direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klaas Groen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan maakt onderdeel uit van het plangebied ‘De Vork’, gelegen ten noorden van de kern van Heerhugowaard. Dit terrein ondergaat een transformatie; van een grotendeels niet ontwikkeld bedrijventerrein naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied voor wonen, werken en voorzieningen. Het wordt een overgangsgebied tussen enerzijds de binnenstad van Heerhugowaard en anderzijds de bedrijventerreinen ‘De Zandhorst’ en ‘De Vaandel Midden’. Een groot deel van het bedrijventerrein ‘De Vork’ wordt de komende jaren getransformeerd tot een aantrekkelijk nieuw woon- en werkgebied; ‘De Vaandel Zuid’.

Direct ten zuiden van de ontwikkeling van 'De Vaandel Zuid' is de maatschappelijke instellingen Parlan gevestigd. Het terrein van Parlan aan De Vork 18 - 20 vormt samen met het Transferium Jeugdzorg aan De Vork 16 een belangrijke schakel met de bestaande stad. Voor deze terreinen is in het bestemmingsplan 'De Vaandel Zuid' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester bevoegd is de gronden te wijzigen van 'maatschappelijk' naar 'woongebied'.

Het plandeel van Parlan aan De Vork 18 - 20 (Klaas Groen) staat grotendeels leeg. Pro6 Vastgoed heeft het voornemen om op deze gronden een woningbouwprogramma te realiseren. Hiertoe dient eerst voorliggend wijzigingsplan te worden vastgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern van Heerhugowaard en ligt vrij centraal in de kop van Noord-Holland. Binnen een straal van 30 km liggen de plaatsen Den Helder, Schagen, Hoorn, Purmerend, Zaandam, Heiloo, Alkmaar en Langedijk.

Het plangebied is circa 25.730 m2 groot en wordt als volgt begrensd:

  • aan de noordzijde de woningbouwontwikkeling 'De Vaandel Zuid';
  • aan de oostzijde de bestaande bebouwing langs de Middenweg;
  • aan de zuidzijde De Vork met daaronder groen, sport en het spoor van Amsterdam naar Enkhuizen;
  • aan de westzijde het gebouw van Transferium Jeugdzorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied binnen de rode lijn (bron: google maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan De Vaandel Zuid

In het bestemmingsplan De Vaandel Zuid (vastgesteld d.d. 23 maart 2021) is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede uit het bestemmingsplan met het plangebied binnen de rode lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke doeleinden toegestaan zoals:

  • woonzorgvoorzieningen;
  • medische voorzieningen;
  • culturele voorzieningen;
  • religieuze voorzieningen;
  • welzijnsvoorzieningen;
  • educatieve voorzieningen;
  • voorzieningen van openbaar bestuur;
  • kinderopvang/peuterspeelzaal;
  • horeca tot en met categorie 2 (ter plaatse van de aanduiding).

Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak waarbij een maximaal bebouwingspercentage geldt van 30%. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 9 meter.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn wegen, straten, voet- en rijwielpaden, water en groen toegelaten. Bouwen mag alleen ten behoeve van de verkeersbestemming met een maximum oppervlakte van 25 m2.

Ingevolge artikel 17: 'Algemene wijzigingsregels' zijn burgemeester en wethouders bevoegd ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' deze bestemming te wijzigen in de bestemming in 'Woongebied', met dien verstande dat:

  • a. wonen, uitsluitend is toegelaten in de vorm van aaneengebouwde, gestapelde, vrijstaande, geschakelde of twee-onder-één-kap woningen;
  • b. de hoogte van de bebouwing maximaal 11 meter bedraagt;
  • c. het aantal woonzorgvoorzieningen maximaal 50% van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • d. wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder, dan wel aan een verkregen hogere waarde geluid;
  • e. het benodigd aantal parkeerplaatsen binnen het wijzigingsgebied conform het bepaalde onder artikel 16.2 wordt gerealiseerd;
  • f. wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 19;
  • g. er geen sprake is van onevenredige milieu-hygiënische belemmeringen voor nabijgelegen bedrijven;
  • h. is aangetoond dat de trillingshinder door het nabij gelegen spoor niet tot onevenredige hinder zal leiden, eventueel door het treffen van maatregelen
  • i. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van het geldende beleid, wet- en regelgeving;
  • j. burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de wijzigingsbevoegdheid voor de gebieden 1 en 2 te combineren, mits de onder a tot en met h genoemde regels in acht worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede uit het bestemmingsplan met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone wijzigingsgebied 2' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Bestemmingsplan Wonen en parkeren

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Heerhugowaard is het bestemmingsplan 'Wonen en parkeren' opgesteld. In dit paraplubestemmingsplan worden de begrippen ‘wonen’, ‘woning’, ‘wooneenheid’ en ‘huishouden’ voorzien van een eenduidige begripsomschrijving. Deze nieuwe begripsomschrijvingen vervangen het betreffende begrip in de bestaande lokale bestemmingsplannen. Daarnaast worden in sommige lokale bestemmingsplannen niet of onvoldoende verwezen naar het toepassen van geldende parkeerkencijfers. Met het paraplubestemmingsplan wordt voorzien in het juridisch en planologisch borgen van het toepassen van parkeerkencijfers bij eventuele functiewijzigingen en ruimtelijke ontwikkelingen.

1.4 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet treft bijzondere wettelijke voorzieningen voor een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Op grond van het bepaalde onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet valt de herstructurering van een woon- en werkgebied van lokaal belang onder de reikwijdte van deze wet. Artikel 1.1 van deze wet biedt deze mogelijkheid voor alle besluiten, die nodig zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van ruimtelijke projecten. De Crisis- en herstelwet wordt expliciet van toepassing verklaard op dit plan.

De Crisis- en herstelwet is gericht op het versnellen van procedures door middel van:

  • beperking van het beroepsrecht; in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon, die krachtens publiekrecht is ingesteld of een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan geen beroep instellen tegen een besluit, indien dat besluit niet is gericht tot die rechtspersoon of tot een orgaan van die rechtspersoon, onderscheidenlijk tot dat bestuursorgaan of tot de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort.
  • beperking van proceduretijd in de beroepsfase; daarvoor wordt o.a. Afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (versnelde behandeling) benut; ook wordt uitgesloten, dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 ingegaan op de nieuwe situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 6 de juridische aspecten worden toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 8 wordt verslag gedaan van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied, onderdeel van het droogmakerijlandschap, ligt binnen het groter geheel van de droogmakerij Heerhugowaard. Deze droogmakerij omvat een gebied van circa 3,5 ha en is in de jaren 1626 tot 1631 drooggelegd. Het nieuwgewonnen land werd op rationele wijze ingericht als agrarisch productieland. De afvoer van water, ontsluiting van de boerderijen en een optimale verkaveling voor de bedrijfsvoering vormden het uitgangspunt voor de inrichting. De structuur en verkavelingsrichting staan haaks op de wegen en sloten en kennen daarmee een zeer rationele opzet. Deze opzet heeft de basis gevormd voor de ontwikkeling van de eerste woonbebouwing in lang lintstructuren, met name langs de Middenweg, Stationsweg en Jan Glijnisweg.

De loactaie Klaas Groen maakte onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 waarin het was aangewezen voor maatschappelijke functies. In het begin van de 21ste eeuw werd het gebied ten noorden van de locatie en ten oosten van bedrijventerrein ‘de Zandhorst’ aangewezen als nieuw te ontwikkelen bedrijfslocatie. De bedrijfslocatie werd in aansluiting op het bestaande sportcomplex ‘De Vork’ gedoopt en het bestemmingsplan hiervoor werd in 2005 vastgesteld. Stapsgewijs hebben zich de afgelopen jaren een aantal bedrijven in het middelste gedeelte van het gebied gevestigd, ‘De Vaandel Midden’ genaamd en is het project Westfrisiaweg (N194) uitgevoerd.

Ten gevolge van de financieel/economische crisis van de afgelopen jaren worden de overige bedrijfsmatig bestemde gronden van het bedrijventerrein, ten noorden van de projectgebied, op dit moment nog steeds hoofdzakelijk gebruikt voor agrarische doeleinden. De locatie Klaas Groen is hoofdzakelijk in gebruik door Parlan.

2.2 Bestaande situatie

De oostrand van het plangebied wordt gevormd door het historische bebouwingslint langs de Middenweg gecombineerd met beplanting en open erven. Dit lint is afwisselend gesloten en transparant. Ten westen van het plangebied bevindt zich het in het groen ingebedde sportcomplex ‘De Vork’. Ten zuiden van het plangebied Klaas Groen bevinden zich enkele woningen, een groene zone en de spoorlijn. Ten noorden ligt het te ontwikkelen gemengd woongebied 'De Vaandel Zuid'. Het plangebied zelf bestaat maatschappelijk bestemde gronden waar nu een instelling (Parlan) ten behoeve van advies, hulp en begeleiding van jongeren met gedragsproblemen is gevestigd. De panden worden nog slechts gedeeltelijk gebruikt door Parlan. Ten westen is het Transferium Jeugdzorg gevestigd.

Hoofdstuk 3 Nieuwe situatie

3.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied maakt deel uit van De Vaandel Zuid. Het ruimtelijk concept van ‘De Vaandel Zuid’ is geïnspireerd op de ontginningsstructuur van de polder Heerhugowaard. De wijk kent een robuuste, rationele structuur in oost-westrichting, die recht doet aan de ontstaansgeschiedenis en landschappelijke alsmede stedenbouwkundige onderlegger. Binnen het plangebied wordt een eenduidige water- en infrastructuur aangelegd, met veel aandacht voor goede aansluitingen met de stad. Het moet immers nadrukkelijk onderdeel worden van de stad, maar wel met een geheel eigen toekomstbestendig karakter. Daarnaast biedt het concept ruimte aan een gefaseerde uitvoering en maakt het mogelijk in te spelen op (toekomstige) ontwikkelingen op het vlak van woonwensen, mobiliteit, klimaat en energie

3.2 Samenhang met overige deelgebieden De Vaandel Zuid

In het Masterplan De Vaandel Zuid van maart 2020 wordt het plangebied Klaas Groen (voormalig Parlan) samen met de voorgenomen woonwijk aangemerkt als 'gemengd gebied'. Het 'gemengd gebied' ontwikkelt zich tot een groen en landschappelijk woonmilieu met een kleinschalig dorps karakter. Hier passen functies als wonen, maatschappelijke voorzieningen, lichte bedrijvigheid en bedrijven aan huis.

Het landelijke, dorpse karakter komt tot uitdrukking in het grote aandeel groen in het 'gemengd gebied', zowel in de openbare ruimte als op privéterrein. Gebouwen staan letterlijk in het groen en percelen en parkeerplaatsen worden op een groene wijze ingepast, bijvoorbeeld door middel van hagen. Het aandeel verharding wordt zoveel mogelijk beperkt. Collectiviteit is een belangrijke drager van het de buitenruimte, zowel in beheer als in gebruik: gezamenlijke moes- en siertuinen, boomgaarden en (dieren)weiden stimuleren ontmoetingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Voorbeeldverkaveling deelgebied 'gemengd gebied' (bron Masterplan De Vaandel Zuid)

3.3 Klaas Groen

Samenhang met De Vaandel Zuid

Voor de ontwikkeling van het plangebied Klaas Groen is aansluiting gezocht bij de trend die is ingezet met de ontwikkeling van Waaranders in De Vaandel Zuid, waarbij een dorpse verkaveling als uitgangspunt is gehanteerd met een dorpseigen ruimtelijke kwaliteit. De samenhang met de woningontwikkeling in De Vaandel Zuid geeft extra gewicht aan de dorpse invulling van deze uitbreiding en ondersteunt de kracht van deze omgeving met een landelijk karakter. De identiteit van het dorp ligt in essentie in de ontspannen verkaveling van gemengde woonbebouwing. Met dit verkavelingsmodel met een diversiteit in het straatbeeld kan een natuurlijke aansluiting worden gerealiseerd op het bestaande landelijke dorpskarakter. Dorpse schaal, maat en diversiteit zijn de kernbegrippen in deze uitbreiding. Een zorgvuldige vormgeving van nieuwbouw, aansluitend op de landelijke traditie, waarborgt een goede samenhang met de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Verkaveling Klaas Groen (bron: Pro6 Vastgoed)

Landschappelijke en stedenbouwkundige opzet

In afbeelding 5 is het voorlopig ontwerp van de locatie weergegeven. De stedenbouwkundige opzet heeft de dimensie van een dorpse buurt. De locatie is bereikbaar voor autoverkeer over de sloot vanuit de aanlsluiting Middenweg / De Vork. Bij de entree van het gebied zal de westzijde worden gekenmerkt door een groter beeldbepalend element met appartementen. In het gebied zijn diverse collectieve openbare ruimten opgenomen. Aan de langzaam verkeersroute die dwars door het plan loopt en de verbinding maakt met de ontwikkeling ten noorden, wordt een groene zone aangelegd. Aan deze grote groene zone grenzen de voortuinen van woningen. Aan de westzijde is ook nog een brede groene openbare zone opgenomen. Ook hier grenzen de woningen met de voorzijde aan deze strook. Op deze wijze ontstaat een levendige openbare ruimte. De verschillende openbare groenzones worden integraal verbonden door een wandelroute door het gebied waardoor de samenhang wordt versterkt. Aan de oostzijde van het gebied ligt een dijk met aan weerszijde water waar ook de wandelroute wordt gemaakt en waarmee de dijk ook een openbare functie krijgt. De vormgeving van de openbare ruimte dient de dorpse sfeer uit te dragen. Kleinschaligheid, eenvoud, gemengd gebruik, dorpse bruggetjes en dorpse traditie zijn hiervoor het uitgangspunt. De ontwikkeling van Klaas Groen wordt een dorpse ervaring met karakteristieke doorkijkjes, bruggetjes, open bebouwing, waterbeleving en inrichting van openbare ruimte.

Met uitzondering van de om de locatie heen gelegen sloten is het oorspronkelijke landschap door de huidige bebouwing verdwenen. Het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op een eenvoudige lusstructuur als ontsluiting, welke wordt onderbroken door de langzaam verkeersroute voor wandelaars en fietsers in het hart van de ontwikkeling. Belangrijk zijn een aantal beeldbepalende planelementen, die bijdragen aan de identiteit van de buurt. Bij de entree is aan de westzijde een gebouw met een grotere korrel voorzien voor appartementen. Dit gebouw zal qua vormgeving verwijzen naar landelijk vormgegeven volume. Dit geldt ook voor de langgerekte volumes aan de westzijde van het gebied.

Zoals hiervoor aangegeven bevinden zich in het plan twee grote groene openbare zones; in het hart van de buurt aan de langzaam verkeersroute en aan de oostzijde tussen de lange schuurvormige bebouwing in de vorm van een plantsoen. De woningen rondom het plantsoen zijn gericht op deze collectieve ruimte. Het plantsoen heeft ruimtelijke kwaliteit doordat het ruimte biedt voor verblijf en spelen en is gevrijwaard van opstallen en autoverkeers- en parkeervoorzieningen. Het plantsoen aan de langzaamverkeersroute leent zich voor bomen in een lijnstructuur. Het plantsoen biedt een uitnodiging aan de buurt voor collectief gebruik.

Programma

Er worden binnen het plangebied maximaal 56 grondgebonden woningen en 20 appartementen gerealiseerd. Het aanbod in woningtypen is gevarieerd en sluit aan bij de afspraken tussen gemeente en ontwikkelaar over de woningbehoefte voor dit projectgebied. Een significant deel van de woningen wordt gerealiseerd in de vorm van compacte woningen. Deze woningen vallen in de categorieën I en II en zijn daarmee bereikbaarbaar voor starters. Deze categorieën woningen worden gebouwd in de vorm van onder andere de 4 bouwblokken gelegen aan de westzijde van het plangebied, waarbij 28 woningen worden opgenomen in een langgerekt volume bestaande uit 2 bouwlagen. Dit volume refereert aan een schuurachtige vorm. Tevens wordt aan de westzijde bij de entree van het plangebied een grotere korrel voorzien met circa 20 appartementen in de categorie I.

Tussen het Transferium en de ontwikkeling van Klaas Groen wordt een groene buffer gecreëerd met parkeren in het groen. Deze zone wordt op een zodanige wijze ingericht dat bij transformatie van het Transferium goed op dit gebied kan worden aangesloten. Aan de oostzijde van het plangebied komen grondgebonden woningen, met name in de vorm van twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Deze woningen met de tuinen aan het water en de dijk versterken het dorpse karakter van het gebied. De gebouwen staan letterlijk in het groen en percelen en parkeerplaatsen worden op een groene wijze ingepast, bijvoorbeeld door middel van hagen. Hierbij wordt aansluiting gevonden bij het Beeldkwaliteitplan De Vaandel Zuid d.d. 16 oktober 2020. Het programma is als volgt opgebouwd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0006.png"

Ontsluiting

Het plangebied wordt in de huidige situatie via twee dammen ontsloten via De Vork. In de toekomstige situatie wordt het plan via één dam ontsloten. De langzaamverkeerroute door het plan kan ook fungeren voor calamiteitenverkeer naar de noordelijk gelegen ontwikkeling van De Vaandel Zuid.

Parkeren

In het kader van de goede ruimtelijke ordening moet binnen het plan voldoende ruimte zijn om de parkeervraag op te vangen. Ingevolge het bestemmingsplan Wonen en Parkeren wordt voor de beoogde ontwikkelingen de parkeerbehoefte berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie (Toekomstbestendig parkeren, publicatienummer 381). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid). Heerhugowaard heeft een sterk stedelijk karakter. De kwalificaties van het plangebied is ‘sterk stedelijke zone’ en ‘rest bebouwde kom’.

De parkeernormen leveren de volgende parkeervraag op:

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0007.png"

Tabel 1: Parkeerbalans Klaas Groen

De benodigde parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd en in de planregels wordt de aanleg en instandhouding geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

HVC

Het voornemen is om de nieuwe woningen aan te sluiten op restwarmte van de HVC (Huisvuilcentrale). De HVC levert warmte uit niet-herbruikbaar afval via het warmtenet. Voor de permanente situatie is het noodzakelijk dat er ruimte wordt gereserveerd voor een warmteonderstation, zowel in de tijdelijke als permanente situatie. In de ontwikkeling van de Vaandel Zuid is een voorziening hiervoor opgenomen en hierop kan worden aangesloten.

Beeldkwaliteit

In het Beeldkwaliteitsplan De Vaandel Zuid worden de kaders voor het gebied uiteengezet. Een belangrijke doelstelling is om van De Vaandel Zuid een herkenbare wijk met een eigen identiteit te maken. Een overkoepelende sfeer is het belangrijkste middel om samenhang tussen de verschillende onderdelen te verkrijgen.

Per samenhangende stedenbouwkundige eenheid is een visie gegeven op het karakter van het toekomstige beeld. Deze visie is uitgewerkt in richtlijnen voor bebouwing en openbare ruimte en geïllustreerd met referentiebeelden. De voorgestane beeldkwaliteit van Klaas Groen is een groen en landelijk woonmilieu met een kleinschalig, dorps karakter. Dit wordt vertaald in een eigentijdse interpretatie van dorpse architectuur, waarbij naar een eigen identiteit wordt gezocht.

Door middel van criteria, referentiebeelden en een richtlijn is de beeldkwaliteit vastgesteld. Deze omschrijving biedt een handvat voor de beoordeling van de architectonische en ruimtelijke kwaliteit van individuele woningen. Op deze wijze wordt de samenhang en dorpse ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Inleiding

Zoals aangegeven, is in het vigerende bestemmingsplan “De Vaandel Zuid” met een wijzigingsbevoegdheid reeds voorzien in de nu beoogde ontwikkeling. In dat plan is geconcludeerd dat de ontwikkeling als passend wordt ervaren binnen het van toepassing zijnde beleid. Voor dit wijzigingsplan wordt volstaan met een opsomming van gemeentelijk beleid dat niet in het moederplan is verwerkt maar door de gemeente wel als relevant voor het wijzigingsplan wordt beoordeeld.

Omdat voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen zowel op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) als op grond van de provinciale verordening, getoetst dienen te worden aan de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’, wordt voor dat onderdeel van het nationaal- en provinciaal beleid aandacht besteed.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de wijziging dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Om te bepalen of sprake is van een Ladderplichtige ontwikkeling is allereerst van belang of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Volgens dit artikel wordt als stedelijke ontwikkeling bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Ofschoon onderhavig bestemmingsplan formeel niet voorziet in aanvullende bebouwing (geen nieuw ruimtebeslag), worden significante (gebruiks-)wijzigingen ten opzichte van de voorgaande onherroepelijke planologische maatregelen mogelijk gemaakt zodat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dat betekent, mede ingegeven door de rechtspraak, dat het bevoegde orgaan in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of de nieuw toegestane functies, passende bestemmingen zijn, mede omdat de provincie Noord-Holland hecht aan duurzaam ruimtegebruik.

Woningbouw

Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van 76 woningen. De provincie Noord-Holland streeft naar het realiseren van voldoende woningen van passende kwaliteit, waarbij volgens de ambities van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zoveel mogelijk in binnenstedelijk gebied wordt gebouwd.

Met het Regionaal Actie Programma (RAP) uit 2017 heeft de regio Alkmaar een eerste stap gezet om te komen tot een regionale afspraak volgens de uitvoeringsregeling bij de PRV. Het RAP heeft in 2019 een vervolg gekregen met het rapport Woningbouwafspraken en Programmering. De gemeenten in de regio Alkmaar hebben daarna ook een regionale woningprogrammering opgesteld. Deze wordt enkele malen per jaar geactualiseerd.

De meest actuele woningprogrammering naar realisatiecapaciteit Regio Alkmaar die in het bestuurlijk Foscusoverleg Wonen is afgestemd, is van oktober 2020. Op korte termijn wordt de woningprogrammering naar realisatiecapaciteit regio Alkmaar van maart/april 2021 aan de bestuurders voorgelegd. Hierin is het plan Klaas Groen nog niet meegenomen.

4.2.1 Betekenis voor het plan

Het woningplan voorziet in een gemêleerd woonprogramma, waarvan 50% in het sociale segment. De woningen zijn geschikt voor een diversiteit aan doelgroepen zowel voor starters, doorstromers en senioren. Met het plan wordt derhalve een bijdrage geleverd aan de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen.

4.3 Woonagenda 2020-2025

In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.

4.3.1 Betekenis voor het plan

Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen.

4.4 Woonvisie Heerhugowaard 2018-2050

In de Woonvisie Heerhugowaard 2018-2050 is aangegeven dat de gemeente staat voor een trendbreuk met het woonbeleid van de afgelopen decennia. De laatste uitbreidingsgebieden zijn gepland, waarna er enkel nog binnen de stadsgrenzen dichter gebouwd zal worden om te voldoen aan de bevolkingsgroei. In combinatie met de landelijke ontwikkelingen op het gebied van aardgasvrij wonen, het invoeren van de omgevingsvisie en het vergrijzen van de bevolking vraagt dit een andere manier van kijken naar woningbouw.

De woonvisie bestaat uit drie delen: trends, ambities en beschrijving deelgebieden. Opvallende zaken zijn dat bijna 80% van de inwoners van Heerhugowaard momenteel tevreden is met het wonen in deze gemeente. Ook zal het aantal ouderen ouder dan 65 en 75 toenemen, neemt het aantal eenpersoonshuishoudens toe en staan er mogelijk teveel eengezinswoningen in de gemeente. De cijfers zijn deels gebaseerd op de woontest, een breed uitgezette enquête onder de inwoners.

Om de regio en de gemeente economisch vitaal te houden is het van belang dat de beroepsbevolking op peil blijft. Deze mensen moeten een plek hebben om te wonen en ook de bereikbaarheid vanuit de Metropoolregio Amsterdam draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Heerhugowaard. Al deze ambities hebben invloed op elkaar en vormen een beeld van waar de gemeente heen wil op termijn.

Heerhugowaard heeft op verschillende thema's al de nodige ambities vastgesteld die samenhangen met of gevolgen hebben voor de woonvisie. Dat zijn ambities die invloed hebben op het woonbeleid. Daarnaast zijn er al verschillende visies en plannen vastgesteld voor onder meer het stationsgebied, de boulevard en de bereikbaarheid van de wijken in Heerhugowaard. De ambities met betrekking tot wonen zijn verdeeld over de volgende thema's:

  • Duurzaam wonen
  • Fysiek domein
  • Sociaal domein
  • Economisch domein
4.4.1 Betekenis voor het plan

Met het voorliggende plan wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de ambities uit de woonvisie. Het heeft hierbij voornamelijk raakvlakken met duurzaam wonen en het fysiek domein. De woningen worden gasloos en duurzaam gebouwd, conform de eisen van het Bouwbesluit en BENG (bijna energieneutraal). Daarnaast wordt aangesloten bij de ambitie om te bouwen op plekken waar reeds bebouwing aanwezig is. Er wordt geconcludeerd dat het plan in lijn is met de woonvisie.

4.5 Woningbouwprogrammering Heerhugowaard 2020-2030

De Woningbouwprogrammering Heerhugowaard 2020-2030. Deze geeft richting aan de uitvoering van kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave voor Heerhugowaard tot 2030. De programmering is gebaseerd op de uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek dat in 2020 is uitgevoerd door Companen.

Op basis van het huidige beeld van de woningbehoefte zal de woningvoorraad in Heerhugowaard tot 2030 moeten groeien met 3.710 woningen om in de behoefte te voorzien. Om dat te bereiken is een planvoorraad nodig met een overmaat van 30% om mogelijke planuitval te compenseren. Daarmee is een planvoorraad nodig van 4.820 woningen. Uit het woningbehoefteonderzoek blijkt dat onder andere worden moet worden ingezet op de realisatie van meer sociale huurappartementen.

Twee keer per jaar wordt de totale plancapaciteit herijkt. Indien noodzakelijk, wordt de woningbouwprogrammering in de tussentijd bijgesteld. Zo ontstaat een blijvend actueel inzicht in de bouwplannen en (de voortgang van) de woningbouwopgave in Heerhugowaard.

4.5.1 Betekenis voor het project

Het project Klaas Groen met het bijbehorende aantal woningen (76) is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Er wordt voorzien in een gevarieerd aanbod van sociale en vrije sector koopwoningen.

4.6 Woningbehoefteonderzoek Heerhugowaard Compaenen 2020

De gemeente Heerhugowaard heeft behoefte aan actuele marktinformatie naar de ontwikkeling van de woningvraag van verschillende doelgroepen op korte en middellange termijn. Hierbij gaat het niet alleen om de woningvraag van 'reguliere' huishoudens, maar ook om de huisvestingsvraag van mensen met een zorgvraag. Denk aan uitstroom van mensen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang. Om vraag en aanbod op de Heerhugowaardse woningmarkt goed op elkaar aan te laten sluiten heeft Companen, in opdracht van gemeente Heerhugowaard, een woningmarktonderzoek uitgevoerd (juni 2020). Dit onderzoek geeft inzicht in relevante ontwikkelingen in het verleden, de huidige situatie van de bevolking en woningvoorraad, en een beeld van de toekomstige kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarmee wordt inzichtelijk welke woningen de komende jaren moeten worden toegevoegd, maar ook welke opgaven er liggen in de bestaande voorraad.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Companen zijn de belangrijkste opgaven alsvolgt samengevat:

  • in de sociale huurvoorraad is vooral toevoeging gewenst van appartementen. Deze vraag is sterk afkomstig van één- en tweepersoonshuishoudens, zowel van jongeren als van ouderen. De uitbreidingsvraag van het aantal eengezinshuurwoningen is beperkt. Dit betekent overigens niet dat in het bouwprogramma geen ruimte moet worden opgenomen voor realisatie van (kleinere) eengezinswoningen. Dit is namelijk wel gewenst vanuit vervangingsopgave ter compensatie van bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw;
  • in de koopvoorraad ligt er de komende jaren een sterke opgave in het realiseren van betaalbare woningen. De prijsstijgingen van de afgelopen jaren, in combinatie met aanpassing van de hypotheekregels, hebben ervoor gezorgd dat het voor jonge huishoudens steeds lastiger is een woning te kopen. Hier ligt zowel een opgave in het realiseren van betaalbare grondgebonden woningen als appartementen;
  • daarnaast is er een opgave in het toevoegen van woningen in het midden huursegment. Het gaat hierbij om woningen met een huurprijs tussen circa € 730,- en € 1.000,- per maand. De vraag naar huurwoningen met een huurprijs boven de € 1.000,- is beduidend lager;
  • in de programmering blijft het belangrijk om oog te houden voor de onzekerheden met betrekking tot de woningmarkt en huishoudensontwikkeling. Vandaar het advies om in de komende jaren te (blijven) werken met een bandbreedte voor de te verwachte huishoudensontwikkeling. Daarbij is het belangrijk om in de plancapaciteit voldoende ruimte voor (kwantitatieve en kwalitatieve) sturing te houden. Versnellen als het kan en temporiseren als het moet. Ook blijft het belangrijk de huishoudensontwikkeling de komende jaren te blijven monitoren en de prognoses daarop te herijken;
  • het werkveld van Beschermd Wonen (BW), Maatschappelijke Opvang (MO) en Jeugd is sterk in ontwikkeling en raakt meer met elkaar verbonden door een toenemende focus op doorstroming. Begeleide woonvormen met flexibele opschaalbare zorg functioneren daarbij als 'tussenstation' voor of na het zelfstandig wonen. Als jongeren weg kunnen uit Jeudzorg en kunnen wonen in begeleide woonconcepten, kan (dure) instroom in BW of MO worden beperkt. De nieuwe aanpak vereist een omschakeling in denkwijze over in- en uitstroom en een intensievere samenwerking tussen (verschillende) zorgpartijen, gemeente en corporaties.

Inmiddels heeft de Provincie Noord-Holland een nieuwe bevolkingsprognose doorgerekend. In deze prognose is voor Heerhugowaard uitgegaan van een beduidend hoger binnenlands migratiesaldo. Daarnaast zijn er verschillen in aannames ten aanzien van een buitenlands migratiesaldo. Op basis van vergelijking van de prognoses met de eerdere uitgewerkte scenario's blijkt deze voor de eerste vijf jaar redelijk parallel te lopen aan de eerder berekende bandbreedtes. Voor de periode na 2025 is de bandbreedte aangepast. Op basis hiervan is de woningbehoefte per periode als volgt geraamd:

  • 2019 tot 2025: 1.700 tot 2.325 woningen;
  • 2025 tot 2030: 750 tot 1.375 woningen.

De gemeente Heerhugowaard heeft een grote aantrekkingskracht op jonge huishoudens en gezinnen. De grootste groep vestigers in de afgelopen periode zijn één- en tweepersoonshuishoudens in de leeftijd tot en met 35 jaar. Daarnaast trekt Heerhugowaard relatief veel gezinnen en kleine huishoudens in de leeftijd 35 tot en met 55 jaar aan. Vanuit de resultaten van het woningmarktonderzoek is opgevallen dat gezinnen zich sterk richten op de wijken Planetenwijk, De Draai en Broekhorn.

4.6.1 Betekenis voor het plan

In het plan wordt circa 50% voorzien in het betaalbare segment (Categorie 1 en 2) hiermee wordt voorzien in de behoefte naar betaalbare woningen. Daarnaast worden er woningen gerealiseerd voor de doorstromers en senioren. Het plan sluit zowel wat betreft kwantitatieve, als kwalitatieve vraag aan bij de behoefte zoals beschreven in het onderzoek.

4.7 Visie werklocaties Dijk en Waard

Naar aanleiding van uitgevoerd onderzoek naar de toekomstbestendigheid van werklocaties in Noord-Holland Noord is de Visie Werklocaties Dijk en Waard opgesteld. In deze visie is inzicht gegeven in de huidige situatie van werklocatie in de toekomstige gemeente Dijk en Waard en de gewenste ontwikkelrichting naar de toekomst.

In de visie is aangegeven dat op De Vaandel Zuid bestaat uit een combinatie van wonen, werken (lichte bedrijvigheid/leisure), onderwijs en zorg. Hiermee vormt het gebied een natuurlijke aansluiting op de bestaande stad.

4.7.1 Betekenis voor het plan

Met het onderhavige project wordt invulling gegeven aan de gewenste combinatie. Met het toevoegen van woningen op deze locatie worden bestaande bedrijven in de omgeving niet beperkt in de bedrijfsvoering.

4.8 Groenbeleidsplan 2021-2026

Het Groenbeleidsplan (2021-2026) is een vertaling van de Groenvisie (2020-2040) die in juni 2020 is vastgesteld door de gemeenteraad. Vanuit de visie werken we vanuit het motto "Groen, tenzij" naar een veilige, gezonde, prettige en klimaatrobuuste leefomgeving. We willen meer groen, minder verharding en het reeds aanwezige groen (beter) beschermen. Door beleidsregels en maatregelen geven we in dit Groenbeleidsplan handen en voeten aan deze ambities.

Het beleid is er op gericht dat iedere ontwikkeling bijdraagt aan de ambities de we hebben voor groen. Deze gelden over het algemeen voor de hele gemeente. Daarnaast beschrijven we per functiegebied de ambities uit de Groenvisie 2020-2040 en de maatregelen die we graag aanvullend willen treffen. Per maatregel is aangegeven in welk jaar we ze willen uitvoeren, aan welke ambities ze bijdragen en hoe ze gefinancierd kunnen worden.

Plandeel Klaas Groen is een nieuwe ontwikkeling die als functiegebied 'Woonwijk' kwalificeert. De ambities voor functiegebied Woonwijk zijn als volgt in de groenvisie 2020-2040 opgenomen:

  • In woonwijken is op klimaatgebied veel winst te behalen door plantvakken anders in te richten, water vertraagd af te voeren en versteende tuinen samen met inwoners te vergroenen.
  • We willen een grotere biodiversiteit stimuleren door het aantal verschillende soorten bomen en beplanting te vergroten.
  • Omdat de aanwezigheid van groen in de leefomgeving positief is voor de fysieke gezondheid en mentaal welbevinden, zien we dit als reden om juist in wijken waar de gezondheid van inwoners wat lager is in te zetten op het verstevigen en uitbreiden van het groen.
  • Woonwijken en buurten kunnen meer onderscheidend zijn door het toepassen van verschillende typen en soorten groen of meer volgroeide soorten te planten.
  • Het uitgangspunt voor recreatie is 'dichtbij huis'. Inwoners moeten de mogelijkheid hebben om in hun woonomgeving een ommetje te lopen of fietsen en snel genoeg in de groene buitenruimte te zijn.
4.8.1 Betekenis voor het plan

In het Groenbeleidsplan staan beleidsregels en maatregelen opgenomen met betrekking tot het beheer van het groen. De kostenkengetallen voor onderhoud en inrichting worden geüpdatet op basis van de nieuwe uitgangspunten in dit Groenbeleidsplan. De nieuwe uitgangspunten moeten vervolgens ook worden meegenomen in de opdrachtformulering richting de aannemers, ontwikkelaars en uitvoerders.

Bij de uitvoering van het wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de beleidsregels en wordt meer groen gerealiseerd dan in de huidige versteende situatie.

4.9 Lokale Energie Strategie en Transitievisie Warmte

In de Lokale Energie Strategie (LES) en de Transitievisie Warmte (TVW) is een beschrijving gegeven van de energie- en warmteopgaven en zijn scenario's benoemd voor het behalen van de plaatselijke doelstellingen en ambities. De LES zal worden uitgewerkt in een concreet uitvoeringsprogramma, waarbij op wijkniveau in beeld wordt gebracht op welke termijn en op welke wijze de energie- en warmtevraagstukken opgelost kunnen worden. Daarbij rekening houdend met het karakter en landschap van Heerhugowaard.

In de LES is als doel beschreven dat Heerhugowaard in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als de stad verbruikt. Daarnaast wordt gewerkt aan een klimaatrobuuste stad. Er wordt uitvoering gegeven aan de doelstelling uit de regionale Focusagenda 'We zetten in op duurzame energie, vanuit de noodzaak én de kans om in 2050 energieneutraal te zijn'. Vooruitlopend op het uitvoeringsprogramma worden de keuzes uit de LES meegewogen bij het uitvoeren van de hoge duurzaamheidsambities in al lopende projecten als het Stationsgebied, De Vaandel, De Draai en overige nieuwbouwprojecten.

4.9.1 Betekenis voor het plan

In paragraaf 3.3 is beschreven welke duurzaamheidsmaatregelen er worden getroffen bij het project, vooruitlopend op het uitvoeringsprogramma. Het voornemen is om de nieuwe woningen aan te sluiten op restwarmte van de HVC (Huisvuilcentrale). De HVC levert warmte uit niet-herbruikbaar afval via het warmtenet. Voor de permanente situatie is het noodzakelijk dat er ruimte wordt gereserveerd voor een regelkast, zowel in de tijdelijke als permanente situatie. In de ontwikkeling van de Vaandel Zuid is een voorziening hiervoor opgenomen en hierop kan worden aangesloten.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieuaspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

5.2 Geluid

5.2.1 Kader

In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. De nieuwe wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder. Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie van wegen de geluidhinder toeneemt. Heerhugowaard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud. In een protocol of een beleidsstuk wordt vastgelegd wanneer een locatie hiervoor in aanmerking komt.

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer en 50 dB voor industrielawaai. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door het bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geldt een maximum te verlenen ontheffingswaarde Lden van 53 dB(A) (Wgh art. 83, lid 1).

5.2.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan 'De Vaandel Zuid' is door Greten Raadgevend Ingenieurs akoestisch onderzoek uitgevoerd. Omdat het plangebied Klaas Groen in dat plan als wijzigingsbevoegdheid is opgenomen is ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd door M+P (Bijlage 1 Akoestisch onderzoek).

Alleen vanwege railverkeer is er sprake van een overschrijding van de wettelijke grenswaarden. De overige bronnen blijven onder de wettelijke grenswaarden.

Uit de rekenresultaten voor railverkeerslawaai blijkt dat er een hogere waarde nodig is van Lden = 56 dB op de bovenste bouwlaag van het appartementengebouw.

De vast te stellen hogere waarde is lager dan het ambitieniveau van Lden = 60 dB. Daarmee voldoet de situatie aan de daaraan gestelde beleidsdoelstellingen 2 en 9 uit het gemeentelijk geluidsbeleid.

5.2.3 Conclusie

Alleen vanwege railverkeer is er sprake van overschrijding van wettelijke grenswaarden. Voor deze overschijding kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Het aspect geluid de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg.

5.3 Ecologie

5.3.1 Kader

Plannen, projecten en andere handelingen dienen getoetst te worden aan de wet- en regelgeving voor natuur. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:

  • Natura 2000-gebieden

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000 gebieden. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhouding doelstellingen opgesteld voor een of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn ('door externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden strenge restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een "habitattoets" dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden en een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegd gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

  • Soortenbescherming

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Indien bij werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is een ontheffing noodzakelijk. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven). Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

5.3.2 Verkennend natuuronderzoek

Door Sweco is ecologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Voor het onderdeel stikstof in het kader van de gebiedsbescherming Natura2000 wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen of nabij een Natura2000. Het plangebied ligt ook niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Aangezien de NNN geen externe werking kent hoeft er niet nader te worden getoetst op effecten.

Het plangebied ligt ruim buiten de verstoringsafstand van weidevogelleefgebied en er is geen relatie met weidevogelleefgebied. Tevens ligt het plangebied niet in de omgeving van ganzenfoerageergebieden. Er vindt binnen het kader van de voorgenomen ontwikkelingen geen aantasting van weidevogelleefgebieden of ganzenfoerageergebieden plaats. Er hoeft niet nader getoetst te worden op effecten en er is geen nadere procedure noodzakelijk in de vorm van een “nee, tenzij-toets”.

Soortenbescherming

Algemene vogels zoals kunnen broeden in de bomen en bosschages in het plangebied. Alle in Nederland voorkomende broedvogels zijn beschermd gedurende het broeden. Bij uitvoering van verstorende werkzaamheden in het zomerhalfjaar (ca. half maart – half juli) is een check op aanwezigheid van nesten of nestindicerende vogels nodig.

Negatieve effecten op beschermde planten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn uitgesloten. Binnen het plangebied komen enkele beschermde – doch in de provincie Noord-Holland vrijgestelde – soorten amfibieen en grondbebonden zoogdieren voor. Voor deze soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing en geldt ook voor niet beschermde flora en fauna. De zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Omdat het plangebied potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen (gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis) kan bij het slopen van de bebouwing verstoring optreden en gaan mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen verloren. Dit zou een overtreding zijn van artikel 3.5 lid 2 en 4 van de Wet natuurbescherming. Om de aan- dan wel afwezigheid van vleermuizen in het plangebied vast te stellen is een Inventarisatie beschermde soorten in het kader van de natuurwetgeving uitgevoerd conform het Vleermuizenprotocol 2021. Tijdens de 5 onderzoeksrondes (drie in het voorjaar en twee in het najaar) zijn geen vleermuizen aangetroffen die binding hebben met bebouwing in het plangebied. Ook wordt er geen significant negatief effect verwacht op vliegroutes of foerageergebied van vleermuizen.

5.3.3 Stikstof

Door Sweco is onderzoek uitgevoerd naar stikstofdepositie (Bijlage 4). Er is in de gebruiksfase en in de aanlegfase van de planontwikkeling geen toename van de stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Hierbij dient wel met mobiele werktuigen te worden gewerkt die minimaal Stage klasse IV of schoner zijn.

Op basis van de uitgangspunten in het onderzoek, is aangetoond dat het plan uitvoerbaar is zonder dat er effecten van stikstofdepositie optreden > 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden. Met dit scenario is het plan niet vergunningplichtig onder de Wet natuurbescherming.

5.3.4 Conclusie

Met betrekking tot gebiedsbescherming gelden geen beperkingen en zijn geen vervolgonderzoeken nodig. Voor de sloopwerkzaamheden zal nader onderzoek worden uitgevoerd naar jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien blijkt dat daadwerkelijk sprake is van verblijfplaatsen van beschermde soorten, is ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor deze ruimtelijke ingrepen. Aangezien het belang van de ontwikkeling kan worden aangetoond en er voldoende mogelijkheden zijn voor tijdelijke compensatiemaatregelen evenals permanente compensatie staat een eventueel benodigde ontheffingsaanvraag voor de betreffende soorten de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Het onderdeel ecologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.4 Trilling

5.4.1 Kader

Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het voor het bestemmingsplan van belang om aandacht te hebben voor eventuele trillingshinder, gelet op de nabijheid van het spoor. In juli 2019 is door het Rijk de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen gepubliceerd. Indien er onvoldoende rekening wordt gehouden met trillingen van het spoorverkeer kan dat in de toekomst gevolgen hebben voor de gezondheid van bewoners en gebruikers van bedrijfsruimten. In de handreiking wordt voor verschillende situaties aangegeven hoe er kan worden omgegaan met de trillingshinder, bijvoorbeeld door gebouwen zodanig te ontwikkelen dat de eindgebruiker er zo min mogelijk last van heeft.

Voor het beoordelen van trillingen op het risico van gebouwschade, hinder voor personen in gebouwen of verstoring van apparatuur/processen, heeft de Stichting Bouwresearch de SBR-richtlijn 'Trillingen' uitgegeven. De richtlijn heeft geen wettelijke status, maar heeft mede door jurisprudentie een ruim draagvlak opgebouwd en wordt geïnterpreteerd als de meest recente stand der inzichten. Deze richtlijn bestaat uit de volgende drie delen:

  • SBR-A: Schade aan gebouwen, uitgave 2017.
  • SBR-B: Hinder voor personen in gebouwen, uitgave 2002.
  • SBR-C: Storing aan apparatuur, uitgave 2002.

Het plangebied ligt in de nabijheid van het spoor en er is kans dat trillingshinder optreedt voor de toekomstige bewoners en gebruikers binnen het plangebied.

5.4.2 Onderzoek

Door BK Bouw- en Milieuadvies is een risico- en kansenanalyse Spoortrillingen opgesteld (Bijlage 5).

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat voor de bewoners van het nieuw te bouwen woningen binnen plangebied 'De Vork, Heerhugowaard' geen sprake zal zijn van hinder door spoortrillingen.

De maximale trillingsbelasting ter plaatse van de projectlocatie in combinatie met de ligging en oriëntatie van de woningen en het type constructie zorgt voor voldoende bescherming tegen trillingen.

Gezien de te verwachten lage trillingsbelasting in de bodem ter plaatse van de geplande nieuwbouw is de kans op schade verwaarloosbaar. Het type fundering en opbouw is niet gevoelig voor trillingen en de kans op schade door spoortrillingen om deze redenen <1%.

5.4.3 Conclusie

Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Bodem

5.5.1 Kader

Wet bodembescherming

Het doel van de Wet bodembescherming (Wbb) is in de eerste plaats het beschermen van de land- of waterbodem zodat deze nu en in de toekomst kan worden benut door mens, dier en plant. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor de beoogde functie. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.

Wabo, Wbb en Woningwet

Op grond van de Wabo geldt bij een redelijk vermoeden van ernstige bodemverontreiniging een uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning totdat de verontreiniging is opgeheven. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem en de aard, omvang en opbouw van het op te stellen onderzoek.

5.5.2 Onderzoek

Door Bureau Grondslag is verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6).

Chemische kwaliteit

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn maximaal lichte verhogingen aan zware metalen, PAK en/of olie aangetoond. Vermoedelijk is in het verleden slib van omliggende watergangen op het perceel verspreid. De bovenliggende bodem is gebiedseigen. De sloot die over het midden van het perceel liep is derhalve niet met gebiedsvreemde grond gedempt.

Asbestonderzoek

Op basis van de waarnemingen tijdens het verkennend bodemonderzoek is onder de klinkers op de locatie in de bodem een puinverharding aanwezig. Sporen van deze verhardingslaag zijn ook aangetroffen in de strook onverharde grond rondom de klinkerverhardingen. Middels een verkennend asbestonderzoek conform de NEN5707 en NEN5897 is aangetoond dat in de bodem geen asbest aanwezig is. In het gebonden menggranulaat onder de klinkers is in de fijne fractie zowel hechtgebonden serpentijn als amfibool asbest aangetoond, in waarden ruimschoots onder de toetswaarde voor nader onderzoek (zijnde 50 mg/kg d.s.).

Aanbevolen wordt om de grond die tijdens eventuele werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat de grond nog onderzocht dient te worden op PFAS. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig (doorgaans incl. PFAS) conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. De gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, waardoor in sommige gevallen hergebruik mogelijk is zonder aanvullend onderzoek.

Vrijkomend fundatiemateriaal kan worden hergebruikt binnen het project. Voorwaarde is dat het wordt hergebruikt ‘op of nabij de locatie van herkomst, zonder tussentijdse bewerking’. In dat geval kan het worden beschouwd als een tijdelijke uitname. Overtollig fundatiemateriaal dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker, voor eventueel hergebruik. Rechtstreeks hergebruik elders is mogelijk na een AP04 keuring.

5.5.3 Conclusie

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan vormt het onderdeel bodem geen belemmering. De uitgevoerde onderzoeken geven tevens aan dat er geen belemmering is voor de afgifte van de benodigde omgevingsvergunning(en).

5.6 Archeologie

5.6.1 Kader

Erfgoedwet

De Erfgoedwet vormt het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt voormalige wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021, dit betreft:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet geregeld. Conform artikel 3.6, lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen naast archeologische waarden ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Beleidsnota archeologie

In mei 2010 is de Beleidsnota Archeologie 'ERF GOED' inclusief archeologische beleidskaart vastgesteld. In deze nota heeft de gemeente de archeologische waarden binnen haar grondgebied globaal geïnventariseerd. Deze nota en beleidskaart dient als onderlegger voor op te stellen bestemmingsplannen. De gronden van onderhavig plangebied worden geschaard onder categorie 4 op basis waarvan archeologisch onderzoek dient plaats te vinden bij een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en grondbewerkingen dieper dan 40 cm.

Betekenis voor het plangebied

De gronden binnen het plangebied zijn voor een groot deel bebouwd. Er hebben zich dus al op grote schaal bodemverstoringen voorgedaan. De nieuwbouw komt grotendeels op de plek van de bestaande bebouwing en dus op gronden met bestaande bodemvertoring.

In het kader van het wijzigingsplan is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7) Voor zover de nieuwbouw op onbebouwde plekken komt binnen het plangebied is er geen sprake van de overschrijding van de vrijstellingsmaat uit de archeologische dubbelbestemming.

Uit eerdere uitgevoerde archeologische onderzoeken voor het plangebied van De Vaandel Zuid werd, vanwege de verwachtingswaarde, al geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

5.6.2 Conclusie

Het onderdeel archeologie vormt geen belemming voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Cultuurhistorie

5.7.1 Kader

Leidraad Landschap & Cultuurhistorie 2018

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een van de instrumenten om de ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland te stimuleren. De Leidraad geeft inzicht in de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken van het Noord-Hollands landschap. De leidraad geeft daarbij richting op basis van de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, de openheid en ruimtebeleving van deze landschappen en de ruimtelijke dragers. In de Leidraad wordt Noord-Holland op basis van deze kernkwaliteit ingedeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles en 10 provinciale structuren. Met deze Leidraad wil de provincie richting geven aan ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied en zo, met haar partners komen tot goede ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Binnen de Leidraad is onderscheid gemaakt tussen ‘rekening houden met’ en ‘betrekken bij’. De Leidraad is niet bedoeld als een document met normstellende voorschriften. Behoud en bescherming van landschappen en cultuurhistorische objecten en structuren is op andere manieren geregeld. Veel natuurgebieden zoals duinen en veenweidegebieden zijn bijvoorbeeld beschermd als Natuurnetwerk Nederland (NNN) en vallen onder Europese regelgeving (Natura 2000). Cultuurhistorische monumenten worden beschermd binnen de Provinciale Monumentenverordening en voor het UNESCO-erfgoed zoals de Stelling van Amsterdam zijn nadere ruimtelijke regels elders in de Omgevingsverordening NH2020 verankerd. In de beschrijvingen van de ensembles en structuren zijn verwijzingen opgenomen naar betreffende beschermingsregimes.

5.7.2 Betekenis voor het plangebied

In het gebied liggen geen rijksmonumenten en komen geen bouwkundige punten, lijnen of vlakken van enige waarde voor. De bebouwing die zal worden gesloopt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgericht in de tweede helft van de vorige eeuw en kent geen bijzonde architectonische of cultuurhistorische kwaliteit.

De Cultuur Compagnie heeft voor het hele grondgebied van de gemeente Heerhugowaard een historisch-geografische inventarisatie, inclusief de karakteristieke bebouwing, gemaakt. Dit rapport is in te zien op de gemeentelijke website. Beeldbepalende panden en andere cultuurhistorisch waardevolle elementen worden nu beschermd door de dubbelbestemming 'cultuurhistorische waarde'. Gemeentelijke monumenten worden beschermd door de monumentenverordening maar hebben nu ook de dubbelbestemming 'cultuurhistorische waarde' gekregen.

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan heeft geen dubbelbestemming 'cultuurhistorische waarden'.

5.7.3 Conclusie

Het onderdeel cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Water

5.8.1 Kader

Het waterbeleid op Rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid is verwoord in de Watervisie 2021. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijds anticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de KRW en het NBW. De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

5.8.2 Watertoets

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Het afstromend hemelwater van verharde oppervlakken wordt zo veel mogelijk eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Het advies van HHNK om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen wordt opgevolgd.

Waterkwantiteit

De ontwikkeling van het plandeel Klaas Groen wordt in samenhang beschouwd met de direct ten noorden van het plangebied geprojecteerde ontwikkeling De Vaandel Zuid.

Het plangebied valt binnen de polder Heerhugowaard. Het peilbesluitgebied Heerhugowaard wordt aan de westzijde begrensd door het kanaal Alkmaar – Kolhorn en aan de noordzijde door de Westerlangereis. Aan de oostzijde door de korte Langereis, ringsloot van de Berkmeer en de ringsloot van Heerhugowaard. Aan de zuidzijde van het gebied wordt de begrenzing gevormd door de ringsloot van de Schermer. Binnen de polder valt het plangebied binnen peilgebied De Vaandel. Dit peilgebied heeft een dynamisch peilbeheer. Dit houdt in dat er één streefpeil is vastgesteld met daarbij een boven- en ondergrens. De beheerder kan op basis van ervaringen actief sturen binnen de gestelde grenzen om de berging of watervoorraad te optimaliseren als dat nodig is.

Voor De Vaandel Zuid is een watersysteem bedacht zoals opgenomen op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0008.png"

Afbeelding 6: Watersysteem De Vaandel Zuid

Bovenstaand figuur geeft het nieuw te graven water aan. In deze watergangen is de compensatie voor de toename aan verharding vanwege het plan De Vaandel Zuid opgenomen. Het totaal oppervlak water in dit ontwerp is 28.010 m2. Voor de watertoets is uitgegaan van secundaire watergangen. In de omgeving (bijvoorbeeld bij het stationsgebied) zijn planologische ontwikkelingen gaande die de hoofdafvoerroute binnen het peilgebied mogelijk veranderen. Hierdoor zouden secundaire watergangen primaire watergangen kunnen worden.

Bij (een toename van) verhard oppervlak wordt het regenwater snel(ler) afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief kan worden beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden bij nieuwe ontwikkelingen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. De minimale hoeveelheid open water is bepaald aan de hand van de uitgangspunten van het hoogheemraadschap, de voorheen gemaakte afspraken en aan de hand van de "Keur 2016" van HHNK.

Voor het wijzigingsplan Klaas Groen is een berekening opgesteld, conform de richtlijnen van het Hoogheemraadschap, waarbij rekening is gehouden met een compensatie-eis van 15% (bruto) hetgeen neerkomt op 12% (netto) over de toename van het verharde oppervlak in het plangebied. Het totale wateroppervlak benodigd als compensatie voor zowel de demping van de watergangen als de toename aan verharding is 538 m2. Daarvan wordt 137 m2 gecompenseerd in het plandeel Klaas Groen. De overige benodigde watercompensatie wordt gecompenseerd door de overmaat aan water binnen het gebied Vaandel-Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0009.png"

In het aansluitende plangebied De Vaandel Zuid worden watergangen met een minimale oppervlakte van 28.010 m2 gerealiseerd. De benodigde watercompensatie vanuit de ontwikkelingen in De Vaandel Zuid en Klaas Groen gezamenlijk betreft 22.038 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0010.png"

Afbeelding 7: Watercompensatie plandeel Klaas Groen

Met de aanleg van de nieuwe watergangen in De Vaandel Zuid en de compensatie binnen plandeel Klaas Groen wordt ruim voldaan aan de eis van het HHNK om de toename verharding te compenseren met open water.

Onderhoud

De waterlopen binnen het plangebied krijgen niet allemaal de afmeting die voldoet aan de voorwaarden voor varend onderhoud door het hoogheemraadschap. De waterlopen die niet voldoen worden onderhouden vanaf de kant. Het 'droge' onderhoud bestaande uit het verwijderen van de oeverbeplanting zal worden gedaan door de toekomstig bewoners. Het baggeren zal door de gemeente worden gedaan.

5.8.3 Conclusie

Het onderdeel Water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Ook dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen gemotiveerd toegestaan. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour

Groepsrisico

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Verantwoording groepsrisico

Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht ook om gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen waar kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, zoals woningen, rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat de woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een risicovol bedrijf dat werkt met grote hoeveelheden aan gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder hoge druk. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook geldt dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een nieuwe kwetsbare functie mogelijk wordt gemaakt, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de druk in de leiding. Binnen deze strook mag er niet gebouwd worden. Er kan bij omgevingsvergunning van worden afgeweken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rondwegen, waterwegen en spoorwegen waar vervoer over plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk als er een toename van het aantal mensen wordt toegestaan. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken, buiten de 200 m, in de toelichting aandacht moet worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen. Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • 1. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • 2. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • 3. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen. In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen bij het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten aandacht besteed moet worden aan de effecten van een plasbrand. Het kan zijn dat er extra bouwkundige maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid van de personen te verhogen.

De verantwoordingsplicht (algemeen)

De kans dat in één keer een groep burgers van een bepaalde omvang komt te overlijden (groepsrisico of misschien duidelijker het ramprisico) moet worden verantwoord. Het verantwoorden houdt in dat het afwegingsproces voor de burgers en belanghebbende navolgbaar is. Dit afwegingsproces draagt het besluit om de risicosituatie, waarbij een zeer kleine kans bestaat dat een ramp zou kunnen plaatsvinden, te aanvaarden. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij milieuvergunningen en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in elk geval in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen. “In elk geval” is limitatieve opsomming en betekent dat er ook nog andere onderwerpen aan de verantwoordingsplicht kunnen worden toegevoegd. De informatie die volgens het Bevi in elk geval bij de verantwoordingsplicht moet worden betrokken is:

  • a. het aantal personen in het invloedsgebied;
  • b. het groepsrisico;
  • c. de mogelijkheden tot risicovermindering door degene die de inrichting drijft;
  • d. maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen;
  • e. voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting;
  • f. voor en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  • g. de mogelijkheden om het groepsrisico te beperken in nabije toekomst;
  • h. mogelijkheden op de voorbereiding van rampenbestrijding;
  • i. mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

De beleidsvisie “Externe Veiligheid”

In juni 2010 heeft de gemeenteraad de “Beleidsvisie externe veiligheid in Heerhugowaard vastgesteld. De beleidsvisie “Externe Veiligheid” geeft aan dat het beleid zich richt op het beperkt houden van de toename van het groepsrisico dat ontstaat door ruimtelijke besluiten of milieuvergunningen. De beleidsvisie onderscheidt drie soorten te doorlopen verantwoordingsprocessen. Welk proces voor de verantwoording wordt doorlopen hangt af van de hoogte van het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde. Schematisch is dit als volgt weergeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0011.png"

5.9.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan De Vaandel Zuid is door Econsultancy onderzoek uitgevoerd met betrekking tot Externe Veiligheid.

Uit de inventarisatie van de risicobronnen in het onderzoek blijkt dat de N194 maatgevend is voor het plangebied. Voor de uitkomst van de groepsrisicoberekening is het voldoende nauwkeurig om de bevolkingsdichtheid van het plangebied te inventariseren tot 300 meter van de as van de weg. De toevoeging van aanwezigen op meer dan 300 meter levert geen wezenlijke verandering meer in het resultaat.

Het projectgebied van voorliggend wijzigingsplan ligt op meer dan 300 meter uit de as van de N194. Een verantwoording van het groepsrisico kan dan ook achterwege blijven.

5.9.3 Conclusie

Het onderdeel Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Bedrijven en milieuzonering

5.10.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Daarnaast bepaalt de feitelijke (planologische) situatie eveneens in hoeverre bedrijven in de bestaande situatie reeds beperkt worden in hun bedrijfsvoering. De VNG-brochure wordt gebruikt als hulpmiddel (niet als blauwdruk) bij het opstellen van bestemmingsplannen met nieuwe milieugevoelige functies of nieuwe milieubelastende functies. Er bestaat geen plicht om de brochure te hanteren, wel is het een algemeen aanvaarde methode in Nederland gebleken. In de brochure zijn aan de verschillende bedrijfsactiviteiten, milieucategorieën en richtafstanden toegekend voor de aspecten gevaar, stof, geur en geluid. De afstanden zijn gebaseerd op een rustige woonwijk. Als er sprake is van een gemengd gebied mag er een afstandstrap minder worden gehanteerd. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer bij verschillende bedrijfstypes met onderscheid in 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.WP94KLAASGROEN-VA01_0012.png"

Kwalificatie plangebied

Een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals scholen en kleine bedrijven. Dit geldt eveneens voor gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen. Het bestemmingsplangebied kan door de nabije aanwezigheid van een spoorlijn, wegen, woonfuncties en bedrijvigheid worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. De richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Daar is in dit geval sprake van.

Externe Werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving. In paragraaf 5.10 wordt het aspect gevaar (externe veiligheid) nader beschouwd.

In dit geval zijn voor het aspect hinder een aantal afstanden relevant, namelijk:

Afstanden tot het plangebied

  • de afstand tot het bedrijventerrein ‘De Vaandel Midden’;
  • de afstand tot het bedrijventerrein ‘de Zandhorst’, alsmede;
  • de afstand tot het westelijk deel van het bedrijventerrein ‘De Vork’.
5.10.2 Onderzoek

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan De Vaandel Zuid heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid in en rondom het plangebied -zowel in planologisch als feitelijk opzicht- die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied.

Ook in het akoestisch onderzoek van M+P (Bijlage 1) dat is opgesteld in het kader van voorliggend wijzigingsplan is aandacht besteed aan bedrijven- en milieuzonering.

De afstand van de gevoelige bestemmingen binnen wijzigingsplan Klaas Groen tot de inrichtingen binnen bestemmingsplan Zandhorst is meer dan 500 meter. De richtafstand voor de bedrijvigheid is maximaal 300 meter. Daarmee voldoet de situatie aan de richtafstanden uit de VNG publicatie en daarmee ook aan de algemene wijzigingsregels uit het bestemmingsplan De Vaandel Zuid.

5.10.3 Conclusie

Het onderdeel 'Bedrijven en Milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Luchtkwaliteit

5.11.1 Kader

Wet milieubeheer

Het bevoegd gezag dient bij ruimtelijke ontwikkelingen de luchtkwaliteit mee te nemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn van het plan voor de luchtkwaliteit. Als aan één of meer van onderstaande voorwaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan, mag het bevoegd gezag positief besluiten over het aspect luchtkwaliteit:

  • a. het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden;
  • b. het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het bevoegd gezag bij de besluitvorming van ruimtelijke ontwikkelingen ook na te gaan of er met de planontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd. In dit kader dient dan ook de luchtkwaliteit ter plaatse van de planontwikkeling te worden betrokken.

Het gebied, waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, is in het gemeentelijk luchtkwaliteitsplan getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Daaruit is gebleken dat de wettelijke luchtkwaliteitsnormen in dit gebied voor de komende jaren niet zullen worden overschreden.

Verder is van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld, dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Een woningbouwproject wordt in de Regeling NIBM als niet in betekenende mate aangemerkt, indien het maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg betreft. In het projectgebied worden 76 woningen voorzien; dit aantal valt ruimschoots onder de in de Regeling NIBM vastgestelde aantallen. Het project kan dan ook als niet in betekenende mate beschouwd worden.

5.11.2 Conclusie

Het onderdeel luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 m.e.r.-beoordeling

5.12.1 Kader

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.- (beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het planvoornemen omvat een woningbouwprogramma van maximaal 76 woningen en betreft daarmee een ontwikkeling waarbij drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven, dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

5.12.2 Vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie

Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Voor dit wijzigingsplan kan worden volstaan met de beschrijving van de milieuaspecten zoals in deze paragraaf is opgenomen en de vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie zoals is opgesteld in het kader van het moederplan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de wijzigingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het wijzigingsplan. In de handhavingsparagraaf is aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt gehandhaafd.

Het betreft een wijzigingsplan waarbij gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het recent opgestelde bestemmingsplan De Vaandel Zuid. Om deze reden zijn de regels van dit wijzigingsplan bijna geheel gelijk aan de regels van het moederplan.

6.2 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

De centrale ontsluiting tussen het plangebied De Vaandel Zuid en De Vork is voorzien van de bestemming Verkeer.

Artikel 4 Water

Links boven in het plangebied is de bestemming Water opgenomen voor de bestaande waterpartij tussen het plandeel Klaas Groen en De Vaandel Zuid.

Artikel 5 Woongebied

In de wijzigingsregels van bestemmingsplan De Vaandel Zuid is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming van het plangebied Klaas Groen kan worden gewijzigd naar de bestemming Woongebied. In dit wijzigingsplan is de regeling overgenomen zoals opgenomen in de bestemming Woongebied van het bestemmingsplan De Vaandel Zuid. Er zijn maximaal 76 woningen in diverse typen mogelijk (aaneengebouwde, gestapelde, vrijstaande, geschakelde of twee-onder-één-kap woningen). De maximale goot- en bouwhoogte staat aangegeven op de verbeelding. Behalve woningbouw is een aantal aan woning gerelateerde functies toegestaan als verkeer- en parkeervoorzieningen, water, groen, tuinen en erven en sport- en speelvoorzieningen. Tevens is er een regeling opgenomen voor beroep en bedrijf aan huis en voor bed & breakfast.

6.4 Algemene regels

Ten behoeve van de zelfstandige leesbaarheid van dit wijzigingsplan zijn de algemene regels opgenomen. Deze zijn hetzelfde als de algemene regels van het moederplan De Vaandel Zuid.

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 5 Algemene bouwregels

Enkele bouwregels gelden voor alle bestemmingen en zijn daarom in het hoofdstuk algemene regels opgenomen. Het betreft regels ten aanzien van bestaande maten.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In deze regels wordt aangegeven welk gebruik beschouwd wordt als strijdig met het wijzigingsplan en wordt geborgd dat voor de ingebruikname van gronden en bouwwerken in de parkeerbehoefte conform de geldende normering is voorzien en ongeoorloofde wijze van gebruik van de bestemmingen in relatie tot de hydrologische gevolgen en de Wet natuurbescherming.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het wijzigingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn van standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 procent van de in het wijzigingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 procent groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt. Het kan zijn dat het toepassen van deze algemene afwijkingsmogelijkheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt, vanwege de belangen van omwonenden of vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, ongewenst is. Mocht dit het bij een bepaalde maximale maat het geval zijn, dan zal in de wijzigingsregels worden aangegeven dat de algemene afwijkingsbevoegdheid niet toegepast kan worden. De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het wijzigingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het ontvangen van telefoonradio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.

Artikel 8 en 9 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit wijzigingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.

Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het wijzigingsplan is vastgesteld en onder welke titel het plan heeft.

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij de bouw van één of meerdere woningen als bouwplan wordt gedefinieerd. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.

Voor de ontwikkeling van het plan is een anterieure overeenkomst gesloten met de particuliere initiatiefnemer waarin wordt bepaald dat de ontwikkelende partij alle kosten en risico’s draagt die met de gebiedsontwikkeling zijn gemoeid. De gemeente acht deze partij in staat om deze kosten te dragen. De kosten worden terugverdiend in de vorm van verkoop van woningen. Op grond van deze gegevens kan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden geacht.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Participatie

Belanghebbenden in de omgeving van het plangebied zijn voorafgaand aan de procedure door de initiatiefnemers geïnformeerd. Het verslag is als Bijlage 8 toegevoegd.

8.2 Wettelijk vooroverleg 3.1.1. Bro

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de inhoud van het concept ontwerpbestemmingsplan gedeeld met:

  • Prorail NS;
  • Bedrijfskring Heerhugowaard;
  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK);
  • Veiligheidsregio NHN;
  • Omgevingsdienst Noord Holland Noord;
  • Gemeente Langedijk.

Door HHNK is een overlegreacties ingediend. De opmerkingen van HHNK zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

8.3 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft– tezamen met de overige ontwerpstukken – van 24 juli 2021 tot en met 3 september 2021 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen zienswijzen ingediend.