

Huidig groepsrisico

Op basis van gebiedskenmerken (buitengebied, lintbebouwing, et cetera) en mogelijke nieuwe bestemmingen kan worden gesteld dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde zal liggen. Ten gevolge van dit plan worden geen nieuwe functies in deze gebieden (invloedsgebieden) toegelaten met als gevolg dat het groepsrisico niet significant zal wijzigen.

Aanduiding invloedsgebied

Het invloedsgebied van de rijksweg A7 is circa 200 meter vanaf de as van de weg aan weerskanten van de weg. Het invloedsgebied van het buisleidingtracé is maximaal 490 meter vanaf de buisleiding aan weerszijden geprojecteerd. Het invloedsgebied voor LPG-tankstations is 150 meter.

Aanduiding van de vervoersstromen aard en omvang van de gevaarlijke stoffen (huidig/toekomstig)

Voor buisleidingen geldt dat hier een constante stroom aardgas doorheen wordt getransporteerd en dat deze in de toekomst hetzelfde zal blijven. Voor de rijksweg A7 geldt de opgave van de hoeveelheden zoals is vastgelegd in het Basisnet weg. Volstaan kan worden met een verwijzing naar bekende gegeven bij de provincie Noord-Holland 2. Voor de rijksweg A7 zijn deze bij Den Oever circa 1500 GF3-transporten en voor het traject Purmerend-Hoorn 1700 GF3- transporten. Een drastische toename wordt op basis van economische ontwikkelingen in dit gebied niet verwacht.

Zelfredzaamheid

In de huidige situatie valt een aantal objecten, waaronder een aantal woningen, in het gebied van de 100% letaliteit van de aanwezige hoge druk buisleidingen, transportroutes en LPG-tankstations. De aanwezigen kunnen worden gerekend tot de groep zelfredzame personen. Een expliciete communicatie vooraf over de risico's en de handelingsperspectieven bij een incident met gevaarlijke stoffen kan een substantiële bijdrage leveren aan het vergroten van de zelfredzaamheid en overlevingskansen van de aanwezigen.

Bereikbaarheid en bluswatervoorziening

Het toetsingskader voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen is de NVBR-handleiding Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid van september 2003. De eisen ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied door hulpdiensten en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen wijzigen in de huidige situatie niet. Een advies ten aanzien van deze aspecten is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk. Zodra wijzigingen worden toegelaten, zal de lokale brandweer in een zo vroeg mogelijk stadium hierbij worden betrokken.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering is voor dit bestemmingsplan.

4.3.2 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • 1. de personendichtheid;
  • 2. de hoogte van het groepsrisico;
  • 3. maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • 4. de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • 5. de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • 6. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft voornamelijk een conserverend karakter. Er worden bij wijziging wel ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zoals de omzetting van agrarische bedrijven naar woningen. Deze ontwikkelingen zorgen niet voor een dermate toegenomen emissie, dat er niet voldaan kan worden aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden wordt getoetst aan de Wet milieubeheer.

Daarnaast zijn er binnen de gemeente geen knelpunten met betrekking tot de luchtkwaliteit bekend. Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4.2 Normstelling en beleid

Sinds 15 november 2007 is de vernieuwde regelgeving voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer vastgelegd. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • landbouwinrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden.

4.5 Milieuhinder bedrijvigheid

4.5.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Geurhinder en veehouderij

Op 5 juli 2010 is door de gemeenteraad de “Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2010” vastgesteld en op 16 juli 2010 in werking getreden. Door de Wet algemene regels herinrichting (art 32 Wet arhi) is de geurverordening van rechtswege komen te vervallen. Op 11 september 2014 is de verordening 'geurhinder en veehouderij' opnieuw vastgesteld. De geurverordening zal voor het gehele buitengebied van de gemeente gaan gelden.

In de nieuwe verordening worden zowel de knelpunten in de huidige situatie, als bepaalde toekomstige ontwikkelingen zoals oprichting, uitbreiding van veehouderijen meegenomen.

De uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, kunnen leiden tot een verslechtering van de geursituatie. Maar de verwachting is dat dit beperkt is door de afstand tussen de grondgebonden bedrijven en het beperkt aantal geurgevoelige objecten. Toekomstige initiatieven zullen aan de eisen vanuit het milieuspoor moeten voldoen. Nieuwe intensieve bedrijven worden niet toegestaan.

Dit bestemmingsplan biedt (deels bij recht, deels via afwijking met een omgevingsvergunning) de agrarische bedrijven binnen het plangebied mogelijkheid om economische activiteiten te ontwikkelen. Daarnaast maken de bestemmingsplannen met een wijzigingsbevoegdheid niet-agrarische vervolgfuncties mogelijk. Een aantal van deze neven- en vervolgfuncties dient te worden beschouwd als geurgevoelig object.

Zowel bij de afwijkingsmogelijkheden voor nevenfuncties als bij de wijzigingsbevoegdheden voor vervolgfuncties is als voorwaarde opgenomen dat er geen sprake mag zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt. Daarmee is voldoende geborgd dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbare geurhinder en dat omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden beperkt door de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving.

Ammoniak en veehouderij

Binnen het plangebied of in de omgeving daarvan komen geen gebieden voor die zijn aangewezen in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.

In de planMER (zie paragraaf 9 4.1 Planmer) is aangegeven dat uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. In de paragraaf 4.1 Planmer is aangegeven hoe ervoor kan worden gezorgd dat er geen significante negatieve effecten optreden. Dit uitgangspunt is overgenomen in dit bestemmingsplan.

4.5.2 Normstelling en beleid

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die voor het milieu omgevingsvergunningplichtig zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar mag komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odour units per kubieke meter. Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte.

De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en een nieuwe bestemming krijgt dan zal voor de voormalige agrarische bedrijfswoning dezelfde regeling blijven gelden als een woning van een agrarisch bedrijf. Zo kunnen bewoners van een voormalige agrarische bedrijfswoning de overgebleven agrarische bedrijven in de omgeving niet beperken in hun bedrijfsvoering.

Door de komst van de Wet plattelandswoning is de Wet geurhinder en veehouderij gewijzigd. Door de wijziging wordt de nadruk gelegd op het planologische regime en niet langer op het feitelijk gebruik.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve en grote grondgebonden veehouderijen blijven vergunningsplichtig.

De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderij-inrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.

Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.

Voor alle veehouderijen (dus zowel met als zonder geuremissiefactor) geldt een aan te houden minimale afstand van ten minste 50 meter (bebouwde kom) en ten minste 25 meter (buiten de bebouwde kom). De afstand wordt gemeten vanaf de gevel van het geurgevoelige object tot de gevel van het dierenverblijf.

Wet Plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet bevat twee onderdelen:

  • 1. het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, is bepalend voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten;
  • 2. (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond (plattelandswoningen) zijn niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

Wanneer in een bestemmingsplan bewoning door derden van agrarische bedrijfswoningen wordt toegestaan, moet wel worden onderbouwd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit betekent dat panden zonder woonbestemming, die niet op legale wijze worden bewoond, niet meer worden beschermd.

Wet ammoniak en veehouderij

Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. Vooral de stof ammoniak (NH3) speelt hierbij een belangrijke rol. Op veehouderijen is zodoende de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing. De wet vormt het toetsingskader bij het aanvragen of wijzigen van een omgevingsvergunning voor het milieu. Belangrijk onderdeel van de wet is dat in een zone van 250 meter rondom zeer kwetsbare gebieden in beginsel geen uitbreiding of oprichting van veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.

Daarnaast kan het aspect ammoniak een rol spelen bij gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Bij gebieden waarvoor significante negatieve effecten zijn te verwachten moet een passende beoordeling worden gemaakt.

4.6 Milieuhinder overige bedrijvigheid

4.6.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat milieucategorieën 1 en 2 algemeen in het buitengebied zijn toegestaan op bestaande bedrijfslocaties en in het geval van vrijkomende agrarische bedrijven. Bedrijven uit deze categorieën leveren in beginsel geen belemmeringen op voor omliggende functies. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. De lijst is gebaseerd op de handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Bestaande bedrijven uit een hogere milieucategorie hebben een specifieke aanduiding waardoor de bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend. Bij eventuele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing zijn echter alleen bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toegestane categorieën (dus 1 en 2) of een zelfde bedrijvigheid toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat in het plangebied onaanvaardbare milieuhinder zal ontstaan.

4.6.2 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. Per situatie wordt onderzocht welke richtafstand zal gelden.

4.7 Bodem en water

4.7.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Bodem

In het bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan vervuiling van de bodem. Ten aanzien van agrarische activiteiten gelden voorschriften vanuit onder andere het Besluit landbouw milieubeheer en het Besluit mestbassins milieubeheer, zoals het toepassen van vloeistofdichte vloeren en dergelijke. Indien er zich wel ontwikkelingen voordoen dan zal hiervoor een aparte planologische procedure worden gevolgd waarbij gekeken zal worden naar het aspect bodem waarbij gebruik gemaakt zal worden van het bodeminformatiesysteem van de Milieuadviesdienst.

Water

Om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende (kans op) wateroverlast in Nederland als gevolg van verdere inklinking van grond, bodemdaling, zeespiegelstijging en klimaatverandering is op 2 juli 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Op 25 juni 2008 is dat akkoord geactualiseerd.

Op Europees niveau is de Kaderrichtlijn Water van toepassing. Deze richtlijn heeft als doel de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen.

Op provinciaal niveau is de wateropgave vertaald in de vorm van het Provinciaal Waterplan 2006-2010 (Bewust omgaan met water), inmiddels al weer opgevolgd door het Waterplan 2010- 2015 (vastgesteld op 16 november 2009).

De belangrijkste uitvoeringsinstantie daarbij is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat diverse uitvoeringsplannen heeft, zoals het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP4), vastgesteld op 14 oktober 2009 door het college van hoofdingelanden.

In dit bestemmingsplan zijn alle bestaande relevante watergangen opgenomen binnen de bestemming 'Water'. Nieuwe ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen worden voorgesteld is bij elke ruimtelijke ontwikkeling de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. Het plangebied valt onder het beheer van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Hoogheemraadschap op hydrologische effecten, waarbij hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Een initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden. De adviesfunctie van het Hoogheemraadschap is geregeld via de Wabo en de omgevingsvergunning. Bij ontwikkelruimte is tevens goedkeuring vanuit de Waterwet nodig en moet rekening worden gehouden met de waterkwaliteit. In het bestemmingsplan is het om die reden niet nodig een adviesfunctie in de criteria van de diverse regelingen op te nemen.

Water in het bestemmingsplan

Naast de bestemming 'Water' zijn binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt voorliggend bestemmingsplan maximale flexibiliteit met betrekking tot het realiseren van voorzieningen voor waterberging en infiltratie van hemelwater.

Waterkering

Aangezien in het plangebied een waterkering gesitueerd is, zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Het rijksbeleid geeft aan dat ruimte moet worden gereserveerd voor toekomstige versterking van de primaire waterkeringen vanwege zeespiegelstijging. Deze reserveringszones of vrijwaringszones liggen zowel aan de landzijde als aan de IJsselmeerzijde van de bestaande kering. In deze zones gelden beperkingen voor ontwikkelingen die toekomstige versterking van de waterkering kunnen belemmeren. Daarnaast zal in de zone van de primaire waterkering van het IJsselmeer de (dubbel)bestemming “Water-Waterkering” moeten gaan gelden.

Uit overleg met het Hoogheemraadschap zal moeten blijken dat de huidige bestemmingen en het gebruik van het gebied geen belemmeringen geven voor de waterhuishouding en (de bescherming van) de waterkering. Gezien het conserverende karakter van het onderhavige bestemmingsplan is dit waarschijnlijk niet het geval.

Voor gebieden met aaneengesloten bebouwing geldt dat nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing onder voorwaarden mogelijk is. Deze voorwaarden zullen gericht zijn op het voorkomen van onomkeerbare ontwikkelingen die nadelig zijn voor toekomstige versterking van de waterkering.

Omdat er in het onderhavige geval sprake is van een bestemmingsplan voor bestaand stedelijk gebied, zullen er binnen het plangebied waarschijnlijk geen aanpassingen en of compenserende maatregelen ten aanzien van het watersysteem gesteld worden. Daar waar het verhard oppervlak als gevolg van het bestemmingsplan kan toenemen, zal er ter compensatie echter oppervlaktewater moeten worden aangelegd.

In de Keur Hollands Noorderkwartier 2007 worden waterkeringen onderverdeeld in het waterstaatswerk en de aangrenzende beschermingszones. Op grond van de keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan van deze verboden ontheffing verlenen.

De gronden die gelegen zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk leveren een bijdrage aan de grondmechanische stabiliteit van het waterkerend dijklichaam of de waterkerende constructie. Veranderingen van hoogteligging van de gronden binnen het waterstaatswerk of de belasting daarvan, zouden de standzekerheid van de waterkering kunnen beïnvloeden. In de beschermingszone zou schade door hoge druk leidingen of explosies de standzekerheid van de waterkering kunnen beïnvloeden. De begrenzing van het waterstaatswerk en beschermingszones is vastgelegd in de legger.

De waterkering is op de verbeelding weergegeven. Om ook in de toekomst bescherming tegen overstromingen te kunnen blijven bieden, is het noodzakelijk nu al rekening te houden met het ruimtebeslag dat in de toekomst voor de waterkeringen benodigd zal zijn. Daartoe worden door rijk en provincie in het ruimtelijk beleid vrijwaringszones gehanteerd, waarbinnen beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen of activiteiten gelden. Deze reserveringszones of vrijwaringszones liggen zowel aan de landzijde als aan de IJsselmeerzijde van de bestaande kering. Het doel van dit beleid is te waarborgen dat er voldoende vrije ruimte is om een toekomstige versterking van een waterkering te kunnen uitvoeren. In de vrijwaringszone gelden beperkingen voor ontwikkelingen die toekomstige versterking van de waterkering kunnen belemmeren.

De primaire waterkering van het IJsselmeer is bestemd als “Water - Waterkering”. De vrijwaringszone is in het bestemmingsplan opgenomen als een gebiedsaanduiding op de plankaart (“vrijwaringszone - dijk”). Voor iedere bouwactiviteit in de vrijwaringszone is in principe de goedkeuring van het hoogheemraadschap vereist.

Binnen de genoemde vrijwaringszone is herstructurering mogelijk. Mochten in de toekomst dergelijke ontwikkelingen plaatsvinden, dan zullen de exacte voorwaarden voor werkzaamheden binnen de vrijwaringszone door het hoogheemraadschap worden aangegeven op basis van uitgewerkte plannen voor de herstructurering.

4.7.2 Normstelling en beleid

Bodem

De overheid streeft naar duurzaam gebruik van de bodem. Dit door middel van het schoonmaken van ernstig verontreinigde grond (saneren), licht verontreinigde grond blijvend te beheren en schone grond schoon te houden. Deze algemene landelijke doelstellingen zijn vastgelegd in het Nationaal Milieubeleidsplan. In diverse wet- en regelgeving zijn deze doelstellingen nader uitgewerkt.

Water

Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wro. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om vijf thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw oppervlaktewater.

Het advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is in dit bestemmingsplan verwerkt. Omdat het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is, zal er naar verwachting een positief wateradvies kunnen worden verkregen en zal de watertoets niet leiden tot een belemmering voor het plan.

4.8 Licht

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, fietspaden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, en dergelijke) en paardrijbakken. In essentie worden de negatieve effecten door lichthinder bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier. Bij de mens ligt dit nog iets ingewikkelder dan bij dieren. Juist omdat de mens verlichting gebruikt om activiteiten te ontplooien waarbij het goed kunnen zien belangrijk is.

Ervaring van hinder bij mensen komt doordat men zich soms niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, bijvoorbeeld vanwege ploegendienst, (straat)verlichting voor het huis c.q. slaapkamer en kunstmatige verlichting buiten het van nature aanwezige licht. Dit terwijl de mens in kwestie dit wel graag zou doen. Bijvoorbeeld om te kunnen uitrusten. De afwezigheid van (kunst)licht lijkt een essentiële rol te spelen bij dit 'uitrusten'.

4.8.1 Normstelling en beleid

Strikte normen met afstandsbepalingen zijn niet voorhanden. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht.

Specifiek voor bestemmingsplannen is voor sommige activiteiten Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer nog van toepassing. Bijvoorbeeld voor grote projecten waarbij lichthinder kan ontstaan, is (kunst)licht een van de milieuaspecten waarop het een en ander moet worden afgewogen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan (auto)wegen, grote oppervlakten met kassen, grote woningbouwprojecten, stadsontwikkelingsprojecten of industriegebieden.

Voor bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder een melding van het Activiteitenbesluit. In enkele gevallen geldt nog een vergunningplicht.

Deze algemene regels gelden dus naast wat geregeld is in een bestemmingsplan.

De strekking van de regels is dan als volgt:

  • lichthinder wordt voorkomen en als dat echt niet mogelijk is wordt het tot een aanvaardbaar niveau beperkt;
  • de verlichting van gebouwen en van open terrein(en) van de inrichting, inclusief de verlichting ten behoeve van reclamedoeleinden, wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
  • gedurende een specifiek tijdspad is de verlichting uit of niet zichtbaar (bijvoorbeeld bij assimilatiebelichting en verlichting bij sportvelden, e.d.);
  • naast de omgevingsvergunning is er mogelijk ook nog een vergunning nodig van de Natuurbeschermingswet 1998. Zeer kort samengevat is deze nodig als voor een activiteit significante negatieve gevolgen worden verwacht;
  • en als dit het geval is mag de activiteit niet zonder vergunning worden uitgevoerd. Indien een vergunning noodzakelijk zou zijn, maar niet is afgegeven houdt dit in dat de (kunst)verlichting uit moet blijven danwel niet zichtbaar mag zijn;
  • in het Activiteitenbesluit staat dat afscherming aan de bovenzijde zodanig is dat de lichtuitstraling met 98% wordt gereduceerd. Voor bestaande kassen geldt overgangsrecht.

Naast het activiteitenbesluit is het beleid t.a.v. lichthinder opgenomen in:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR);
  • Natuur voor mensen, mensen voor natuur; nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw;
  • Meerjarenprogramma vitaal platteland (mjp).

Samengevat komt het beleid ten aanzien van licht er op neer dat duisternis, samen met onder andere rust en ruimte, tot een van de kernkwaliteiten van het landschap behoort. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingskwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Het rijk bevorderd energiezuinige (straat)verlichting met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid bij gemeenten en provincies.

Glastuinbouw

In de gemeente Medemblik is Het Grootslag aangewezen als concentratiegebied voor de ontwikkeling van glastuinbouw. Het beleid vanuit het Activiteitenbesluit geldt voor de hier gevestigde bedrijven. Volgens deze AmvB is assimilatiebelichting altijd toegestaan. Indien in een inrichting assimilatiebelichting wordt toegepast moet er tussen zonsondergang en zonsopgang voldoende maatregelen worden getroffen, om hinder door de uitstoot van licht buiten de inrichting te voorkomen of te beperken.

Van zonsondergang tot zonsopgang dient de hinder van assimilatiebelichting te worden voorkomen. Dit kan gerealiseerd worden door in deze periode geen assimilatiebelichting toe te passen of de gevel en de bovenzijde van de kas voldoende af te schermen tegen lichtuitstraling. In het Activiteitenbesluit worden in hoofdstuk 3 de te treffen maatregelen of voorzieningen genoemd waarmee in de genoemde periode voldaan kan worden aan de wettelijke gestelde licht emissie-eisen. Voor bestaande bedrijven gelden overgangsbepalingen, die na 1 januari 2018 komen te vervallen. Waardoor na die periode alle kassen met assimilatiebelichting moeten voldoen aan de gestelde lichtnormen. Voor kassen kleiner dan 2500 m2 met assimilatiebelichting is in het Activiteitenbesluit een uitzondering gemaakt. Die vallen onder minder strenge regels en hoeven pas na 1 januari 2021 te voldoen aan de voor alle kassen geldende lichtnormen.

4.9 Ecologie

4.9.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Natura 2000-gebieden

In het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn "IJsselmeer" en "Markermeer & IJmeer". Ontwikkelingen buiten de Natura 2000-gebieden kunnen echter ook invloed hebben op de ecologische waarden binnen dit gebied. Mogelijke effecten van in het bestemmingsplan geboden ontwikkelingsruimte op Natura 2000-gebieden worden onderzocht in een planmerprocedure. Zoals gesteld in paragraaf 4.1 Planmer is een passende beoordeling uitgevoerd om de mogelijke invloed op de twee Natura 2000-gebieden te onderzoeken. De conclusies uit dit onderzoek zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

EHS-gebieden

In het plangebied komen gebieden voor, zoals de percelen aan die aan de westzijde grenzen aan het Kleine en Groote Vliet het Lutjebroekerweel en het Streekbos. In deze gebieden is natuurontwikkeling het uitgangspunt.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming wordt gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, vergunningvrij of via een afwegingsprocedure) dat in het kader van de Flora- en faunawet de mogelijke effecten op de te beschermen soorten altijd moet worden meegewogen.

Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit strijd oplevert met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de betreffende activiteit pas plaats kunnen vinden na het verkrijgen van ontheffing. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventuele benodigde omgevingsvergunning om af te wijken van de regels. Anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.

Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan vooral conserverend van aard is en er geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden, wordt het plan op het punt van soortbescherming uitvoerbaar geacht. De ontwikkelingen vinden op perceelsniveau plaats. Ter plaatse van de bestaande percelen is geen sprake van aanwezigheid van bijzondere soorten op grond waarvan op voorhand ontwikkelingen geconcludeerd zou moeten worden dat ontwikkelingen niet kunnen worden toegelaten. Voor zover in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn waar mogelijk een ontheffing voor moet worden aangevraagd, zijn er geen aanwijzingen dat een dergelijke ontheffing niet kan worden verleend.

4.9.2 Normstelling en beleid

Natura 2000-gebieden

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is op 1 oktober 2005 de nieuwe Natuurbeschermingswet in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten.

Op grond van de Natuurbeschermingswet is in Nederland een groot aantal Natura 2000-gebieden aangewezen, waarvoor momenteel de vaststellingsprocedure loopt. Op dit moment is de procedure tot aanwijzing van de Natura 2000-gebieden nog niet afgerond. Voor de Natura 2000-gebieden waarvoor de provincie de beheerplannen moet gaan opstellen, zal pas na het opstellen van die beheerplannen de begrenzing van de gebieden definitief worden vastgesteld. Dit geldt ook voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet en behoeven daardoor geen extra bescherming via het bestemmingsplan. De relatie tussen de natuurbeschermingswet en het bestemmingsplan is echter gelegen op het punt van de uitvoering van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond. Het bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken waarvan verwacht moet worden dat daarvoor geen vergunning wordt verleend op basis van de Natuurbeschermingswet. Bijvoorbeeld: Als een uitbreiding van een agrarisch bedrijf niet kan door natuurwetgeving, omdat met de uitbreiding de waardevolle natuur significant wordt aangetast, dan mag dit ook niet mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is dan namelijk niet uitvoerbaar.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor ontwikkelingen binnen of nabij de EHS geldt het ''nee, mits-principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, kan een ontwikkeling slechts doorgang vinden indien de effecten worden gemitigeerd en gecompenseerd. De EHS moet er te allen tijde in saldo op vooruit gaan.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten vindt plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten, die in de wet zijn aangewezen niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld en het is niet toegestaan dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren.

Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die staan vermeld op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten zijn de voorwaarden voor ontheffing streng.

Programmatische Aanpak Stikstof

De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is in het leven geroepen om ontwikkelingen mogelijk te maken in relatie tot Natura 2000-gebieden, waarbij de kwaliteit van de gebieden met fysieke maatregelen wordt versterkt, waardoor de Kritische Depositiewaarde van de gebieden lager wordt en er zodoende ontwikkelingsruimte wordt gecreëerd. In de PAS gaat die ruimte is naar per provincie vastgelegd prioritaire ontwikkelingen.

Ontwikkelingsruimte kan worden toegedeeld bij het verlenen van een vergunning. Er is bewust geen ontwikkelingsruimte voor bestemmingsplannen ter beschikking gesteld, aangezien dit een te groot beslag op de ontwikkelingsruimte zou leggen.

Op grond van de PAS is salderen niet meer toegestaan. In de PAS zijn reeds scenario's met betrekking tot stoppende bedrijven opgenomen, zodat de saldering al is verdisconteerd in de ontwikkelingsruimte.

Niet alleen agrariërs kunnen een beroep doen op de PAS. Zowel agrarische als andere economische ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.

4.10 Archeologie

4.10.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De gemeente Medemblik heeft nog geen vastgesteld archeologiebeleid. In de Erfgoedwet en de Omgevingswet wordt de omgang met eventueel aanwezige archeologisch waarden beschreven. De Erfgoedwet en de Omgevingswet verplicht gemeenten om 'rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden'.

Het bestemmingsplan staat hierbij centraal. Hierin worden bouw- en aanlegvoorschriften opgenomen. Indien belangrijke archeologische waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen niet in de bodem behouden kunnen blijven, dient de informatie te worden veiliggesteld door middel van een opgraving. De Erfgoedwet en de Omgevingswet gaan hierbij uit van een algemene vrijstelling voor ingrepen tot 100 m2, maar biedt de gemeente ook de nodige beleidsruimte om haar eigen afweging te maken.

Binnen het grondgebied van de gemeente Medemblik is een aantal terreinen met een monumentale archeologische status aanwezig. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt geen archeologisch rijksmonument voor.

Daarnaast komen binnen het plangebied categorieën met archeologische verwachtingswaarden voor. Op enkele locaties is sprake van een gebied zonder archeologische verwachting.

 

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd.

Bij ontwikkelingen in een archeologisch waardevol (verwachtings)gebied moet van te voren een quickscan worden uitgevoerd door Archeologie West-Friesland. De ruimtelijke ontwikkelingen worden dan afgezet tegen de aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De op de archeologische beleidskaart aangegeven vlakken zijn gebaseerd op bureauonderzoek en kaartanalyse, die niet tot uitdrukking komen op de concept-Beleidskaart Archeologie. Op deze wijze wordt onnodig onderzoek voorkomen. Op basis van de Quickscan wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg noodzakelijk is. Dit archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning.

Er worden archeologische monumenten en vier categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 1.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  

De voorkomende categorieën worden als dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Binnen deze dubbelbestemmingen is geregeld dat bij ingrepen vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning vereist is. In theorie maakt dit bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk die groter zijn dan de genoemde oppervlaktes. Dit speelt bijvoorbeeld bij de uitbreiding van agrarische bedrijven. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dergelijke ontwikkelingen wordt getoetst of archeologisch onderzoek nodig is.


In geval tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet en de Omgevingswet. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten die ouder zijn dan 50 jaar bij de gemeente Medemblik gemeld moeten worden.


Het archeologiebeleid is daarmee vertaald in het bestemmingsplan met dubbelbestemmingen op de verbeelding en passende regels. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Monumentnummer
CMA-code  
Rijksmonumentnr.   toponiem   Complextype  
11261: 14H-019   45825   Zwarte Pad, Opperdoes   IJzertijdnederzetting  
1292: 14H-05   46172   Boxweide, Eendenkooi, Zwaagdijk Oost   Grafheuvels uit de Bronstijd  
1293: 14H-04   46173   Boxweide, Eendenkooi, Zwaagdijk Oost   Grafheuvels uit de Bronstijd  

Tabel: Archeologische Rijksmonumenten binnen de gemeente Medemblik

4.11 Cultuurhistorie

4.11.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt op verschillende manieren rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Niet alleen cultuurhistorisch waardevolle elementen worden beschermd. Ook het landschap, dat als geheel een cultuurhistorische waarde kent, wordt zoveel mogelijk beschermd. Zo wordt er bij de verschillende wijzigingsbevoegdheden als eis een goede landschappelijke inpassing gevraagd die passend is in de historisch gegroeide landschapsstructuur.

Het plan kent een specifieke bescherming van de stolpboerderijen. Stolpboerderijen zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van het Noord-Hollands landschap. Van de ca. 5000 stolpen die nog aanwezig zijn in Noord-Holland zijn er 400 beschermd (anno 2009). Het aantal historische stolpen, en daarmee de identiteitsbepalende waarde voor Noord-Holland, neemt gestaag af. In het landelijk gebied van de gemeente Medemblik is de stolpboerderij een zeer karakteristiek bebouwingstype.

Stolpen zijn veelal groter dan 'gewone' burgerwoningen en zijn door de uitstraling karakteristiek voor het buitengebied. De stolpen met een woonfunctie zijn daarom apart bestemd. Dit geld voor zowel de "oude" als de "nieuwe" stolpen. Het karakteristieke aan stolpen is de hoofdvorm. Het maakt daarbij in principe niet uit hoe oud de stolp is. De oudere, karakteristieke stolpen zijn veelal al aangewezen als Rijksmonument. Die bescherming vindt plaats via de Monumentenwet. Het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm staat voorop. In principe mogen er geen aanpassingen aan de hoofdvorm van de stolp gedaan worden.

Karakteristieke panden

De gemeenteraad heeft een lijst met karakteristiek panden vastgesteld die van waarde zijn vanwege de architectuurhistorische, cultuurhistorische eigenschappen. Deze lijst is verwerkt in het bestemmingsplan.

4.11.2 Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.

4.12 Kabels en leidingen

In het plangebied komen verschillende kabels en leidingen voor. Deze zijn op de verbeelding opgenomen. Op de verbeelding zijn alleen de grotere kabels en leidingen opgenomen. Kleinere leidingen, zoals aansluitingen op individuele percelen en kleinere transportleidingen, zijn niet opgenomen.

4.13 Overige aspecten

Het plangebied maakt onderdeel uit van het radarverstoringsgebied Den Helder - 'De Kooy'. Hier staat een Secundary Surveillance Radar. Bij het plaatsen van windturbines en windparken moet worden onderzocht of deze de radar niet verstoren. Voor deze gebieden beoordeelt het ministerie van Defensie aan de hand van de bouwplannen of de windturbines verstoring opleveren.

Het radarverstoringsgebied bestaat uit een cirkel met een straal van ongeveer 28 kilometer (= 15 nautische mijl) van een radarstation en met een hoogte van meer dan 45 meter ten opzichte van de hoogte van het maaiveld bij de radar.

Objecten hoger dan 45 meter moeten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. De toegestane bouwhoogtes in dit bestemmingsplan zijn niet dusdanig dat dit een verstoring van de radar oplevert.

Hoofdstuk 5 Bestemmingen

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Per bestemming zijn eveneens de uitgangspunten weergegeven. De uitgangspunten komen voort uit de bescherming van de huidige waarden (beschreven in Hoofdstuk 2 Huidige situatie), de beleidsmatige keuzes (beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader) of volgen uit de toets op sectorale wet- en regelgeving (beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten). Naast deze hoofdstukken bestaat de toelichting nog uit de hoofdstukken 1 Inleiding en 6 Uitvoerbaarheid.

Hieronder is weergegeven hoe alle bestemmingen zijn opgebouwd.

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de bouwregels. Van geval tot geval wordt een afweging gemaakt.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist.

Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden onder worden gebracht in één vergunning) kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Alle werken en werkzaamheden kunnen dan in een keer worden toegestaan en voor afzonderlijke gevallen is geen vergunning meer nodig.

Specifieke gebruiksregels

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Wijzigingsbevoegdheden

Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd.

Overgangsbepaling

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie overeenkomt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

Algemene toetsingscriteria

In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt ten aanzien van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.

  • Het bebouwingsbeeld

Er moet worden gestreefd naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:

    • 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
    • 2. een goede bouwhoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
    • 3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd.

  • De woonsituatie

Er moet rekening worden gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.

  • De verkeersveiligheid

Verkeersveiligheid in het buitengebied staat onder druk door de toename van zwaarder verkeer (vrachtverkeer) op de kleinere wegen in het buitengebied. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.

  • Milieusituatie

Hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op worden gelet dat bestaande milieubelastende functies niet in het functioneren worden beperkt. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.

  • Landschappelijke en cultuurhistorische waarden

De landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals onder andere de verkaveling van het open gebied en de kenmerkende (lint)bebouwing maakt deel uit van de identiteit van Medemblik. Bij de afweging van het begrip landschappelijke en cultuurhistorische waarden is het in stand houden van deze waarden steeds onderdeel van het toetsingskader.

  • Natuurlijke waarden

De natuurlijke waarden die aan het gebied worden toegekend, zijn de waarden die een relatie hebben met de aanwezige geologische, bodemkundige en biologische elementen. De bescherming van de natuurlijke waarden is een afweging die bij iedere ontwikkeling wordt gemaakt. Bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zijn de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader.

  • Gebruiksmogelijkheden

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.

Kleinschalige duurzame energieopwekking

  • In de bestemmingen is een mogelijkheid voor kleinschalige duurzame energieopwekking toegelaten. Hiervoor mogen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden opgericht. Dit is uitsluitend toegelaten op bouwpercelen, moeten perceelsgericht zijn en spelen in op de ontwikkelingen om particulieren de mogelijkheid te bieden zelf energie op te wekken. Om in die situaties geen strijdigheid met het bestemmingsplan te laten ontstaan, is de energieopwekking planologisch mogelijk gemaakt;
  • Zonnepanelen zijn alleen toegestaan op daken. Na afwijking zijn deze binnen de bouwvlakken en bestemmingsvlakken ook op de gronden mogelijk.

Wijze van meten

In de wijze van meten is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

In dit artikel is onder meer bepaald hoe de dakhelling, de oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van een bouwwerk worden bepaald. Daarnaast bevat het artikel een begrip voor 'peil': voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, dient de hoogte van de kruin van de weg als peil te worden aangehouden. Voor bouwwerken die in het water worden gebouwd, geldt het gemiddelde waterpeil als 'peil'. In overige gevallen is het bestaande afsluitende afgewerkte maaiveld maatgevend. In lid 2.2 is bepaald dat ondergeschikte bouwdelen (zoals ventilatiekanalen, schoorstenen, balkons, luifels en overstekende daken) bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding maximaal 1 meter bedraagt.

Voor het bepalen van de goothoogte is het begrip opgenomen zoals dat in de SVBP 2008 is voorgeschreven. De goothoogte wordt derhalve gemeten 'vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel'.

Dit neemt echter niet weg dat de goothoogte bij bijzondere of complexe kapvormen niet altijd eenduidig te bepalen zal zijn. In dat geval wordt be-zien welke goothoogte als 'representatieve goothoogte' moet worden beschouwd. Ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen, dakopbouwen of doorstekende gevels worden daarbij niet meegeteld zolang zij een ondergeschikte toevoeging ten opzichte van het dakvlak vormen. De beoordeling van de ondergeschiktheid van een bouwdeel vergt per geval maatwerk. Voor een aantal situaties (bijvoorbeeld de dakkapellen) kan daarbij worden aangesloten bij de criteria uit de welstandsnota.

De 'ondergeschikte' toevoegingen zijn mogelijk binnen de bepalingen van het bestemmingsplan met betrekking tot de goothoogte. Hierbij geldt uiteraard dat aan de overige bepalingen uit het bestemmingsplan moet worden voldaan. Zo wordt een (ondergeschikte) dakopbouw niet getoetst aan de goothoogte, maar mag de maximale bouwhoogte zoals bepaald in de regels niet worden overschreden. Wanneer een bouwdeel zodanig grootschalig of beeldbepalend is dat deze niet meer kan worden beschouwd als een ondergeschikte toevoeging (bijvoorbeeld een dakopbouw over de hele breedte van een woning), zal het bouwdeel moeten voldoen aan alle regels van het bestemmingsplan, inclusief de maximaal toegestane goothoogte.

Seksinrichtingen

Het gemeentelijk beleid is dat ten hoogste één seksinrichting binnen het gemeentelijk grondgebied wordt toegelaten. De beperking tot één inrichting is voornamelijk ingegeven door de openabre orde en veiligheid. De beperking is in eerste aanleg ruimtelijk niet relevant. Vandaar dat het beleid niet rechtstreeks in het bestemmingsplan is verwerkt. Op het moment dat er concreet een verzoek voor de invulling van de ene plek wordt ingediend, zal via een afzonderlijke planologische procedure de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan worden overwogen.

5.2 Agrarisch

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' hebben als hoofdfunctie het agrarisch gebruik van de gronden. Dit geldt voor zowel de agrarische bedrijfskavels als voor de onbebouwde agrarische gronden. In de gebieden worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag.

In deze paragraaf is een aantal voorwaarden toegelicht die gelden bij uitbreiding van agrarische bedrijven. Daarnaast is er een aantal specifieke gebruiksregels die van toepassing zijn voor alle of meerdere bestemmingen. Deze specifieke gebruiksregels zijn opgenomen in Artikel 56 Algemene gebruiksregels. Voor de agrarische bestemming is met name ook van belang de specifieke gebruiksregel dat als strijdig gebruik de toename van de bestaande ammoniakemissie wordt aangemerkt. Dit komt voort uit de planMER (zie paragraaf 4.1 Planmer). Dit voorkomt in planologische zin dat er een verslechtering van de milieusituatie van Natura 2000-gebieden plaatsvindt ten aanzien van ammoniakdepositie, maar dit is geen lastenverzwaring voor de landbouw. De landbouw moet immers bij de vergunningverlening al een Natuurbeschermingswetvergunning aanvragen en/of gebruik maken van de ontwikkelingsruimte in de Programmatische Aanpak Stikstof en aantonen dat er geen toename van depositie op de Natura 2000-gebieden plaatsvindt.

Onder bestaande ammoniakemissie: wordt verstaan de feitelijk en legaal aanwezige veestapel ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Dat betekent dat de op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk aanwezige en als zodanig ook vergunde veestapel bepalend is voor het berekenen van de bestaande ammoniakemissie. Vergunde, maar nog niet ingevulde rechten worden daarbij niet meegenomen. Uitzondering daarop vormt de vergunde ruimte die aanwezig is op grond van een onherroepellijke Natuurbeschermingswetvergunning. Die vergunde ruimte is getoetst op de effecten op het Natura 2000 gebied en kan als zodanig worden meegenomen. Zolang een uitbreiding van de veestapel, ondanks eerder vergund op basis van een milieuvergunning, niet is getoetst op de effecten op Natura 2000 gebieden, kan de emissie daarvan niet onder de bestaande ammoniakemissie worden begrepen.

5.2.1 Bestemmingsomschrijving

Agrarisch grondgebruik

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn landbouwkundig in gebruik. Het landbouwkundige gebruik van het gebied heeft een nauwe relatie met het aanwezige open landschap. De landbouw gebruikt en beheert dit open landschap.

Het specifieke open landschap wordt in de bestemming beschermd door het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Deze bescherming is ondergeschikt aan het primaire landbouwkundige gebruik. Uitbreiding van de agrarische bedrijven is dus overal mogelijk, wel gelden daarbij randvoorwaarden en inrichtingseisen vanuit de bescherming van het landschap.

Het beleidsmatig door de provincie begrensde weidevogelgebied maakt deel uit van de agrarische bestemming. De hoge waterstanden en de openheid van het gebied maken het mogelijk om de hiervoor genoemd kenmerken in stand te houden. Om de waarden te behouden geldt binnen de hele bestemming, dat geen opgaande -al dan niet meerjarige- teelten worden toegestaan. De begrenzing van het weidevogelgebied is nog niet vastgesteld door de provincie. Daarom is er voor gekozen het weidevogelgebied niet vast te leggen op de verbeelding. Voor de begrenzing van het weidevogelgebied wordt verwezen naar de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (vastgesteld op 21 juni 2010) en de eerste herziening van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (vastgesteld op 23 mei 2011).

Systematiek agrarische bedrijfskavels

De agrarische bedrijfskavels bestaan uit een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf'. De bedrijfskavel omvat het eigenlijke boerenerf, inclusief de tuin bij de bedrijfswoning en de voor opslag in gebruik zijnde gronden.

Binnen de agrarische bedrijfskavel ligt een bouwvlak. Hierbinnen moeten de agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen worden gebouwd. Binnen de agrarische bedrijfskavel mag bebouwing, maar ook opslag plaatsvinden en verhardingen, tuinen en erven aangebracht. Het bouwvlak omvat de bestaande bebouwing en biedt de netto bouwruimte voor ontwikkelingen. De grootte van de bouwvlakken is afgestemd op het ontwerp bestemmingsplan Medemblik 2010 en de vigerende plannen van Andijk en Wervershoof. In deze plannen is op basis van een inventarisatie van de huidige percelen het bouwvlak bepaald. Hierbij is gekozen voor maatwerk; ieder perceel heeft een uitbreidingsruimte gekregen, die passend is bij de huidige agrarische bedrijfsvoering.

De situering van de bouwvlakken is mede zodanig gekozen dat voorkomen kan worden dat er voor de voorgevels van bedrijfswoningen bedrijfsbebouwing kan worden gebouwd. Die is gedaan vanuit stedenbouwkundig oogpunt, maar ook om het karakteristieke aangezicht van het boerenerf te beschermen. De ligging en uitbreidingsruimte van de bouwvlakken is afgestemd op de specifieke verkavelingsvormen die kenmerkend zijn voor de gemeente Medemblik.

De keuze voor de systematiek van agrarische bedrijfskavels met bouwvlakken geeft op de verbeelding een stuk duidelijkheid, die anders -ingeval zonder onderscheid in bouwvlak en agrarische bedrijfskavel wordt gewerkt- in de regels beschreven moet worden. De systematiek vergroot de raadpleegbaarheid van het plan en biedt specifieke mogelijkheden om tot maatwerk te komen.

Toegestane functies

Onder de algemeen toegestane activiteiten binnen de bouwpercelen vallen de melkveebedrijven, schapenhouderijen, paardenfokkerijen en akker- en tuinbouwbedrijven. Aanvullend op de agrarische bedrijvigheid binnen het bouwvlak, zijn bij het bedrijfswonen de volgende aan het wonen ondergeschikte functies mogelijk:

  • aan huis verbonden beroepen;
  • kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

De gemeente is positief over de verdere ontwikkeling van opwekking van duurzame energie. Daarom zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden geboden voor de ontwikkeling van kleinschalige vormen van energie opwekking zoals zonnepanelen en warmte/koude-opslag. Biomassavergistinginstallaties kunnen worden toegestaan op de bedrijfskavel met een omgevingsvergunning (zie paragraaf 5.2.4 Afwijken van de gebruiksregels). Daarnaast vind de laatste tijd een ontwikkeling van andere duurzame vormen van mestverwerking plaats. De verwachting is dat mestraffinage (het scheiden van mest in verschillende stromen, zoals energie, dikke en dunne fractie) in het buitengebied vaker toegepast zal gaan worden. Mestraffinage in de vorm van kleine vergisters is toegestaan bij een agrarisch bedrijf (zie in de regels artikel 1.5 agrarisch aanverwant bedrijf:).

Voor zonne-energie hoeft geen aparte regeling opgenomen te worden. Wel kan het zijn dat er bij de plaatsing van nieuwe stallen rekening gehouden wordt met de ligging van daken ten opzichte van de zon. Dit kan van invloed zijn op de ligging van de bedrijfskavel. Per geval dient afgewogen te worden of een andere vorm of ligging van de bedrijfskavel landschappelijk inpasbaar is. Voor windturbines is geen ruimte voor nieuwvestiging. De bestaande windturbines zijn aangeduid als 'overige zone - windturbine'.

Een aantal functies is vanwege de ruimtelijke en functionele impact, apart aangeduid. Dit geldt voor:

  • agrarisch handelsbedrijf
  • proeftuin
  • tweede bedrijfswoning
  • daar waar een bedrijfswoning niet is toegestaan
  • bijbehorende bouwwerken
  • specifieke gebouwen

Voor de agrarische gronden zijn functies aangeduid met een specifieke ruimtelijke en functionele impact. De functies zijn gebonden aan hun huidige locaties en zijn niet op een andere locatie toegestaan. De opgenomen aanduidingen zijn:

  • baggerspeciedepot
  • gronddepot
  • veldschuur
  • waterberging droog
  • mestopslag

De volgende bouwwerken zijn apart aangeduid en in de huidige omvang vastgelegd:

  • opslag (deze aanduiding is alleen gericht op de opslag van lpg, diesel en benzine).

Vergroting van deze bouwwerken of een toename van het aantal wordt met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

5.2.2 Bouwregels

Voor bebouwing binnen het bouwvlak is een bouwschema opgenomen (zie 3.2 Bouwregels).

In principe is bij elke agrarische bedrijfskavel een bedrijfswoning toegestaan. Daar waar dit niet mogelijk is, is dit specifiek aangegeven. Indien er al meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, is dit op de verbeelding aangegeven. Voor een agrarische bedrijfswoning geldt dat één bouwlaag met kap (goothoogte 7,00 meter en nokhoogte 12 meter) is toegestaan. Stolpen die in gebruik zijn als agrarische bedrijfswoning, zijn apart aangeduid. Hiervoor is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" op de verbeelding aangegeven. De bestaande uiterlijke kenmerken van de hoofdvorm (oppervlakte, goothoogte en dakhelling) van de stolp zijn vastgelegd.

Voor de bedrijfsgebouwen zijn de gangbare goot- en bouwhoogten opgenomen. Dit betreffen grotendeels bestaande rechten, die met dit bestemmingsplan worden voortgezet.

5.2.3 Afwijken van de bouwregels

In de regels zijn afwijkingen op de bouwregels opgenomen. In deze paragraaf wordt per afwijking de inhoud van de afwijking toegelicht.

Trekkershutten

Met een omgevingsvergunning kan kleinschalige recreatie worden toegestaan. Bij agrarische bedrijven kunnen, naast of in de plaats van gewone kampeermiddelen, eveneens trekkershutten worden toegestaan. Hiervoor geldt een maximum aantal van 25 trekkershutten.

Voor de overige regels ten aanzien van het toestaan van kleinschalige recreatie zie 56.2 Afwijken van de gebruiksregels.

5.2.4 Afwijken van de gebruiksregels

Biomassa-/mestvergistingsinstallatie

Een nevenactiviteit die bij agrarische bedrijven wordt toegestaan, is een biomassavergistingsinstallatie. In een biomassa-/vergistingsinstallatie wordt onder andere biogas (methaan) geproduceerd uit organische stof. Als organische stoffen worden bijvoorbeeld maïs en mest gebruikt. De opgewekte energie wordt in de praktijk geleverd aan het energiebedrijf. Het restproduct van de maïs en mest wordt gebruikt op het (agrarisch) bedrijf of wordt eventueel verkocht.

In een biomassa-/vergistingsinstallatie zijn een viertal situaties te onderscheiden:

  • A. Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijv. maïs) toe. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
  • B. Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd.
  • C. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
  • D. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt als meststof afgeleverd aan derden.

In navolging op het standpunt van de staatssecretaris worden de categorieën A en B beschouwd als een activiteit, passend bij en gebonden aan een agrarische bestemming. Deze categorieën worden als 'nevenactiviteit mestverwerking' bij een agrarische bestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Categorieën C en D worden niet beschouwd als een bedrijfseigen activiteit. Hiervoor is ruimtelijk maatwerk nodig. Een mogelijkheid voor deze categorie is vestiging op een bedrijventerrein.

Een biomassa-/vergistingsinstallatie kan over het algemeen een sterke toename van (zwaar) verkeer tot gevolg hebben, door de aanvoer van mest en/of biomassa. Uitzondering hierop vormen de installaties 'op boerderijniveau', waarbij zowel co-substraat als mest van het eigen bedrijf komen. Dit zijn de categorieën A en B.

Een biogasinstallatie (categorieën A en B) wordt beschouwd als een nevenactiviteit die bij alle agrarische bedrijven mogelijk is door middel van een afwijking van de regels met een omgevingsvergunning. Zodoende kan rekening gehouden worden met landschappelijke en verkeersaspecten. Bij het afwijken van de regels met een omgevingsvergunning kan tevens beoordeeld worden in hoeverre nog sprake is van een agrarische activiteit. Bij een verschuiving van de activiteit van agrarisch naar bedrijfsmatig kan dan ook op dit punt gehandhaafd worden. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. De maximale capaciteit van de biomassa-/vergistingsinstallaties bedraagt 100 ton per dag. Wanneer geen sprake meer is van een agrarische activiteit komt vestiging op het bedrijventerrein in aanmerking. Hier is sprake van maatwerk.

Naast de voorwaarden ten aanzien van het gebruik gelden er nog specifieke voorwaarden ten aanzien van het bouwen (zie artikel 3.3.3 Biomassa-/mestvergistingsinstallatie).

Ondergeschikte tak of deeltijdfunctie

Door de veranderingen in de landbouw zijn er agrarische bedrijven die naast de standaard agrarische werkzaamheden nieuwe activiteiten ontwikkelen. De gemeente wil deze ontwikkeling beleidsmatig ondersteunen door de agrarische ondernemers zoveel mogelijk te ondersteunen bij het rendabel houden van het bedrijf.

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor verbreding en verdieping van de agrarische bedrijven met tweede takken of deeltijdfuncties. De activiteiten zijn genoemd in Bijlage 3 van de regels. Onder andere wordt ruimte geboden aan:

  • verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen en streekeigen producten;
  • een zorgfunctie;
  • agrarische dienstverlenende bedrijvigheid, gebruiksgerichte paardenhouderijen, manege-activiteiten en agrarische bedrijvigheid die een relatie heeft met bestaande agrarische activiteiten;
  • een combinatie met recreatie (kleinschalig kamperen) of logiesverstrekking bij agrarische bedrijven, zoals boerengolf, appartementen of een groepsaccommodatie;
  • opslag van auto's, boten of caravans;
  • een kinderopvang.

Voor het toestaan van bovengenoemde ondergeschikte tweede takken of deeltijdfuncties (met uitzondering van de aan-huis-verbonden beroepen) geldt een nader afwegingsmoment in de vorm van een omgevingsvergunningsprocedure waarin afgeweken wordt van de regels, gekoppeld aan ruimtelijke randvoorwaarden. Zo mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van buitenopslag, aantasting van het straatbeeld, etc. Ook de aantrekkende werking van verkeer moet nader onderzocht worden. Een tweede tak of deeltijdfunctie moet ruimtelijk en functioneel acceptabel zijn. Anders gezegd: de activiteit moet in bedrijfseconomische en ruimtelijke zin ondergeschikt blijven aan het agrarisch bedrijf. Dit moet aangetoond worden door degene die het verzoek doet. In de regels is mede hierom als eis opgenomen dat niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen (die aanwezig zijn ten tijde van de te verlenen vergunning) gebruikt mogen worden voor de ondergeschikte tak of nevenfunctie.

Overkoepelende randvoorwaarde voor activiteiten binnen het agrarisch gebied is het behoud van de kenmerkende landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Mestopslag buiten bouwvlak

Het kan voorkomen dat er een noodzaak is om buiten de bedrijfskavel mest of andere producten op te slaan. Hier kan een bedrijfseconomische of milieutechnische reden aan ten grondslag liggen. Daarom is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om dit (in uitzonderingsgevallen) mogelijk te maken. Hiervoor is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om dit toe te staan.

Huisvesting arbeidsmigranten in bedrijfsgebouwen en/of bedrijfswoning

Zie de algemene toelichting op het toestaan van deze functie: Toestaan huisvesten arbeidsmigranten.

Paardrijbakken

Zie hiervoor de algemene toelichting op de afwijkingsmogelijkheid voor Paardrijbakken.

5.2.5 Wijzigingsbevoegdheden

Binnen de bestemming is voor een aantal ontwikkelingen wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Dit zijn ontwikkelingen die de gemeente de benodigde flexibiliteit geven voor bepaalde, voorzienbare situaties, die zich binnen de komende planperiode naar alle waarschijnlijkheid voor zullen gaan doen en die een goede ruimtelijk-planologische afweging vergen. De volgende wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen:

Vergroten agrarische bedrijfskavel tot 2 hectare

Vergroting van de agrarische bedrijfskavel en het daarbij horende bouwvlak is onder voorwaarden mogelijk via een wijziging naar een oppervlakte met een maximum van 2 hectare. Overwegingen die hieraan ten grondslag liggen zijn:

  • de toenemende ruimtebehoefte van bedrijven als gevolg van bijvoorbeeld schaalvergroting. Het bestemmingsplan moet voor zeker tien jaar in ontwikkelingsruimte voorzien;
  • de druk, óók vanuit milieuoptiek, om de bedrijfsmatige activiteiten (zoals voeder- en mestopslag) zoveel mogelijk op de bouwpercelen te concentreren;
  • de ruimte die agrariërs nodig hebben voor het oprichten van een deeltak en/of nevenfunctie, waarmee een (soms noodzakelijk) aanvullend inkomen kan worden verworven en die past binnen het streven naar plattelandsvernieuwing;
  • de noodzaak om aan de steeds groter wordende landbouwvoertuigen de nodige manoeuvreer- en opslagruimte te bieden.

Voorwaarde bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat er binnen het gegeven bouwvlak geen ruimte meer is om de uitbreiding te realiseren. Er moet ook sprake zijn van langdurige vergroting van de productieomvang en de noodzakelijkheid van de uitbreiding moet worden aangetoond. Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven onnodig uitbreiden en dat er onnodig bebouwing in het landelijk gebied wordt gerealiseerd, die in de nabije toekomst zijn nut weer verliest.

De uitbreiding van het bouwvlak moet landschappelijk ingepast zijn. Daarom moet de uitbreiding vergezeld gaan van een erfinpassingsplan. Hierin moet aangetoond worden dat met de inrichting rekening gehouden is met het landschapstype, de landschapsstructuren, dat er sprake is van passende bebouwing en dat er voldoende afstand bewaard wordt tot omliggende ruimtelijke elementen. De randvoorwaarden genoemd in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening moeten worden meegenomen in het erfinpassingsplan en bij de afweging van de wijzigingsbevoegdheid.

De agrarische beoordelingscommissie behandelt de aanvragen voor uitbreiding.

De gemeente staat niet afwijzend tegenover de groei van agrarische bedrijven naar een bouwvlak van maximaal 4 hectare in een nader bepaald gebied. Het gaat daarbij in ieder geval om een ligging op tenminste 200 meter vanaf de lintbebouwing. In afwijking van de besluitvorming over de grootschalige agrarische bedrijvigheid wordt de 200 meter afstandsgrens niet alleen gehanteerd voor polder Het Grootslag en de kernen Wervershoof en Andijk, maar voor het hele buitengebied bij ontwikkelingen boven de provinciale norm van 2 hectare. De raad volgt hierin het provinciale beleidskader dat specifiek voor deze situaties is opgesteld. Vanwege de grote impact van dergelijke bedrijven, wil de gemeente maatwerk leveren. Er dient eerst een principeverzoek bij de raad te worden ingediend. Pas bij instemming met dat principeverzoek kan een aparte bestemmingsplanprocedure worden gevolgd op basis van het provinciale beleidskader en de mogelijkheden die er specifiek per geval zijn.

Zie ook het provinciale beleidskader: 3.3 Provinciaal beleid

Wijziging situering agrarische bedrijfskavel

Er kunnen zich situaties voordoen dat er geen sprake is van vergroting van de bedrijfsproductie, maar dat het gewenst is het perceel anders in te richten. Er moet wel een aantoonbare bedrijfstechnische noodzaak zijn voor de wijziging van de situering van de bedrijfskavel.

Wijziging aanduiding agrarische bedrijfskavel ten behoeve van een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf

Door de ontwikkelingen in de landbouw, zoals schaalvergroting, verbreding en verdieping, functieverandering en de grote druk op het buitengebied, is er in principe geen ruimte voor nieuwe agrarische bouwpercelen.

Vestiging van nieuwe agrarische bedrijven is alleen nog mogelijk op bestaande agrarische bouwpercelen en/of in vrijkomende agrarische bebouwing. Hier is wel sprake van nieuwvestiging, omdat er een (nieuwe) mogelijkheid voor het realiseren van een agrarische bedrijf op de verbeelding wordt aangegeven. Echter, in het verleden zijn deze percelen reeds in agrarisch gebruik geweest. Nieuwvestiging is alleen mogelijk voor volwaardige, grondgebonden agrarische bedrijven. Deze volwaardigheid moet door de betreffende ondernemer worden aangetoond. Bij de toets of een agrarisch bedrijf volwaardig is, wordt in ieder geval gelet op de volgende criteria:

  • de omvang van het te vestigen bedrijf dient zodanig te zjn dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht;
  • de aanvrager dient in hoofdberoep aan het bedrijf te zijn verbonden;
  • er dient een zodanige bedrijfsopzet te zijn dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf.

Naast deze bedrijfseconomische criteria wordt ook de ruimtelijke inpassing beoordeeld. De uitgangspunten ten aanzien van de oppervlakte en de uitbreiding van bestaande agrarische bouwpercelen gelden ook hier. De Agrarische Beoordelingscommissie zal de aanvragen beoordelen

Handelsbedrijven

Een toename van het aantal handelsbedrijven in het buitengebied of in de bebouwde kom is onwenselijk. Op bedrijventerreinen wordt wel ruimte geboden voor de vestiging van nieuwe handelsbedrijven. Ook bestaande agrarische bedrijven die willen doorontwikkelen tot handelsbedrijf krijgen hiertoe geen mogelijkheid in het buitengebied of in de bebouwde kom.

Vergroting oppervlakte ondersteunend glas 1

Vergroting oppervlakte ondersteunend glas 2

In het plangebied kunnen de bestaande vollegrondstuinbouwbedrijven en bollenteeltbedrijven en andere agrarische bedrijven binnen het agrarisch bouwvlak in eerste instantie een glasopstand plaatsen van maximaal 2000 m², als zogenaamd 'ondersteunend glas'.

Uitbreiding van de glasopstand kan (binnen het bouwvlak) door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden uitgebreid. Voor bedrijven met een oppervlakte tot en met 20 hectare naar een maximum van 4000 m². Voor bedrijven met een oppervlakte boven de 20 hectare, zijn extra mogelijkheden opgenomen. Per hectare kan maximaal 200 m² teeltondersteunend glas worden toegestaan.

Afwijkende bouwvorm stolp

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

Wijziging eerste bedrijfswoning

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij een bedrijfswoning mag worden gebouwd, terwijl op de verbeelding staat aangegeven dat er geen bedrijfswoning is toegestaan. De aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' kan middels deze wijzigingsbevoegdheid van de verbeelding worden verwijderd.

Wijziging tweede bedrijfswoning

Er kan in een aantal gevallen sprake zijn van de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning. Uitgangspunt voor het toestaan van tweede bedrijfswoningen is dat er een aantoonbare noodzaak is voor een tweede bedrijfswoning. Dit houdt in dat er onder meer sprake moet zijn van noodzakelijk permanent toezicht op de bedrijfsvoering. Als minimum bedrijfsomvang wordt 100 NGE gehanteerd. De tweede bedrijfswoning moet landschappelijk goed ingepast worden en moet aan de wegzijde van de bedrijfskavel gerealiseerd worden. De uitgangspunten zijn vertaald naar de criteria voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid.

Nieuwe veldschuren

In de gemeente komen in het agrarisch gebied veldschuren voor. De bestaande veldschuren zijn aangeduid. Veldschuren verstoren het open landschap. Uitgangspunt daarom is om nieuwe veldschuren niet toe te staan. Voor een bepaald gebied in de gemeente geldt een uitzondering, hiervoor wil de gemeente een dorpsrandzone realiseren met dagrecreatie en gebruik vanuit de bebouwde kom. In dit gebied mogen ter plaatse schuren worden gebouwd.

Nieuw baggerspeciedepot

Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan een nieuw baggerspeciedepot worden toegestaan. Het depot mag geen onevenredige afbreuk doen aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden of omliggende functies.

Nieuwe meerjarige opgaande teeltvormen

Boomteelt, houtteelt en andere opgaande meerjarige beplanting is een vorm van agrarische productie die, met name in een open landschap, een grote ruimtelijke impact heeft. Gezien het open karakter van het landschap voert de gemeente een terughoudend beleid ten aanzien van deze vormen van agrarische productie. Er is daarom gekozen deze vormen van agrarische productie op specifieke locaties, na afwijking, toe te staan. Dit zijn locaties grenzend aan dorpsranden of grenzend aan bestaande opgaande landschapselementen.

Waterberging

Nieuwe waterbergingsgebieden kunnen na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan. Uitgangspunt is dat natuurlijk, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aangetast worden.

Locatiegebonden wijziging naar natuur 1

Deze wijzigingsbevoegdheid gericht op gronden nabij het Groote Vliet. Hier is één perceel nog in agrarisch gebruik. Nieuwe natuur kan hier met deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt worden. Ten tweede kan de wijzigingsbevoegdheid toegepast worden voor gronden die grenzen aan natuurgebieden of liggen in ecologische verbindingszones.

Locatiegebonden wijziging naar natuur 2

De tweede locatiegebonden wijzigingsbevoegdheid is gericht op de Kromme Leek. Vandaar dat in deze wijzigingsbevoegdheid ook de mogelijkheid is om, naast Natuur, ook Water mogelijk te maken.

Langs de Kromme Leek zal zich vanuit de waterhuishouding de volgende ontwikkelingen voordoen:

  • 1. er wordt extra (droge) waterberging voorzien;
  • 2. beperkte verbreding van de Kromme Leek en aanleg van een natuurzone langs het water;
  • 3. bovenstrooms infiltratie en middenstrooms en benedenstrooms extra open water.

Locatiegebonden wijziging naar glastuinbouw

Een aantal percelen in het glastuinbouwgebied Het Grootslag zijn nog in agrarisch gebruik. Hier kan nieuwe glastuinbouw mogelijk gemaakt worden na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid. De gronden moeten wel voorzien zijn van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 3". Voor een verdere toelichting op de regeling voor Het Grootslag zie de toelichting op de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 1. De wijzigingsbevoegdheid wordt slechts toegepast na instemming van de ontwikkelingsmaatschappij voor het glastuinbouwgebied De Grootslag BV.

Wijziging ten behoeve van vergroting glastuinbouwbedrijven

Solitaire glastuinbouwbedrijven kunnen vergroot worden naar een maximumoppervlak van 2 hectare. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch te wijzigen naar de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 2. Voor een verdere toelichting op de regeling voor solitaire glastuinbouwbedrijven wordt verwezen naar de toelichting op de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 2.

Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woningen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren. Hierdoor kan maatwerk worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden. Als uitgangspunt geldt dat nieuwe woonhuizen aan de weg worden gesitueerd. Dit voorkomt dat er nieuwe bebouwing achter bestaande linten ontstaat.

Beleidskader

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

Als een agrarisch bedrijf de activiteiten beëindigd heeft, dan kan de agrarische bestemming gewijzigd worden naar een woonbestemming. De bedrijfswoning moet daarbij in gebruik worden genomen als gewone woning en wordt aangeduid als plattelandswoning. De wijziging kan niet worden toegepast indien omliggende bedrijven daardoor in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden.

Wijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid ten behoeve van functieverandering

Als een agrarisch bedrijf de activiteiten beëindigd heeft, dan kan de agrarische bestemming gewijzigd worden naar een bestemming waar niet agrarische-functies toegestaan zijn. Daarbij kan de bestemming worden gewijzigd naar de volgende bestemmingen:

Dit zijn functies die, onder voorwaarden, passend zijn in het buitengebied. Bij de vestiging van deze functies moet gebruik gemaakt worden van de bestaande agrarische bebouwing. Een toename van het bebouwd oppervlak is niet toegestaan. Voorwaarde voor de vestiging van nieuwe functies is dat deze goed verenigbaar zijn met de bestaande functies in de omgeving. Er mag over en weer geen onaanvaardbare hinder ontstaan.

Daarbij mag er geen sprake zijn van de productie van goederen (indien er gewijzigd wordt naar de bestemming 'Bedrijf'). Ten aanzien van de paardenhouderij wordt als randvoorwaarde gesteld dat nieuwe maneges of paardenhouderijen alleen aansluitend aan de kernen gerealiseerd mogen worden.

5.3 Agrarisch - Glastuinbouw 1

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.3.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 1 heeft betrekking op de glastuinbouwbedrijven in Het Grootslag. In het glastuinbouwgebied is een voorziening ten behoeve van de waterberging gelegen. Deze is apart aangeduid.

De uitbreiding van Het Grootslag is mogelijk gemaakt binnen de bestemming Agrarisch. Zie hiervoor een toelichting op de binnen deze bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheden: Wijzigingsbevoegdheden.

Bij de toepassing van de regels binnen deze bestemming zal steeds rekening worden gehouden met de inrichtingsvereisten, zoals die zijn opgenomen en beschreven in het Ambitieus Inrichtingsplan voor het glastuinbouwgebied, alsmede de afspraken die hierover zijn gemaakt met Het Grootslag BV.

5.3.2 Bouwregels

De bestemming bevat bouwregels voor bedrijfsgebouwen, waaronder kassen, ten behoeve van glastuinbouwbedrijven. De bestemming bevat tevens een regeling voor de waterbassins die bij glastuinbouwbedrijven worden aangelegd.

Voor de bebouwing per glastuinbouwbedrijf is een driedeling gemaakt. Elk perceel is onderverdeeld in drie aparte gebieden. In de eerste strook, parallel langs de doorgaande weg, is een strook aangegeven waar bedrijfswoningen gerealiseerd mogen worden. Hiervoor is de aanduiding "bedrijfswoning" opgenomen. De strook is 10 meter diep. Daarachter is een strook van 20 meter diep aangegeven waar bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, opgericht mogen worden. Dergelijke bedrijfsgebouwen kunnen bijvoorbeeld verwerkingsruimten, warenhuizen en kantines voor het glastuinbouwbedrijf zijn. Deze vorm van bebouwing is alleen toegestaan binnen de aanduiding "'specifieke bouwaanduiding - gebouwen". Tot slot zijn kassen alleen toegestaan binnen de aanduiding "kas". Op deze manier wordt vrije uitwisselbaarheid van kassen, bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen voorkomen.

Naast het genoemde onderscheid tussen de verschillende soorten bebouwing, zijn gebouwen ten behoeve van de energievoorziening toegestaan. Hieraan is een maximum van 1.000 m2 gekoppeld. Tot slot zijn overal (behalve binnen de aanduiding "bedrijfswoning") waterbassins toegestaan.

Voor een overzicht van de toegestane goot- en bouwhoogten zie Bouwregels. Met de bouwregels is aangesloten bij de geldende regelingen voor Het Grootslag.

5.3.3 Afwijken van de bouwregels

Nieuwbouw huisvesting werknemers

Zie hiervoor de algemene toelichting op het toestaan van het huisvesten van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven: Toestaan huisvesten arbeidsmigranten

Afstand zijdelingse perceelgrens

Indien landschappelijk en milieutechnisch aanvaardbaar, is het toegestaan om op een kleinere afstand dan 5 meter van de zijdelingse perceelsgrens te bouwen.

Tweede bedrijfswoning

Bij een aangetoonde noodzaak kan met een afwijking een tweede bedrijfswoning worden toegestaan. Deze tweede bedrijfswoning moet wel noodzakelijk zijn om de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen.

Bouw kassen binnen specifieke bouwaanduiding

Bouw kassen buiten aanduiding "kas"

Bouw bedrijfsgebouwen binnen aanduiding "bedrijfswoning"

Met een afwijking kunnen kassen en bedrijfsgebouwen buiten de op de verbeelding aangegeven aanduiding gebouwd worden. Dit is alleen mogelijk bij aangetoonde bedrijfseconomische noodzaak. Het is vanuit milieutechnische en stedenbouwkundige overwegingen niet mogelijk om bedrijfswoningen buiten de daarvoor aangegeven strook toe te staan.

Vergroten goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouw

Met een afwijking kan voor bedrijfsgebouwen een goothoogte van 6 meter toegestaan worden.

5.3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Gebruik als weg

Voor één van de bedrijven in Het Grootslag is het mogelijk gemaakt een ontsluitingsweg aan te leggen. Hiervoor is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. De ontsluitingsweg kan alleen binnen de aanduiding "ontsluiting" worden toegestaan.

Huisvesting arbeidsmigranten in bestaande bedrijfsgebouwen en/of bedrijfswoning

Zie hiervoor de toelichting op het toestaan van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven: Toestaan huisvesten arbeidsmigranten

5.4 Agrarisch - Glastuinbouw 2

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.4.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 2 heeft betrekking op de bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven buiten het concentratiegebied.

5.4.2 Bouwregels

De glastuinbouwbedrijven binnen deze bestemming zijn in de huidige omvang vastgelegd. Groei van solitaire glastuinbouwbedrijven is mogelijk tot 2 hectare, indien ze groter dan 2 hectare worden dan moeten deze bedrijven verplaatsen naar één van de glastuinbouwconcentratiegebieden. Dit beleid is gebaseerd op de Provinciale Verordening Structuurvisie.

Voor de maatvoering is een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels). Met de maatvoering is aangesloten bij de geldende regelingen.

5.4.3 Afwijken van de bouwregels

Nieuwbouw huisvesting werknemers

Zie hiervoor de toelichting op het huisvesten van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven: Toestaan huisvesten arbeidsmigranten.

Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

5.4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijking kunnen verschillende functies binnen de bestemming worden toegestaan. Het betreft de volgende functies:

Voor een toelichting op het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting hierop.

5.4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Afwijkende bouwvorm stolp

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij glastuinbouwbedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarische aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend.

Locatiegebonden wijziging naar glastuinbouw

Een aantal percelen in het glastuinbouwgebied Het Grootslag maken nog geen deel uit van Het Grootslag en hebben een afwijkende glastuinbouwbestemming. Deze bestemming kan worden gewijzigd naar de bestemming die geldt voor het glastuinbouwgebied. De gronden moeten daartoe wel voorzien zijn van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 3". Voor een verdere toelichting op de regeling voor Het Grootslag zie de toelichting op de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 1. De wijzigingsbevoegdheid wordt slechts toegepast na instemming van de ontwikkelingsmaatschappij voor het glastuinbouwgebied De Grootslag BV.

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

Als een agrarisch bedrijf de activiteiten beëindigd heeft, dan kan de agrarische bestemming gewijzigd worden naar een woonbestemming. De bedrijfswoning moet daarbij in gebruik worden genomen als gewone woning. De wijziging kan niet worden toegepast indien omliggende bedrijven daardoor in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden.

Wijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid ten behoeve van functieverandering

Als een agrarisch bedrijf de activiteiten beëindigd heeft, dan kan de agrarische bestemming gewijzigd worden naar een bestemming waar niet agrarische-functies toegestaan zijn. Daarbij kan de bestemming worden gewijzigd naar de volgende bestemmingen:

Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woningen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid. In bijlage 4 zijn de voorwaarden aangegeven.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren, zodat maatwerk kan worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden.

Voor de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is bedoeld voor het mogelijk maken van een nieuwe woning binnen de bestemming Wonen - Stolp. De compensatiewoning kan ook buiten de bedrijfskavel, dus binnen de bestemming Agrarisch, gerealiseerd worden. Daarom is in die bestemming eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een compensatiewoning mogelijk te maken.

Beleidskader

5.5 Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

In dit bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen de gebruiksgerichte paardenhouderij enerzijds en de productiegerichte paardenhouderij anderzijds. Als een bedrijf gericht is op het fokken van paarden, een hengstenhouderij of het houden van paarden voor de melkproductie, is sprake van een productiegerichte paardenhouderij. Dit is een normaal agrarisch bedrijf en is dan ook als dusdanig bestemd. Deze vallen niet onder deze bestemming, aangezien er hier sprake is van een gewone agrarische activiteiten. Zie hiervoor ook de toelichting op de bestemming Agrarisch.

5.5.1 Bestemmingsomschrijving

Deze bestemming is gericht op de gebruiksgerichte paardenhouderijen. Bij een gebruiksgerichte paardenhouderij staat het gebruik van paarden ten behoeve van recreatie en sport voorop.

De gebruiksgerichte paardenhouderij is, in tegenstelling tot de productiegerichte paardenhouderij, een toegevoegde functie in het buitengebied. Onderscheiden kunnen worden:

  • training- en handelsstallen, die zijn gericht op het rijden, trainen en africhten van paarden en/of de handel in paarden;
  • dienstverlenende paardenhouderijen, die zijn gericht op het aanbieden van stalruimte;
  • het houden van paarden en pony's voor eigen gebruik. Hieronder vallen ook oefenaccommodaties van rijverenigingen.

Er is bij paardenhouderijen geen sprake van een publieksgerichte functie. Daarom is er ook geen mogelijkheid opgenomen om ondergeschikte horeca in te passen. Binnen de paardenhouderijen zijn manegeactiviteiten uitgesloten. Hiervoor is, door de ruimtelijke en functionele impact, een aparte bestemming opgenomen (zie Sport - Manege).

5.5.2 Bouwregels

Voor de oppervlaktes en afmetingen binnen deze bestemming is in de bouwregels een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

5.5.3 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

5.5.4 Wijzigingsbevoegdheden

Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarisch aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woningen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid. In bijlage 4 zijn de voorwaarden aangegeven.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren, zodat maatwerk kan worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden.

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen agrarische bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

5.6 Agrarisch - Proeftuin

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De proeftuin aan de Tolweg 13 is als zodanig bestemd. Het betreft een aan de agrarisch sector gelieerd bedrijf, dat gericht is op productontwikkeling en educatie.

Voor de oppervlaktes en afmetingen binnen deze bestemming is in de bouwregels een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

5.6.1 Afwijken van de bouw- en gebruiksregels

In de bestemming komen een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden voor. Voor een uitleg wordt verwezen naar de algemene toelichting op de betreffende afwijking. Het betreft de volgende afwijkingen:

5.6.2 Wijzigingsbevoegdheden

Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarische aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend.

Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woningen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid. In bijlage 4 zijn de voorwaarden aangegeven.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren, zodat maatwerk kan worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden.

Voor de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is bedoeld voor het mogelijk maken van een nieuwe woning binnen de bestemming Wonen - Stolp. De compensatiewoning kan ook buiten de bedrijfskavel, dus binnen de bestemming Agrarisch, gerealiseerd worden. Daarom is in die bestemming eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een compensatiewoning mogelijk te maken.

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen agrarische bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

5.7 Agrarisch - Veredelingsbedrijf

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.7.1 Bestemmingsomschrijving

Met name in het oostelijk gedeelte van het plangebied komen een aantal zaadveredelingsbedrijven voor. Deze zijn apart bestemd, omdat deze bedrijven niet onder de gewone agrarische bedrijven of de glastuinbouwbedrijven zijn te scharen.

Zie ook het provinciale beleidskader:

5.7.2 Bouwregels

Voor de bebouwing is een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

5.7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen de volgende functies toegestaan worden:

5.7.4 Wijzigingsbevoegdheden

Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarisch aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er zich in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woningen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid. In bijlage 4 zijn de voorwaarden aangegeven.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren, zodat maatwerk kan worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden.

Wijziging tweede bedrijfswoning

Er kan in een aantal gevallen sprake zijn van de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning. Uitgangspunt voor het toestaan van tweede bedrijfswoningen is dat er een aantoonbare noodzaak is voor een tweede bedrijfswoning. Dit houdt in dat er onder meer sprake moet zijn van noodzakelijk permanent toezicht op de bedrijfsvoering. Als minimum bedrijfsomvang wordt 100 NGE gehanteerd. De tweede bedrijfswoning moet landschappelijk goed ingepast worden en moet aan de wegzijde van de bedrijfskavel gerealiseerd worden. De uitgangspunten zijn vertaald naar de criteria voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid.

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen agrarische bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

5.8 Bedrijf

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.8.1 Bestemmingsomschrijving

Onder deze bestemming vallen de niet-agrarische bedrijven. Het gaat om bestaande, legaal aanwezige bedrijven. In beginsel zijn de bedrijven bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf. Binnen de bestemming zijn de bedrijfssoorten toegestaan die zijn genoemd in Bijlage 1 van de regels onder de categorieën 1 en 2 van de VNG-Bedrijvenlijst.

De bestaande zwaardere bedrijven zijn opgenomen in Bijlage 2. Dit zijn bedrijven die vallen in categorie 3 of hoger. De bestaande rechten van deze bedrijven worden gerespecteerd. Echter, uitwisselbaarheid dient voorkomen te worden, om een te grote milieubelasting op de omgeving te voorkomen. Voor de bedrijven met een aanduiding zijn de lichtere vormen (dus categorie 1 en 2) daarom wel toegestaan. Bij bedrijfsbeëindiging kan de bebouwing dan zonder procedures voor nieuwe en passende bedrijvigheid gebruikt worden. Het bedrijf kan, als er sprake is van het beëindigen van de functie, via een wijzigingsprocedure uit de tabel verwijderd worden.

5.8.2 Bouwregels

Bebouwing is toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Voor de bedrijvigheid is een ruim bouwvlak opgenomen, welke voor maximaal 60% bebouwd kan worden.

Voor de bebouwing binnen deze bestemming is een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels). Hierbij is aangesloten bij de geldende regelgeving. Per bedrijf wordt rekening gehouden met een bijbehorende bedrijfswoning. Indien geen bedrijfswoning toegestaan is, staat dit aangeduid op de verbeelding.

In principe mogen bedrijven tot 60% van het bestemmingsvlak bebouwen. Hierdoor is er enige flexibiliteit ten aanzien van de invulling van het perceel en wordt voorkomen dat het gehele perceel vol gebouwd wordt. Als er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf (dit zijn percelen die gewijzigd zijn van een bestemming Agrarisch naar Bedrijf) is maximaal de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat er bij vrijkomende agrarische bedrijven sprake is van een toename van het bebouwd oppervlak.

5.8.3 Afwijken van de bouwregels

Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

De oppervlakte voor bedrijfsgebouwen en overkappingen kan met een afwijking vergroot worden met 10% bovenop van de bestaande oppervlakte. Hiervoor moet een aantoonbare bedrijfseconomische noodzaak zijn.

Deze afwijkingsmogelijkheid mag niet worden toegepast bij bedrijven die gevestigd zijn in voormalige agrarische bedrijfspanden. Dit om te voorkomen dat er bij dergelijke percelen een toename van het oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is. Uitgangspunt voor dergelijke percelen is immers dat nieuwe bedrijvigheid zich binnen bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen vestigt.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

5.8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Gelijkwaardige bedrijvigheid

Bij afwijking zijn ook bedrijven toegestaan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in bijlage 2 genoemde bedrijven, mits het niet gaat om geluidzoneringsplichtige bedrijven, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Dit kan gelden voor nieuwe bedrijvigheid, die niet als zodanig in de lijst is genoemd, of zwaardere bedrijvigheid, die qua omvang zodanig gering is, dat sprake is van vergelijkbaarheid met een lichtere vorm van bedrijvigheid.

Daarnaast kunnen de volgende functies toegestaan worden:

5.8.5 Wijzigingsbevoegdheden

9.7.1 Wijziging tabel bijlage 2

In Bijlage 2 van de regels zijn de bedrijven opgenomen die zwaarder zijn dan categorie 1 en 2 van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Deze bedrijven zijn in principe niet passend in het buitengebied. Bij beëindiging van de functie ter plekke, kan daarom een bedrijf uit tabel 2 verwijderd worden. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 nog wel toegestaan.

Zie ook 4.6 Milieuhinder overige bedrijvigheid

Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarisch aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woningen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid. In bijlage 4 zijn de voorwaarden aangegeven.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren, zodat maatwerk kan worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden.

Voor de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is bedoeld voor het mogelijk maken van een nieuwe woning binnen de bestemming Wonen - Stolp. De compensatiewoning kan ook buiten de bedrijfskavel, dus binnen de bestemming Agrarisch, gerealiseerd worden. Daarom is in die bestemming eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een compensatiewoning mogelijk te maken.

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen agrarische bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

5.9 Bedrijf - Loon- en grondverzetbedrijf

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

In het plangebied komt een aantal loon- en grondverzetbedrijven voor. Dit zijn geen agrarische bedrijven. De loon- en grondverzetbedrijven zijn daarom apart bestemd. Het betreft hier loon- en grondverzetbedrijven, al dan niet gecombineerd met kraanverhuur, sloopwerkzaamheden en cultuurtechnische werkzaamheden.

De bedrijven hebben bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de bedrijfsfunctie. Bij elk bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. In de regels is een bouwschema opgenomen voor de toegestane hoogtes en oppervlaktes (zie Bouwregels).

5.9.1 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen via een afwijking de volgende functies worden toegestaan:

5.9.2 Wijzigingsbevoegdheden

Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarisch aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woningen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid. In bijlage 4 zijn de voorwaarden aangegeven.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren, zodat maatwerk kan worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden.

Voor de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is bedoeld voor het mogelijk maken van een nieuwe woning binnen de bestemming Wonen - Stolp. De compensatiewoning kan ook buiten de bedrijfskavel, dus binnen de bestemming Agrarisch, gerealiseerd worden. Daarom is in die bestemming eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een compensatiewoning mogelijk te maken.

Beleidskader

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen agrarische bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

5.10 Bedrijf - Gasontvangststation

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

In het plangebied komt een aantal gasontvangstations voor. Deze stations zijn apart bestemd als Bedrijf - Gasontvangststation vanuit veiligheidsaspecten. De gebouwen mogen maximaal 6 m hoog zijn.

5.11 Bedrijf - Grasdrogerij

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.11.1 Bestemmingsomschrijving

Aan de Mijnsherenweg nabij Lambertschaag is een grasdrogerij gelegen. Gezien de ruimtelijke en functionele impact, is de functie met een aparte bestemming vastgelegd. Naast de grasdrogerij, is er op het perceel ook nog een museum en een kleinschalige palingrokerij gevestigd. Deze zijn binnen de bestemming eveneens toegestaan.

5.11.2 Bouwregels

De bestaande bouwmogelijkheden zijn vastgelegd. Hierbij is onderscheid gemaakt in opslagloodsen en productiegebouwen. Binnen de bestemming is eveneens een bedrijfswoning toegestaan.

Rond dit bedrijf is een geluidszone gelegen. Deze is met een aanduiding opgenomen (zie geluidszone - industrie).

5.11.3 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen via een afwijking de volgende functie worden toegestaan:

5.12 Bedrijf - Nutsvoorziening

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De bestaande nutsvoorzieningen, zoals gemalen en de grotere elektriciteitshuisjes, zijn apart bestemd. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing per bestemmingsvlak mag maximaal 150 m2 bedragen. Dit is ruim voldoende voor de nutsvoorzieningen met deze bestemming.

5.13 Bedrijf - Meet- en regelstation

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

Aan de Westfriesedijk is een meet- en regelstation van de Gasunie. Dit station is apart bestemd als Bedrijf - Meet- en regelstation vanuit veiligheidsaspecten. De gebouwen mogen maximaal 4 m hoog zijn.

5.14 Bedrijf - Rioolwaterzuivering

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.14.1 Bestemmingsomschrijving

De rioolwaterzuivering bij Wervershoof heeft de bestemming Bedrijf - Rioolwaterzuivering. Er is vanwege de invloed op de omgeving gekozen voor een aparte bestemming. Uitwisselbaarheid met andere functies is niet gewenst en daarom ook niet voorzien. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. De geurzone rond de rioolwaterzuiveringsinstallatie is apart vastgelegd (zie milieuzone - geurzone).

5.14.2 Bouwregels

Het bestemmingsvlak mag tot ten hoogste 5% bebouwd worden. Voor bedrijfsgebouwen is een maximum bouwhoogte van 8 meter opgenomen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale bouwhoogte van 12 meter opgenomen.

5.14.3 Afwijken van de bouwregels

Vergroten bebouwingspercentage

Met een omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat 10% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd.

Afstand gebouwen tot bestemmingsgrens

Mits landschappelijk en milieutechnisch aanvaardbaar, kan met een afwijking tot op de perceelsgrens worden gebouwd.

Vergroten bouwhoogte andere bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 20 meter toegestaan worden.

5.15 Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

In het plangebied komt een aantal tankstations voor waar alleen sprake is van de verkoop van brandstof. Deze situatie is dan ook vastgelegd met de bestemming Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen. De huidige bebouwing is met een bouwvlak vastgelegd. Bij een aantal van de tankstations is sprake van de verkoop van lpg. Om de veiligheidssituatie bij de stations niet te laten veranderen, zijn de afleverzuil, de opslag van lpg en het vulpunt vastgelegd. De veiligheidszone is vastgelegd met een aparte aanduiding (zie veiligheidszone - lpg). Naast brandstof kunnen ook andere zaken verkocht worden, zoals tijdschriften, bloemen en voedings- en genotsmiddelen. Op een van de tankstations komt een antennemast voor. Deze is apart aangeduid.

5.16 Bedrijf - Windturbine

Op 6 februari 2017 is het provinciaal inpassingsplan Windpark Westfrisia vastgesteld. Dit plan ziet op de bouw van vijf windturbines. Het provinciaal inpassingsplan is opgenomen in dit bestemmingsplan.

De locaties van de vijf windturbines hebben de bestemming ‘Bedrijf - Windturbine

gekregen. Binnen deze bestemming is met een bouwvlak aangegeven waar

de fundering en de masten van de windturbines moeten worden gebouwd. Dit is

nauwkeurig bepaald om te zorgen dat de windturbines in een lijn opstelling worden

geplaatst. Ook is in de bestemmingsomschrijving expliciet benoemd dat het

inpassingsplan tot doel heeft vijf windturbines te bouwen om de gewenste lijnopstelling

te verzekeren. Daarnaast is een functieaanduiding opgenomen voor de voor het

windpark noodzakelijk nutsvoorzieningen. Het betreft de functieaanduiding

‘nutsvoorziening’. Binnen het bouwvlak voor de windturbines zijn de ashoogte en

rotordiameter van de windturbines beperkt tot de aangevraagd maten van 85 meter

respectievelijk 82 meter.

In het plan is vastgelegd dat van deze maatvoering onder voorwaarden kan worden

afgeweken. Deze afwijkingsbevoegdheid is opgenomen gelet op de aanvraag uit 2010

en de voortschrijdende stand der techniek en het aanbod van windturbines. Dankzij

nieuwe technieken is het mogelijk om windturbines te realiseren met meer vermogen met een kleinere of gelijke belasting op het woon- en leefklimaat. Daarnaast is het

aanbod windturbines dat aan de aanvraag voldoet door de technologische vooruitgang

zeer beperkt. Er is daarbij gekozen voor een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid

voor GS om voor de rechtstreekse bouwmogelijkheden in het inpassingsplan aan te

sluiten bij de aanvraag uit 2010. De afwijking is gemaximeerd op een rotordiameter

van 93 meter. Deze maximale afwijking is gekozen op basis van de gulden snederegel

voor windturbines die uitgaat van:

Ashoogte   Gulden Snede rotordiameter  
< 80 meter   ashoogte +/- 20%  
> 80 meter   ashoogte +/- 10%  

Daarna is gekeken welke minimale afwijking noodzakelijk is om een uitvoerbaar en

rendabel windpark te realiseren. Deze minimaal noodzakelijk afwijking is daarbij

gesteld op 93 meter. Dit betekent dat ten opzichte van de gulden snede de maximale

rotordiameter met 3 meter is beperkt. Afwijken is slechts toegestaan onder strikte

voorwaarden, die moeten waarborgen dat enkel gebruik mag worden gemaakt van de

afwijking als:

  • 1. dit noodzakelijk is gelet op de technologische vooruitgang sinds de datum van het inpassingsplanverzoek;
  • 2. de gevolgen voor het woon- en leefklimaat verbeteren.

Hiermee is beoogd om voor een specifieke ontwikkeling, zoals het initiatief van

Windpark Westfrisia B.V., te toetsen of aan deze voorwaarden wordt voldaan.

De buiten het bouwvlak gelegen gronden binnen de bestemming mogen, voor zover

dit mogelijk is zonder de verstoring van de windturbines, agrarisch worden gebruikt.

5.17 Cultuur en ontspanning - Stoommachinemuseum

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.17.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemming beslaat het terrein met een gedeelte reeds bestaande bebouwing, zoals het stoomgemaal/museum, de schoorsteenpijp, het stookhuisje en de bijbehorende bedrijfswoning.

Horecagelegenheid en detailhandel worden in beperkte mate toegestaan ter ondersteuning van de museale functie. De horecagelegenheid en detailhandel dienen ondergeschikt te zijn aan en/of ten dienste te staan van het museum.

5.17.2 Bouwregels

De bouwregels zijn afgestemd op de huidige situatie. Omdat (enkele van) de gebouwen onder de beschermende werking van de Monumentenwet vallen, zijn hiervoor in de regels geen specifieke beschermingsregels opgenomen.

5.18 Detailhandel

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.18.1 Bestemmingsomschrijving

De in het plangebied aanwezige detailhandel valt binnen deze bestemming. Bedrijfswoningen zijn toegestaan. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor uitbreiding van het aantal detailhandelsbedrijven. Eén specifieke vorm van detailhandel, de productiegebonden detailhandel, is wél toegestaan. Het gaat hierbij om detailhandel in streekgebonden producten of gevestigde kunstzinnigheid zoals de verkoop bij een atelier. Dit valt echter buiten de bestemming Detailhandel. Alleen de bestaande detailhandel is als zodanig bestemd en krijgt slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.

5.18.2 Bouwregels

De bestaande oppervlakte aan bebouwing binnen het bestemmingsvlak mag niet uitbreiden. Tot slot is in de regels een bouwschema opgenomen voor de toegestane bebouwing (zie Bouwregels).

5.18.3 Afwijken van de bouwregels

In de regels zijn afwijkingen op de bouwregels opgenomen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze bouwregels:

5.18.4 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen met een afwijking de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

 

5.19 Detailhandel - Tuincentrum

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.19.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemming Detailhandel - Tuincentrum heeft betrekking op bedrijfsgebouwen en kassen ten behoeve van een tuincentrum, al dan niet in combinatie met een hoveniersbedrijf. Detailhandel ten behoeve van de inrichting van tuinen en bouwwerken is hierbij toegestaan.

5.19.2 Bouwregels

De bedrijfsgebouwen (inclusief kassen) moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden. Binnen het bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Voor de oppervlaktes en afmetingen binnen deze bestemming is in de regels een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

5.19.3 Afwijken van de bouwregels

In de regels zijn afwijkingen op de bouwregels opgenomen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze bouwregels:

5.19.4 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen met een afwijking de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

 

5.20 Groen

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

Diverse groenstroken en andere (openbare of particuliere) groenvoorzieningen hebben de bestemming Groen. De bestemming is toegepast op die openbare en particuliere gebieden waar het groene karakter van structurele waarde is voor de beeldkwaliteit van het gebied of voor het landschap en waar niet gebouwd mag worden. Ook stroken die een bufferfunctie of afschermende functie vervullen, hebben deze bestemming.

 

5.21 Horeca

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.21.1 Bestemmingsomschrijving

De bestaande horecafuncties hebben de bestemming Horeca - 1. Het betreft hier functies die gericht zijn op het verstrekken van dranken, etenswaren en/of logies. De zwaardere horecafuncties, zoals bars en discotheken, zijn vanwege de impact op de omgeving, uitgesloten.

5.21.2 Bouwregels

Binnen de bestemming is een maximaal bebouwingspercentage van 60% opgenomen. Dit zorgt voor enige flexibiliteit voor de inrichting van de bestemming en geeft eveneens enige uitbreidingsruimte. Het bebouwingspercentage is er op gericht dat de percelen niet volledig vol bebouwd wordt.

Bebouwing moet voldoen aan het in de bestemming opgenomen bouwschema (zie 22.2 Bouwregels). Binnen de horecabestemming zijn bedrijfswoningen toegestaan. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan.

5.21.3 Afwijken van de bouwregels

In de regels zijn afwijkingen op de bouwregels opgenomen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze bouwregels:

5.21.4 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen via een afwijking de volgende functies worden toegestaan:

5.22 Horeca - 2

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De molen 'Molen De Haen' langs de A7 is als zodanig van een passende bestemming voorzien. Het bewonen van de molen is niet toegestaan. De bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan dat eerder voor deze locatie is opgesteld.

5.23 Maatschappelijk

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.23.1 Bestemmingsomschrijving

De bestaande maatschappelijke voorzieningen in het plangebied hebben de bestemming Maatschappelijk. Er is binnen de maatschappelijke bestemming een zekere mate van (functionele) flexibiliteit opgenomen, zodat functies onderling uitwisselbaar zijn. Dit houdt in dat bijvoorbeeld in een dorpshuis ook religieuze of medische activiteiten uitgeoefend kunnen worden.

5.23.2 Bouwregels

Binnen de bestemming is enige flexibiliteit ten aanzien van de bebouwing opgenomen. Per bestemmingsvlak mag 60% bebouwd worden en is één bedrijfswoning toegestaan. Voor de bebouwing binnen de bestemming is een schema opgenomen (zie Bouwregels).

5.23.3 Afwijken van de bouwregels

In de regels zijn afwijkingen op de bouwregels opgenomen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze bouwregels:

5.23.4 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen met een afwijking de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

5.23.5 Wijzigingsbevoegdheid

Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen agrarische bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

5.24 Maatschappelijk - Zorgboerderij

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.24.1 Bestemmingsomschrijving

Voor de zorgboerderijen in het plangebied is de bestemming Maatschappelijk - Zorgboerderij opgenomen. Bij zorgboerderijen betreft het veelal een combinatie van een maatschappelijke functie met daarbij een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De hoofdfunctie is echter de zorgverlenende functie. Daarom is voor deze functie een aparte maatschappelijke bestemming opgenomen. Uitwisseling van maatschappelijke functies voor zorgboerderijen is niet gewenst, vanwege de specifieke relatie met de agrarische gronden. Uitgangspunt is immers het verlenen van zorg in een agrarische setting. Daarnaast is bij de zorgboerderijen veelal sprake van een combinatie van het verlenen van zorg en agrarische bedrijfsvoering. Bij agrarische bedrijven mag ook ondergeschikt een zorgfunctie uitgeoefend worden. Echter, bij zorgboerderijen is de zorgfunctie de hoofdfunctie, met (eventueel) ondergeschikt een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

5.24.2 Bouwregels

Bebouwing is toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Voor de bebouwing binnen de bestemming is een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels). Als uitgangspunt geldt dat er voor de zorgboerderijen enige flexibiliteit in de inrichting van het terrein zit. Er is daarom gekozen voor een vrij ruim bouwvlak met een maximum bebouwingspercentage van 60%.

5.24.3 Flexibiliteitsbepalingen

Daarnaast kunnen via een afwijking de volgende functies worden toegestaan:

5.24.4 Wijzigingsbevoegdheden

Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarische aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend.

Wijziging naar wonen

Als de activiteiten ter plaatse beëindigd zijn, dan kan de bestemming gewijzigd worden naar de bestemming Wonen. De bedrijfswoning moet daarbij in gebruik worden genomen als gewone woning. De wijziging kan niet worden toegepast indien omliggende bedrijven daardoor in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden.

5.25 Natuur

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De gronden waar de natuurfunctie de hoofdfunctie is, hebben de bestemming Natuur. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de natuurgebieden is de belangrijkste functie binnen deze bestemming. Agrarisch en (extensief) dagrecreatief medegebruik is toegestaan.

Om de natuurwaarden binnen de bestemming te beschermen, is een vergunningenstelsel opgenomen. Bebouwing wordt binnen de bestemming in principe uitgesloten, eveneens om de natuurwaarden te beschermen. Wel komt er binnen de bestemming reeds verschillende vormen van bebouwing voor. Deze zijn aangeduid. Het betreft de volgende aanduiding, waarmee de betreffende functies zijn vastgelegd:

  • botenhelling
  • baggerspeciedepot
  • antennemast
  • bouwwerken ten behoeve van het natuurbeheer
  • bouwwerken ten behoeve van recreatiepark

Voor een aantal werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het betreft onder andere het afgraven van grond, het aanplanten dan wel verwijderen van bomen en houtgewas, het graven en/of dempen van sloten en het aanleggen van infrastructurele werken, zoals leidingen.

Beleidskader

Omgevingsaspecten

5.26 Recreatie - Dagrecreatie

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

Een aantal dagrecreatieve voorzieningen, waaronder het bos langs de boxweide naar het natuurgebied Groote Vliet en het gebied direct ten westen van Wognum, heeft de bestemming Recreatie - Dagrecreatie. Deze bestemming is bedoeld voor voorzieningen voor dagrecreatieve voorzieningen, waaronder bebossing en groenvoorzieningen.

In het gebied nabij Wognum is de specifieke inrichting met speelvoorzieningen en een bebouwingsvrije zone in relatie tot een naastgelegen bedrijf vastgelegd. Ook een terrein voor sport- en spelevenementen is specifiek vastgelegd op de verbeelding en de regels.

5.27 Recreatie - Recreatiewoningenterrein

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

Deze bestemming ziet op het zomerhuizenterrein Zuiderzee ten zuidoosten van Medemblik. Het geldende bestemmingsplan is zoveel mogelijk overgenomen binnen de standaarden en de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied.

5.28 Recreatie - Verblijfsrecreatie

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.28.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie is gericht op de recreatieterreinen in het plangebied. Daarbij is conform het gemeentelijke beleid de volgende driedeling gemaakt:

  • specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein 1: Dit zijn de kampeerterreinen, waar alleen de "gewone" kampeermiddelen als caravans en tenten toegestaan zijn. Tot de gewone kampeermiddelen worden ook trekkershutten en tenthuisjes gerekend;
  • specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein 2: Op recreatieterreinen met deze aanduiding zijn, naast de gewone kampeermiddelen, ook stacaravans toegestaan;
  • specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein 3: Tot slot zijn op terreinen met deze aanduiding, naast de gewone kampeermiddelen en stacaravans ook chalets toegestaan.

Het maximaal aantal toegestane recreatiemiddelen per terrein is op de verbeelding aangegeven.

5.28.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten dienste van het kampeerterrein, zoals toiletgebouwen, onderhouds- en beheergebouwtjes, dienstverlening, sportvoorzieningen, en recreatieve voorzieningen toegestaan. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Aan de verschillende kampeermiddelen zijn in de regels maximum oppervlakten verbonden. De bestaande rechten voor de verschillende recreatieterreinen zijn overgenomen.

Stolpen binnen deze bestemming hebben de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp". Het handhaven van de karakteristieke hoofdvorm (dus oppervlakte, goothoogte en dakhelling) is met deze aanduiding in de huidige vorm vastgelegd.

5.28.3 Afwijken van de bouwregels

In de regels zijn afwijkingen op de bouwregels opgenomen. Voor een toelichting op het toestaan van paardrijbakken wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid: Paardrijbakken

Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Oppervlakte gebouwen en overkappingen

In principe mag 5% van het bestemmingsvlak bebouwd worden voor bebouwing ten behoeve van dienstverlening, kantines en detailhandel. Met een afwijking van het bestemmingsplan kan dit verhoogd worden naar 10%.

5.28.4 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen met een afwijking de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

5.28.5 Wijzigingsbevoegdheid

Afwijkende bouwvorm stolp

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom van de verbeelding verwijderd worden na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid. Deze kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

5.29 Recreatie - Volkstuinen

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De verschillende volkstuinen in het plangebied hebben de bestemming Recreatie - Volkstuinen gekregen. Uitbreiding van deze volkstuinen is niet aan de orde en wordt dan ook met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

5.30 Sport

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De sportvelden in het plangebied hebben de bestemming Sport. Dit zijn onder andere voetbalvelden. Per bestemmingsvlak mag 5% aan bebouwing gerealiseerd worden ten behoeve van de sportvoorziening. Voor lichtmasten en ballenvangers is, gezien de afwijkende hoogte, een aparte maatvoering opgenomen.

5.31 Sport - Golfbaan

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De golfbaan Vlietlanden is bestemd als Sport - Golfbaan. Er is een plicht van een omgevingsvergunning opgenomen voor grondwerkzaamheden. Dit gezien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden die nagestreefd worden.

De inrichting van het terrein is deels in het bestemmingsplan vastgelegd door middel van aanduidingen. Het betreft de volgende functies die met een aanduiding zijn vastgelegd:

  • "parkeerterrein";
  • "specifieke bouwaanduiding - bouwwerken 1" voor een kantine/restaurant, een bedrijfswoning, een kantoor en ondergeschikte detailhandel ten dienste van de golfbaan;
  • "specifieke bouwaanduiding - bouwwerken 2" voor een gebouw ten behoeve van het onderhoud en het beheer van de golfbaan.

5.32 Sport - Manege

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.32.1 Bestemmingsomschrijving

Bestaande maneges hebben de bestemming Sport - Manege. Maneges en paardenrecreatieverblijven worden beschouwd als bedrijven die specifiek gericht zijn op de paardensport. Omdat er bij maneges sprake is van een functie die relatief veel publiek aantrekt, zijn deze apart bestemd. Ook hebben maneges veelal een grotere oppervlakte aan bebouwing dan agrarische bedrijven en de gebruiksgerichte paardenhouderijen.

Ondergeschikte horeca, tot een oppervlakte van maximaal 100 m2, is bij maneges toegestaan.

5.32.2 Bouwregels

De bebouwing is binnen een ruim bouwvlak vastgelegd. Het bouwvlak mag voor maximaal 60% bebouwd worden. Hierdoor is er enige flexibiliteit qua inrichting van het perceel en is er eveneens enige uitbreidingsruimte. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan.

Voor de bebouwing is in de regels een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

5.32.3 Afwijkingsmogelijkheden

Daarnaast kunnen de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

5.32.4 Wijzigingsbevoegdheden

Wijzigen agrarisch agrarische bedrijfskavel 

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarisch aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

Wijziging naar wonen

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen agrarische bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

5.33 Verkeer

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

Onder de bestemming Verkeer zijn de bestaande doorgaande wegen in het buitengebied gebracht. Het zijn wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting vallen ook onder deze bestemming.

Door middel van het opnemen in de regels dat verbeteringen mogelijk zijn alleen als het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken gehandhaafd blijft, wordt de bestaande situatie vastgelegd. Dit houdt in dat het wegprofiel niet wezenlijk aangepast mag worden en de bestaande geluidssituatie wordt vastgelegd. Er is in de Algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een bestemming te wijzigen in de bestemming Verkeer ten behoeve van incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, aanleg van rotondes, oversteekplaatsen, en dergelijke.

Voor het plaatsen van verkeerslichten, verkeersborden en dergelijke is geen omgevingsvergunning nodig. Hiervoor is dus geen regeling opgenomen.

Omgevingsaspecten

5.34 Verkeer - Fietspaden

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

In het plangebied komen een aantal vrijliggende fiets- en voetpaden voor. Daar waar deze geen deel uitmaken van een andere weg, bijvoorbeeld naast een doorgaande autoweg, zijn deze apart bestemd met de bestemming Verkeer - Fietspaden. Naast fiets- en voetpaden, zijn kaden, dijken, bruggen en andere bouwwerken ten behoeve van fietspaden mogelijk gemaakt.

Door de paden apart te bestemmen, is de huidige situatie vastgelegd. Het algemeen toestaan van dergelijke paden binnen alle bestemmingen is, vanwege bijvoorbeeld de landschappelijke en natuurlijke invloed, niet wenselijk.

5.35 Verkeer - Railverkeer

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De museumspoorlijn Hoorn - Medemblik die in het plangebied ligt, heeft de bestemming Verkeer - Railverkeer. Bruggen, dammen en duikers zijn toegestaan. Gebouwen en overkappingen zijn in principe niet toegestaan. Alleen één in het plan gelegen karakteristiek station, is op de verbeelding aangeduid. Hiervoor is de aanduiding karakteristiek opgenomen. Voor overige bouwwerken, anders dan ten behoeve van het railverkeer, is een bouwhoogte van 15,00 meter opgenomen.

Omgevingsaspecten

5.36 Water

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De hoofdwatergangen met een belangrijke waterfunctie (bijvoorbeeld voor de afwatering) zijn vastgelegd. Ook watergangen met een belangrijke landschappelijke functie hebben de bestemming Water. De recreatieve vaarroutes in het plangebied zijn aangeduid met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatieve vaarroute".

Er zijn geen flexibiliteitsbepalingen (afwijken met omgevingsvergunning of een wijzigingsbevoegdheid) opgenomen om het water binnen de bestemming te dempen. Zodoende wordt de belangrijke waterstaatkundige functie van de als Water bestemde sloten en vaarten voldoende gewaarborgd.

Om het recreatieve gebruik van de watergangen in het plangebied te beschermen, is een minimale doorvaarthoogte en doorvaartbreedte opgenomen. Deze bedragen respectievelijk 1,50 en 3,00 meter.

Omgevingsaspecten

5.37 Water - Waterstaat

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De Westfriese Omringdijk, inclusief de dijk langs het IJsselmeer, heeft de bestemming Water - Waterstaat. De waterkerende functie staat voorop. Daarnaast speelt het behoud van de cultuurhistorische waarde. Deze is met een aparte dubbelbestemming vastgelegd (zie Waarde - Cultuurhistorie). Agrarisch en recreatief medegebruik zijn toegestaan, voor zover niet in strijd met de hoofdfunctie. De bescherming van de waterkerende functie van de dijk wordt via andere regelgeving geregeld en hoeft dus niet extra in dit bestemmingsplan beschermd te worden.

Omgevingsaspecten

5.38 Wonen

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.38.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemming Wonen heeft betrekking op de bestaande woonhuizen met hun bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht. Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is in ruimtelijke zin onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken en overkappingen anderzijds. Zo zijn er bijbehorende bouwwerken die ruimtelijk ondergeschikt zijn, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De oppervlakte van alles wat aan het hoofdgebouw is aangebouwd mag niet groter zijn dan 80% van het hoofdgebouw zelf. In die gevallen waar nog bouwruimte resteert, zal die bouwruimte vrijstaand van het hoofdgebouw gerealiseerd moeten worden.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep: een (vrij) beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat gericht is op het verlenen van diensten. Voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep zijn in de regels een aantal criteria opgenomen. Daarnaast is mantelzorg en zijn kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Daarnaast worden bijbehorende bouwwerken gezien als gebouwen die zowel functioneel als ruimtelijk ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van het hoofdgebouw, zoals een garage, berging, en dergelijke. Een bijbehorend bouwwerk of overkapping kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd.

Plattelandswoning

In 2010 is een initiatiefwetsvoorstel ingediend om het begrip plattelandswoning te introduceren. Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning. In een bestemmingsplan kan een dergelijke woning een gewone woonbestemming krijgen, terwijl vanuit milieutechnisch oogpunt dezelfde milieunormen als voor agrarische bedrijfswoningen gelden. Door het als zodanig bestemmen van plattelandswoningen, wordt er een nieuwe woonfunctie geboden zonder dat omliggende agrarische bedrijven hierdoor belemmerd worden. Voornamelijk vanuit het aspect geurhinder worden agrarische bedrijven op dit moment veel gehinderd door voormalige bedrijfswoningen die als burgerwoning in gebruik zijn. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid om nieuwe plattelandswoningen aan te duiden, zal een volledige ruimtelijke afweging plaatsvinden, die zich niet alleen beperkt tot het aspect geurhinder. Voormalige agrarische woningen die van het agrarische bedrijf zijn vervreemd hebben de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' gekregen.

5.38.2 Bouwregels

Per bestemmingsvlak is één woonhuis toegestaan. De maximale oppervlakte van een woonhuis is 150 m2. De afstand van het hoofdgebouw (dus het woonhuis) tot de weg mag minimaal de bestaande afstand bedragen. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximum oppervlakte van 75 m2.

5.38.3 Afwijken van de bouwregels

Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken 150 m2

Veranderen dakhelling bijbehorende bouwwerken

Vergroten aangebouwde bijbehorende bouwwerken

In voorkomende gevallen kunnen bouwplannen niet binnen de gestelde afmetingen passen. Daarom is voor het vergroten van een aantal maatvoeringen en oppervlaktes een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Uitgangspunt voor het toepassen van deze afwijkingen is wel dat er geen afbreuk gedaan wordt aan de landschappelijke waarden en dat gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet beperkt mag worden.

Vergroten bijbehorende bouwwerken ten behoeve van compensatie

Het kan voorkomen dat er bij woningen meer bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn, dan op grond van het bestemmingsplan toegestaan is. Dit kan bijvoorbeeld bij vrijkomende agrarische bebouwing het geval zijn. Er is daarom een mogelijkheid opgenomen om bij vervanging van beeldverstorende bijbehorende bouwwerken gebruik te maken van een saneringsregeling, waarbij de bijbehorende bouwwerken op het perceel eenmalig mogen worden vernieuwd. Daarbij mag 50% van het oppervlak tussen de 150 en 500 m² worden teruggebouwd, bovenop de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m². Indien meer dan 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, mag tot een maximum van 20% van het oppervlak boven de 500 m² worden teruggebouwd. De toepassing van deze regeling heeft tot gevolg dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt. Tevens geldt dat er een verbetering van het aanzicht en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt.

5.38.4 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kan via een afwijkingsprocedure de volgende functies mogelijk gemaakt worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak:

5.38.5 Wijzigingsbevoegdheid

Wijziging naar stolp

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om een burgerwoning te vervangen door een stolp. De te vervangen burgerwoning mag geen karakteristiek pand of rijksmonument zijn.

Voor de nieuwe stolp gelden een aantal afmetingen die er voor zorgen dat er een hoofdgebouw gerealiseerd wordt, die de kenmerkende uitstraling heeft van een stolp. Daarom geldt een vloeroppervlak van minimaal 12 bij 12 meter en maximaal 20 bij 20 meter voor de nieuwe stolp. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 3 en 15 meter zijn. De dakhelling moet tussen de 45 en 52 (maar bij voorkeur 50) graden zijn. Verder geldt, na wijziging, de bestemming Wonen - Stolp.

5.39 Wonen - Stolp

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

5.39.1 Bestemmingsomschrijving

Stolpen zijn veelal groter dan 'gewone' burgerwoningen en zijn door de uitstraling karakteristiek voor het buitengebied. De stolpen met een woonfunctie zijn daarom apart bestemd. Dit geld voor zowel de "oude" als de "nieuwe" stolpen. Het karakteristieke aan stolpen is de hoofdvorm. Het maakt daarbij in principe niet uit hoe oud de stolp is. De oudere, karakteristieke stolpen zijn veelal al aangewezen als Rijksmonument. Die bescherming vindt plaats via de Monumentenwet. Het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm staat voorop. In principe mogen er geen aanpassingen aan de hoofdvorm van de stolp gedaan worden.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep: een (vrij) beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat gericht is op het verlenen van diensten. Voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep zijn in de regels een aantal criteria opgenomen.

Plattelandswoning

In 2010 is een initiatiefwetsvoorstel ingediend om het begrip plattelandswoning te introduceren. Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning. In een bestemmingsplan kan een dergelijke woning een gewone woonbestemming krijgen, terwijl vanuit milieutechnisch oogpunt dezelfde milieunormen als voor agrarische bedrijfswoningen gelden. Door het als zodanig bestemmen van plattelandswoningen, wordt er een nieuwe woonfunctie geboden, zonder dat omliggende agrarische bedrijven hierdoor belemmerd worden. Voornamelijk vanuit het aspect geurhinder worden agrarische bedrijven op dit moment veel gehinderd door voormalige bedrijfswoningen die als burgerwoning in gebruik zijn. Voormalige agrarische woningen die van het agrarische bedrijf zijn vervreemd hebben de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' gekregen.

5.39.2 Bouwregels

De locatie van de stolp is met een bouwvlak vastgelegd. De goot- en bouwhoogte en de dakhelling is als bestaand vastgelegd. De karakteristieke hoofdvorm is hiermee vastgelegd. Wijzigingen die de karakteristieke hoofdvorm aan kunnen tasten, worden hiermee voorkomen.

De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is maximaal 40 m2 per hoofdgebouw (de stolp). Hieraan is een maximum gekoppeld van 50% van de bij de stolp behorende gronden. Deze regels zijn opgenomen om te voorkomen dat er te veel bebouwing bij de stolp gerealiseerd worden. Door te veel bebouwing op het perceel kan de stolp ondergeschikt worden aan de rest van de bebouwing. Dit moet voorkomen worden, omdat juist het gehele beeld (dus perceel met stolp en eventueel enkele bijbehorende bouwwerken) stolpen karakteristiek maken.

5.39.3 Afwijken van de bouwregels

Afwijken maatvoeringen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Met een afwijking kan een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden toegestaan. Hieraan is een maximum oppervlakte gekoppeld van 100 m2. Om te voorkomen dat er bij stolpen een te grote oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd wordt, is er een minimum perceelsoppervlak van 1000 m2 voor de bij de stolp behorende gronden gekoppeld.

Woningsplitsing

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee woningen mogelijk te maken. Het kan voor één huishouden moeilijk zijn de kosten van één complete stolp te onderhouden. Om het behoud van met name de grotere karakteristieke stolpen aantrekkelijker te maken, is de mogelijkheid opgenomen om een stolp te splitsen, zodat hier twee woningen mogelijk gemaakt worden. Om te kunnen bepalen wanneer een boerderijpand (hoofdgebouw) in aanmerking komt voor woningsplitsing, dient een maat aangehouden te worden. De keuze vloeit voort uit de minimale wenselijke oppervlakte van een woning: 100 m². Splitsing van dergelijke stolpen naar twee woningen is daarom alleen mogelijk bij panden groter dan 200 m².

Saneringsregeling oppervlakte bijbehorende bouwwerken 1

Bij vrijkomende agrarische bebouwing is er vaak sprake van een grotere oppervlakte aan hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken dan bij recht in het buitengebied is toegestaan. Als de functie gewijzigd wordt naar wonen dan is het mogelijk om bij vervanging van beeldverstorende bijbehorende bouwwerken gebruik te maken van een saneringsregeling, waarbij de bijbehorende bouwwerken op het perceel eenmalig mogen worden vernieuwd. Daarbij mag 50% van het oppervlak tussen de 150 en 500 m² worden teruggebouwd, bovenop de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m². Indien meer dan 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, mag tot een maximum van 20% van het oppervlak boven de 500 m² worden teruggebouwd. De toepassing van deze regeling heeft tot gevolg dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt. Tevens geldt dat er een verbetering van het aanzicht en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt.

Saneringsregeling oppervlakte bijbehorende bouwwerken 2

Bij vrijkomende agrarische bebouwing is er vaak sprake van een grotere oppervlakte aan hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken dan bij recht in het buitengebied is toegestaan. Als de functie gewijzigd wordt naar wonen dan is het mogelijk om bij vervanging van beeldverstorende bijbehorende bouwwerken gebruik te maken van een saneringsregeling, waarbij de bijbehorende bouwwerken op het perceel eenmalig mogen worden vernieuwd. Daarbij mag 50% van het oppervlak tussen de 150 en 500 m² worden teruggebouwd, bovenop de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m². Indien meer dan 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, mag tot een maximum van 20% van het oppervlak boven de 500 m² worden teruggebouwd. De toepassing van deze regeling heeft tot gevolg dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt. Tevens geldt dat er een verbetering van het aanzicht en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt.

Saneringsregeling glasopstanden

Naast een saneringsregeling om het opruimen van bedrijfsgebouwen te stimuleren, is er een aparte regeling voor het saneren van glas. Per 500 m2 te verwijderen glas, kan er 10 m2 extra aan bijbehorende bouwwerken toegestaan worden. Hieraan is een maximum van 30 m2 gekoppeld, als er meer dan 1500 m2 aan glas verwijderd wordt. Deze saneringsregeling is opgenomen om het verwijderen van glasopstanden te stimuleren.

Paardrijbakken

Zie voor een toelichting op het toestaan van paardenbakken de algemene toelichting hierop: Paardrijbakken.

5.39.4 Flexibiliteitsbepalingen

Daarnaast kan via een afwijkingsprocedure de volgende functies mogelijk gemaakt worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

5.39.5 Wijzigingsbevoegdheden

Wijzigen situering bouwvlak

Indien een stolp wordt herbouwd, kan het wenselijk zijn het hoofdgebouw op een andere plek op het perceel te realiseren. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden, te verplaatsen. Uitgangspunt bij herbouw is om de bestaande hoofdvorm te handhaven. Daarom is als eis bij deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat de oppervlakte van het te verschuiven bouwvlak gelijk blijft.

Wijzigen bestemming vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De bestemming Wonen - Stolp kan daarom gewijzigd worden naar de bestemming Wonen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

Wijzigen met compensatie

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente een ruimte-voor-ruimte regeling; het slopen van alle vrijkomende agrarische bebouwing, indien deze beeldverstorend zijn, op een perceel geeft recht op het bouwen van één of meer woonhuizen.

Deze regeling is van toepassing bij vrijkomende agrarische bedrijven, maar kan ook toegepast worden bij niet-agrarische bedrijvigheid. In bijlage 4 zijn de voorwaarden aangegeven.

De gemeente heeft er daarbij, evenals de provincie, voor gekozen om geen harde maatvoeringen te hanteren, zodat maatwerk kan worden geleverd. Wel moet duidelijk zijn dat bij toepassing van deze regeling sprake moet zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij op voorhand gedacht wordt aan een oppervlakte van circa 1.000 m². Als eis wordt gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de provinciale notitie 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015'. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet eveneens een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden, waarmee de versterking van de ruimtelijke kwaliteit aangetoond moet worden.

Beleidskader

Wijzigen naar agrarisch bouwvlak

Er is een wijziging naar de bestemming Agrarisch mogelijk. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. Omliggende functies mogen niet in hun mogelijkheden worden beperkt .

Wijzigen omvang bouwvlak

Als er sprake is van het verloren gaan van een stolp, mag deze ook worden herbouwd. Een verandering in omvang van het bouwvlak is toegestaan. Er gelden afmetingen die er voor zorgen dat er een hoofdgebouw gerealiseerd wordt, die de kenmerkende uitstraling heeft van een stolp. Daarom geldt een vloeroppervlak van minimaal 12 bij 12 meter en maximaal 20 bij 20 meter voor de nieuwe stolp. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 3 en 15 meter zijn. De dakhelling moet tussen de 45 en 52 (maar bij voorkeur 50) graden zijn.

5.40 Leiding - Gas

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De dubbelbestemming Leiding - Gas heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Dit voorkomt dat er werkzaamheden plaatsvinden, die schade kunnen veroorzaken aan de gasleiding. Voordat de omgevingsvergunning verleend kan worden, dient eerst advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder. Met deze vergunning wordt aangesloten bij artikel 4.2.b van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

5.41 Leiding - Hoogspanningsverbinding

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De hoogspanningsverbinding die door het plangebied loopt, heeft de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding. Evenals voor de andere nutsvoorzieningen geldt dat binnen de op de verbeelding aangegeven strook geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.

5.42 Leiding - Riool

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De persleidingen in het plangebied voor het riool zijn bestemd als Leiding - Riool. Aan bepaalde werkzaamheden, zoals bepaalde graafwerkzaamheden, is een vergunningenplicht gekoppeld. Hierdoor wordt voorkomen dat leidingen eventueel beschadigd worden. Op deze manier worden de leidingen beschermd.

5.43 Leiding - Water

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De waterleidingen in het plangebied zijn bestemd als Leiding - Water. Aan bepaalde werkzaamheden, zoals bepaalde graafwerkzaamheden, is een vergunningenplicht gekoppeld. Hierdoor wordt voorkomen dat leidingen eventueel beschadigd worden. Op deze manier worden de leidingen beschermd.

5.44 Waarde - Aardkundig

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De provincie Noord-Holland heeft in de structuurvisie en de verordening een aantal aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Dit zijn enerzijds aardkundige monumenten, die via de provinciale milieuverordening beschermd zijn. Anderzijds zijn dit aardkundig waardevolle gebieden, die niet als aardkundig monument zijn aangewezen, maar wel een aardkundige waarde hebben. In paragraaf 3.3.2 zijn in figuur 6 de aardkundig waardevolle gebieden weergegeven.

In het plangebied bevinden zich belangrijke waardevolle aardkundige gebieden, o.a. ten noorden van Benningbroek en ten zuiden van Twisk, die vanuit het bestemmingsplan een specifieke bescherming vergen. Het betreft hier kadettenland of kadetjesland. Om de weilanden droog te houden maakten de boeren langgerekte greppels als een afwateringssysteem. Grond uit de greppels kwam op het naastliggende perceel. De weilanden kregen zo een karakteristiek gebold uiterlijk. Dit is het karakteristieke kadetjesland. Het gebied is ingeklemd tussen de rijksweg A7, de Tuinstraat en de Dokter de Vriesstraat/Oosterstraat. Dit gebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Aardkundig. Om de waarden te beschermen, is een vergunningenstelsel opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden moet een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Dit betreft het aanleggen en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur. Deze vergunning wordt alleen verleend als het gaat om werkzaamheden die maar van beperkte invloed zijn op de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming.

De overige op figuur 6 weergegeven aardkundig waardevolle gebieden zijn op een zodanig wijze bestemd, dat de aardkundige waarden voldoende in beeld zijn en op basis van de bestemming beschermd kunnen worden.

Aan een aantal andere aardkundig waardevolle gebieden is eveneens een dubbelbestemming gekoppeld. Zie hiervoor Waarde - Meerwal en restveengebied.

Beleidskader

5.45 Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 en 5

Toelichting op de bestemming

Ter bescherming van archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.

In de Archeologienota Medemblik 2014 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Binnen het plangebied komen vijf archeologiegebieden voor. In paragraaf 4.10 Archeologie zijn deze gebieden toegelicht.

Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.

Wijzigingsregels

Dubbelbestemming verwijderen

Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de dubbelbestemming worden verwijderd.

5.46 Waarde - Archeologisch monument

In paragraaf 4.10 Archeologie zijn de archeologische monumenten genoemd. Wettelijke gezien worden deze monumenten beschermd door de Monumentenwet. Het bestemmingsplan hoeft hiervoor geen regeling te bevatten. Echter vanwege de kenbaarheid en raadpleegbaarheid is wel een dubbelbestemming opgenomen. Daarmee biedt het bestemmingsplan duidelijkheid omtrent de vergunningplicht voor werkzaamheden die plaatsvinden op of nabij een rijksmonument.

5.47 Waarde - Cultuurhistorie

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

De Westfriese Omringdijk heeft naast de hoofdbestemming Water - Waterstaat ook de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Ter behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde mogen er geen gebouwen op de dijk gebouwd worden. Tevens is er een plicht van een omgevingsvergunning voor het ophogen en afgraven van gronden en het aanbrengen van opgaande beplanting. Hiermee is de waarde van de Westfriese Omringdijk als cultuurhistorisch waardevol element voldoende beschermd.

5.48 Waarde - Meerwal en restveengebied

In paragraaf 5.1 Algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en is aangegeven waarop de uitgangspunten die in deze paragraaf staan, zijn gebaseerd.

Naast de aardkundige monumenten (zie Waarde - Aardkundig) komen er nog een aantal aardkundig waardevolle gebieden voor. Dit betreffen een aantal meerwallen en een restveengebied. Deze zijn beschermd met de dubbelbestemming Waarde - Meerwal en restveengebied. Ten zuidwesten van Wognum ligt een meerwal. Deze is ontstaan door het uitblazen van de (buiten de gemeente Medemblik gelegen) Baarsdorpermeer. De meerwal is als hoogte in het landschap nog goed te herkennen. Ook bij de Polder Bennemeer is een meerwal aanwezig. Deze is minder in het landschap herkenbaar. Wel is de meerwal door een andere bodemsamenstelling herkenbaar.

In het zuidwestelijke deel van de gemeente ligt een gebied met een restant van de vroegere veenbedekking. Dit gebied heeft ten eerste een belangrijke ecologische functie. Het laaggelegen natte veenpakket schept voorwaarden voor andere natuur dan in de omgeving. Als enig overgebleven veengebied in West-Friesland geeft het daarnaast informatie over de ontwikkeling van het landschap, de ontginning en de bewoning over een zeer lange periode. Het westelijke deel van het veengebied is eigendom van de Stichting “Landschap Noord-Holland”. Dit deel heeft de bestemming Natuur. Het oostelijke deel heeft de bestemming Agrarisch en is particulier eigendom. Het waterpeil mag, ter bescherming van de waardevolle gronden, niet worden verlaagd.

5.49 Algemene aanduidingsregels

In de planregels zijn een aantal algemene aanduidingsregels opgenomen. Per aanduidingsregel worden deze hieronder behandeld.

5.49.1 geluidszone - industrie

De geluidzone - industrie is van toepassing op het gebied rond de rioolwaterzuiveringsinstallatie bij Andijk en Wervershoof. Daarnaast is een deel van de geluidszone van het industrieterrein van Medemblik in het plangebied gelegen. Tot slot heeft de rioolwaterzuiveringsinstallatie ten noorden van het plangebied, in de gemeente Hollands Kroon, ook een geluidszone. Het gedeelte dat in de gemeente Medemblik ligt, is op de verbeelding aangegeven.

De zone geeft de 50 dB-contour aan. Mochten er ontwikkelingen zijn binnen de contour, dan mag de belasting op het geluidgevoelig object niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Buiten de zone is geen sprake meer van een hoge geluidbelasting door de rioolzuiveringsinstallatie en het industrieterrein.

5.49.2 milieuzone - geurzone

Naast de geluidzone heeft de rioolzuiveringsinstallatie ook een geurzone. Binnen deze zone mogen er geen bouwwerken gerealiseerd worden die gebruikt kunnen worden voor geurgevoelige functies.

5.49.3 veiligheidszone - bedrijven

Er is een veiligheidszone opgenomen ten behoeve van de risicovolle inrichtingen die niet onder het Bevi vallen als deze zones buiten de bestemming vallen waartoe de risicovolle bestemming hoort (zie paragraaf 4.3 Externe veiligheid).

5.49.4 veiligheidszone - lpg

Er is een veiligheidszone opgenomen ten behoeve van de LPG-stations. De zone is gebaseerd op het vulpunt en het reservoir van het betreffende tankstation. De zones voor de afleverzuilen vallen binnen de andere veiligheidszones en zijn daarom niet opgenomen. Risicogevoelige functies binnen de veiligheidszone worden in beginsel geweerd.

Om de veiligheidssituatie niet te wijzigen, zijn de afleverzuilen, reservoirs en vulpunten met een aanduiding vastgelegd. Zie hiervoor de bestemming Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen.

5.49.5 veiligheidszone - nutsvoorziening

Er is een veiligheidszone opgenomen rond enkele nutsvoorzieningen om te voorkomen dat binnen die zone objecten worden geplaatst die het functioneren van de nutsvoorziening kunnen belemmeren.

5.49.6 vrijwaringszone - dijk

Voor de IJsselmeerdijk en de Westfriese Omringdijk is een vrijwaringszone opgenomen. Binnen deze aanduiding is in principe geen bebouwing mogelijk. Hierdoor worden eventuele dijkverzwaringen beschermd. Voorkomen moet worden dat er bebouwing gerealiseerd wordt die eventuele toekomstige aanpassingen aan de dijken in de weg kunnen zitten. Met een omgevingsvergunning en toestemming van het Hoogheemraadschap mag binnen de vrijwaringszone wel bebouwing gerealiseerd worden.

5.49.7 vrijwaringszone - (energie-)infrastructuur

De reserveringszone voor nieuwe buisleidingen in het kader van de Structuurvisie buisleidingen (zie paragraaf 4.3 Externe veiligheid) zijn aangeduid als vrijwaringszone - (energie-)infrastructuur. Hiermee wordt voorkomen dat er (beperkt) kwetsbare objecten op deze gronden worden gerealiseerd die de aanleg van de buisleidingen onmogelijk maakt vanuit externe veiligheid.

5.49.8 vrijwaringszone - molenbiotoop

Om de waarde en werking van de molens in het plangebied te beschermen, is er rond alle molens de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. Deels liggen de molens buiten het plangebied, maar valt de vrijwaringszone wel binnen het plangebied. In de regels zijn voorwaarden gekoppeld waar de gebouwen en andere bouwwerken binnen de aanduiding aan moeten voldoen. Ook is er een regeling opgenomen om hoog opgaande beplanting tegen te gaan. Door een regeling voor de bouwhoogte van de bebouwing in de molenbiotoop op te nemen, wordt de bescherming van de windvang van de molen gewaarborgd. Hier kan, na het inwinnen van advies van molenbeheerder, van worden afgeweken.

5.49.9 vrijwaringszone - recht van afpaling

Om te voorkomen dat de rust in het gebied rondom eendenkooien wordt verstoord is deze aangeduid als vrijwaringszone - recht van afpaling. Hier mogen geen activiteiten plaatsvinden of bouwwerken opgericht worden voor activiteiten die de rust kunnen verstoren.

5.49.10 vrijwaringszone - weg

Ten behoeve van het beheer en de veiligheid van de wegen is hieromheen een vrijwaringszone opgenomen die onbebouwd dient te blijven. Een uitzondering vormen verkeersmaatregelen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid en het functioneren van de weg.

5.49.11 vrijwaringszone - windturbine
5.49.12 overige zone - weg
5.49.13 overige zone - kabels en leidingen

De overdraai van de windturbines heeft de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ gekregen. Dit betekent dat in deze vrijwaringszone rekening moet worden gehouden met de overdraai van de windturbines. De toegangswegen naar de windturbines zijn vastgelegd als gebiedsaanduiding 'overige zone - weg', evenals het tracé voor de kabels en leidingen 'overige zone - kabels en leidingen'. Dit heeft tot voordeel dat alle onderliggende enkelbestemmingen met bijbehorend gebruik behouden blijven. Waar medegebruik mogelijk is of waar na realisatie de functieaanduidingen niet volledig worden gebruikt kan het agrarisch grondgebruik worden voortgezet.

5.49.14 overige zone - windturbine

De bestaande windturbines zijn aangeduid als 'overige zone - windturbine'. Voor windturbines is geen ruimte voor nieuwvestiging. In paragraaf 3.4.3 Duurzaamheid en 5.2.1 Bestemmingsomschrijving is het beleid van de gemeente ten aanzien van duurzame energie weergegeven.

Er worden in het bestemmingsplan geen nieuwe bouwwerken toegelaten in de nabijheid van windturbines. Mocht hier in de toekomst alsnog sprake van zijn dan wordt de toelaatbaarheid hiervan mede getoetst aan het Handboek risiconormering windturbines.

5.50 Afwijkingen

Binnen verschillende bestemmingen is met een afwijking van het bestemmingsplan een aantal functies en andere afwijkingen mogelijk gemaakt. In deze paragrafen is per functie een omschrijving van de functie met de daarbij gehanteerde uitgangspunten gegeven.

5.50.1 Productiegebonden detailhandel

Met productiegebonden detailhandel wordt de verkoop van goederen en producten bedoeld, die ter plaatse vervaardig en/of gerepareerd worden. Met een afwijking kan deze vorm van detailhandel toegestaan worden. Uitgangspunt is dat deze functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie moet blijven. Daarom is in de regels een maximale oppervlakte opgenomen van 10% van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum oppervlakte van 50 m2.

5.50.2 Mantelzorg

Met mantelzorg wordt het niet beroepsmatig verlenen van zorg aan een naaste bedoeld. Binnen verschillende bestemmingen is mantelzorg in de (bedrijfs)woning of bijbehorende bouwwerken altijd toegestaan. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van een afhankelijke woonruimte. Het is niet toegestaan een complete afzonderlijke woning met alle voorzieningen te realiseren.

Met een afwijking van het bestemmingsplan kan ook mantelzorg in vrijstaand bijbehorende bouwwerken worden toegestaan. De maximale oppervlakte van de afhankelijke woonruimte is 80 m2.

5.50.3 Verhuur voormalige afhankelijke woonvoorziening

Kenmerk van mantelzorg is dat de zorgbehoefte, en daarmee de behoefte aan afhankelijke woonruimte, in veel gevallen tijdelijk is. De inrichting van een ruimte of een gebouw voor afhankelijke woonruimte heeft veelal een permanent karakter. Om het verplicht ontmantelen van de ruimte te voorkomen en hergebruik van de voormalige afhankelijke woonruimte mogelijk te maken, is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om deze te verhuren voor recreatief verblijf.

5.50.4 Paardrijbakken

Paardrijbakken zijn een veel voorkomend verschijnsel in het landelijk gebied. Deze zijn bij verschillende functies toegestaan, indien deze landschappelijk goed worden ingepast. Paardrijbakken moeten zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg worden geplaatst. Er mag geen hinder veroorzaakt worden op naastgelegen woonpercelen. Daarom moet minimaal 50 meter afstand van de paardrijbak tot de bestemmingsgrens van naastgelegen woonpercelen aangehouden worden.

5.50.5 Vergroten goothoogte bedrijfswoningen

Het kan voorkomen dat een hogere goothoogte voor bedrijfswoningen gewenst is. Daarom is in verschillende bestemmingen waar bedrijfswoningen in toegestaan zijn, een afwijking opgenomen de maximale goothoogte te verruimen. Als maximale goothoogte voor de afwijking wordt 7 meter gehanteerd.

5.50.6 Logiesverstrekking

Met een afwijking kan logiesverstrekking binnen (bedrijfs)woningen worden toegestaan. Uitgangspunt is dat deze vorm van recreatie ondergeschikt aan de hoofdfunctie blijft en gekoppeld is aan het gebruik van het hoofdgebouw. Daarom zijn in de voorwaarden een aantal criteria opgenomen. Zo mag maximaal 30% van de vloeroppervlak van de begane grond bedragen, tot een maximum van 50 m2. De logiesverstrekking mag geen onevenredige invloed hebben op de omgeving en mag (agrarische) bedrijvigheid niet in de ontwikkelingsmogelijkheden beperken. Parkeren moet op het eigen erf geregeld worden of er moeten in de omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.

5.50.7 Toestaan huisvesten arbeidsmigranten

De laatste jaren is het aantal arbeidsmigranten binnen de regio West-Friesland sterk gestegen. Het aantal arbeidsmigranten wordt geschat op 15.000. Hiervan is ongeveer de helft in de agrarische sector werkzaam. Voor de huisvesting van deze personen zijn in eerste instantie de werkgevers verantwoordelijk. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid om er op toe te zien dat de huisvesting op een deugdelijke wijze zal plaatsvinden. Er dient een beleidskader te komen, waarin wordt aangegeven waarbinnen huisvesting geboden kan worden.

Nieuwbouw

Voor agrarische bedrijven geldt dat semipermanente bebouwing voor de huisvesting toegestaan is onder de volgende voorwaarden:

  • per agrarisch bedrijf en/of agrarisch handelsbedrijf mogen maximaal 30 personen in gebouwen worden gehuisvest.
  • voor huisvesting in nieuw op te richten chalets geldt een maximum van 20 personen, maximaal 8 maanden per jaar;
  • de nieuwbouw voor de tijdelijke huisvesting moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • de maximum vloeroppervlakte is 400 m2;
  • de huisvesting is bedoeld voor de huisvesting van de op het bedrijf werkzame werknemers en er mag drie maanden per jaar gebruik worden gemaakt van werknemers die op een ander bedrijf zijn gehuisvest.
  • bij bedrijfsbeëindiging dient ook de huisvesting van werknemers te worden beëindigd.

Bestaande bedrijfsgebouwen en/of bedrijfsgebouwen

Naast nieuwbouw voor de huisvesting, is het met een afwijkingsmogelijkheid toegestaan om in bestaande bedrijfsgebouwen of bedrijfswoningen huisvesting toe te staan. Voor bestaande bouw gelden dezelfde voorwaarden als nieuwbouw. Daarnaast geldt voor het toestaan van huisvesting in een bedrijfswoning de volgende criteria:

  • niet meer dan 2 werknemers per slaapkamer;
  • niet meer dan 8 werknemers per bedrijfswoning.

Veiligheid

De veiligheid van de huisvesting zelf kan niet in het bestemmingsplan worden geregeld. De ruimtelijke indelingen van de terreinen kan wel geregeld worden. Daarom is in de regels de minimale afstand tussen de gebouwen opgenomen en voorwaarden aan de ontsluiting om ervoor te zorgen dat brandweervoertuigen de huisvesting goed kunnen bereiken bij een calamiteit. De bereikbaarheid van het gebied en de aanwezigheid en bereikbaarheid van blusvoorzieningen dient bekeken te worden bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

Initiatiefvoorstel raadbesluit 22 februari 2018

Op 14 december 2017 is het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Voor de nieuwbouw van huisvesting van arbeidsmigranten waren daarin enkele wijzigingen vastgesteld met betrekking tot de vloeroppervlakte van de huisvesting en de goothoogte van een gebouw of chalet. Op 22 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan op basis van een initiatiefvoorstel opnieuw vastgesteld, waarbij de vloeroppervlakte van gebouwen opnieuw is gewijzigd in oppervlakte en waarbij de goothoogteregel is komen te vervallen.

5.50.8 Kleinschalig kamperen

Met een afwijking kan kleinschalig kamperen bij verschillende functies worden toegestaan. Aanvullend op het gemeentelijk beleid worden hier regels aan gekoppeld om een duidelijk onderscheid te hanteren tussen reguliere campings en het kleinschalige kamperen:

  • er mogen niet meer dan 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
  • het kleinschalig kamperen alleen wordt toegestaan bij een perceel met een minimale omvang van 0,5 hectare;
  • het kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan binnen de grenzen van het perceel waar door de beheerder van het kampeerterrein gewoond wordt, dan wel op een perceel direct aansluitend op dat perceel, waarbij een goede randbeplanting noodzakelijk is;
  • er wordt per perceel waar gewoond wordt ten hoogste één kampeerterrein toegestaan.

Voor de afwijkingsbevoegdheid geldt dat de betreffende locatie specifiek moet worden beoordeeld ten aanzien van akoestische onderbouwing/ onderzoek. De bevoegdheid mag niet worden toegepast als er op een kleinere afstand dan 50 meter van het perceel een woning of (agrarisch) bedrijf bevindt. Een kampeerterrein op kortere afstand kan de ontwikkelingsmogelijkheden of leefklimaat negatief beïnvloeden.

Om een te grote hoeveelheid (dicht op elkaar gelegen) kleinschalige kampeerterreinen te voorkomen, is in de afwijkingsbevoegdheid een zonering opgenomen. De bevoegdheid mag niet wordt toegepast indien het perceel grenst aan een ander kampeerterrein of als op een afstand van minder dan 1000 meter al een ander kampeerterrein is gelegen.

Als er geen sprake meer is van een (agrarisch) bedrijf en het perceel wordt gewijzigd naar een andere bestemming, dan dient het kampeerterrein ter plekke beëindigd te worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het grootste deel van deze integrale herziening is als bestemmingsplan Buitengebied na een uitvoerig traject van inloop, inspraak en overleg, op 4 juli 2013 vastgesteld. Deze integrale herziening ziet enkel op het herstel van kleine omissies en ondergeschikte beleidsmatige aanpassingen. Desalniettemin is het bestemmingsplan als voorontwerp met ingang van 30 januari 2016 gedurende zes weken in de inspraak en het overleg gebracht. Door een achttal instanties is een overlegreactie gestuurd. Er zijn 35 inspraakreacties ontvangen. Naast de inspraak- en overlegreacties zijn er ambtshalve de nodige aanpassingen in het plan aangebracht. Deze aanpassingen kunnen voortvloeien uit gesprekken met burgers, maar vloeien ook voort uit de dagelijkse toepassing van het bestemmingsplan als gevolg waarvan omissies in het plan zijn ontdekt. Deze inspraak- en overlegreacties zijn bekeken en waar mogelijk in het plan verwerkt. Een en ander is vastgelegd in de Reactienota Overleg en Inspraak, Bestemmingsplan Buitengebied, zoals opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

Het voorontwerp is na aanpassing aan de Reactienota omgezet naar een ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan is voor een ieder ter inzage gelegd. Het integraal herzien betekent dat ook zienswijzen kunnen worden ingediend tegen bestemmingen die niet zijn gewijzigd. Deze zienswijzen zullen opnieuw worden bekeken en van een reactie worden voorzien. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn iets meer dan 40 zienswijzen ingediend. Waar dat kan, waar feiten en omstandigheden niet zijn gewijzigd, en waar zienswijzen ook tegen het eerdere bestemmingsplan Buitengebied zijn ingediend, is zoveel mogelijk terug gevallen op eerder ingenomen standpunten. Een samenvatting van de zienswijzen en het gemeentelijk standpunt daaromtrent is verwoord in de Reactienota Zienswijzen. In die Reactienota zijn ook enkele ambtshalve wijzigingen meegenomen. Met inachtneming van de zienswijzen zal de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststellen. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan kan beroep worden aangetekend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan van dergelijke omvang moeilijk te geven. Immers, dit bestemmingsplan is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied.

Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan dan ook worden opgemerkt dat het hier een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat.

Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden. Er zijn enkele kleinere, perceelsgebonden ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betreffen particuliere initiatieven, waar de gemeente verder geen financiële bemoeienis mee heeft. Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.

6.3 Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten van het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.

Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden wel een aantal bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Voor de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden geldt dat dit bouwmogelijkheden betreft die grotendeels reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld. Voor de beperkt aantal bouwmogelijkheden die niet al op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk waren en dus nieuw zijn, kiest de gemeente ervoor om de kosten niet te verhalen. Hiervoor zijn twee redenen. De kosten die verhaald kunnen worden, zijn zeer beperkt en wegen niet op tegen de kosten die gemaakt moeten worden om te regelen dat ze wel verhaald kunnen worden (opstellen exploitatieplan of anterieure overeenkomst). Ten tweede is het de vraag of de kosten gemaakt zullen worden en daarmee verhaald kunnen worden, want alle geboden bouwmogelijkheden zullen waarschijnlijk niet benut worden.

Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden.

Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.

Doordat de gemaakte kosten enerzijds anderszins verzekerd zijn en anderzijds niet verhaald hoeven te worden, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Herziene onderdelen

7.1 Toelichting

In de toelichting zijn in de inleiding en onder de maatschappelijke uitvoerbaarheid tekstaanpassingen gedaan in verband met de integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.

In de plannen voor de Dorpskernen zijn enkele hoofdstukken, met name waar het gaat om beleid en omgevingsaspecten, geactualiseerd. Die actualisaties zijn ook in dit plan meegenomen.

Daarnaast is dit hoofdstuk 7 toegevoegd, waarin de herziene delen kort zijn aangegeven, zodat duidelijk is welke delen van het plan zijn herzien en welke delen derhalve ongewijzigd zijn gebleven. Daarin zijn niet de wijzigingen vermeld die in het ontwerpplan zijn aangebracht. Al die wijzigingen zijn opgenomen in de Reactienota overleg en inspraak (zie Bijlage 5).

Daar waar aanpassingen in de toelichting zijn aangebracht als gevolg van wijzigingen in de regels of op de verbeelding, is dat hierna aangegeven.

7.2 Regels

Afstemming met plannen Dorpskernen

In verband met de harmonisatie van plannen zijn op enkele ondergeschikte onderdelen begrippen en standaardregelingen op elkaar afgestemd. Dit heeft op enkele plekken geleid tot kleine aanpassingen.

Redactionele aanpassingen

Er zijn in het geldende bestemmingsplan enkele omissies ontdekt die in dit bestemmingsplan zijn aangepast. Het gaat daarbij om tekstuele aanpassingen of afstemming van gebruikte begrippen binnen de bestemmingen, zodanig dat deze eenduidig worden gebruikt.

Algemeen

In de gemeente komen veel mansardekappen, met name op woonhuizen, voor. De dakhellingsregeling is zodanig dat mansardekappen hieronder niet kunnen worden begrepen. Om die reden is binnen alle bestemmingen waarbinnen woonhuizen worden toegestaan een regeling opgenomen op grond waarvan bij recht ook mansardekappen kunnen worden toegepast. Een mansardekap ziet er als onderstaand weergegeven uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.14410105-VA01_0014.png"

Archeologie

Het archeologisch beleid van de gemeente Medemblik is aangepast. In overleg met de regioarcheoloog zijn de regelingen aangepast. De wijzigingen die dit nieuwe beleid met zich meebrengen, zijn in de regels verwerkt. Zie voorts de paragraaf 4.10 Archeologie.

Karakteristieke panden/stolpen

De karakteristieke panden zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek". Voor het verwijderen van delen van dit pand is een omgevingsvergunning vereist. De regeling maakte het mogelijk dat het pand ook in zijn geheel verwijderd mocht worden. In dat geval zou het pand verdwijnen en zou de aanduiding geen enkele betekenis meer hebben. Vandaar dat de omgevingsvergunning alleen ziet op het gedeeltelijk verwijderen van het pand. Voor het geheel verwijderen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de aanduiding van de verbeelding verwijderd kan worden.

Hetgeen hiervoor is gesteld ten aanzien van het gedeeltelijk verwijderen van de panden met een omgevingsvergunning geldt ook voor stolpen. De regeling voor de omgevingsvergunning is hierop aangepast.

Mantelzorg

De regels voor mantelzorg zijn uit het bestemmingsplan verwijderd. Mantelzorg is nu los van een regeling in het bestemmingsplan vergunningvrij mogelijk. De mogelijkheden hiervoor zijn zodanig ruim wettelijk vastgelegd, dat de gemeente geen aanleiding ziet hier een nog ruimere regeling voor in het bestemmingsplan op te nemen. Mantelzorg zal zich dus binnen de randvoorwaarden van het Bor af moeten spelen.

Aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

De regeling voor deze kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis zat niet consequent in het plan. Vandaar dat er nu gekozen is voor één begripsbepaling, één bijlagelijst en het in één zinsnede samenvoegen van beide functies bij het wonen. Daarmee is sprake van meer eenduidigheid, ook met de plannen voor de Dorpskernen.

Erfinrichtingsplannen

Op enkele plaatsen in de regels staat dat bij het toelaten van een ontwikkeling een erfinrichtingsplan opgesteld moet worden ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing. Dit is zodanig geformuleerd dat een afweging niet zonder erfinrichtingsplan toegepast kan worden. Niet in alle gevallen heeft een ontwikkeling ook gevolgen voor de bestaande landschappelijke inpassing. In dat geval zou een erfinrichtingsplan achterwege kunnen blijven. Het criterium is om die reden iets minder dwingend geformuleerd, zodat per geval kan worden bekeken in hoeverre een erfinrichtingsplan noodzakelijk wordt geacht.

Bouwhoogte andere bouwwerken

Daar waar in de regels de bouwhoogte van andere bouwwerken op 5,00 m was gesteld, is deze bouwhoogte verhoogd naar 6,00 m om beter aan te sluiten op de mogelijkheden van het vergunningvrij bouwen.

Dakhelling bedrijfsgebouwen en overkappingen

In de regels is de minimale dakhelling voor bedrijfsgebouwen en overkappingen gesteld op 15°. In sommige gevallen bestaat de wens om bedrijfsgebouwen en overkappingen te voorzien van een platte afdekking. Om hierover een afweging te kunnen maken, is een platte afdekking pas mogelijk na afwijking.

Artikel 1 begrip agrarisch loon- en grondverzetbedrijf

Dit begrip is vervangen door het begrip voor agrarisch hulpbedrijf zoals opgenomen in de provinciale Ruimtelijke verordening.

Artikel 1 begrip evenement

In de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt het evenement genoemd. In de begrippen is hier nu een definitie voor opgenomen, zodat duidelijk is wat onder een evenement moet worden verstaan.

Artikel 1 begrip kampeermiddel

Aan dit begrip zijn campers toegevoegd, omdat deze beleidsmatig op kampeerterreinen zijn toegestaan.

Artikel 1 begrip kleinschalige duurzame energieopwekking

Dit begrip is aangevuld met de verduidelijk dat het alleen energieopwekking betreft op bebouwde percelen. In de toelichting is hier een toelichtende tekst voor opgenomen. In de gebruiksregels is voorts aangegeven dat zonnepanelen alleen op daken mogen. Pas na afwijking kan worden bekeken of deze ook op gronden behorende bij gebouwen geplaatst kunnen worden.

Artikel 1 begrip permanente bewoning/ recreatief verblijf

Deze begrippen zijn iets verduidelijkt ten behoeve van een goede uitleg en handhaafbaarheid van de regels.

Artikel 1 begrip recreatiewoning

Dit begrip is aangevuld met een verduidelijking om duidelijk te maken dat de hier genoemde onderkomens niet als recreatiewoning kunnen worden aangemerkt.

Artikel 2 Wijze van meten

Hier is een regeling voor het meten van de bouwhoogte van een molen aan toegevoegd, nu er een specifiek bestemming voor een molen in het plan is opgenomen.

Artikel 3 Agrarisch

In de Bouwregels zijn de afstandeisen tussen gebouwen onderling komen te vervallen. Deze regels blijken in de praktijk overbodig.

De nieuwbouw voor huisvesting van werknemers is van een wijzigingsbevoegdheid gewijzigd in een afwijking, omdat de voorwaarden uitgebreid zijn en daarmee zorgdragen voor een zorgvuldige inpassing. Daarmee is het wenselijk de procedure te vereenvoudigen.

De wijziging om een bedrijfskavel qua situering te wijzigen is ook mogelijk gemaakt als gevolg van de bouw van een bedrijfswoning of logiesgebouwen voor huisvesting van arbeidsmigranten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om een bestemmingsvlak met een woonbestemming te verplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld om milieutechnische redenen (een woonhuis die bijvoorbeeld te dicht op een agrarisch bedrijf staat). De woonbestemming kan in dat geval verplaatst worden, waarbij het oude perceel de bestemming 'Agrarisch' krijgt. Het aantal woningen mag niet toenemen.

Er is eveneens een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om de aanduiding voor de exploratieboringen te verwijderen op het moment dat deze boringen zijn beëindigd.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch aanverwant

Aan de bestemmingsomschrijving is toegevoegd dat onder bedrijfsgebouwen ook kassen moeten worden verstaan. Dit betreft een verhelderende toevoeging.

Artikel 11 Agrarisch - Loon- en grondverzetbedrijf.

In de bestemmingsomschrijving is de relatie met de agrarische sector losgelaten. In de praktijk is deze relatie er nauwelijks meer. De bedrijven zijn veel breder inzetbaar en doen allerhande werkzaamheden. Om die reden is de bestemmingsomschrijving en benaming aangepast. Eventuele agrarische werkzaamheden vallen hier ook onder.

Artikel 17 Bedrijf - Verkooppunt voor motorbrandstoffen

De bouwhoogte voor overkappingen is gelijkgesteld met de bouwhoogte voor de bedrijfsgebouwen.

Artikel 19 Cultuur en ontspanning - Stoommachinemuseum

Voor het stoommachinemuseum is kort geleden een apart bestemmingsplan gemaakt. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk. De intentie is om tot zo weinig mogelijk bestemmingsplannen te komen. Om die reden is de bestemming voor het stoommachinemuseum overgenomen uit het eerdere bestemmingsplan, zodat de gronden nu deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied. Het daarin opgenomen theater is komen te vervallen, omdat dat theater niet gerealiseerd is en het ook niet de bedoeling is dat dit alsnog gerealiseerd zal worden. De nieuwe bestemming kent voorts geen inhoudelijke verschillen met de bestemming in het vorige bestemmingsplan.

Artikel 24 Horeca - 2

Deze bestemming ziet op de Molen De Haen langs de A7. Deze was niet opgenomen in het vorige bestemmingsplan. De bestemming is afgestemd op het hiervoor door de raad vastgestelde plan uit 2009.

Artikel 29 Recreatie - Recreatiewoningen

Er is een nieuwe bestemming toegevoegd voor het alsnog aan het plangebied toegevoegde recreatiewoningenterrein Zuiderzee bij Medemblik. Op dit terrein zijn recreatiewoningen aanwezig en een zwemvoorziening met horeca. Voor de bestemmingsregels is aangesloten bij het bestemmingsplan dat voor dit gebied van kracht is. Deze regels zijn sterk verouderd, vandaar dat de regels zijn aangepast aan de systematiek van de nieuwe plannen in Medemblik.

Artikel 30 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Vanwege uniformiteit is de onderlinge afstand van recreatiewoningen, stacaravans, chalets, en dergelijke, bepaald op een afstand van 5 m. In artikel 29 is deze uniforme afstand opgenomen.

Aan de Brakeweg 61 is met een vergunning de vestiging van een groepsaccommodatie mogelijk gemaakt. Deze groepsaccommodatie is voor deze locatie in de regels vastgelegd.

Artikel 37 Verkeer - Railverkeer

Het voormalig stationsgebouw nabij de A7 is in het nieuwe bestemmingsplan bestemd voor wonen. Daarmee vervallen de regels in de verkeersbestemming die betrekking hadden op dit voormalige stationsgebouw.

Artikel 38 Water

In de bouwregels zijn de regels met betrekking tot de doorvaarthoogte en doorvaartbreedte van de bruggen komen te vervallen. Deze regels zijn te beperkend. De doorvaarthoogte en -breedte regelen zich buiten het plan om in voldoende mate met de waterbeheerder.

Artikel 39 Wonen

Onder 38.4.c. is "of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit" toegevoegd, omdat dit al bij recht is toegestaan. Dit betreft een omissie in de regels.

De bestaande voormalige agrarische bedrijfswoningen die van de bedrijven zijn vervreemd en als burgerwoning in gebruik zijn, zijn in het geldende bestemmingsplan voorzien van een aanduiding als plattelandswoning. In de regels onder 38.5.6. in combinatie met 38.4.h. is de mogelijkheid opgenomen dat plattelandswoningen worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Dit is daarmee alleen toegestaan op plekken waar de aanduiding geldt. Dit betreft een beleidsmatige toevoeging aan de regels.

Om woningen, die aan het agrarisch bedrijf zijn onttrokken en om die reden zijn voorzien van een aanduiding voor plattelandswoning, te kunnen gebruiken voor huisvesting van werknemers is een afwijking opgenomen. Deze optie is aan de regels toegevoegd, zodat er meer mogelijkheden bestaan voor huisvesting, zonder dat daarvoor nieuwe bebouwing wordt opgericht.

Artikel 40 Wonen - Stolp

Uit de inventarisatie van karakteristieke panden is gebleken dat ook enkele stolpen als karakteristiek zijn aan te merken. Naast de bescherming van de hoofdvorm als stolp geldt voor deze panden tevens een bescherming van de hoofdvorm als zijnde een karakteristiek pand. Bij de afweging van aanpassingen of eventuele sloop spelen in die gevallen ook de karakteristieke waarden een rol van betekenis.

Artikel 53 Algemene gebruiksregels

In 53.1. onder h is een sublid 4 toegevoegd op grond waarvan een toename van stikstofdepositie eveneens is toegestaan als daarvoor een Natuurbeschermingswetvergunning van de provincie is verkregen. Als het bevoegd gezag een toename aanvaardbaar vindt, voert het te ver om dit als strijdig gebruik in het kader van het bestemmingsplan aan te merken.

Artikel 60 Algemene wijzigingsregels

In het bestemmingsplan voor het stoommachinemuseum zat een wijzigingsbevoegdheid om binnen de natuurbestemming een parkeerterrein aan te leggen ten behoeve van een uitbreiding van de bestaande parkeergelegenheid. Deze wijzigingsbevoegdheid is onverkort in dit plan meegenomen.

Overige regels parkeerregels

In het ontwerpplan werd voor de toetsing van de parkeerbehoefte verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

7.3 Verbeelding

Vleetweg 1

Het bouwvlak is met 30 m verlengd, omdat het in het geldende plan te klein is weergegeven. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Molen De Haen langs A7

Deze molen is niet in het geldende bestemmingsplan opgenomen. Dit wordt nu met deze herziening alsnog gedaan. De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Horeca - 2'. Binnen deze bestemming is de bouw van de molen mogelijk. In artikel 2 'Wijze van meten' is aangegeven op welke wijze de bouwhoogte van een molen moet worden bepaald. Dit betreft tevens een toevoeging aan de regels. In de toelichting is een uitleg bij deze bestemming gegeven.

Stationsgebouw langs A7

Dit gebouw is bestemd voor wonen. Omdat er sprake is van een karakteristiek gebouw is de aanduiding "karakteristiek" toegevoegd. Dit betekent een toevoeging aan de verbeelding.

Kerkepad 31

Op dit perceel is geen stolp aanwezig. De toegekende aanduiding voor een stolp is van het perceel verwijderd. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Kadijkweg 39

Dit perceel is per abuis niet meegenomen in het bestemmingsplan. Het perceel wordt alsnog voorzien van een passende bestemming, te weten 'Agrarisch - Glastuinbouw 2' met een bijbehorend bouwvlak afgestemd op de huidige situatie. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Kadijkweg 19

Op dit perceel is per abuis geen bouwvlak aangegeven. Dit bouwvlak is alsnog opgenomen. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Kadijkweg 28

Op dit perceel is per abuis geen bouwvlak aangegeven. Dit bouwvlak is alsnog in een iets vergrote vorm opgenomen. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Fietspad Kadijkweg/Gedeputeerde Laanweg

Het fietspad ten westen van de Kadijkweg en ten zuiden van de Gedeputeerde Laanweg is niet opgenomen. Dit pad wordt nu alsnog van een passende bestemming voorzien, te weten: 'Verkeer - Fietspaden'. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Gedeputeerde Laanweg 2, 7 en 27

Hier is sprake van voormalige agrarische bedrijfswoningen die niet langer deel van het bedrijf uitmaken. De woningen zijn voorzien van een aanduiding als plattelandswoning. Tegen deze aanduidingen bestaan geen ruimtelijk en planologische bezwaren. De omgevingsaspecten verzetten zich niet tegen het gebruik als burgerwoning.

Gouwtje 10/10a

De grond behorende bij de woning is veel groter dan op de verbeelding is aangegeven. De gronden hebben daarin nog de bestemming voor de achtergelegen camping. Dit is niet juist. Het bestemmingsvlak voor het wonen is vergroot, waarbij een deel ook agrarisch is bestemd ten behoeve van een hobbymatig gebruik van de agrarische gronden ten behoeve van het wonen.

Natuurgebieden langs de Koggenrandweg bij Opperdoes en Twisk

Het water in deze natuurgebieden is bestemd als 'Water'. De natuurbeheerder heeft de wens uitgesproken om het water ook voor natuur te bestemmen. De bescherming is dan beter geregeld. De bestemming 'Water' is vervangen door de bestemming 'Natuur'. Dit betreft een wijziging van de verbeelding.

Nieuwe Dijk 9

Hier is alsnog een agrarische bedrijfskavel opgenomen met een bijbehorend bouwvlak. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Stoommachinemuseum Medemblik

Voor het stoommachinemuseum in Medemblik is een partiële herziening gemaakt. Dit plan is inmiddels onherroepelijk. Om te voorkomen dat er allerhande aparte, kleine bestemmingsplannen van kracht blijven, is het wenselijk om de regeling mee te nemen in het buitengebied. De regeling uit de herziening is overgenomen en aangepast aan de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied. Die regeling is opgenomen in de bestemming 'Maatschappelijk - Stoommachinemuseum'. Een in de herziening opgenomen wijzigingsbevoegdheid van natuur naar parkeren en groen is opgenomen in de algemene wijzigingsregels. Dit betreft een toevoeging aan de regels, verbeelding en toelichting.

Grootslagweg 18a

Het bestemmingsvlak is te klein weergegeven. het bestemmingsvlak is iets vergroot. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Camping Hauwert

Het speel-/sportveld aan de noordoostzijde van de camping is met een aanduiding meegenomen in de bestemming Agrarisch.

Volkstuinen Onderdijk

Nabij de volkstuinen bij Onderdijk zijn nog twee veldschuren aanwezig, die niet zijn voorzien van een aanduiding. Deze aanduidingen zijn alsnog aangebracht binnen de bestemming Agrarisch. Dit betreft een correctie van de verbeelding.

Veenakkers

Aan de Veenakkers zijn enkele agrarische gronden gewijzigd ten behoeve van een bestaand glastuinbouwbedrijf, waarvan de gronden deel uitmaken. Een afgeronde projectprocedure heeft ertoe geleid dat een bouwvlak is aangepast aan de nieuw vergunde situatie.

Veenakkers 37a

De aanduiding van dit bedrijf is gewijzigd ten behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, omdat hier geen sprake is van een glastuinbouwbedrijf. De grootschalige ontwikkeling van het bedrijf is meegenomen in dit plan. Om een goede kwalitatieve inrichting te garanderen is het beeldkwaliteitsplan binnen een voorwaardelijke verplichting aan het perceel gekoppeld.

Cornelis Kuinweg 29

De grootschalige ontwikkeling van het bedrijf is meegenomen in dit plan. Om een goede kwalitatieve inrichting te garanderen is het beeldkwaliteitsplan binnen een voorwaardelijke verplichting aan het perceel gekoppeld.

Kibbel 22

Hier is geen sprake meer van een agrarisch bedrijf. De woning is voorzien van de bestemming Wonen.

Hoornseweg 43

Hier is geen sprake meer van agrarische bedrijfsactiviteiten. De bestemming is gewijzigd in een woonbestemming.

Begrenzing bestemmingsplan Dorpskernen IV

Ter hoogte van het perceel Dorpsstraat 52 te Nibbixwoud is de begrenzing tussen het plan voor de dorpskern en het buitengebied aangepast, zodanig dat er een logischer afstemming op de situatie ontstaat.

Kibbel 1

De bestemming van deze gronden is per abuis in het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van de situatie in het voormalig bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Wervershoof. Dat is nooit de bedoeling geweest en doet ook afbreuk aan de destijds toegekende rechten op grond waarvan het bedrijf zich verder heeft ontwikkeld. De bestemming is weer afgestemd op het voorheen geldende plan, alsmede is de bestemmingsnaam en -omschrijving beter op de daadwerkelijke bedrijfssituatie afgestemd.

Kibbel 2 en 4

Een deel van de toegekende bouwvlakken aan de overzijde van een sloot komen te vervallen, omdat daar geen gebruik van gemaakt kan worden. De vervallen ruimte wordt aan een andere zijde toegevoegd.

Liederik 5

Het bouwvlak is deels verwijderd, omdat deze gronden als agrarische grond te koop zijn aangeboden. Het ligt derhalve niet langer in de bedoeling hier bebouwing op te richten.

Liederik 8

De woning hoort bij het bedrijf ernaast. De woning is daarmee ondergebracht in de agrarische bedrijfskavel. Van de agrarische bedrijfskavel is het verbod op de bouw van een bedrijfswoning verwijderd.

Begrenzing bestemmingsplan Dorpskernen II

Ter hoogte van het perceel Dorpsstraat 1 te Abbekerk is de begrenzing tussen het plan voor de dorpskern en het buitengebied aangepast, zodanig dat er een logischer afstemming op de situatie ontstaat.

Grote Zomerdijk 15

De aanduiding dat hier geen bedrijfswoning gebouwd mag worden, is verwijderd. Er is geen reden om hier geen bedrijfswoning toe te laten, zoals elders op bedrijfspercelen.

Oude Gouw 30-40

Deze percelen zijn uit het plan voor het buitengebied gehaald. De gronden maken nu deel uit van het bestemmingsplan Dorpskernen IV.

Oosterboekelerweg 70

Ten behoeve van de woonfunctie is een groter deel voor tuin in gebruik dan op de verbeelding is geregeld. Het bestemmingsvlak 'Wonen' is vergroot, zodanig dat de tuin volledig binnen de bestemming 'Wonen' is gelegen.

Gerrit de Vriesweg 10-12

De als burgerwoning bestemde woning bij het bedrijf wordt opnieuw als bedrijfswoning bestemd, zodat de oude situatie met twee bedrijfswoningen is hersteld.

Bennemeerseweg 6

Ter plaatse is een hondenkennel vergund en aanwezig. De vergunde omvang is zodanig dat er geen sprake is van een zelfstandige bedrijfsbestemming. Volstaan kan worden met een aanduiding, zodanig dat de hondenkennel in combinatie met en ondergeschikt aan de woonfunctie uitgeoefend kan worden.

Hauwert 114 te Hauwert

Voor dit perceel is een apart bestemmingsplan opgesteld, genaamd Robacher's Watermolen. Hier wordt nu een aparte procedure voor voorbereid. Het huidige gebruik van de gronden wordt nu vooralsnog meegenomen in de actualisatie. Het grootste gedeelte van het terrein is nu opgenomen in het bestemmingsplan Dorpskernen I. Voor het buitengebied betekent dit dat de agrarische gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'.

Bouwvlakken agrarische bestemmingen

In het bestemmingsplan waren op meerdere plekken de bouwvlakken niet zichtbaar. Deze zijn alsnog zichtbaar binnen de bestemmingsvlak of de aanduidingsvlakken opgenomen.

Leekermeer 11a

Op dit perceel is een ruimte-voor-ruimte in gang gezet. Daarvoor wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgezet. Om die reden is het perceel buiten dit bestemmingsplan gelaten.

Waterleiding PAN

Vanwege het niet langer in gebruik zijn van een waterleiding van PAN, is deze van de verbeelding verwijderd.

Bedrijventerrein Overspoor

Ter plaatse van het bedrijventerrein Overspoor is een deel van de gronden buiten het bestemmingsplan Buitengebied gelaten. Deze gronden horen echter niet bij het bedrijventerrein. De plangrens is daarom gecorrigeerd. De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'.

Rikkert 2a

Aan de Rikkert 2a is een gronddepot bij het ter plaatse gevestigde agrarisch loonbedrijf voor een deel buiten het bestemmingsvlak gelegen. Het bestemmingsvlak is iets vergroot om deze strijdigheid op te heffen.

7.4 Reactienota Overleg en Inspraak

Aanpassingen voortvloeiend uit Reactienota Overleg en Inspraak

In de Reactienota zijn aanpassingen in de regels en in de toeliching en op de verbeelding opgenomen. Voor de specifieke wijzigingen wordt verwezen naar de Reactienota in Bijlage 5.