|
Afbeelding 1.1: Ligging van het bestemmingsplangebied
Het bestemmingsplan DSK III bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.
Het plangebied van bestemmingsplan DSK III ligt aan de oostzijde van Haarlem en beslaat een oppervlakte van circa 0,5 ha. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de achtertuinen van de woningen aan de Van Zeggelenstraat, aan de noordzijde door de woningen aan het Van Zeggelenplein / Anna Kaulbachstraat, aan de oostzijde door het voetbalveld van DSK en aan de zuidzijde door de Jac. van Looystraat (zie afbeelding 1.1 en 1.2).
Afbeelding 1.2 Plangebied
Voor het plangebied DSK III is in 2012 het bestemmingsplan Zomerzone Noord vastgesteld. In dit bestemmingsplan is voor het plangebied een zogenaamde 'Wro-zone – wijzigingsgebied 1' opgenomen. Dit betekent dat het college bevoegd is de bestemming van de gronden ter plaatse van deze aanduiding te wijzigen. De randvoorwaarden die hier gelden zijn echter niet geheel in overeenstemming met het ontwerp dat nu voorligt. Dit betekent dat voor dit plangebied een nieuwe bestemmingsplan moet worden voorbereid.
Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan DSK III is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied mogelijk wordt gemaakt, zowel wat betreft gebruik als wat betreft de bebouwingsmogelijkheden.
Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied.
Binnen het plangebied DSK III geldt het volgende bestemmingsplan:
nr. | Naam van het plan | Vastgesteld | Onherroepelijk | ||
2012/139250 | Zomerzone Noord | 19 juli 2012 | 16 januari 2013 | ||
Tabel 1: Geldende bestemmingsplannen op moment van opstellen bestemmingsplan.
Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan DSK III zal het in tabel 1 genoemde plan, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, haar rechtskracht verliezen.
Het bestemmingsplan DSK III doorloopt de wettelijke procedure. In het kader van het
wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verschillende
(semi)overheden en belangenorganisaties geinformeerd over het plan. De wijkraad is
nauw betrokken bij de planontwikkeling. Er zijn op meedere momenten informatiebijeenkomsten
georganiseerd.
Zoals in 1.3 is aangegeven was voor deze ontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid opgenomen
in het bestemmingsplan Zomerzone Noord (2012). Omdat de gewenste ontwikkeling afwijkt
van hetgeen de wijzigingsregels mogelijk maken is er voor gekozen alsnog een nieuw
bestemmingsplan op te stellen.
Ontwerpbestemmingsplan
Het college van burgemeester en wethouders heeft na bespreking in de commissie Ontwikkeling
het ontwerpbestemmingsplan vrijgegeven voor tervisielegging conform artikel 3.8 van
de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie is het ontwerp gedurende zes weken
ter inzage gelegd. In die tijd kon door eenieder zowel mondeling als schriftelijk
zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. De gemeente heeft in deze periode
een informatie/inloopbijeenkomst georganiseerd in het speeltuingebouw, waarin het
ontwerpbestemmingsplan werd toegelicht.
Na verwerking van de zienswijzen en ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na mogelijke aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
Hoofdstuk 2 gaat in op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. In dit hoofdstuk zijn in een overzicht de huidige planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan Zomerzone Noord naast ontwikkelingen uit het de haalbaarheidsstudie DSK II en DSK III en de Criteria voor Ruimtelijke Kwaliteit, DSK II & III gelegd.
In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue.
Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, verbeelding en de regeling voor bebouwing.
In hoofdstuk 6 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en worden de uitkomsten van overleg toegelicht. De resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen in bijlage 9. Dit deel van hoofdstuk 6 wordt geschreven na afronding van het vooroverleg en wordt daarom pas in het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd.
In het plangebied is een school en speeltuinvereniging gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied bestaat de bebouwing vooral uit eengezinswoningen en portiekwoningen; de meeste in het goedkope en middensegment. Aan de oostkant van het plangebied ligt het voetbal- en trainingsveld van voetbalvereniging DSK (Door Samenspel Kampioen) en het appartementengebouw aan de Prins Bernhardlaan.
De gesloten bouwblokken in de Van Zeggelenbuurt, voornamelijk opgebouwd uit laagbouwwoningen, gaan in de omgeving van het plangebied over in gestapelde woningen. De naastgelegen wijk Parkwijk bestaat voornamelijk uit gestapelde woningen in een groenere opzet.
De Van Zeggelenbuurt zelf heeft relatief weinig openbaar stedelijk groen. Het Van Zeggelenplein met het aangrenzende sportveld van DSK zijn daar een uitzondering op. Het karakter van de directe omgeving van DSK is steenachtig door het bijna overal ontbreken van voortuinen en schaarse boombeplanting in de straten. De strakke rooilijnen en het eenduidige materiaalgebruik geven een beeld van eenheid. Deze eenheid loopt alleen niet door over de Prins Bernhardlaan waardoor de samenhang daar verdwijnt. Het openbaar gebied kenmerkt zich door de smalle straten, sobere inrichting en kleine plantsoenen.
Op 20 januari 2011 (2010/215560) heeft de gemeenteraad de Haalbaarheidsstudie DSK II en DSK III (inclusief het stedenbouwkundig kader) vastgesteld (bijlage 1 bij de toelichting). In deze haalbaarheidsstudie is onder meer de inrichting van het plangebied DSK III vastgelegd, met de locatie van de woningen, het speeltuingebouw en de speeltuin. Deze haalbaarheidsstudie is in de inspraak geweest. Er zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op de locatie van de woningen, noch tegen de locatie van het speeltuingebouw.
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven geldt in het plangebied het in 2012 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan Zomerzone Noord. In dat bestemmingsplan is het plangebied voornamelijk bestemd voor maatschappelijke doeleinden (school en speeltuin). Specifiek voor het onderhavige plangebied geldt in het bestemmingsplan Zomerzone Noord een 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1'. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de bestemming te wijzigen met inachtneming van de ruimtelijke randvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 2 van de regels van dat bestemmingsplan Zomerzone Noord. Zoals hiervoor al is aangegeven passen de plannen niet geheel binnen deze ruimtelijke randvoorwaarden. Verder was bij de locatie voor het speeltuingebouw geen rekening gehouden met de aanwezigheid van de monumentale bomen. In onderhavig bestemmingsplan is de bouwgrens van het speeltuingebouw zo gesitueerd dat de bebouwing buiten de kroonprojectie van deze monumentale bomen blijft.
Op 31 januari 2013 heeft de gemeenteraad de Criteria voor Ruimtelijke Kwaliteit, DSK II & III vastgesteld, (bijlage 2 bij de toelichting)
Het gefaseerd herinrichten van het gebied rondom voetbalvereniging DSK is een uitwerking van het structuurplan Haarlem. Het structuurplan geeft op haar beurt weer uitvoering aan het plan "Woningbouw rond DSK" uit de jaren '90. De herinrichting biedt de buurt uitbreiding van het aantal woningen, een nieuwe speeltuin en de gecombineerde nieuwbouw van twee scholen.
DSK II en III zijn de laatste twee fases van het DSK project. De eerste fase is reeds gerealiseerd. In die fase zijn het voetbalveld en kantine vernieuwd en is het appartementencomplex aan de Prins Bernhardlaan gebouwd. DSK II betreft de verplaatsing van de Martin Luther Kingschool van de Anna Kaulbachstraat naar het Van Zeggelenplein waar de school in een nieuw schoolgebouw komt, samen met de school voor speciaal basisonderwijs Hildebrand uit Schalkwijk.
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkeling van DSK III.
Bij de inrichting van de openbare ruimte moeten gebruik, veiligheid en beeldkwaliteit samengaan, zoals vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
DSK III voorziet in de sloop van de Martin Luther Kingschool, waarna op die locatie circa 21 woningen en een speeltuin zullen verrijzen.
Stedenbouwkundige structuur
Nieuwe bebouwing wordt ingezet om het bouwblok dat wordt omgeven door de van Zeggelenstraat, het Van Zeggelenplein, de Anna Kaulbachstraat en de Jac. van Looystraat af te maken. De Anna Kaulbachstraat verandert van een langzaamverkeersroute naar een woonstraat. De speeltuin maakt onderdeel uit van de open (groene) stedelijke binnenruimte waarin ook het voetbalveld is gelegen. Het speeltuingebouw wordt, evenals het DSK clubgebouw, als een los volume in de open ruimte gerealiseerd.
Bebouwing
De bebouwing aan de Anna Kaulbachstraat en de Jac. van Looystraat sluiten in positie en materialisatie aan op de bestaande woningen in deze straten. De woningen zijn allen grondgebonden en bestaan uit 2 lagen met een kap. De individuele woningen dienen in de gevelopbouw afleesbaar te zijn. In de gevelwand aan de Anna Kaulbachstraat komt een doorgang waardoor auto's naar het achterterrein kunnen komen.
Parkeren en bergingen
De woningen aan de Anna Kaulbachstraat hebben in de strook grond grenzend aan de achtertuinen van de Van Zeggelenstraat een parkeervoorziening voor minimaal 1 auto per woning. Deze parkeervoorzieningen zijn bereikbaar via een doorgang aan de Anna Kaulbachstraat. Het overige parkeren wordt opgelost in de openbare ruimte. Ook de bergingen bevinden zich in deze strook. De bergingen en de parkeervoorzieningen worden meeontworpen bij de planontwikkeling.
Speeltuin
De speeltuin bedraagt minimaal 2400 m2. De hoofdentree tot de speeltuin bevindt zich aan de Jac. van Looystraat. Daarnaast is er de mogelijkheid tot een dienstenentree tot de speeltuin aan de Anna Kaulbachstraat ter hoogte van het speeltuingebouw. Ten noorden van de speeltuin is ruimte gereserveerd voor een speelveldje dat vrij dient te blijven van permanente speeltoestellen en flexibel is in te zetten voor activiteiten van de speeltuin en de buurt. Het beheer komt in handen van het speeltuinbestuur.
De speeltuin is onderdeel van het open groene middengebied en zoekt hier zo veel mogelijk aansluiting bij; groen karakter, groene (kunst) grasvloer en hekwerk in dezelfde stijl. Een belangrijk groen element binnen de speeltuin is de bestaande rij met lindebomen.
De speeltuin dient intern overzichtelijk te zijn en transparant naar de omgeving, waardoor geen afzonderlijk gebied wordt gecreerd. Dit levert ook een positieve bijdrage aan de sociale veiligheid in het gebied.
Het speeltuingebouw
Het speeltuingebouw heeft een alzijdige relatie tot zijn omgeving (paviljoen). De bouwhoogte van 1 laag bedraagt maximaal 4 meter. Bij de positionering van het gebouw is rekening gehouden met de bruikbaarheid van de speeltuin. Door de positie op het smalste gedeelte van de speeltuin is de ruimte voor de toestellen beter in te delen en door de positie aan de noordzijde bestaat de mogelijkheid tot het realiseren van een terras op het zuiden met zicht op de spelende kinderen. Bovendien hangt de positie samen met de woningen aan de Anna Kaulbachstraat.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Een belangrijk basisprincipe is het leggen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. Rijk, provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er is pas sprake van bemoeienis van rijk of provincie met het gemeentelijk ruimtelijk beleid indien dat noodzakelijk is vanwege onderscheiden “nationale”, respectievelijk “provinciale” belangen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De belangen van het nationale ruimtelijke beleid worden geborgd in de AmvB Ruimte, een juridische vertaling van het rijksbeleid. De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening.
Voor onderhavig bestemmingsplan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen zijn van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling'. De ladder wordt doorlopen via drie treden:
Ad 1. In het thans vigerende bestemmingsplan (Zomerzone Noord) is reeds een wijzigingsbevoegdheid
opgenomen voor het realiseren van woningbouw binnen het plangebied. Dat deze wijzigingsbevoegdheid
thans niet wordt uitgevoerd heeft onder meer betrekking op de positionering van de
woningen in het gewenste ontwerp.
Deze nieuwe woningen voorzien in de behoefte aan woonruimte in Haarlem. Het vigerende
bestemmingsplan draagt bij aan de specifieke woningbehoefte (Woonvisie Haarlem) aan
eengezinswoningen.
Ad 2. Bij gebleken behoefte (stap 1) dient in stap 2 van de ladder te worden beschreven
in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende
regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering,
transformatie of anderszins. Van belang is dus of de onderhavige locatie reeds aan
te merken is als 'bestaand stedelijk gebied'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt
het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve
van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij
behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
In het vigerende bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling reeds mogelijk
gemaakt door de opname van een wijzigingsbevoegdheid. Duidelijk is dat het hier bestaand
stedelijk gebied betreft.
Ad 3. Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende
mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede
3 aan de orde. Bij deze trede moet worden beschreven in hoeverre wordt voorzien in
de geconstateerde behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen
van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Nu echter uit de behandeling van de 2e trede is gebleken dat de onderhavige ontwikkeling (reeds) plaatsvindt in bestaand stedelijke gebied is de 3e trede niet aan de orde.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast raakt het plan niet aan Nationale Ruimtelijke Belangen. Geconcludeerd wordt dat het ruimtelijk Rijksbeleid de realisatie van het plan niet in de weg staat.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.
Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.
In het kader van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het BBG vervangt hiermee de rode contouren uit het oude Streekplan. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.
Het plangebied behoort tot het BBG. Voor ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied gelden geen aanvullende eisen uit de provinciale ruimtelijke verordening. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.
De gemeenteraad van Haarlem heeft op 20 april 2005 het Structuurplan Haarlem 2020 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de stad voor de komende 15 jaar. Ambities en wensen over gebruik van de (beperkte) ruimte zijn hierin vastgelegd. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbouwen. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen.
Buurtindentiteit
Relevant voor het plangebied DSK fase 3 is het geformuleerde beleid ten aanzien van de woonwijken. In deze gebieden wordt met name ingezet op het speerpunt "Duurzaam goed wonen". Voorop staat verschillen tussen wijken te handhaven of sterker tot uiting te laten komen (buurtidentiteit). De nadruk ligt op versterking van de eigen buurtidentiteit. De opgave is een balans te scheppen tussen de gewenste mate van differentiatie binnen de stad en behoud van eigenheid in de buurten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de knooppunten in de stad vindt hier geen toevoeging van een substantieel programma plaats. Het Structuurplan streeft naar een hoogwaardige leefomgeving door aandacht te besteden aan - en waar mogelijk oplossingen aan te dragen voor - ruimte voor ontmoeting, leefbaarheid en levendigheid.
Wonen
Het plangebied is voornamelijk aangeduid als woongebied. Voor de woongebieden is handhaven van het woonmilieu het hoofdkenmerk.
Groen
De doelstelling voor de ontwikkeling van het groen netwerk in Haarlem is tweevoudig: versterking van groen met vooral ecologische waarden en versterking van groen met vooral stedelijke waarden.
In de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken. De gouden regels zijn algemeen en gericht op het versterken van de samenhang, zowel in de ruimte (ruimtelijke kwaliteit), als in de transformatieprocessen (helder en complementair beleid).
De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 de nota Dak vastgesteld. Deze nota is een bijlage
van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de nota Dak is vastgelegd hoe het Haarlemse
daklandschap op een duurzame manier kan bijdragen aan enerzijds het behouden en vergroten
van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds aan een intensievere ruimtegebruik.
Er wordt op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan een Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR) door de gemeente voorbereid. In juli 2012 is een hoofdlijnennotitie opgesteld ten behoeve van deze Structuurvisie. Hierin wordt het complexe speelveld verkend aan de hand van diverse thema's:
De uiteindelijke SOR zal kwantitatief aangeven wat en waar bepaalde ingrepen in de
openbare ruimte zullen worden gerealiseerd. Datum van vaststelling van de SOR is nog
niet bekend.
Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2012-2020 (2012) voor behoud en versterking van de aantrekkelijkheid van Haarlem als kwalitatieve goede woonstad. Wonen vormt een belangrijke factor bij de duurzame stedelijke ontwikkeling in Haarlem. Ruimtelijke kwaliteit geldt als uitgangspunt en aantasting van het groen in en om de stad wordt niet geaccepteerd. In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen. Het plangebied is gelegen in de noordstrook van Schalkwijk en is in de Woonvisie aangemerkt als één van de nieuwbouwprojecten binnen Haarlem. Dit bestemmingsplan voorziet in een optimalisatie van het beoogd woningbouwprogramma en is daarmee in lijn met de Woonvisie.
Haarlem is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. In dat verband zijn afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actie Programma (RAP). De bijzondere ligging van Zuid-Kennemerland (o.a. Haarlem) brengt ook nadelen met zich mee. Er is een gebrek aan uitleggebieden. Hierdoor kan in Zuid-Kennemerland uitsluitend door middel van kleinschalige nieuwbouw- en herstructureringsplannen (deze liggen binnen Bestaand Bebouwd Gebied) worden ingespeeld op de huidige en toekomstige woningbehoefte. Zo ook in het voorliggende bestemmingsplangebied.
Het Haarlemse evenementenbeleid 2011-2012 wordt voortgezet voor de periode 2013-2016. Evenementen behoren tot de jaarlijkse hoogtepunten en zijn van grote economische, culturele en maatschappelijke waarde voor de stad. Evenementen trekken veel bezoekers, krijgen een hoge waardering en zetten Haarlem verder op de kaart als toeristische bestemming. In het beleid worden de evenementen in twee categorieën ingedeeld: 'beeldbepalend' (met bovenregionale en landelijke uitstraling) en 'bijzonder' (met lokale en regionale uitstraling). Daarnaast worden in Haarlem ook veel andere, kleinschalige evenementen georganiseerd. Met duidelijke criteria voor evenementen bepaalt de gemeente Haarlem welke evenementen bij de stad en het profiel van Haarlem passen. In het plangebied zijn uitsluitend categorie-1 evenementen toegestaan.
Het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan (HVVP) (2003) beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor een periode van 10 jaar. Het HVVP is een plan op hoofdlijnen. In het plan wordt een beschrijving gegeven van de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en het verbeteren van de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) in de stad te stimuleren en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk terug te dringen. De fiets moet voor verplaatsingen binnen Haarlem een groter aandeel krijgen en dat moet ertoe leiden dat de auto voor korte afstanden niet behoeft te worden gebruikt. Hiervoor zet het HVVP in op drie beleidspunten: verbetering van bestaande fietsroutes en voorzieningen, bij kruisingen voorrang geven aan fiets boven autoverkeer en uitbreiding van het fietsennetwerk.
Programma DSK III
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de bouw van 21 woningen. Negentien daarvan worden gebouwd aan de Anna Kaulbachstraat en twee aan de Jac. Van Looystraat. De woningen komen op de plaats van de Martin Luther Kingschool. De Anna Kaulbachstraat is nu doodlopend en sluit in het noorden aan op het Van Zeggelenplein. Tussen de Jac. van Looy en de Anna Kaulbachstraat loopt een voetpad. Ten behoeve van een betere ontsluiting van de woningen zal de Anna Kaulbachstraat worden doorgetrokken richting de Jac. van Looystraat en zal het voetpad worden omgevormd tot een woonstraat (eenrichtingsverkeer). De Anna Kaulbachstraat en de Jac. Van Looystraat zijn in het HVVP erftoegangswegen en zullen deze functie behouden. De maximum snelheid is bepaald op 30 km/uur. Dit is voor dit gebied een veilige snelheid.
Een bijzonder voorziening in het gebied is de speeltuin. Dit is een wijkvoorziening en de gebruikers zijn hoofdzakelijk kinderen uit de buurt.
Verkeersgeneratie
Haarlem wordt gekenmerkt als een zeer sterk stedelijke stad (CBS: demografische kerncijfers per gemeente). Eénentwintig woningen gelegen in de schil rond het Haarlemse centrum generen ongeveer tussen de 113 en 130 verkeersbewegingen per etmaal (CROW-publicatie 317). De verkeersbewegingen vinden verspreid over de dag plaats. De omliggende wegen zijn hiervoor geschikt. Buurtbewoners kunnen lopend of fietsend naar de speeltuin komen. Voor speeltuinen bestaat dan ook geen verkeersgeneratiecijfer. Het aantal extra verkeersbewegingen voor een wijkspeeltuin is verwaarloosbaar.
Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
in werking getreden. Deze wet neemt onder meer de wettelijke grondslag weg voor de
stedenbouwkundige bepalingen in de Haarlemse bouwverordening (HBV). De belangrijkste
bepaling in de HBV is de parkeerregeling (art. 2.5.30). Deze regeling maakt toetsing
aan parkeernormen mogelijk bij (nieuw)bouwplannen en functiewijzigingen. Dit draagt
bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als
gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied.
Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt,
wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. Daarom heeft de gemeente Haarlem in 2015
de 'Beleidsregels parkeernormen' vastgesteld. Deze normen worden bepaald aan de hand
van de functie en de locatie. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregels
parkeernormen.
Het beleid op het gebied van groen is terug te vinden in tal van regelingen en richtlijnen op Europees, landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau, zoals: de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, het Nationaal Milieubeleidsplan 4, Structuurschema Groene Ruimte 2 'natuur voor mensen, mensen voor natuur', het Beleidsplan Natuur en Landschap, de gemeentelijke Bomenverordening en het Haarlemse Ecologisch beleidsplan (2013).
De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Onderdeel daarvan vormt de gewenste hoofdbomenstructuur. De Amsterdamsevaart en Prins Bernhardlaan maken onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur. Het openbaar groen komt vooral voor in de vorm van straatbomen en groene plekken. Verbetering zal vooral gezocht moeten worden in her in te richten pleinvormige ruimtes met een meer tuinachtige groene invulling.
Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand.
Afbeelding 3.1: Hoofdbomenstructuur
De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Vanwege de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening beschermt monumentale bomen. Daarnaast worden monumentale bomen met kroonprojectie opgenomen op de verbeelding met een juridische bescherming in de regels. In de oostelijk gelegen bomensingel in het plangebied bevinden zich een aantal als waardevol aangemerkte bomen.
Het Ecologisch beleidsplan Haarlem 2013-2030 beschrijft hoe de gemeente de komende jaren, in samenhang met het realiseren van de duurzaamheiddoelstelling en het bevorderen van groenparticipatie, de soortenrijkdom versterkt en zorgt voor een hogere ecologische waarde in de stad. Daarmee wordt de leefbaarheid van de stad vergroot. Het doel van het beleid is het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden en het verankeren van de richtlijnen uit het beleid in alle planprocessen alsmede in beheer- en onderhoudsprogramma`s. Het ecologisch beleid biedt de kaders voor een ecologisch Haarlem.
Rijksbeleid
De drie belangrijkste uitgangspunten van de wetgeving voor de archeologische monumentenzorg zijn:
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.
Provinciaal beleid
Het archeologisch beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland is vastgelegd in het Cultuurconvenant tussen het rijk en de provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota en de Cultuurhistorische Regio-profielen. Het beleid is gebaseerd op wettelijke verplichtingen en autonoom cultuurhistorisch provinciaal beleid.
Beleid Haarlem
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren. De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem. De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een archeologisch rapport, het zogenaamde regime.
De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:
De gebieden die zijn weergegeven op de ABH worden in bestemmingsplannen opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. In de planregels worden de relevante begrippen gedefinieerd en wordt aangegeven welke archeologische voorwaarden aan een reguliere bouwvergunning of aanlegvergunning kunnen worden verbonden.
De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH). Dit komt terug in paragraaf 4.10.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999). Toepassen van maatregelen is afhankelijk van het stedelijk milieutype, bijvoorbeeld een grote waterberging past niet in een hoog stedelijk gebied.
In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).
De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.
Duurzaam bouwen
De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. De basiskwaliteit is gebaseerd op een voortschrijdende normstelling en zal worden aangescherpt. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:
De gemeente kan het initiatief nemen om samen met de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).
De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg en 80 andere gemeenten. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid.
Haarlem Klimaatneutraal
In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vastgesteld. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt door bijvoorbeeld situering en door zonne-energie in combinatie met warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.
Nieuwbouw
Bij de nieuwbouw binnen het plangebied dienen minimaal de vaste maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen te worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel utiliteitsbouw, grond- weg- en waterbouw als woningbouw. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en afkoppelen van regenwaterafvoer. Bij voorkeur wordt nu reeds rekening gehouden met een mogelijke verandering van bestemming in de toekomst. Dit staat ook bekend als flexibel bouwen.
Recreatie speelt een belangrijke rol in onze samenleving. De gemeente richt zich hierbij op de zorg voor voldoende recreatievoorzieningen dicht bij huis en de bereikbaarheid van recreatievoorzieningen voor de gebruikers. In de Recreatienota wordt langzaam verkeer voor recreatieve doeleinden gestimuleerd. Haarlem is omgeven door waardevolle natuur- en recreatiegebieden. De duingebieden, het recreatiegebied Spaarnwoude en het groengebied Haarlemmermeer vervullen een belangrijke functie voor de recreërende Haarlemmer. Met betrekking tot het ontwikkelen van recreatieve waarden sluit de Recreatienota (1997) aan op de uitgangspunten van het Groenstructuurplan.
In het Speelruimteplan Haarlem (2000) wordt aangegeven dat een goed spreiding van speelvoorzieningen zowel op buurt-, wijk- als stadsdeelniveau gewenst is. In eerste instantie wordt gemikt op bespeelbare open ruimte, in tweede instantie gaat het om speeltoestellen. Formele speelplaatsen zijn vooral gewenst waar de informele speelruimte onvoldoende aanwezig is of de openbare ruimte ongeschikt is om te spelen. Binnen de bestemming 'Cultuur en Ontspanning (CO)' worden speelfaciliteiten mogelijk gemaakt.
Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede resultaten van de verschillende milieuonderzoeken. Daarbij komen aspecten aan de orde zoals geluid, lucht- en bodemkwaliteit, natuurwaarden en externe veiligheid. Het gaat hier om zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen in het plangebied. In de bijlagen bij de toelichting zijn de uitgevoerde onderzoeken opgenomen.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen of bestaande legale bedrijvigheid, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties (al dan niet in een bestaand bedrijfsgebouw) of een nieuwe wegconstructie - kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Binnen de uitwerking van het structuurplan Haarlem wordt een deel van het gebied rond het voetbalveld van DSK opnieuw ingericht. Onderdeel van deze herinrichting is de realisatie van nieuwe woningen in dit bestemmingsplan. Deze te realiseren woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder. Wanneer nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone van een gezoneerde weg worden gerealiseerd dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van deze geluidgevoelige bestemmingen (artikel 77 Wet geluidhinder). Voor de bepaling van de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen is gebruik gemaakt van “DSK II en DSK III, stedebouwkundig kader”.
Wegverkeer
De wegverkeerintensiteiten zijn ontleend aan een verkeersmodel van de gemeente Haarlem met peiljaar 2011 en prognosejaar 2021.
Voor verschillende punten op het bouwplan is de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer berekend met Standaard Rekenmethode II. Bij alle genoemde geluidbelastingen is rekening gehouden met een aftrek op basis van artikel 110g Wet geluidhinder. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Amsterdamsevaart, Prins Bernardlaan en Van Zeggelenplein bedraagt resp. maximaal 31 dB, 39 dB en 36 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai nergens overschreden. De te realiseren woningen aan de Anna Kaulbachstraat liggen goed afgeschermd van het overige wegverkeer door de omringende bebouwing. Aan de normen uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Railverkeer
De geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer op de spoorlijn Haarlem – Amsterdam bedraagt maximaal 44 dB en blijft daarmee ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Conclusie
Aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan. De te realiseren woningen aan de Anna Kaulbachstraat liggen goed afgeschermd van het overige wegverkeer door de omringende bebouwing. Aan de normen uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De gemeente beoordeelt dat per geval. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
Het verifiërend bodemonderzoek Anna Kaulbachstraat 16 (DSKIII) (bijlage 11) geeft aan dat ter plaatse van de onroerende zaak in de bovengrond van het noordelijk terreindeel een lichte verontreiniging met PCB is aangetoond. Verder zijn in de boven-, ondergrond en het grondwater geen verontreinigingen aangetoond. Op en in de bodem is geen asbesthoudend materiaal aangetoond.
De onroerende zaak bevat geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Er zijn geen bodemverontreinigingen aangetroffen die een beperking vormen voor het gebruik van dit perceel 'wonen met tuin'.
In deze paragraaf komt de waterhuishoudkundige situatie in en rond het plangebied aan bod. Ook wordt ingegaan op de 'watertoets'. Daarbij gaat het om oppervlaktewater, grondwater, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afkoppeling, compensatie, beleid etc. De watertoets is een wettelijk verplicht onderdeel van een bestemmingsplan en bestaat uit vroegtijdige afstemming met de waterbeheerder om de waterhuishoudkundige belangen op een juiste wijze in de planvorming te betrekken.
Europees, nationaal en provinciaal waterbeleid
Doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water is dat het grond- en oppervlaktewater in 2015 van goede kwaliteit zal zijn. Hierbij is de uitdaging om op een duurzame, milieuvriendelijke en energiezuinige manier de kwaliteit van het water zo hoog mogelijk te maken en te houden en de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking. Het doel is, tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten, een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen te bereiken.
De Waterwet uit 2009 regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is toen ook het Nationaal Waterplan vastgesteld. In dat plan worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Het motto van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is het beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.
Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015
Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat al het werk van het Hoogheemraadschap van Rijnland in het teken van de drie hoofddoelen: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Het hoogheemraadschap kiest voor een gebiedsgerichte aanpak met een pakket aan maatregelen en uitvoeringsprogramma om de drie hoofddoelen tijdens de planperiode te verwezenlijken.
Keur van Rijnland
Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te kunnen reguleren, maakt Rijnland gebruik van de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waaraan werkzaamheden moeten voldoen die invloed hebben op het watersysteem. In de Keur 2015 gaat Rijnland niet langer uit van een 'nee tenzij' aanpak maar van een 'ja, tenzij' en geeft daarmee verantwoordelijkheid en flexibiliteit aan de initiatiefnemers waar dat kan en stelt regels waar dat moet. Deze aanpak zorgt voor minder regeldruk en daarmee voor minder vergunningen en meldingen.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist, dat:
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter niet altijd verplicht. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Integraal Waterplan Haarlem
De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem vastgesteld en in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan is het creëren van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen en het graven van nieuwe watergangen.
Watertoets
De watertoets is een instrument om te borgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing worden genomen bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. Het betrekken van de waterbeheerder bij de planvoorbereiding behoort hier toe. Het 'moederbestemmingsplan' Zomerzone Noord is al eerder aan Rijnland voorgelegd. Deze was dusdanig onderbouwd en van advies voorzien dat positief geadviseerd is door Rijnland. Aangaande het onderhavige bestemmingsplan heeft Rijnland op 30 september 2015 aangegeven dat door de aanwezigheid van meer onverhard oppervlak het duidelijk is dat door de nieuwe situatie sprake is van een grote versnelde afvoer en dat er dus niet gecompenseerd hoeft te worden.
Grondwater
Het plangebied maakt onderdeel uit van de boezem van Rijnland en is gelegen ten oosten van het Spaarne. Vanaf het Spaarne tot aan de polders neemt het maaiveldniveau af van gemiddeld circa NAP +0,5m tot circa NAP -1,5 m. Het boezempeil in Haarlem bedraagt NAP -0,60 m. De belangrijkste waterlopen in Haarlem zijn het Spaarne, de Delft en de Leidsevaart. Enkele kleinere waterpartijen worden op een afwijkend peil beheerst. De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken in Haarlem drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote, positieve invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem. De werking van de oude drainage is echter vaak onvoldoende. Op het moment dat nieuwe infrastructurele of bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden in het plangebied, wordt nieuwe drainage aangelegd of de oude drainage vervangen.
Het plangebied ligt niet in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied. Het dichtstbijzijnde beschermingsgebied ligt op enkele kilometers afstand (duingebied). De voorgenomen werkzaamheden hebben geen invloed op de grondwater beschermingsgebieden.
Waterkwantiteit
Er is geen open water binnen het plangebied. Voor zover bekend zijn er geen problemen met de afvoer van water in het plangebied. Het maaiveld ter plaatse bedraagt circa NAP 0,0 m. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard, bestaand uit fiets- en wandelpaden, school- en schoolpleinen. De nieuwe speeltuin kent een oppervlakte groen van meer dan 2000 m2 en aansluitend een toekomstig stuk openbaar groen van 1.000 m2.
Bestaande situatie: | Nieuwe situatie: |
Openbaar groen: 1.489 m2 | Openbaar groen: 2.338 m2 = verbetering met 849 m2 |
Verharding: 3.141 m2 | Verharding: 2.656 m2 = positieve afname met 485 m2 |
Speelzand: 1.258 m2 | Tuin (rekening houden 60% verhard) 979 m2 = verbetering |
Dak: 1.835 m2 | Dak: 1.750 m2 = positieve verlaging met 85 m2 |
In het kader van het beleid van de waterbeheerder (Hoogheemraadschap van Rijnland) is het daarom niet nodig om oppervlaktewater te creëren. De situatie verbeterd aanzienlijk.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van de watergangen in de nabijheid van het plangebied voldoen aan de normen voor water met de functie stedelijk water. De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben weinig, of een positieve invloed op de waterkwaliteit vanwege betere scheiding van waterstromen door nieuwe technieken.
De waterkwaliteit buiten het plangebied neemt toe doordat men een deel van het regenwater van het gemengde rioolstelsel afhaalt, waardoor uit het gemengde rioolstelsel minder water zal overstorten op het oppervlaktewater tijdens hevige neerslagperiode. Uitgangspunt voor de gemeente is dat het hemelwater dat op het gebouw valt, wordt afgekoppeld door middel van een schoonwaterriool richting het oppervlaktewater. Dit levert een verbetering op voor het watersysteem als geheel. Er vinden geen verdere ingrepen plaats in het lokale watersysteem.
Riolering
In de huidige situatie ligt er een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Niet verontreinigd hemelwater wordt afgevoerd naar het schoonwater riool, het afvalwater wordt afgevoerd via het vuilwaterstelsel. In de nieuwe situatie wordt het vuilwater van onder andere de sanitaire voorzieningen gescheiden van het hemelwater en wordt aangesloten op het gemeenteriool. Voor de afvoer van regenwater van openbare ruimtes en daken hanteert het waterschap het beslisschema ‘Directe afvoer regenwater op open water’. Uitgangspunt van dit schema is dat in de meeste situaties het afstromend regenwater schoon is, waardoor het in principe zonder verdere beperkingen in het oppervlaktewater of het hemelwaterstel geloosd mag worden. Het waterschap gaat ervan uit dat voor dit plan geen zuiverende voorzieningen verplicht zijn.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling, daar waar mogelijk, aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven zuiveringsmaatregelen achteraf. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater, waar mogelijk, wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
Conclusie
In de huidige situatie is het gebied al grotendeels verhard. In de toekomstige situatie
neemt het verhard oppervlak af. In het kader van het beleid van Rijnland is het daarom
niet nodig om oppervlaktewater te compenseren.
Verder wordt verwacht dat de bebouwing in de gebruikssituatie geen significante invloed
heeft op de grondwaterstanden en het watersysteem in de omgeving. Ook wordt de situatie
verbeterd, waardoor wateroverlast in de gebruikssituatie wordt voorkomen. De invloed
op de grondwaterstand tijdens de bouw is afhankelijk van de uitvoeringsmethode.
De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen. Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven, zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.
Er vinden in het plangebied geen voor de luchtkwaliteit relevante wijzigingen van toegestane functies plaats die niet al in het vorige bestemmingsplan (Zomerzone Noord) ruimtelijk zijn vastgelegd. Bij de vaststelling van dat bestemmingsplan is voor wat betreft de luchtkwaliteit al rekening gehouden met de DSK-plannen (DSK I, II, III). Zekerheidshalve wordt in een aanvullende rapportage opnieuw beoordeeld of DSK III bezwaren kan ondervinden vanwege de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm).
Toetsing
Een ontwikkeling voldoet onder meer aan de regelgeving voor de luchtkwaliteit indien deze een zeer gering ('Niet In Betekenende Mate' NIBM) effect heeft op die luchtkwaliteit. Dat effect wordt bepaald door (de uitstoot van) het autoverkeer dat een ontwikkeling genereert. Volgens de AmvB NIBM en de Regeling NIBM is van NIBM onder meer sprake als een ontwikkeling een uitbreiding met minder dan 1500 extra woningen inhoudt.
Het plan DSK III omvat de realisatie van 21 woningen. Daarnaast worden een speeltuin, een speeltuingebouw en een speelveld voorzien. Deze speelvoorzieningen zijn voor lokaal gebruik en hiervan is geen relevante generatie van autoverkeer te verwachten. Een aantal van 21 woningen blijft zeer ver beneden het criterium van maximaal 1500 woningen. Op grond daarvan is evident dat sprake is van 'Niet In Betekenende Mate' - gevolgen voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wm is verder onderzoek dan niet nodig en wordt voldaan aan de regelgeving voor de luchtkwaliteit.
Er wordt ook voldaan aan de regelgeving voor de luchtkwaliteit indien de concentraties
van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10, PM2,5) voldoen aan de daarvoor geldende grenswaarden (Wm art 5.16.lid 1 onder a).
Voor een beeld van de bestaande en te verwachten luchtkwaliteit in de omgeving van
DSK 3 is de zogeheten NSL-Monitoringstool geraadpleegd (www.nsl-monitoring.nl). Daarmee berekent de Rijksoverheid jaarlijks de luchtkwaliteit langs relevante wegen
in Nederland. De dichtst bij DSK3 gelegen relevante weg is de Prins Bernhardlaan.
De hoogst berekende concentraties langs deze weg binnen de periode 2015-2030 bedragen:
Er wordt dus zeer ruim voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit en er zijn geen bezwaren tegen realisatie van DSK 3.
Binnen en in de naaste omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Er is in de nabijheid van het plangebied wel sprake van een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, namelijk de Hogedruk-aardgasleiding die loopt onder het fietspad op de Prins Bernhardlaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat de geplande ontwikkeling buiten het invloedsgebied van de leiding valt (zie afbeelding 4.1).
Afbeelding 4.1 Invloedsgebied externe veiligheid
Dat betekent dat het toevoegen van bebouwing geen gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het groepsrisico. Het College hoeft daarom over deze ontwikkeling geen verantwoording af te leggen over het groepsrisico. Als gevolg van externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor deze ontwikkeling te verwachten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in of nabij Vogel- en Habitatrichtlijngebieden of Natura2000-gebieden. Evenmin maakt het plangebied deel uit van een in gevolge de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd gebied of de nationale Ecologische Hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet kent een verbod op het doden, vangen, verzamelen, aantasten of verstoren van beschermde dier- en plantsoorten. Alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, tenzij ontheffing wordt verleend door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In principe zijn alle van nature in de Europese Unie voorkomende zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen beschermd. Tevens is een aantal vaatplanten, insecten, weekdieren en overige in- en uitheemse diersoorten die in Nederland voorkomen beschermd. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2).
Belangrijke vraag is of als gevolg van de bestemmingswijziging (en de gevolgen van deze wijziging) sprake is van aantasting (van leefgebieden) van beschermde soorten.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn geraadpleegd: de brochure van de provincie Noord-Holland 'Rekening houden met Habitatrichtlijnsoorten in Noord-Holland' en het voorkomen van soorten in de database van www.waarneming.nl. Daarnaast heeft Econsultancy in 2015 een ecologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Martin Luther Kingschool en de sporthal, gelegen aan de Anna Kaulbachstraat (bijlage 4). Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van de ook door Econsultancy in augustus 2014 op de onderzoekslocatie uitgevoerde quicksan flora en fauna. Voor de sporthal heeft Econsultancy in december 2014 een quickscan flora en fauna uitgevoerd.
Afbeelding 4.1: Plangebied
De Martin Luther Kingschool is een leegstaand gebouw. Het westelijke deel van het terrein is ingericht met gazon waar rondom struweel aanwezig is. Rond het oostelijke deel van de bebouwing is een speelplein aanwezig. Aan de noordzijde van de sporthal zijn enkele hoge bomen aanwezig.
De sporthal is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, de klimop tegen de hal biedt een slaapplaats voor de huismus.
Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid voor verblijfplaatsen in de te slopen bebouwing. Er zijn geen uitvliegende, invliegende of zwermende vleermuizen aangetroffen. Op basis hiervan kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de te slopen bebouwing geen functie heeft als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen.
Ook huismussen maken geen gebruik van het school- of sportterrein. Er zijn geen nesten aanwezig of andere elementen uit het functionele leefgebied zoals stofbaden of drinkgelegenheid.
Kortom, ten aanzien van de sloopwerkzaamheden en realisatie van de plannen zijn overtredingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen en huismussen niet aan de orde. In tabel V in de samenvatting van het rapport wordt nader onderzoek voorgesteld voor broedvogels. Dit is in het onderzoek 'Bomentoets' gedaan, paragraaf 4.7.
Vanaf 2015 zijn groeiplaatsen van monumentale bomen beschermd in Haarlemse bestemmingsplannen. De bescherming van de monumentale of waardevolle boom zelf is geregeld in de Haarlemse Bomenverordening. In dit bestemmingsplan zijn de monumentale / waardevolle bomen uit de inventarisatie (2009) met beschermende regels opgenomen.
Afbeelding 4.2: Bomeninventarisatie
Een boom kan als monumentaal zijn aangewezen als deze voldoet aan één of meer van de volgende criteria: minimaal 50 jaar oud en/of van cultuurhistorisch belang en/of een bijzondere soort en/of een herdenkingsboom. De vastgestelde monumentale bomen staan op de monumentale bomenlijst van Haarlem uit 2009. Als er in dit bestemmingsplan gesproken wordt over monumentale bomen worden daarmee monumentale én waardevolle bomen bedoeld. Dit bestemmingsplan legt groeiplaatsen voor monumentale/waardevolle bomen vast die in de openbare ruimte staan. Bomen op particuliere terreinen die voldoen aan de criteria om monumentaal te worden, zijn niet opgenomen. Hiervoor geldt dat er nog geen beleid is vastgesteld en dat er ook (nog) geen afspraken zijn gemaakt met de eigenaren van de gronden waar deze monumentale bomen staan.
Om de groeiplaats te kunnen bepalen is voor alle monumentale/waardevolle bomen in de openbare ruimte de te verwachten maximale kroonprojectie onderzocht. Dit is de maximale oppervlakte van de kroon gemeten in het horizontale vlak van een volgroeide boom. Deze is bepaald aan de hand van onderzoek naar maximale groeiverwachting en afhankelijk van het type boom, de huidige leeftijd en de groeiomstandigheden van de desbetreffende bomen. In het bestemmingsplan is voor de groeiplaats de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod en is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden (aanlegvergunning). Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het verbod om te bouwen indien de aanvrager met een groentoets aantoont dat de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt aangetast.
De bomen aan de oostzijde van het fiets/wandelpad zijn Hollandse linden, met verschillende stamdiameter door vervanging van eerder vergane bomen. Door lengte, ligging en aard van de (volwassen) bomen heeft deze Lindenrij een structuurbepalend karakter. Deze bomen zijn beeldbepalend voor de buurt. Daarom zullen deze bomen ook in de toekomstige situatie behouden blijven. Aan de westzijde van hetzelfde fiets-wandelpad zijn Hollandse iepen en zuilvormige iepen aanwezig, ook verschillend in leeftijd, dus stamdiameter. Het structuurbepalend en daarmee beeldbepalende karakter is aanwezig, maar door meer diversiteit in soort en leeftijd enigszins minder van belang dan de Hollandse linden. De overige bomen in dit gedeelte van het plangebied zijn niet beeldbepalend voor de omgeving. Omdat deze bomen niet passen in onderhavig ontwikkelingsplan zullen deze bij de verdere uitvoering worden verwijderd. Er is in de bomen redelijk veel dood hout aanwezig. De andere bomen die in het zuidwestelijke deel staan, zijn geïnventariseerd en zijn geen van allen beeldbepalende bomen.
De bomen zijn ook beoordeeld op gaten en scheuren waar mogelijkerwijs vleermuizen een verblijfplaats (zomer, paar en/of kraam) kunnen hebben. De bomen zijn als ongeschikt beoordeeld als verblijfplaats voor vleermuizen. Er worden dan ook geen conflicten verwacht ten aanzien van de flora- en faunawet.
Eénentwintig eengezinswoningen in het duurste prijssegment hebben behoefte aan 30 parkeerplaatsen (21 x 1,4 parkeerplaats per woning). Het plan voorziet in 19 parkeerplaatsen in een strook grond grenzend aan de achtertuinen van de Van Zeggelenstraat. Voor de resterende behoefte ter grootte van 11 parkeerplaatsen wordt in de Anna Kaulbachstraat een parkeerstrook van ca. 135 meter lengte aangelegd. Deze parkeerstrook loopt ook door tot voor de bestaande woningen aan de Anna Kaulbachstraat 2-12. Dit doorlopen gaat ten koste van de huidige 14 'gestoken' parkeerplaatsen.
De speeltuin is een wijkvoorziening. Voor een dergelijke voorziening bestaat geen parkeerkencijfer. Buurtbewoners die toch met de auto naar de speeltuin komen, verlaten binnen het hetzelfde invloedsgebied in principe een andere parkeerplaats, waardoor de parkeerbalans hierdoor niet verandert. Het stedenbouwkundig plan bestemd evenwel 1 parkeerplaats voor de speeltuin.
De openbare weg dient als gevolg daarvan ruimte te bieden aan 26 parkeerplaatsen (11+14+1). Op de nieuwe parkeerstrook langs de westzijde van de Anna Kaulbachstraat passen 21 personenauto's. Een tweede parkeerstrook van 120 meter lengte wordt aangelegd langs de oostzijde van de Anna Kaulbachstraat. Hierop kunnen nog eens 20 personenauto's geparkeerd worden. Het plan voorziet met een totaal van 60 parkeerplaatsen (19+21+20) ruim voldoende in haar behoefte aan parkeerplaatsen.
Het ruimtelijke beeld van het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door dat van een schoolcomplex uit de jaren vijftig van de vorige eeuw, dat is gebouwd volgens een modernistisch stedenbouwkundig plan, waarbij de samenhang tussen de bebouwing en buitenruimten een belangrijk uitgangspunt van het ontwerp vormde. De bebouwing kenmerkt zich door shake-hands-architectuur, waarbij moderne materialen en constructriemethoden gecombineerd zijn met traditionele baksteengevels en vormmiddelen. Het scholencomplex is niet geheel conform de oorspronkelijke plannen gerealiseerd. Bovendien is één van de schoolgebouwen reeds gesloopt. In het onderzoeksgebied bevinden zich geen historisch-ruimtelijke structuren, die van belang zijn vanwege hun ouderdom en als constante factor een belangrijke verwijzing zijn naar eerdere (prestedelijke) fasen in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. De ruimtelijke structuur binnen het onderzoeksgebied werd na de aanleg in de jaren vijftig gedeeltelijk gewijzigd. De volgende ruimtelijke aspecten van het oorspronkelijk concept zijn in de huidige situatie nog waarneembaar en van enige cultuurhistorische waarde:
De gebouwen in het plangebied zijn getoetst op de aanwezigheid van bijzondere cultuurhistorische of historisch-ruimtelijke kenmerken aan de hand van een vijftal ruimtelijke en cultuurhistorische waarderingscriteria:
Het gaat dus om een aantal cultuurhistorische en architectuurhistorische, maar ook contextuele, historisch-ruimtelijke criteria, die de objecten duiden als onderdeel van een specifieke (lokale) ruimtelijke ontwikkeling, in dit geval de oorspronkelijke bouwfase van het scholencomplex aan de Anna Kaulbachstraat (1955-1960), en de latere uitbreidingen en wijzigingen.
De bebouwing binnen het plangebied heeft enige cultuurhistorische waarde. In de cultuurhistorische quickscan is opgenomen dat voor objecten, complexen en complexonderdelen met enige cultuurhistorische waarde behoud mogelijk is, maar dat dit vanuit cultuurhistorisch perspectief niet noodzakelijk is. Om de onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken wordt de bebouwing dan ook gesloopt. Verder is binnen het plangebied een voetpad langs het DSK-terrein opgenomen met een waardevolle laanbeplanting en heeft ook het voetpad zelf enige cultuurhistorische waarde. Bovendien zijn er een aantal karakteristieke monumentale bomen aanwezig. Het voetpad met zijn laanbeplanting en de monumentale bomen zullen behouden blijven.
Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als op de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, in de Karolingische tijd (7e-8e eeuw n. Chr.), onstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.
Archeologische verwachting plangebied
Op de Archeologische beleidskaart Haarlem behoort het plangebied tot categorie 4, met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Om de archeologische waarde van het plangebied aan de Anna Kaulbachstraat specifiek te kunnen bepalen is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, 'Archeologisch bureauonderzoek met aanvullende boringen (IVO-O) (Anna Kaulbachstraat, gemeente Haarlem. Hollandia reeks 541, september 2015)'. In dit onderzoek zijn de relevante historische en archeologische gegevens in kaart gebracht.
Het plangebied is buiten de historische kern van Haarlem gelegen, in een historisch gezien relatief laaggelegen gebied tussen strandwallen. In de 20e eeuw is het gehele gebied voor nieuwe woonwijken opgehoogd. Dit opgebrachte zandpakket is zeer waarschijnlijk binnen het gehele plangebied aanwezig. Het uitgevoerde verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat er een dik pakket recentelijk opgebrachte bovengrond aanwezig is. Deze laag was tot minimaal anderhalve meter onder het maaiveld aanwezig. Het strandwalzand is slechts in een boring aangetroffen, op drie meter onder het maaiveld.
Potentiële vindplaatsen zouden aanwezig kunnen zijn binnen de kleilaag met veenbrokken en binnen de veenlaag. De lagen bevinden zich minimaal -1,09 m. NAP en maximaal -2,47 m. NAP, dat is respectievelijk 1,70 m. en 2,80 m. onder het huidige maaiveld. Om potentieel aanwezige vindplaatsen nader in kaart te brengen kan vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek ingezet worden. Hierbij wordt een intensiever boorgrid gehanteerd dan bij de verkennende boringen.
Gelet op de diepte waarop de voorgenomen bodemingrepen plaats zullen vinden is geen vervolgonderzoek vereist. De bovenste anderhalve meter van het plangebied bestaat uit een twintigste eeuwse ophogingspakket. De geplande bouw- en sloopwerkzaamheden, zoals beschreven in dit bestemmingsplan, zullen de bodem namelijk slechts tot op een diepte van een meter verstoren, met uitzondering van de heipalen. De mate van verstoring die de heipalen toebrengen aan een mogelijk aanwezige vindplaats zijn in verhouding tot de oppervlakte van het plangebied en de mogelijk aanwezige archeologische resten nihil.
Voor toekomstige bodemingrepen, ingrepen die niet beschreven staan in dit bestemmingsplan, dient vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek wel ingezet te worden.
Duurzaamheid staat hoog op de maatschappelijke agenda. Per 1 januari 2015 zijn de wettelijke eisen op het gebied van duurzaamheid in het bouwbesluit opnieuw verder aangescherpt. Het betreft hier vooral de EPC-waarde van woningen.
In het plangebied zal aandacht besteed worden aan bovenwettelijke eisen. Bij de nadere uitwerking van de woningen zal dit vorm krijgen. Zo is het denkbaar dat kopers hun woning zo samen kunnen stellen dat ze energieneutraal zijn.
Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van
kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de 'Schipholwet'),
is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden
regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe
veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden
regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten en van vogelaantrekkende
bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor
te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol
kunnen vliegen.
De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik
zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties
vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.
Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:
Voor het bestemmingsplan heeft de hoogtebeperking gezien de gehanteerde maximale bouwhoogten
geen gevolgen en is ook geen sprake van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend
gebruik.
In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. Dit heeft uiteraard raakvlakken met het bestemmingsplan waarin de milieukwaliteit een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling in de Wet milieubeheer dat voor (bepaalde) inrichtingen een milieuvergunning vereist is. De Wet milieubeheer bevat bepalingen die een rechtstreekse relatie hebben met bestemmingsplannen.
In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage (mer) moet worden opgesteld. Volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 bestaat er een mer-beoordelingsplicht voor de uitvoering of wijziging van een stadsproject. Hiervan is sprake als een nieuwbouwproject de omvang heeft van 100 hectare of meer of wanneer wordt voorzien in de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer.
Volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 moet er voor een ruimtelijk plan (zoals een bestemmingsplan of een uitwerkingsplan) dat de nieuwbouw van 2.000 woningen of meer mogelijk maakt in een aaneengesloten gebied binnen de bebouwde kom, worden beoordeeld of er een milieueffectrapportage (mer) opgesteld dient te worden. De MER wetgeving is in 2011 aangepast (Besluit van 21 februari 2011). De verandering gaat om de D-lijst met activiteiten, plannen en besluiten, waarvan het uitvoeren van een MER-beoordeling verplicht is. Dit geldt voor zover de drempel, zoals bij iedere activiteit genoemd, wordt overschreden. Is dit niet het geval dan moet een zogeheten vormvrije MER-beoordeling worden uitgevoerd. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarde vallen moet een toets worden uitgevoerd.
In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van m.e.r.-plichtige, dan wel m.e.r.-plichtige beoordelingsplichtige activiteiten.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.
Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.
De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk Bestemmingsregels
Hoofdstuk Algemene regels
Hoofdstuk Overgangs- en slotregels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven.
Artikel 3 Cultuur en ontspanning
De bestemming 'Cultuur en ontspanning' wordt gebruikt voor de speeltuin. Binnen deze bestemming is de bouw van een speeltuingebouw mogelijk. Ondergeschikte detailhandel en/of horeca-activiteiten ten dienste van deze voorzieningen zijn mogelijk. De hoogte van het speeltuingebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter. Het speeltuingebouw heeft een oppervlakte van maximaal 250 m2.
Artikel 4 Groen
Het (openbare) groengebied van structurele aard is specifiek bestemd als 'Groen'. Bermen en bomen langs wegen maken deel uit van de bestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Groen' zijn onder meer nutsgebouwtjes, (ondergrondse) afval- en recyclebakken en reclameuitingen toegestaan. Binnen de bestemming 'Groen' zijn geen vaste speelvoorzieningen toegestaan.
Artikel
5
Tuin - 1
De op de verbeelding voor 'Tuin 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn slechts erkers, erfafscheidingen, tuinen en verhardingen toegestaan. Een aan- of uitbouw of een bijgebouw zoals een berging kan niet binnen deze bestemming worden gebouwd. Deze bestemming komt vaak voor aan de voorzijde van woningen. Bebouwing aan de voorzijde van woningen geeft een rommelig beeld. Parkeren in tuinen met bestemming 'Tuin 1' is niet toegestaan.
Artikel 6 Tuin - 2
De op de verbeelding voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Deze bestemming komt voor in tuinen aan de achterkant van gebouwen, de zogeheten erven. Op deze gronden mogen onder voorwaarden aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Het is niet toegestaan dat de gronden met de bestemming 'Tuin 2' geheel worden volgebouwd. Dit in het belang van de woonkwaliteit in de vorm van voldoende openheid. In de planregels zijn daarom beperkende bouwregels opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 procent van het bestemmingsvlak met een maximum oppervlakte van 40 m². De hoogte van de aan- en uitbouwen mogen maximaal 4 meter en bijgebouwen maximaal 3 meter bedragen. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen tenzij er sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen. Binnen de tuin-2 bestemming is parkeren niet toegestaan.
Artikel 7 Tuin - 3
De op de verbeelding voor 'Tuin 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. De gronden die onder deze bestemming vallen mogen voor 100 procent worden bebouwd. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 4 meter bedragen; de bouwhoogte van bijgebouwen en van bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 3 meter bedragen. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen tenzij er sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen. Parkeren op gronden met de bestemming 'Tuin 3' is toegestaan in gebouwde voorzieningen.
Artikel
8
Verkeer
De in het plangebied voorkomende wegen, met bijbehorende bermen, parkeerplaatsen, bomen, fiets- en voetpaden en alle andere bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de verzamelbestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn groen-, water- en speelvoorzieningen toegestaan evenals bouwwerken ten behoeve van de verkeers- en verblijfsfunctie, waaronder nutsvoorzieningen, abri's, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins, verkeers- en lichtmasten, reclameborden en bouwwerken geen gebouw zijnde. In de bestemming 'Verkeer' is een strook grond voorzien van de aanduiding 'ga' (garage). In deze strook worden de parkeervoorzieningen en bergingen van de nieuwe woningen gerealiseerd.
Artikel
9
Wonen
De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor gebouwen binnen het plangebied die uitsluitend voor wonen worden gebruikt. Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn binnen de bestemming Wonen toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen en niet meer ruimte in beslag nemen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak van een woning met een maximum van 50 m2. Aan huis verbonden dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten voor de zogenaamde vrije beroepen zoals arts, tandarts en notaris. Voorts is gastouderopvang en bed & breakfast toegestaan.
Artikel 10 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
De aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de Archeologische Beleidskaart Haarlem. Voor categorie 1a geldt een bouwverbod tenzij ontheffing wordt verleend. Voor categorie 6 (water) gelden geen bestemmingsplanregels ten aanzien van Waarde-Archeologie. Voor de overige categorieën dient (behalve voor lichte bouwaanvragen) een waardestellend archeologisch rapport te worden overgelegd bij de volgende bodemverstorende activiteiten dieper dan 30 centimeter onder maaiveld:
Categorie | bij een oppervlak |
1b | > 0 m2 |
2 | > 50 m2 |
3 | > 500 m2 |
4 | > 2.500 m2 |
5 | > 10.000 m2 |
6 | n.v.t. |
In de regels van het bestemmingsplan DSK III komt alleen de categorie 4 terug.
Artikel 11 Waarde groeiplaats monumentale boom
In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' inclusief een bouwverbod en een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Binnen deze dubbelbestemming is geen nieuwe bebouwing mogelijk. Er kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het verbod om te bouwen indien uit een zogenaamde groentoets blijkt dat de groeiplaats van de boom niet onevenredig wordt aangetast.
Daarnaast is voor een aantal werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden (aanlegvergunning) vereist.
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, dan wel de dubbelbestemming toe te voegen. Het verwijderen van de dubbelbestemming kan alleen als de bescherming van de groeiplaats niet langer nodig is of er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het toevoegen is mogelijk indien bomen de monumentale bestemming hebben verkregen nadat het bestemmingsplan is vastgesteld.
Binnen bovenstaande bestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om van bepaalde bouwregels af te mogen wijken.
Criteria bij afwijken van bouwregels
Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst:
Het straat- en bebouwingsbeeld
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het in stand houden dan wel tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
Trends zijn de binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen, dakkapellen of dakterrassen en dergelijke (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn). Voor dit onderwerp zal getoetst worden aan:
De verkeerssituatie ter plaatse
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met verkeersveiligheid, toe- of afname van parkeren en de doorstroming.
De privacy en bezonning van de omwonenden
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden dan wel tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy. Bij privacy wordt gekeken naar het gebruik van het bouwwerk en de invloed daarvan op de omliggende gronden. Naar mate de invloed van het betreffende gebruik op de omgeving toeneemt, dient een grotere afstand tot de omliggende gronden te worden aangehouden. Voor bezonning is momenteel beleid in voorbereiding. Het doel hierbij is om te komen tot een 'Haarlemse bezonningsnorm'. Zodra dit beleid is vastgesteld vormt dit het toetsingskader. Wanneer besluitvorming over dit beleid plaatsvindt is niet bekend.
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de brandveiligheid en rampenbestrijding, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
De leden 13.1 en 13.2 leggen een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de Beleidsregels parkeernormen van de gemeente Haarlem. De parkeernormen liggen niet vast in het bestemmingsplan maar in de gemeentelijke beleidsregels. Het voordeel daarvan is dat het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden wanneer er behoefte is aan het wijzigen van de parkeernormen. Het wijzigen van de Beleidsregels parkeernormen volstaat daarvoor. In de gemeentelijke beleidsregels is aangegeven wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's en het laden of lossen van goederen. Ook de mogelijkheden om af te wijken van de geldende parkeernormen staan omschreven in het parkeerbeleid. Indien er een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend waardoor de parkeerbehoefte wijzigt, zal getoetst worden aan de Beleidsregels parkeernormen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
In dit artikel zijn ook de bepalingen met betrekking tot strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de grootschalige basiskaart Haarlem (GBKH), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, in het kader van nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voorschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering oif een andere functie van bouwwerken.
Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.
Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.
Artikel 15 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.
Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet.Ook bouwwerken die basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.
Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.
Artikel 16 Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
De verbeelding is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn:
Hieronder wordt verder uitgelegd wat deze elementen inhouden.
De bestemmingen
Op de verbeelding zijn in verschillende kleuren de bestemmingen en dubbelbestemmingen weergegeven. De bestemmingen worden begrensd door bestemmingsgrenzen. In de regels is per bestemming aangegeven wat deze bestemming inhoudt en welke bouw- en gebruiksregels gelden voor die betreffende bestemming. Voorbeelden van veel voorkomende bestemmingen zijn: wonen, groen, verkeer. Ter onderscheid met de dubbelbestemmingen worden de bestemmingen ook wel enkelvoudige bestemmingen genoemd.
De dubbelbestemmingen
Dubbelbestemmingen zijn een aparte vorm van bestemmingen. Dubbelbestemmingen beslaan veelal een groter gebied en omvatten vaak meerdere enkelvoudige bestemmingen. Op de verbeelding zijn ze opgenomen door middel van een arcering. De regels van de dubbelbestemmingen gaan vóór ten opzichte van de regels van de enkelvoudige bestemmingen. Dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van specifieke sectorale belangen. Zo is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op de bescherming van de archeologische waarden in de ondergrond. Voor de dubbelbestemmingen geldt net als voor de enkelvoudige bestemming en dat in de regels de specifieke bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen.
Bouwvlakken
Bouwvlakken zijn een essentieel onderdeel van de verbeelding. Bouwvlakken bestaan uit dikke zwarte lijnen, die aangeven waarbinnen hoofdbebouwing is toegestaan. Bouwvlakken bepalen veelal ook de voorgevelrooilijn van gebouwen of clusters van gebouwen, waardoor ze een belangrijk element vormen bij de bescherming van een bepaald straatbeeld. Ook de achtergevelrooilijn wordt vaak al bepaald met een deel van de bouwvlaklijn. Hier geldt echter vaak een vergunningsvrije bouwmogelijkheid, waar er hier minder sprake is van een beschermend karakter in vergelijking met de voorgevelzijde.
Aan- en uitbouwen worden in de Haarlemse bestemmingssystematiek buiten het bouwvlak gelaten. De planregels sluiten daar op aan. Dit hangt samen met het streven naar meer openheid en groen rondom panden.
Bijgebouwen zijn in de Haarlemse bestemmingssystematiek veelal toegestaan via een algemene regeling in de planregels.
Aanduidingen
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming nader of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP) opgenomen. In dit bestemmingsplan komen maatvoeringsaanduidingen en functieaanduidingen voor.
Maatvoeringsaanduidingen
Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op onder meer afmetingen en oppervlakten.
Afhankelijk van het type bebouwing wordt een hoogte aangegeven met één van de volgende aanduidingen:
De functieaanduiding 'ga' (garage) is opgenomen in de strook met de bestemming Verkeer. Hier zijn de parkeervoorzieningen voor de nieuwe woningen voorzien.
De opgenomen maten zijn in hele meters.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van het gebied DSK III. Het gebied is in eigendom van de gemeente. Er ligt een getekende koopovereenkomst, tevens anterieure overeenkomst. Na levering van de gronden vindt de ontwikkeling en invulling van het gebied - uiteraard binnen de randvoorwaarden die de gemeente in dit plan stelt - plaats voor risico van de marktpartij. Op die manier is de economische uitvoerbaarheid van dit plan gewaarborgd. Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld omdat het verhaal van de kosten anderszins verzekerd is.
Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn de volgende instantie gevraagd een reactie te geven op de planvorming:
De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:
De wijziging van het bestemmingplan betreft het volgende: “ten behoeve van een betere ontsluiting van de woningen zal de Anna Kaulbachstraat worden doorgetrokken richting de Jac. van Looystraat en het voetpad worden omgevormd tot een woonstraat. De Anna Kaulbachstraat en de Jac. Van Looystraat zijn in het HVVP erftoegangswegen en zullen deze functie behouden. De maximum snelheid is bepaald op 30 km/uur. Dit is een veilige snelheid. De geprojecteerde onderdoorgang komt te vervallen.” Ons advies is als volgt: brandweer Kennemerland stemt in met de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan DKS 3. De voorgestelde wijzing betreft een verbetering van de bereikbaarheid van het gebied, dit is positief voor de hulpdiensten. De voorgenomen wijziging heeft geen negatieve consequenties inzake externe veiligheidsaspecten. Graag blijven we op de hoogte van de verdere procedure.
Rijkswaterstaat West-Nederland Noord heeft hiervan kennisgenomen en ziet verder geen aanleiding voor een reactie. Mijn dienst blijft echter graag op de hoogte van ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Haarlem die voor Rijkswaterstaat van belang zijn.
Rijnland heeft aangegeven dat door de aanwezigheid van meer onverhard oppervlak het duidelijk is dat door de nieuwe situatie sprake is van een grote versnelde afvoer.
Het ontwerpbestemmingsplan DSK III, is op donderdag 21 januari 2015 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad de Haarlemmer, op de site met de officiële bekendmakingen van de gemeente (www.overheid.nl) en in de Staatscourant. Gedurende een periode van 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan. In bijlage c. bij het Raadsbesluit is een samenvatting van de ingekomen zienswijzen, samen met de beantwoording van het gemeentebestuur opgenomen.
Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.
Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.
Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie, waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal 2 kamers met maximaal 4 slaapplaatsen.
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen.
evenementen met onversterkte muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties. Bij categorie 1 evenementen horen onder meer straat/buurtfeesten, georganiseerde picknicks, kinderfeesten etc.
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
het bestemmingsplan DSK III met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP3120013-on01van de gemeente Haarlem.
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg indentieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.(vergunningvrij op grond van Besluit omgevingsrecht bijlage II)
afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die
afstand het kortst is.
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk
met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar
de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels,
klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse
van het bouwwerk.
breedte dakvlak bij dakdoorbreking
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
erker
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 13 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
dakterras
dakterrassen
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 13 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
De op de verbeelding voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Tuin - 3' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
dakterras
dakterras
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 13 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
dakkapellen
kap
dakkapellen
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 13 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
De voor 'Waarde- archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 10.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
De voor 'Waarde- groeiplaats monumentale boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de groeiplaats van monumentale bomen.
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen geldt dat het verboden is om op deze gronden te bouwen.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2, mits de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt geschaad. Dit dient door de aanvrager te worden aangetoond door een groentoets.
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - groeiplaats monumentale boom':
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.
Bij een gebouw moet overeenkomstig de gemeentelijke beleidsregels parkeernormen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein of op daarvoor aangewezen terreinen, voor:
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 13.1 overeenkomstig de gemeentelijke beleidsregels parkeernormen.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in 15.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het gestelde in 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.