direct naar inhoud van Artikel 10 Maatschappelijk - Medisch
Plan: Buitengebied 2013
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.00bp00buitengeb-oh01

Artikel 10 Maatschappelijk - Medisch

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Medisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke en medische doeleinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - medische doeleinden', met daaraan ten dienste:
    • 1. zorgappartementen;
    • 2. verpleegtehuis;
    • 3. behandelgebouwen, waaronder tevens wordt verstaan een zorghotel;
    • 4. bezoekerscentrum;
    • 5. leslokalen;
    • 6. centrale keuken;
    • 7. bedrijfswoningen;
    • 8. verkeersvoorzieningen, zoals parkeervoorzieningen;
    • 9. congresvoorzieningen in het hoofdgebouw;
    • 10. trekkershutten in de voormalige boshutten;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. kantoor;
    • 2. restaurantvoorzieningen;
  • b. bescherming van karakteristieke objecten, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', waarbij tevens geldt dat nieuwbouw niet is toegestaan, behoudens ondergrondse bebouwing ten behoeve van hergebruik van de monumenten en bijbehorende bouwwerken;
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurwaarden;

met de daarbij behorende voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op de in artikel 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

10.2.1 ten aanzien van (hoofd)gebouwen:
  • a. deze uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 7,00 meter bedraagt, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' of in lid 10.2.2 anders is aangegeven;
  • c. het bouwvlak volledig mag worden bebouwd, tenzij met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' anders is aangegeven;
10.2.2 ten aanzien van (hoofd)gebouwen en bijbehorende bouwwerken
  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' maximaal 55 zorgwoningen mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 14,00 meter en een gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken van niet meer dan 2.680 m²;
  • b. overige bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' is toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 7,00 meter en een gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken van niet meer dan 9.972 m²;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van restauratie, herstel, hergebruik en instandhouding van de oorsponkelijke bebouwing, waarbij nieuwbouw ten behoeve van hergebruik van de oorspronkelijke bebouwing uitsluitend beneden maaiveld is toegestaan;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan ter plaats van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' is aangegeven;
  • e. binnen en buiten het bouwvlak in totaal maximaal 10 trekkershutten mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3,50 meter en een gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken van niet meer dan 120 m²;
  • f. de bouwhoogte van overige bebouwing niet meer dan 7,00 meter bedraagt;
10.2.3 ten aanzien van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
  • a. uitsluitend binnen het bouwvlak niet meer dan twee bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
  • b. de goothoogte niet meer dan 6,00 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 10,00 meter bedraagt;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 600 m3 bedraagt;
  • e. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3,00 meter bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,00 meter bedraagt;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 50 m² bedraagt;
10.2.4 ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8,00 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2,00 meter en de oppervlakte niet meer dan 20 m2 bedraagt.
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en maatgeving van gebouwen.

10.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld, indien dit noodzakelijk is om onevenredige aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken en structuren te voorkomen, waarbij de volgende aspecten van belang zijn:

  • a. de in het gebied aanwezige visuele relaties;
  • b. bijzondere tuinstijl met een parkachtig karakter
  • c. assenstelsel en padenstructuur;
  • d. diversiteit aan beplanting;
  • e. de historisch gegroeide samenhang tussen de verschillende bebouwingselementen;
  • f. de aanwezigheid van bosjuwelen, zoals een betonfolly, openluchttheater.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijking hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.1 ten behoeve van de bouw van een hoofdgebouw tot een maximale diepte van 15,00 meter, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het deel waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet meer dan 3,00 meter bedraagt;
  • b. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.
10.4.2 Afwijking trekkershut

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2 onder c en 10.1 onder b ten behoeve van de bouw van trekkershutten tot een maximale oppervlakte van 200 m2, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het deel waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet meer dan 4,50 meter bedraagt;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden op de in lid 10.1 bedoelde gronden, de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het vergraven van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • d. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • e. het veranderen, verleggen en/of aanleggen, van wegen en paden, het verharden daarvan en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van waterlopen, en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • h. het diepploegen, zijnde het extra diep -ca 0,4 meter of meer- omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • i. andere werken die een wijzing van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
10.5.2 Voorwaarden vergunning

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 10.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet leiden tot een onevenredige afbreuk aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden geschaad, of kunnen worden verkleind dan wel dat de uitvoering van de werkzaamheden niet noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

10.5.3 Uitzonderingen op verbod

Het in lid 10.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.